Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijksweg 18b, Eede
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1714.BPRijksweg18bEede-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan
het bestemmingsplan ‘Rijksweg 18b, Eede' met identificatienummer
NL.IMRO.1714.BPRijksweg18bEede-VG01 van de Gemeente Sluis.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
 
1.3 Aan- of uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het
hoofdgebouw.
 
1.4 Aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de
woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die
met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.5 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 Achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het
hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.8 Archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een certificering beschikt.
 
1.9 Archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen
uit oude tijden.
 
1.10 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.11 Bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en
verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt
onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde,
bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de
uitgeoefende handelingen.
 
1.12 Bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van
het gebouw of het terrein.
 
1.13 Bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende
magazijnen en overige dienstruimten.
 
1.14 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming
van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
1.15 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 Bijgebouw
een vrijstaand gebouw of hooguit door middel van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een
hoofdgebouw verbonden gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw zoals bijvoorbeeld garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven, maar
geen woon- en werkruimten.
 
1.18 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
1.19 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
1.21 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.22 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en
zolder.
 
1.23 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.24 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.25 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
 
1.26 Cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
 
1.27 Dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de
constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.28 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van
goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen welke die goederen kopen voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.29 Dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden
met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
 
1.30 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
1.31 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet
op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.32 Horecabedrijf
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
  1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  2. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. het verstrekken van nachtverblijf.
1.33 Kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op
administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen
gebied.
 
1.34 Kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
 
1.35 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor
geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een
ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.36 Levensloopbestendig bouwen
het zodanig bouwen van woningen dat mensen er gedurende verschillende fasen van hun leven in
kunnen (blijven) wonen door onder meer vrije indeelbaarheid en flexibiliteit, het voldoen aan
woningeisen voor senioren, gebruiksgemak, veiligheid, toegankelijkheid en aanpasbaarheid.
 
1.37 Lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of
diepte van een gebouw.
 
1.38 Maatschappelijk
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
 
1.39 Milieudeskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige of
commissie van deskundigen op het gebied van milieu.
 
1.40 Natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.
 
1.41 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten
behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.42 Ondergeschikte horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar
waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan strikt functie gebonden
ondersteunende horeca mag uitoefenen en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de
openingstijden van de hoofdfunctie.
 
1.43 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde
een gesloten wand.
 
1.44 Peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.45 Platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het
grondoppervlak van het gebouw beslaat.
 
1.46 Praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een
daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.47 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotischpornografische
aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen
een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.48 Straatmeubilair
bouwwerken die zijn bedoeld als voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals
draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- of
plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting en wegbewijzering alsmede
telefooncellen en abri's; onder straatmeubilair worden niet begrepen verkooppunten voor
motorbrandstoffen.
 
1.49 Verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek toegankelijke winkelruimte.
 
1.50 Voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling
ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.51 Wonen
Het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid.
 
1.52 Woning/wooneenheid
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding,
niet zijnde een bijzondere woonvorm, of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er
daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
 
1.53 Wro
Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
 
1.54 Zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
 
1.55 Zij-erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkante(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen
worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.2 de breedte, lengte of diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen
bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de
achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot, de duiplijn, het boeibord of daarmee
gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte aangemerkt;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Dienstverlening
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dienstverlening;
  2. praktijkruimten;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’(dh) ondergeschikte detailhandelsactiviteiten ten dienste van de bestemming;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’(ho-1) ondergeschikte horeca-activiteiten tot ten hoogste categorie 1 van de staat van horeca-activiteiten uitsluitend ten dienste van de bestemming;
  5. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein (p) uitsluitend een parkeerterrein ten behoeve van de bestemming;
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, toegangs- en achterpaden, parkeervoorzieningen, waterelementen, waterberging en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.
3.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:
  1. op de gronden zijn de volgende bouwwerken toegestaan:
    1. binnen een bouwvlak: gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen;
    2. buiten een bouwvlak: uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning (bw): tevens één bedrijfswoning;
    4. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein (p) uitsluitend parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming.
  2. de afstand van:
    1. niet aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1 m;
    2. gebouwen tot de perceelsgrens mag niet minder 1 m bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 4 m meer bedragen dan maximum toelaatbare goothoogte, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  4. ongeacht het bepaalde op de verbeelding mag de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen niet meer bedragen dan 3 m en 7 m;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. van muren en terreinafscheidingen achter de voorgevel van hoofdgebouwen 2 m;
    2. van pergola's en overkappingen 3 m;
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1 m;
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub e tot een hoogte die ten hoogste gelijk is aan de in een bouwvlak toelaatbare bouwhoogte.
 
3.3.2 Bevoegdheidsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik als bedoelt in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of ombebouwde gronden als:
  1. het is niet toegestaan om:
    1. gronden, die zowel liggen buiten een bouwvlak als langs de openbare weg, te gebruiken voor de opslag van goederen, puin, bagger en grondspecie;
    2. overige onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen, met dien verstande dat dergelijke opslag is toegestaan tot een hoogte van ten hoogste:
      1. 2 m op de gronden die zijn gelegen op zij- en achtererven van bedrijfsgebouwen,voor zover en indien de afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbareweg minder dan 10 m bedraagt;
      2. 6 m op de overige gronden;
    3. bijgebouwen te gebruiken als woonruimten;
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde -Archeologie-2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
met inachtneming van het volgende:
  1. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op of in de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.
4.2.3 Bouwen ten behoeve van andere geldende bestemming(en)
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, indien het plangebied groter is dan 250 m² en waarbij bovendien grond -of graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter beneden het maaiveld plaatsvinden;
  2. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Algemene afwijking
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van artikel 4 lid 2 ten behoeve van het bouwen in een plangebied groter dan 250 m2 en dieper dan 0,40 meter, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
 
4.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder artikel 4 lid 3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige of het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Advies
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 , vraagt het bevoegd gezag aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden op of in de deze gronden zonder afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,40 meter, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 0,40 meter;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 0,40 meter;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 0,40 meter bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 0,40 meter;
  6. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 0,40 meter;
  8. het omzetten van grasland in bouwland;
  9. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 0,50 meter.
4.4.2 Uitzonderingsregel
Het in artikel 4 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. een plangebied beslaan van ten hoogste 250 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.4.3 Voorwaarden
  1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 4 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  2. Voor zover de in artikel 4 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. De vergunning kan alleen verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
4.4.4 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 4 lid 4.3 Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag is bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde Archeologie’, als bedoeld in artikel 4 lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
   
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Algemene bepaling
 
Op de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de in regels hoofdstuk 2 per artikel genoemde functies.
 
6.2 Voorgevellijn
 
Gebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd.
 
6.3 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bestemmings- en/of bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en regels hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoep, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,50 meter en oppervlakte niet meer dan 6 m² bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2,00 meter bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals plinten, pilasters, gevel- en kroonlijsten en luifels, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
6.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de regels vervat in regels hoofdstuk 2, nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de milieukwaliteit;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  7. ter waarborging van het woon- en leefklimaat.
6.5 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
 
6.5.1 Maximale afstand
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
6.5.2 Minimale afstand
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Algemeen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de in de regels voorgeschreven maatvoering met maximaal 15%;
  2. overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3,00 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- en bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
  3. de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienst van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn; de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie mag niet meer dan 25,00 meter bedragen;
  4. de in de regels voorgeschreven toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte die maximaal gelijk is aan de in een bouwvlak bepaalde toelaatbare bouwhoogte voor gebouwen;
  5. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes mag ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3,00 meter bedragen;
  6. voor de bouw van ondergrondse nutsvoorzieningen, zoals bergbezinkbassins; de inhoud van deze voorzieningen mag niet meer dan 250 m³ bedragen,
met dien verstande dat afwijking uitsluitend is toegestaan indien de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
8.1 Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgesteldplan worden gewijzigd.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
  
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
 
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Rijksweg 18b, Eede’