Plan: | Burghtkwartier Oostburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.bpburghtkwartier-VG01 |
Woongoed Zeeuws-Vlaanderen is voornemens om ter plaatste van de bestaande woningen, aan de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat en I. van Houtestraat naast woonzorgcentrum de Burght, zorgwoningen te realiseren. Het gaat om een gebouw waarin twee clusters met verschillende typen zorgwoningen worden gerealiseerd.
De bestemmingsplanprocedure is noodzakelijk, omdat de beoogde ontwikkeling niet past in de beheersverordening 'Kom Oostburg' (vastgesteld op 13 maart 2018). Ook zijn in de beheersverordening geen vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor deze ontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk.
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geldt de beheersverordening 'Kom Oostburg'. In figuur 1.1 is een uitsnede van de verbeelding van het voormalige bestemmingsplan 'Kom Oostburg' ter hoogte van de planlocatie weergegeven.
De locatie waar de ontwikkeling is voorzien is hoofdzakelijk bestemd als Wonen, Verkeer en Groen. Daarnaast heeft het deel waar nu een parkeerplaats en weg is gelegen de bestemming Verkeer. De beoogde functie is in de bestemming Wonen niet mogelijk. Tevens past de voorgenomen bebouwing niet binnen de bouwvlakken en maximale goothoogte van 6 meter in de geldende beheersverordening. Op basis van de bestemming en de bouwvlakken is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk.
Figuur 1.1. Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Oostburg' (bron: gemeentesluis.nl 2018)
Aangrenzend aan het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Burght' uit 2011, dit is te zien in figuur 1.2. Dit bestemmingsplan regelt het in 2014 opgeleverde zorgcomplex De Burght. Hier bevinden zich 35 extramurale woningen, 24 aanleunwoningen en een zorgsteunpunt.
Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'De Burght' (bron: ruimtelijkeplannen.nl 2018)
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.
Ligging plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidrand van het centrum van Oostburg. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat en de zuidelijke grens door de Burgemeester I. van Houtestraat. Ten oosten van het plangebied ligt de Schouwburgstraat. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied in de hiervoor genoemde straten heeft een woonfunctie. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het zorgcomplex De Burght. Hierin zijn 35 extramurale woningen, 24 aanleunwoningen en een zorgsteunpunt gevestigd. Direct hiernaast ligt het Ledelplein met de wekelijkse markt, een restaurant en het theater met daar achter een parkeerterrein. Het winkelcentrum van Oostburg bevindt zich ten noorden van het Ledelplein.
Figuur 2.2. Plangebied en omgeving (bron: Luchtfoto kadaster Nederland 2018)
Beschrijving bouwplan
Het plan betreft de ontwikkeling van een zorgcluster aan de zuidzijde van het zorgcentrum De Burght. In dit zorgcluster komen 27 intramural zorgunits, bestemd voor mensen met een zorgindicatie.
De aangrenzende bestaande bebouwing van de Burght en het Lam heeft een zorgfunctie, de beoogde ontwikkeling sluit hierbij aan en vormt zo een groter zorgcluster. Met deze aanvullende vorm van zorg wordt voorzien in de benodigde zorgbehoefte in de regio. In de nieuwe situatie omvat het cluster in totaal 86 zorgwoningen. De bestaande centrale parkeerplaats zal worden uitgebreid.
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige analyse situatie (bron: Rho adviseurs, 2016)
Ruimtelijke structuur
Aan de hand van een aantal schetsmodellen is onderzoek gedaan naar de toekomstige ruimtelijke structuur. Het gebied tussen het bestaande woon-zorgcomplex, de Burg. Callenfelsstraat en de Burg. Van Houtestraat zal in zijn totaliteit ontwikkeld worden als woonzorgcluster. De ontwikkeling biedt een goede kans om het bouwblok, dat nu gefragmenteerd oogt en ingevuld is met verschillende bouwvormen, als een eigen samenhangende ruimtelijke eenheid te ontwerpen en af te ronden. Belangrijk hierbij is enerzijds de programmatische en ruimtelijke aansluiting bij het bestaande zorgcluster en anderzijds een fraaie en logische overgang naar het woongebied ten westen en zuiden van de locatie.
De volgende ruimtelijke aspecten zijn als uitgangspunt voor het ontwerp genomen:
Figuur 2.3 Variantenstudie stedenbouwkundig ontwerp (bron: Rho Adviseurs 14-09-2016)
Er zijn verschillende scenario's verkend voor de inrichting van het terrein (zie figuur 2.3). Hierbij is ook gekeken of er woningen kunnen worden gehandhaafd met de inpassing van het nieuwe zorgprogramma. Echter, om tot een goede samenhangende ruimtelijke en functionele inpassing van het zorgcluster te komen zullen de bestaande woningen aan de Burgemeester Callenfelsstraat en de Burgemeester I. van Houtestraat plaats moeten maken voor de ontwikkeling van de zorggebouwen. Hierdoor ontstaat niet alleen meer ruimte voor een ruimere opzet van de bouwmassa en het parkeren, maar wordt het blok ook een duidelijk zorgcluster.
Na de verkenning van verschillende scenario's is op basis van een goede inpassing van de nieuwe zorgfuncties én het bijbehorende parkeerprogramma een nieuwe inrichtingstekening uitgewerkt (zie figuur 2.4). Figuren 2.5 en 2.6 geven een weergave van respectievelijk de plattegrond van de begane grond en de plattegrond van de eerste verdieping.
Er wordt bebouwing aan de zuidrand van het bouwblok van de huidige zorgfuncties gepositioneerd. De nieuwe bebouwing zal bestaan uit twee verdiepingen. Deze blokken vormen de overgang tussen de hoge en grote bouwvolumes van de Burght en Het Lam aan de noordzijde en de kleinschalige woningen aan de zuid- en westzijde. De schaal en hoogte van deze volumes zal dan ook een tussenmaat zijn als overgang tussen deze bebouwingstypen.
De bestaande parkeervoorziening aan de Burgemeester Callenfelsstraat, ten westen van de bestaande bebouwing van zorgcomplex de Burght wordt uitgebreid. De parkeerlocatie wordt op die manier in zijn geheel geclusterd aan de Burg. Callenfelsstraat.
Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op nationale belangen.
Toetsing:
Bij de beoogde ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding, de ontwikkeling voldoet aan het SVIR.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, dienen standaard een aantal stappen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten dienen aandacht te besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking.
Een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien voorziet in deze toetsing.
Toetsing de Ladder voor Duurzame verstedelijking:
De ontwikkeling betreft een nieuwe ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied door middel van herstructurering van een aantal verouderde woningen, deze worden aangekocht en gesloopt. De bestaande 19 particuliere gezinswoningen worden gesloopt in plaats daarvan wordt een maatschappelijke voorzieningen totaal 27 zorgunits gebouwd. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Uit het Visiedocument Krachtig Verbonden 2016-2020 van de gemeente Sluis blijkt dat de veranderende demografische samenstelling van de gemeente Sluis zorgt voor een veranderde vraag naar woningtypen. De dubbele vergrijzing in het gebied zorgt voor een toegenomen vraag naar zorgwoningen voor senioren. Naast deze toegenomen vraag ondergaat de zorgsector een transitie die in 2018 afgerond moet zijn. Uit de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) Zeeuws-Vlaanderen blijkt dat het clusteren van zorgvoorzieningen nabij bestaande andere voorzieningen een aan te bevelen strategie is als de groei van het aantal ouderen en krimp van de beroepsbevolking in ogenschouw worden genomen. Uit de MKBA Zeeuws-Vlaanderen blijkt ook dat er in 2040 een tekort aan zorgplaatsen zal zijn. De beoogde ontwikkeling voorziet in de vraag naar zorgvoorzieningen in de regio en volgt daarbij de bovengenoemde strategie door aan te sluiten bij een bestaande zorgcluster. Tevens voldoet de ontwikkeling aan de wens van de gemeente om op de juiste plaatsen kwalitatief hoogwaardige (woon)zorgvoorzieningen voor intensieve zorg te hebben.
De ontwikkeling van de 27 zorgunits komt direct voort uit een vraag vanuit de markt aan de zorgverlener voor zelfstandig wonen in een eigen appartement maar met een gemeenschappelijke ruimte. Daarnaast zal dit steunpunt als basis dienen voor de zorgverlening in primair het zorgcluster en in principe ook elders in de kern Oostburg.
De vraag voor de woonzorgvoorzieningen komt vanuit aanbieders van zorgwoningen in de regio die behoefte hebben aan extra zorgwoningen voor hun cliënten. De ontwikkeling voorziet hiermee in een regionale behoefte.
Conclusie
De ontwikkeling betreft een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied waar regionale behoefte aan is. De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Inzet van beleid
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogd naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet voor te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving
Stedenbeleid
In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.
Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.
Wonen
Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsing
De ontwikkeling bevat een ontwikkeling van zorgwoningen binnen bestaand stedelijk gebied ter vervanging van verouderde eengezinswoningen. De locatie is gelegen op korte afstand van voorzieningen. Het gaat om zorgwoningen voor mensen met een zorgindicatie. Het beoogde type zorgvoorziening is een aanvulling op de bestaande voorraad zorgvoorzieningen, waar door de veranderde markt behoefte aan is. Naast een kwaliteitsverbetering zorgt de beoogde ontwikkeling voor meer differentiatie op de woonzorgmarkt.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan 2018
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevings verordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Conclusie
Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevings verordening 2018 van belang.
Het visiedocument bevat herzieningen van verschillende beleidsdocumenten, waaronder de Woonvisie. Voor wonen is het volgende van belang.
De gemeente Sluis heeft te maken met veranderend bevolkingssamenstelling en een daling van de bevolking en het aantal huishoudens. Er komen steeds meer ouderen en de ouderen worden steeds ouder, aan de andere kant zijn er steeds minder jongeren. Er is een overschot aan goedkope, kwalitatief verouderde woningen en juist een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen.
De gemeente Sluis wil een hoogwaardige woongemeente zijn waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. Dit wil ze bereiken door kwalitatief goede woningen te ontwikkelen en tegelijkertijd aan de onderkant van de woningmarkt de sloopopgave zien te bewerkstelligen. Bij nieuwbouwplannen dient nadrukkelijk onderbouwd te worden dat er in een specifieke behoefte voor een bepaalde doelgroep voorzien wordt. Nieuwbouw moet vraaggericht zijn en niet andersom. Ook moet verpauperd vastgoed worden voorkomen en tegengegaan.
De gemeente Sluis wil een gebied zijn waar ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen terwijl de benodigde zorg bij hen thuis wordt gebracht. Er liggen kansen voor de ontwikkeling van woningen voor zorgbehoevende ouderen en ook op het gebied van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouw ontwikkelingen liggen er kansen.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling zorgt er voor dat een aantal verouderde particuliere woningen zal worden vervangen door zorgappartementen voor senioren. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de vraag vanuit de woningmarkt. De toevoeging van zorgappartementen zorgt voor meer mogelijkheden voor ouderen om zelfstandig te blijven wonen, wat ook een wens is vanuit de gemeente.
Ook sluit de ontwikkeling aan bij de visie van de gemeente om leegstand tegen te gaan door het aantal goedkope en kwalitatief verouderde woningen terug te brengen en zo verpaupering te voorkomen.
Oostburg moet een aantrekkelijke woonkern en een goed regionaal voorzieningencentrum blijven. Om deze ambitie waar te maken is het Masterplan Aantrekkelijk Oostburg in 2012 gemaakt. Hierbij is een actieplan geformuleerd voor ' het wonen' en voor ' het centrum'. Het voorliggende bestemmingsplan heeft alleen betrekking op 'het wonen', het thema 'het centrum' wordt dan ook niet uitgewerkt.
Het actieplan aantrekkelijk wonen is gericht op versterking van Oostburg als aantrekkelijke woonkern.
Hiervoor zijn 3 soorten maatregelen/projecten van belang:
De woningmarkt in Oostburg is in onbalans. Eén van de redenen daarvoor is het grote aantal woningen uit de wederopbouwperiode, deze woningen zijn nu gedateerd. Hierdoor dreigt een overschot aan goedkope particulieren eengezinswoningen. Er zijn een aantal strategieën om dit onbalans te herstellen, deze zijn in de Projectenkaart Aantrekkelijk Wonen (figuur 3.1.) verbeeld. Eén van deze strategieën is het uit de markt nemen van woningen door sloop.
Figuur 3.1. Projectenkaart Aantrekkelijk Wonen (bron: Masterplan Aantrekkelijk Oostburg, 2012)
Toetsing:
Voorliggend bestemmingsplan geeft uitwerking aan maatregel 1 van het actieplan, het herstel van het evenwicht op de woningmarkt. Dit gebeurt door het uit de markt nemen van 19 woningen uit de wederopbouwperiode. In de plaats daarvan voegt de ontwikkeling een maatschappelijke functie in de vorm van zorgwoningen toe. Op deze manier helpt de ontwikkeling bij het herstellen van het evenwicht op de woningmarkt en voldoet de ontwikkeling aan het beleid gesteld in het Masterplan Aantrekkelijk Oostburg.
Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid van de gemeente Sluis, het beleid staat derhalve de ontwikkeling niet in de weg.
Het archeologiebeleid van de gemeente Sluis is vastgelegd in het rapport Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017 (25 januari 2017, N.J.G. de Visser / Edufact). Hieraan wordt getoetst in paragraaf 4.1.
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling kunnen we ten aanzien van het relevante beleid concluderen dat:
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. Het Rijk pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (www.cultureelerfgoed.nl).
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.
Het gemeentelijk archeologiebeleid van de gemeente Sluis is opgenomen in het rapport Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017 (25 januari 2017, N.J.G. de Visser / Edufact) In dit archeologiebeleid is de gemeente in verschillende categorieën onderverdeeld. Deze categorieën zijn ingedeeld aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde in het gebied. Aan de verschillende categorieën is op basis van de verwachtingswaarde een maximale vrijstelling van onderzoek in oppervlakte en in diepte toegekend.
In het archeologiebeleid van de gemeente Sluis wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de kernen. Omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de kernen is er met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Een aantal dorps- en stadskernen in de gemeente Sluis vallen onder GOAS (Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Sluis). Onderzoek in deze kernen is vaker noodzakelijk, omdat deze kernen op hun manier specifiek zijn voor de gemeente Sluis.
Figuur 4.1 Uitsnede kaartbeeld begrenzing van de gewaarde kernen bron: (Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017)
De locatie ligt op de beleidsadvieskaart deels in categorie 3 'gewaardeerde stads- en dorpskernen' en deels in categorie 4 'Hoge verwachting' (zie figuur 4.1). Daarnaast valt Oostburg onder GOAS (Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Sluis). De bij categorie 3 behorende vrijstelling voor een GOAS kern is 50 m² en 40 centimeter onder het maaiveld. Voor categorie 4 geldt een vrijstelling van 500 m² en 40 centimeter onder het maaiveld.
Onderzoek
Beleid van de gemeente Sluis is dat voorafgaand aan omgevingsvergunning voor bouwen, de archeologische waarden in beeld gebracht moeten worden. Voor de ontwikkeling is reeds een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De conclusies uit het onderzoek zijn daarom hierna kort weergegeven.
Op basis van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied op een getij-inversierug uit de Vroege Middeleeuwen ligt. Op deze getij-inversierug is in de 9e eeuw Oostburg ontstaan. Hoewel de kern van deze nederzetting waarschijnlijk meer naar het noordwesten heeft gelegen, heeft ook het plangebied een hoge verwachting voor bewoningssporen en sporen van landgebruik uit de Middeleeuwen. In de 17e eeuw heeft het plangebied op de overgang van de historische kern van de vesting Oostburg naar de vestingwerken gelegen. Uit deze periode kunnen nederzettingsresten en resten van de vestingwerken worden verwacht. De vestingwerken zijn in de loop van de 17e en 18e eeuw geslecht. Uit de periode hierna worden alleen sporen van landgebruik verwacht.
Archeologische resten uit de Middeleeuwen - Nieuwe tijd worden voornamelijk verwacht in de vorm van grondsporen, zoals greppels, afvalkuilen, paalgaten, waterputten en funderingsresten. Deze grondsporen bevinden zich onder een recent ophoogpakket en de geroerde toplaag van de getijde afzettingen, vanaf 80 cm –mv. Het archeologische niveau is ter plaatse van de bestaande bebouwing waarschijnlijk niet significant verstoord, omdat de graafwerkzaamheden ter plaatse van de bebouwing waarschijnlijk ook niet dieper dan 80 cm –mv hebben gereikt. De enige verstoringen ter plaatse van de bebouwing is dan veroorzaakt door het aanbrengen van heipalen.
Conclusie
Voor de aanvraag omgevingsvergunning zal bekeken worden of aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit bestemmingsplan zal in overeenstemming met het gemeentelijk beleid de dubbelbestemming Waarde Archeologie - 1 voor het deel dat in het gemeentelijk archeologiebeleid aangewezen is als 'gewaardeerde stads-dorpskern' worden opgenomen. Voor het deel dat is aangewezen als categorie 4, 'hoge verwachting' zal de dubbelbestemming Waarde Archeologie - 2 worden opgenomen.
De cultuurhistorische waarden in de provincie Zeeland zijn opgenomen in de kaart 'De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)'van de provincie Zeeland (figuur 4.2). Daarbij is onderscheid gemaakt tussen waardevolle objecten (onder andere rijksmonumenten) en waardevolle gebieden (onder andere Nationale Landschappen).
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) (bron: Geoloket provincie Zeeland, 2018)
Toetsing
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of landschappen aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat, de Burgemeester I. van Houtestraat en de Schouwburgstraat. Deze wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen en hebben een maximum snelheid van 30 km/u. Fietsers maken op deze wegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn op de omliggende wegen trottoirs aanwezig.
De ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 22 zorgwoningen in plaats van 19 koopwoningen. De verkeergeneratie wordt bepaald aan de hand van CROW-publicatie 381 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Om de verkeersgeneratie van de ontwikkeling te bepalen wordt de verkeersgeneratie van de 19 koopwoningen vergeleken met de 27 zorgeenheden. De verkeersgeneratie voor de bestaande woningen (koop, tussen/hoek) is 6,8 - 7,6 mvt/etmaal per woning. Voor 19 woningen zal dit maximaal 145 mvt/etmaal zijn.
Voor de functie van verzorgingshuis/verpleeghuis is geen norm voor verkeersgeneratie beschikbaar, de functie waarvoor deze norm beschikbaar is die het meest vergelijkbaar is met de beoogde functie is een serviceflat. Deze functie genereert 2,0 tot 2,7 mvt/etmaal. We kunnen er redelijkerwijs van uit gaan dat de verkeersgeneratie van de 27 zorgunits substantieel lager zal uitvallen dan die van een koopwoning.
Ten gevolge van de ontwikkeling zal er geen sprake zijn van een verkeerstoename in vergelijking met de verkeersaantrekkende werking van de huidige 19 woningen. De verkeersafwikkeling vindt naar verwachting zonder knelpunten plaats in het omliggende wegennet.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de nieuwe zorgvoorzieningen wordt bepaald aan de hand van CROW-publicatie 381 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De nieuwe ontwikkeling betreft zorgvoorzieningen waar de cliënten wonen met de nodige verzorging en ondersteuning. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt aangesloten bij de normen voor een verpleeg- en verzorgingstehuis. Omdat de parkeervoorzieningen voor het hele zorgcluster centraal aangelegd worden, wordt ook rekening gehouden met de bestaande zorgvoorzieningen van 't Lam en De Burght. In het Bestemmingsplan De Burght (vastgesteld op 23-06-2011) is uitgegaan van een parkeernorm van 0,3-0,6 parkeerplaats per woning. Voor de beoogde ontwikkeling wordt hierbij aangesloten. De parkeerbehoefte is weergeven in tabel 4.1:
Tabel 4.1
Functie | CROW-benaming | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
27 zorgunits | aanleunwoning/serviceflat | 0,6 | 616,2parkeerplaatsen |
De Burght + Het Lam 59 zorgwoningen |
aanleunwoning/serviceflat | 0,6 | 35,4 parkeerplaatsen |
Totaal | 51,6 parkeerplaatsen |
De parkeerbehoefte voor de totale zorgcluster is derhalve 52 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte wordt bij een toekomstig ontwerp opgelost op het eigen terrein. In het bestemmingsplan is een bepaling opgenomen dat er voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen. Bij het ontwerp wordt hier dan ook rekening mee gehouden.
Conclusie
Er is naar verwachting geen sprake van een toenemende verkeersaantrekking ten opzichte van de voormalige woningen in het plangebied. De parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.
Toetsingskader
De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) nieuwe geluidgevoelige functies. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De woningen zijn niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, akoestisch onderzoek is volgens de Wgh niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is de akoestische aanvaardbaarheid ten gevolge van wegverkeerslawaai desalniettemin getoetst.
Onderzoek
Er is akoestische onderzoek volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De conclusies van dit onderzoek worden hierna kort weergegeven.
De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden ter plaatse van de bouwblokken ten gevolge van het verkeer op de Burgemeester I. van Houtestraat. Ten gevolge van het verkeer op de Schouwburgstraat bedraagt de geluidbelasting op het oostelijke bouwblok ten hoogste 49 dB. Ten gevolge van het verkeer op de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat bedraagt de geluidbelasting op het westelijke bouwblok ten hoogste 52 dB.
Maatregelen
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Schouwburgstraat en de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat overschrijden de richtwaarde van 48 dB. In de Wgh is in dit geval een onderzoeks- en verantwoordingsplicht opgenomen naar geluidreducerende maatregelen als het gaat om gezoneerde wegen. Voorliggend plan heeft betrekking op niet gezoneerde wegen. Echter wordt bij gebrek aan wettelijke normen voor niet gezoneerde wegen, aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Daarom wordt in eerste instantie gekeken naar bronmaatregelen, vervolgens naar overdrachtsmaatregelen.
Bronmaatregelen
Hieronder vallen bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeersaanbod en aanpassen van het wegdektype. De Schouwburgstraat en de Burgemeester H.A. Callenfelsstraat hebben als erftoegangsweg met klinkerverharding een sterk verblijfskarakter. Dit past bij het verblijfsgebied waarin de wegen zijn gelegen. Om die reden zijn aanpassingen als het wijzigen van de functie en inrichting van de wegen geen reële maatregelen. De snelheid kan niet verder omlaag en aanpassing van het type wegdek door bijvoorbeeld het toepassen van asfalt brengt hoge kosten met zich mee en versterkt de verkeersfunctie. Dit past niet bij het verblijfsgebied waarin
de wegen zijn gelegen.
Maatregelen aan het overdrachtsgebied
Overdrachtsmaatregelen zijn het toepassen van geluidschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning. Bij toepassing van geluidschermen zijn hoge kosten verbonden en deze zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de gevel van de woning is niet mogelijk door beperkte ruimte op het perceel.
Ten tijde van de bouwaanvraag zal een binnenwaarde onderzoek worden uitgevoerd om te onderzoeken welke gevelisolatie noodzakelijk zal zijn om aan de binnenwaarde norm van 33 dB te kunnen voldoen.
Conclusie
De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot de richtwaarde blijken niet mogelijk of zijn niet wenselijk vanuit stedenbouwkundige, verkeers- en vervoerskundige of financiële aard. Doordat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ten tijde van de bouwaanvraag zal een binnenwaarde onderzoek worden uitgevoerd zodat maatregelen getroffen kunnen worden om aan de binnenwaarde norm van 33 dB te voldoen.
Toetsingskader
Op basis van het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan (bestemmingsplan) overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterschappen (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt.
Toetsing
De watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van de zorgwoningen en opgenomen in bijlage 3. De watertoets is toegestuurd aan het Waterschap Scheldestromen, de opmerkingen van het waterschap zijn in de watertoetstabel verwerkt.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Onderzoek en toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de stedelijke ligging van het plangebied kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Stikstofgevoelig habitat ligt op circa 800 meter afstand. Het plangebied ligt ook niet in de beschermde zone van 100 meter rond NNN-gebied het Groote Gat (het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Nederland gebied).
Er is berekend of er sprake is van extra stikstofdepositie is op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden door het voorziene gebruik van de gronden, eveneens is dit berekend voor de aanlegfase. Hiervoor is een berekening gedaan met het programma Aerius (bijlage 4). Hierbij is uitgegaan van een de huidige situatie waarbij het plangebied deels braak ligt en anderzijds woningen aanwezig zijn die leeg staan. In de huidige situatie is dan ook geen sprake van verkeersgeneratie of stikstof uitstoot in een andere vorm.
Figuur 4.3 Uitsnede Aerius berekening aanlegfase (bron: Aerius.nl)
Uit berekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebied. De aanlegfase zal leiden tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000 gebied Groote Gat, echter blijft de stikstofdepositie ook met deze toename ruim onder de KDW en is er geen risico op significante effecten. Er is geen vergunning conform de Wet natuurbescherming nodig. De uitkomsten van de berekening dienen 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het beleid van de provincie en de Wet natuurbescherming staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Voor onderhavig bestemmingsplan is een quickscan ecologie uitgevoerd, zie bijlage 5. De uitkomsten uit deze quickscan worden hierna kort besproken. Het plan voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en in de realisatie van zorgappartementen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. De sloop van de huidige bebouwing kan leiden tot aantasting/verwijdering van verblijfplaatsen, de realisatie van de woningen kan leiden tot verstoring door trillingen, licht en geluid.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Mits volgens de voorwaarden uit de ontheffing wordt gewerkt, verzet de Wet Natuurbescherming zich niet tegen het plan.
Toetsingskader
De Wet bodembescherming gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Onderzoek
Om de bodemkwaliteit ter plaatse te bepalen is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in de bodem uitgevoerd (bijlage 7) . De conclusies uit deze onderzoeken worden hierna kort besproken.
Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bodem is plaatselijk zwak (sporen) tot matig puinhoudend, zwak (sporen) baksteenhoudend en/of zwak (sporen) betonhoudend. Er zijn geen asbestverdachte plaatmaterialen in het opgeboorde en opgegraven materiaal waargenomen.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met lood, zink en/of PAK. Deze verontreiniging zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren en de bijmenging met bodemvreemd materiaal in de bodem. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Er is in de bodem geen asbest aangetoond (niet boven de detectiegrens).
Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen en naftaleen. Deze verontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan de vermoedelijk voormalige minerale olieverontreinigingen ten noorden van de huidige onderzoekslocatie.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, bevestigd. De onderzoekslocatie is niet verdacht voor de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de zorgwoningen wat betreft het aspect bodem.
Beleid, normstelling en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
Gezien de verkeersgeneratie van de 22 zorgwoningen minder is dan van de 19 woningen die gesloopt zullen worden, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61 ter hoogte van Schoondijke. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (bijvoorbeeld woningen zoals onderhavige zorgappartementen) dient rekening te worden gehouden met eventuele hinder veroorzakende (bedrijfs-)activiteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van hindergevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Onderzoek
Aan de oostkant van het zorgcomplex bevindt zich het Ledeltheater. Op grond van de VNG-brochure geldt voor dergelijke functies een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ruim 50 meter van het theater. De schouwburg levert derhalve geen beperkingen op voor het beoogde bouwplan.
Aan de andere kant van de beoogde ontwikkeling bevond zich een supermarkt. De supermarkt is begin 2009 verplaatst naar een nieuwe locatie, maar de geldende beheersverordening laat een supermarkt nog steeds toe. Op grond van de VNG-brochure geldt voor dergelijke functies een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Aangezien de supermarktlocatie op circa 50 meter van het bouwplan is gelegen levert zij zodoende geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Aangezien aan de richtafstanden wordt voldaan, zal ter plaatse van het zorgcomplex geen onacceptabele milieuhinder ontstaan. Omgekeerd levert de bouw van het zorgcomplex dan geen belemmeringen voor bestaande bedrijven in de omgeving.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Toetsing
Risicorelevante inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Er lopen langs het plangebied geen (water)wegen, spoorwegen of buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
De externe veiligheid staat de ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
In het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen. Mogelijk zijn wel diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of telecommunicatieverbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
In Zeeuws-Vlaanderen is tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen zwaar gevochten. Dit betekent dat op sommige locaties bij bouwactiviteiten waarbij beneden het maaiveld graaf- en hei-activiteiten worden uitgevoerd, er voorafgaande aan deze werkzaamheden een zogenoemd Niet-Gesprongen Explosieven (NGE)-onderzoek moet worden uitgevoerd.
Figuur 4.4Overzicht niet gesprongen explosievenonderzoek gemeente Sluis. (bron: gemeente Sluis)
Toetsing
Oostburg is aangewezen als hoog verdacht gebied voor NGE's (Figuur 4.4). De bebouwing ter plaatste van de beoogde ontwikkeling is na de tweede wereldoorlog gebouwd. Door deze bouw is de grond reeds geroerd. De aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in geroerde grond is onwaarschijnlijk te noemen. Bij werkzaamheden in ongeroerde grond bestaat een risico op het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Als blijkt dat deze werkzaamheden noodzakelijk zijn, is mogelijk nader onderzoek noodzakelijk om een veilige werkomgeving te garanderen.
Gezien de geschiedenis van de locatie en het feit dat deze aangemerkt is als hoog verdacht gebied is de aanwezigheid van explosieven niet helemaal uit te sluiten. Begeleiding van een deskundige bij de sloop en bouw van de ontwikkeling is aan te bevelen.
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven staat de ontwikkeling niet in de weg. Echter wordt aanbevolen om de sloop en bouw van de ontwikkeling begeleid door een deskundige op het gebied van niet gesprongen explosieven te laten uitvoeren.
Als blijkt dat werkzaamheden in ongeroerde grond noodzakelijk is, is er risico op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven en is nader onderzoek aan te bevelen. Hierbij zal rekening gehouden worden met de archeologische waarden in het gebied.
Het juridische kader voor dit bestemmingsplan vormt de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
De verbeelding bestaat uit de bestemming Maatschappelijk, de bestemming Groen en de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2. Verder staan er ook functieaanduidingen op de verbeelding. De hoogtebeperkingen voor het bouwen worden opgenomen in de verbeelding en regels.
Opzet verbeelding
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Bij bestemmingen waar bebouwing mogelijk is, wordt in de planregels de toegestane mate van bebouwing weergegeven.
De bestemming wordt op de verbeelding weergegeven middels hoofdletters, zoals "M" voor Maatschappelijk, "G" voor Groen en "WR-A" voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op het renvooi wordt de betekenis van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding weergegeven. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde in de planregels.
In de onderhoek van de analoge verbeelding is de naam van het bestemmingsplan en het identificatienummer opgenomen en zijn de data van terinzagelegging, vaststelling en (indien van toepassing) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State weergegeven.
Bouwvlak
Op de plaatsen waar hoofdgebouwen gebouwd mogen worden zijn bouwvlakken aangegeven.
Aanduidingen
Ten slotte worden op de verbeelding ook een maatvoeringsaanduiding gebruikt, de maximaal toegestane bouwhoogte.
Bij het toekennen van aanduidingen is zo veel mogelijk aangesloten bij de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012. In het renvooi zijn alle gebruikte aanduidingen opgenomen.
Opzet planregels
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
De artikelen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.
Artikel 3 Groen
De bestemming Groen laat plantsoenen en beplanting toe. Daarnaast mogen op deze gronden (licht)masten, voet- en fietspaden en bij deze doeleinden behorende voorzieningen worden geplaatst. Ook is een waterelement of waterberging op gronden met bestemming Groen toegestaan.
De bouwmogelijkheden op deze gronden zijn beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de hiervoor beschreven gebruiksmogelijkheden.
Artikel 4 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk geldt voor het terrein van de zorgvoorzieningen. Hier zijn gezondheidszorg, sociale en welzijnsvoorzieningen. Evenals bij deze bestemmingen horende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - maatschappelijke woonvoorziening' is tevens eeen bijzondere woonvoorziening voor (een) bepaalde groep(en) die ter plaatse structureel zorg ontvangt van een professionele zorg verlenende organisatie. Het maximaal aantal zorgunits is bepaald op 27.
Op de kaart is een bouwvlak opgenomen die de plaats van de gebouwen vast legt, alleen hierbinnen mogen gebouwen worden gebouwd. In het bouwvlak is de toegestane bouwhoogte voor de verschillende bouwdelen aangegeven.
Artikelen 5 en 6 Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2
De bestemmingen Waarde – Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 betreffen zogenoemde dubbelbestemmingen overeenkomstig met het geldende gemeentelijke archeologiebeleid. De dubbelbestemming is overeenkomstig SVBP2012 met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemmingen vallen samen met de enkelbestemmingen Maatschappelijk en Groen in het hele plangebied. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld een bestemming Maatschappelijk) een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Alleen herbouw van bestaande bebouwing op dezelfde fundering hoeft niet te worden getoetst.
Om geen onnodige procedures te hoeven voeren, is gekozen voor een regeling, waarbij na toetsing van de voorkomende archeologische waarden rechtstreeks (dus zonder afwijking van het bestemmingsplan) een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Deze vergunning kan niet worden verleend, indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarden wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
De grond waar het bestemmingsplan betrekking op heeft is voor het grootste gedeelte in bezit van de gemeente Sluis. Er is een samenwerkingsovereenkomst (december 2016) gesloten met Woongoed Zeeuws-Vlaanderen om de ontwikkeling te realiseren. De gemeente Sluis zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen.
Conclusie
De gemeente Sluis acht de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op grond van het voorgaande afdoende gewaarborgd.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Inspraak
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan betrokken.
Het voorontwerpbestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd bij het Klanten Contact Centrum (KCC) van de gemeente Sluis, Nieuwstraat 22 te Oostburg, en is tevens op de website www.ruimtelijkeplannen.nl in te zien. Gedurende deze termijn van terinzagelegging konden inspraakreacties mondeling of schriftelijk naar voren worden gebracht. In bijlage 8 zijn de inspraakreacties opgenomen.
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Tijdens de inspraaktermijn is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro. toegestuurd aan:
De vooroverlegreacties zijn in bijlage 8 opgenomen. Hierin is ook beschreven tot welke aanpassingen deze reacties hebben geleid.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan (met de daarbij behorende bijlagen en het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan) heeft met ingang van 10 december 2020 gedurende zes weken (tot en met 13 januari 2021) ter inzage gelegen in het Klanten Contact Centrum (KCC) Nieuwstraat 22 te Oostburg. Het ontwerpbestemmingsplan was ook in te zien via de gemeentelijke website www.gemeentesluis.nl en via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Publicatie heeft plaatsgevonden in Staatscourant, Zeeuwsch Vlaams Advertentieblad en de gemeentelijke website. Het plan heeft het identificatienummer NL.IMRO.1714.bpburghtkwartier-ON01.
Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. Naar aanleiding van de aanpassing van het programma is een ambtshalve aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan noodzakelijk (bijlage 9).
Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.