tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4. goothoogte van een bouwwerkvanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een gebouw met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte;
c. indien dakkapellen meer dan 50% van de gevelbreedte bedragen wordt uitgegaan van de hoogte van de dakkapel.
2.5.oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.