direct naar inhoud van 4.3 Ecologie
Plan: Wapen van Breskens
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.BPWVB-ON01

4.3 Ecologie

In deze paragraaf worden de gevolgen van het bouwplan op eventueel aanwezige natuurwaarden beschreven.

Bij ruimtelijke ingrepen moet worden nagegaan of deze mogelijkerwijs nadelige effecten hebben op de aanwezige natuurwaarden. Hiertoe is een eerste inschatting gemaakt van de mogelijke effecten van het bouwplan op de ecologische waarden op en rondom de betreffende locatie. Tevens is bekeken of het plan passend is binnen de wet- en regelgeving met betrekking tot natuurwaarden, of in dit kader vergunningen of ontheffingen moeten worden aangevraagd, en of eventueel aanvullend ecologisch onderzoek nodig wordt geacht.

Deze inschatting is gebaseerd op een bureaustudie waarbij op basis van diverse bronnen is geïnventariseerd welke natuurwaarden in de omgeving van de locatie kunnen worden verwacht of zijn waargenomen. Tevens is bekeken welke wet- en regelgeving met betrekking tot natuurwaarden voor het onderzoeksgebied van toepassing is.

Gebiedsbescherming

Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Op den duur voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming (de bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet). De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt.

De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Wetlands.

Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht.

Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn.

De locatie Grote Kade 33 valt niet binnen een gebied dat is aangemerkt als (toekomstig) Natura 2000-gebied. De Westerschelde (exclusief de haven van Breskens) is overigens wel aangemerkt als Natura 2000-gebied (bron website Natura 2000: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000).

Wetlands

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971.

De onderzoekslocatie wordt niet beschouwd als zijnde een wetland. Grote delen van de Westerschelde (uitgezonderd de diepere geulen) zijn overigens wel aangemerkt als wetlands (bron: website provincie Zeeland op www.zldims.zeeland.nl/geoweb)

Op basis van de Natuurbeschermingswet bestaan er voor de uitvoering van het bouwplan op deze locatie geen belemmeringen. Zodoende is de voorgenomen herontwikkeling van de locatie Grote Kade 33 te Breskens in het kader van de Natuurbeschermingswet niet vergunningplichtig.

Soortenbescherming

Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en dierensoorten in stand te houden. Bovendien komen veel soorten ook buiten natuurgebieden voor. Daarom is er soortenbescherming. Soortenbescherming is in Nederland geregeld middels de Flora- en Faunawet.

Beschermde soorten

Onder de Flora- en faunawet zijn als beschermde soort aangewezen:

  • een aantal inheemse plantensoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende zoogdierensoorten (behalve de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis);
  • alle van nature op het grondgebied van de Europese Unie voorkomende vogelsoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën- en reptielensoorten;
  • alle van nature in Nederland voorkomende vissoorten (met uitzondering van soorten in Visserijwet 1963);
  • een aantal overige inheemse diersoorten;
  • een aantal uitheemse dier- en plantensoorten.

De wet regelt onder meer beheer, schadebestrijding, jacht, handel, bezit en andere menselijke activiteiten die een schadelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten.

Doelstelling wet

De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).

Zorgplicht

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat.

Verbodsbepalingen

De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.

Ruimtelijke ingrepen

Als bij ruimtelijke ingrepen een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing of vrijstelling nodig van artikel 75 van de Flora- en faunawet. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ( LNV) kan deze ontheffing verlenen.

Bij het verlenen van een ontheffing geldt voor bepaalde soorten een uitgebreide toets en voor andere soorten een lichte toets.

Uitgebreide toets

De uitgebreide toets geldt voor soorten die in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan, voor beschermde vogelsoorten en voor soorten die staan vermeld in Bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (tabel 3 van het overzicht van soorten).

Lichte toets

De lichte toets geldt voor de beschermde soorten die staan vermeld in Bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (tabel 1 en 2 van het overzicht van soorten). Bij de lichte toets wordt nagegaan of de activiteit niet leidt tot aantasting van de instandhouding van de soort.

Vrijstelling

Sommige activiteiten kunnen zonder ontheffing worden uitgevoerd. Dit mag zelfs als er schadelijke effecten optreden voor beschermde dier- en plantensoorten. Voor de volgende activiteiten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet:

  • regulier beheer en onderhoud (bijvoorbeeld beheer van infrastructuur, natuurbeheer, landbouw, bosbouw);
  • regulier gebruik (bijvoorbeeld defensie, recreatie);
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (bijvoorbeeld woningbouw, aanleg van infrastructuur, natuurontwikkeling).  

Deze vrijstelling geldt zonder verdere voorwaarden voor activiteiten die een bedreiging zijn voor de soorten uit tabel 1 uit Bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Activiteiten die schade kunnen berokkenen aan beschermde soorten uit tabel 2 en 3 uit deze bijlage, moeten worden uitgevoerd op basis van een gedragscode. In zo'n gedragscode staat hoe door zorgvuldig handelen, schade aan planten- en diersoorten zo veel mogelijk kan worden voorkomen. De minister van LNV moet de gedragscode hebben goedgekeurd.

De voorgenomen bouw van appartementen in combinatie met commerciële ruimten valt onder de vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Middels een bureaustudie is bekeken of er soorten voorkomen of gebruik maken van het plangebied welke behoren tot de soorten zoals genoemd in tabel 1, 2 en 3 bij het Besluit vrijstelling.

Bureauonderzoek - waarnemingen

Aan de hand van het Natuurloket is bekeken of er in de directe omgeving van de onderzoekslocatie gegevens bekend zijn over waarnemingen van bepaalde soorten flora en fauna.

Natuurloket

Het Natuurloket is een onafhankelijke informatiemakelaar, die gegevens over beschermde soorten toegankelijk maakt. Deze gegevens zijn afkomstig uit de databanken van talloze organisaties, verenigd in de Stichting VeldOnderzoek Flora en Fauna (VOFF). Het Natuurloket bezit zelf geen gegevens.

Het Natuurloket is een initiatief van het Ministerie van LNV en de organisaties binnen de VOFF.

Via de website van het Natuurloket (www.natuurloket.nl) zijn gegevens opgevraagd voor het betreffende onderzoeksgebied. De locatie is gelegen precies op de kruising van 4 kilometerhokken. Derhalve is voor alle vier de kilometerhokken bekeken of hierbinnen waarnemingen bekend zijn van soorten die bescherming genieten op basis van de Flora- en Faunawet.

Volgens de gegevens van het Natuurloket zijn binnen de kilometerhokken waarbinnen het onderzoeksgebied is gelegen diverse waarnemingen gedaan. Het betreft de volgende waarnemingen:

  • In totaal 2 x vaatplanten in de categorie FF1: de waargenomen soorten worden beschouwd als algemene soort waarvoor op basis van de Flora- en Faunawet een vrijstelling bestaat bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • 1 x amfibieën in de categorie FF1: de waargenomen dieren worden beschouwd als algemene soort waarvoor op basis van de Flora- en Faunawet een vrijstelling bestaat bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • In totaal 8 x vaatplanten in de categorie FF23: de waargenomen soorten behoren tot een soort welke is opgenomen in tabel 2 of 3 uit bijlage 1 bij het Besluit vrijstelling. Activiteiten die schade kunnen berokkenen aan beschermde soorten uit tabel 2 en 3 uit deze bijlage, moeten worden uitgevoerd op basis van een gedragscode. Opvallend is echter dat de waargenomen soorten alleen voorkomen in de kilometerhokken die ook deels buitendijks terrein beslaan. Het kilometerhok X:027 / Y:379 dat vrijwel geheel uit stedelijke bebouwing bestaat, en daarmee ook het meest representatief is voor onderhavig plangebied, laat geen enkele waarneming zien. Het is dan ook aannemelijk dat de waargenomen soorten van de lijst 2 en 3 van de Flora- en Faunawet buitendijks zijn aangetroffen, namelijk binnen de terreinen die zijn aangemerkt als Wetlands en Natura2000-gebied. Omdat het plangebied zelf ook reeds in de huidige situatie volledig verhard is, is het niet waarschijnlijk dat beschermde vaatplantsoorten hier zullen worden aangetroffen of voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van deze locatie. Nader onderzoek naar het eventueel voorkomen van beschermde vaatplantsoorten wordt hier dan ook niet nodig geacht.
  • Binnen het kilometerhok X:028 / Y:379 is 1x een amfibieënsoort waargenomen in de categorie FF23. Het voorkomen van amfibieën is echter sterk gerelateerd aan de aanwezigheid van oppervlaktewater. Omdat binnen het onderzoeksgebied zelf geen oppervlaktewater aanwezig is mag worden aangenomen dat de betreffende waarneming is gedaan elders in het kilometerhok waar wel oppervlaktewater aanwezig is. Binnen het betreffende kilometerhok is ook de Goiepoldersedijk gelegen, welke (samen met de naastgelegen sloten) is aangemerkt als deel van de ecologische hoofdstructuur. Verwacht mag worden dat de beschermde amfibiesoort in de directe nabijheid van de Goiepoldersedijk of ander oppervlaktewater is waargenomen. Zodoende vormt de voorgenomen ontwikkeling geen bedreiging voor het voortbestaan van de waargenomen soort amfibie.
  • Voorts zijn er ook nog soorten waargenomen in de categorie RL: RL staat voor Rode Lijst. Rode lijsten zijn lijsten waarop per land de in hun voortbestaan bedreigde dier- en plantensoorten staan. Op de rode lijsten staan, naast de bedreigde soorten, beschermingsmaatregelen om deze soorten weer in aantal te laten toenemen. Doordat overheden en terreinbeherende organisaties bij hun beleid en beheer rekening houden met de rode lijsten, wordt gehoopt dat van de nu bedreigde organismen er over tien jaar een aantal niet meer bedreigd zal zijn en dus van de Rode Lijst afgevoerd kan worden. De bedreigde dier- en plantensoorten op de rode lijsten zijn niet wettelijk beschermd, tenzij op basis van de Nederlandse Flora- en faunawet.

Vleermuizen

Alle in Nederland voorkomende inheemse vleermuissoorten zijn aangemerkt als beschermde diersoorten. Het is niet toegestaan om de directe leefomgeving van beschermde soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. In het geval van vleermuizen gaat het hier niet alleen om verblijfplaatsen, maar ook vliegroutes en jachtgebieden.

Om inzicht te verkrijgen in hoeverre vleermuizen gebruik maken van onderhavig plangebied is een inschattend vooronderzoek uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van de 'checklist inschatting vooronderzoek' van de Vleermuiswerkgroep Nederland (VLEN) in combinatie met een veldverkenning.

Allereerst is nagegaan welke soorten redelijkerwijs binnen het plangebied en omgeving zijn te verwachten.

Hiertoe zijn de verspreidingskaarten uit de publicatie 'Soorten van de Habitatrichtlijn' geraadpleegd (Europese Natuur in Nederland – Soorten van de Habitatrichtlijn – Tweede sterk herziene en uitgebreide druk, ISBN: 9789050112789, KNVV Uitgeverij, Zeist 2008).

Op basis van de verspreidingskaarten kunnen de volgende vleermuissoorten eventueel in de omgeving van Breskens worden aangetroffen:

  • Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus);
  • Watervleermuis (Myotis daubentonii);
  • Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii);
  • Meervleermuis (Myotis dasycneme);
  • Gewone grootoorvleermuis (Plecotus aurtitus);
  • Laatvlieger (Eptesicus serotinus).

Vervolgens is bekeken is welke functies voor deze vleermuissoorten mogelijk binnen het plangebied voorkomen (checklist VLEN):

  • Dikke bomen: binnen het plangebied zijn geen dikke bomen aanwezig. Hiermee kan het belang van de locatie voor boombewonende soorten worden uitgesloten (watervleermuis).
  • Opgaande gewassen: in de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig verhard (met uitzondering van een coniferenhaag op de perceelsgrens aan het Molenwater). Het terrein vormt zodoende geen geschikt foerageergebied voor vleermuizen.
  • Open water: binnen het plangebied is geen open water aanwezig. De locatie heeft zodoende geen essentiële functie ten behoeve van drinkwater voor vleermuizen.
  • Open gebied: niet van toepassing in verband met ligging binnen de bebouwde kom (centrum) van Breskens.
  • Gebouwen: binnen het plangebied is de huidige bebouwing van hotel-restaurant Het Wapen van Breskens aanwezig. Middels een veldverkenning op 2 maart 2010 is een inschatting gemaakt in hoeverre deze bebouwing mogelijk een functie vervult voor vleermuizen:
    • 1. Mogelijk winter-, kraam-, zomer- en paarverblijfplaats voor vleermuizen?: bekeken is of het gebouw toegankelijk is voor vleermuizen. In de gevels en onder de dakranden zijn geen invliegopeningen aanwezig. Het gebouw is goed geïsoleerd en alle vensters zijn voorzien van kunststof kozijnen met dubbel glas. Eventuele verblijfplaatsen in de spouwmuren worden daarom niet verwacht. De dakpannen op het gebouw liggen allemaal nog strak in het gelid en bieden evenmin geschikte invliegopeningen. Verblijfplaatsen onder de dakpannen worden daarom evenmin verwacht.
    • 2. Sporen?: zowel aan de buitengevels als binnen het gebouw is gezocht naar sporen welke duiden op de aanwezigheid van vleermuizen. Hiertoe is gecontroleerd op eventuele poepsporen, keutels en vraatsporen. Hierbij zijn de kelder en de zolder van het gebouw extra aandachtig geïnspecteerd. Tijdens de inspectie zijn geen sporen aangetroffen. Naar verwachting vervult de bestaande bebouwing dan ook geen functie voor vleermuizen.
        • Grotten, groeves, kelders en andere objecten: op het achterterrein is in de huidige situatie een oude garage/berging aanwezig. Bekeken is of dit bouwwerk mogelijk een functie vervult ten behoeve van vleermuizen. De wanden van de garage/berging bestaan uit enkelsteens muren. Er zijn zodoende geen spouwmuren aanwezig welke een verblijfplaats zouden kunnen bieden aan vleermuizen. Het dak bestaat uit een pannendak met een spaanplaat aftimmering op de dakbalkconstructie. Vanwege het ontbreken van diverse rijen dakpannen heeft de regen vrij spel gehad op de spaanplaten, waardoor deze op diverse plaatsen volledig zijn doorgerot. Door de diverse gaten in de dakconstructie (ontbrekende pannen, gaten in spaanplaat betimmering) worden onder de resterende dakpannen geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. Vleermuizen zijn namelijk gevoelig voor tocht en zoeken daarom meestal tochtvrije ruimten uit als verblijfsplaats. De garage/berging is tevens onderzocht op sporen die duiden op de aanwezigheid van vleermuizen. Dergelijke sporen zijn niet aangetroffen.

Op basis van verspreidingsgegevens mag in de omgeving van Breskens het voorkomen van diverse vleermuissoorten worden verwacht. Vanwege het ontbreken van daartoe geschikte structuren vormt het plangebied echter geen geschikt foerageergebied of onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. De bestaande bebouwing wordt eveneens als minder geschikt geacht voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Tijdens een veldverkenning zijn evenmin sporen van vleermuizen aangetroffen. Nader onderzoek naar vleermuizen en aanvraag van een ontheffing van de Flora- en Faunawet wordt daarom niet nodig geacht.

Conclusie

Vanuit planologische gebiedsbescherming, primair gericht op natuurwaarden, bestaan er geen belemmeringen voor het realiseren van de voorgenomen bebouwing op het perceel aan de Grote Kade 33 te Breskens.

Omdat aangenomen mag worden dat er binnen het onderzoeksgebied geen streng beschermde soorten voorkomen of in hun voortbestaan afhankelijk zijn van deze locatie, wordt aanvullend ecologisch onderzoek niet nodig geacht.

Hoewel dit op basis van de huidige terreininrichting (volledig verhard) niet wordt verwacht kunnen binnen het plangebied vogels tot broeden komen. Broedende vogels mogen nimmer worden verstoord. Om verstoring van broedende vogels door bouwwerkzaamheden te voorkomen dienen deze werkzaamheden buiten het broedseizoen aan te vangen. Indien de werkzaamheden doorlopen tot in het broedseizoen dienen deze onafgebroken te worden uitgevoerd. Het broedseizoen duurt van ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan strikt genomen verschillen per vogelsoort.

Aangenomen wordt dat het plangebied geen functie vervult ten behoeve van vleermuizen. Mochten bij de sloop van de opstallen desalniettemin vleermuizen worden aangetroffen dan dient het werk direct te worden stilgelegd en contact te worden opgenomen met een vleermuisdeskundige. Een lijst met personen die kunnen worden geraadpleegd is te vinden op www.vleermuis.net. 

Om het risico te verkleinen dat er vleermuizen tijdens de sloopwerkzaamheden worden aangetroffen is het aan te bevelen om de omstandigheden voor vleermuizen in het gebouw te verslechteren. Hiertoe kunnen tijdens de voorsloop enkele deuren en ramen worden verwijderd en gaten in de spouwmuur worden gemaakt zodat er tocht in de spouw ontstaat. Vleermuizen schuwen deze omstandigheden en zullen zodoende een ander onderkomen zoeken.

Omdat op de onderzoekslocatie geen strikt beschermde soorten zijn aangetroffen is aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet voor uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden niet nodig.