direct naar inhoud van Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels
Plan: Het Heem
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.0001bvheem12-VG01

Artikel 3 Gebruiks- en bouwregels

3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken
  • a. de in het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  • b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

3.2 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het BOUWEN
3.2.1 Toelaatbare bebouwing

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. van het bouwperceel mag ten hoogste 40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen en ten hoogste 200 m2 per bouwperceel;
  • b. binnen een afstand van 3 m langs één van de zijdelingse perceelsgrenzen zijn geen gebouwen en geen overkappingen toegestaan;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de perceelsgrens mag, voor zover deze niet in de perceelsgrens worden gebouwd, niet minder bedragen dan 1 m;
  • d. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen;
  • e. de goothoogten en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 4 m respectievelijk 7 m bedragen;
  • f. de goothoogten en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m respectievelijk 7 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    • 1. van muren en terreinafscheidingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen 2 m;
    • 2. van pergola's en overkappingen 2,75 m;
    • 3. van speelvoorzieningen 3 m;
    • 4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1 m.

3.2.2 Bouwen in openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om in openbaar gebied bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    • 1. van speelvoorzieningen ten hoogste dan 4 m;
    • 2. van nutsgebouwen ten hoogste 3 m;
    • 3. van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 m;
  • b. het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding, begeleiding en regeling van het verkeer en verlichting.

3.3 Aanvulling op lid 3.1 ten aanzien van het GEBRUIK
3.3.1 Woonfunctie

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om hoofdgebouwen te gebruiken als woning of als recreatiewoning.

3.3.2 Openbare ruimte

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de openbare ruimte te gebruiken voor wegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging), geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en railverkeer, reclame-uitingen en kunstwerken.

3.3.3 Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om een aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met wonen uit te oefenen, waarvan het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw bedraagt , inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m², de woonfunctie behouden wordt en ruimtelijke uitstraling en effecten voor de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn.

3.3.4 Logies en ontbijt

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om logies met ontbijt in samenhang met wonen uit te oefenen indien het aantal slaapkamers ten hoogste 3 per woning bedraagt.

3.3.5 Mantelzorg

In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning of een bijgebouw te gebruiken ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

3.4 Afwijken van voor toevoeging groenstrook aan woonperceel

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 onder a voor het toestaan van het wonen op een deel van de groenstrook indien hiertoe overeenkomsten zijn gesloten waaruit blijkt dat dit ook als zodanig in gebruik kan worden genomen, met dien verstande dat groenstroken die mede een functie hebben voor de waterberging, niet voor afwijkend gebruik in aanmerking komen.