direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Koningin Julianastraat, Schoondijke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In het westen van de kern Schoondijke ligt de Koningin Julianastraat. De zes woningen op nummer 22-32 zijn in bezit van Woongoed Zeeuws-Vlaanderen. Het voornemen is om deze woningen te slopen en het perceel op te splitsen in twee zelfstandige percelen van circa 500 m² voor elk één woning. De herontwikkeling voorziet hierdoor in de afname van vier woningen en in een wijziging van het woningtype van zes aaneen gebouwde sociale huurwoningen naar twee koopwoningen die vrijstaand of twee-aan-één gebouwd zullen worden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kleine Kernen Sluis' en het plan 'Herziening bestemmingsplan Kleine Kernen Sluis' zijn binnen het plangebied uitsluitend aaneen gebouwde woningen toegestaan. Het is dan ook noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de kern Schoondijke en is in figuur 1.1 aangegeven met een cirkel. Het plangebied omvat de huidige woningen aan de Koningin Julianastraat 22 - 32. In de directe omgeving is woningbouw gesitueerd, aan de overzijde van de Julianastraat staat de basisschool Sint Petrus de wegwijzer en aan de zuidzijde (de achterzijde van de huidige woningen) grenst het plangebied aan de per 1 augustus 2017 gesloten Openbare basisschool Prinses Irene.

De ontsluiting van het plangebied loopt via de Koningin Julianastraat. Deze komt in het oosten uit op de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is in het zuiden aangesloten op de N253/Prinses Beatrixstraat/ Sasputsestraat, die de doorgaande weg vormt tussen Oostburg en Sasput (oost-west verbinding). In het noorden is de Dorpsstraat aangesloten op de N676 die, langs het zuiden van Schoondijke en via de N61, de verbinding vormt tussen Breskens en Terneuzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0002.png"Figuur 1.2. Begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kleine Kernen Sluis' (vastgesteld op 27 juni 2013 en onherroepelijk geworden op 30 april 2014). Op 27 oktober 2017 heeft de gemeenteraad een herziening van het bestemmingsplan Kleine Kernen Sluis vastgesteld. De gronden van het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' met de bouwaanduiding 'aaneengebouwd'. Dit betekent dat uitsluitend aaneen gebouwde woningen mogen worden gebouwd. De herziening van het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de bestemming van het plangebied.

Daarnaast ligt de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 4' op het plangebied. Op grond van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht als de bodemverstoring een grotere oppervlakte heeft dan 2.500 m². In de herziening van het bestemmingsplan is daarnaast een vrijstellingsdiepte van 40 cm opgenomen.

Verder ligt op het plangebied de aanduiding 'vrijwaringszone molenbiotoop', voor de Hulstermolen aan de Lange Heerenstraat 71 te Schoondijke, die op minimaal 325 meter afstand ligt. Binnen de vrijwaringszone geldt een beperking in de bouwhoogte. Voor de Hulstermolen geldt op een afstand van 300 - 400 meter een maximale bouwhoogte van 8,4 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan 'Kleine Kernen Sluis' (gemeente Sluis, 2013).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is in de bestaande situatie bebouwd met één blok van zes rijtjeswoningen, deze zijn gesitueerd op een perceel met een oppervlakte van circa 1.115 m². De woningen hebben geen voortuinen en grenzen hierdoor direct aan de Koningin Julianastraat. Daardoor ontstaat er een smal straatprofiel dat volledig verhard is. de woningen hebben een eenvoudige, herkenbare architectuur. Zie figuur 2.1 en 2.2. Tegenover de woningen staat de basisschool Sint Petrus de Wegwijzer. De school is een stuk naar achter geplaatst, met een schoolplein tussen de school en de straat. Daardoor heeft de straat een asymmetrisch profiel. Langs de zijgevel van huisnummer 32, aan de Prins Bernardstraat, is een openbare groenstrook gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0004.png"

Figuur 2.1. Zicht vanaf de westzijde vanaf de Jan Tooropstraat richting plangebied (Bron: Google Streetview, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0005.png"

Figuur 2.2. Woningen direct aan de straat met eenduidige uitstraling (Bron: Google Streetview, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0006.png"

Figuur 2.3. Zijkant nummer 32 met groenstrook grenzend aan Prins Bernhardstraat (Bron: Google Streetview, 2015)

2.2 Beoogde ontwikkeling en stedenbouwkundige inpassing

De beoogde herontwikkeling omvat de sloop van de zes rijwoningen en de bouw van twee vrijstaande woningen. Deze twee nieuwe woningen worden gesitueerd op kavels van elk circa 500 m². Het streven is om de woningen duurzaam te ontwikkelen. De aanbeveling is om bij voorkeur de woningen met een ‘nul-op-de-meter’ (NOM) te realiseren en op te leveren, zonder gasaansluiting of met de mogelijkheid om gasloos gemaakt te worden.

De ontwikkeling biedt mogelijkheden om de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving een impuls te geven. Voor de ontwikkeling is een daarom aantal stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd, waar de beoogde ontwikkeling aan moet voldoen:

  • Verruiming van het profiel (gevel tot gevel) door nieuwe woning naar achteren verplaatsen, zo ontstaat ruimte voor een groene voortuin van minimaal 3 m diep.
  • Maximaal 2 woningen;
  • Maximaal 2 lagen en kap met kap haaks op of evenwijdig aan de straat;
  • Vrijstaand of twee-onder-een kap woning;
  • Voldoende afstand tot de Prins Bernhardstraat om deze hoek wat meer lucht te geven: minimaal 1 m achter de voorgevellijn van de achtergelegen woningen aan de Prins Bernhardstraat;
  • Bij vrijstaand: Minimaal 2,5 m tussen woning en perceelgrens met buurkavel;
  • Variatie in een eigentijdse architectuur en gevelbeeld;
  • Minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein.

Aan de hand van deze randvoorwaarden zijn twee inrichtingsvarianten mogelijk. Eén met twee vrijstaande woningen en één met twee-onder-één kap woningen. Deze twee varianten zijn weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.4. Beoogde situatie Koningin Julianastraat (Bron: Rho Adviseurs, 2017)

Naast de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de inpassing van de bebouwing is ook de vormgeving van de bebouwing en de kavel zelf van belang voor de kwaliteit van de omgeving. Ten behoeve van een passende vormgeving wordt een beknopt beeldkwaliteitkader meegegeven dat tevens voldoende vrijheid biedt voor uitwerking door de architect.

  • Dorpse schaal en een eigentijdse architectuur.
  • Voor de twee woningen wordt bij voorkeur enige samenhang nagestreefd bijvoorbeeld in de kapvorm, architectuur of materialisering.
  • De woningen krijgen een kap met een eenvoudige basisvorm zoals plat dak, tentdak, piramidedak of lessenaarsdak.
  • Minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein, bij voorkeur achter voorgevellijn.
  • Groene erfscheidingen aan de voor- en zijkant.
  • Dubbele oriëntatie op de kop door gevelopening zoals een erker, de entree of een stevige raampartij en bijvoorbeeld een nokverdraaiing - samengestelde kap of dakkapel.
  • Bij vrijstaande woningen geen serie, maar twee afzonderlijk vormgegeven woningen.
  • In het dorp passende materialen zoals baksteen, stucwerk, (geverfd) hout en pannendak (rode of antracietkleurige pannen in een matte kleurstelling).
  • Zorgvuldige detaillering van gevel, daklijsten en kozijnen.
  • Groene voor- en zijtuinen.
  • Erfscheidingen langs openbaar gebied in de vorm van hagen, eventueel gecombineerd met zwart open spijlen hekwerk van maximaal 1 meter hoog.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de herstructurering van de 6 rijwoningen voor 2 twee-onder-één-kap woningen of twee vrijstaande woningen getoetst aan het geldende beleidskader van de het rijk, de provincie Zeeland en de gemeente Sluis.

3.2 Rijks- en provinciaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar. Een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) 

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren en militaire terreinen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

De herontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van bestaande woningen, waarbij sprake is van een afname van vier woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De bestaande woningen zijn gedateerd en in de huidige markt niet meer te verhuren. Daar komt bij dat de vraag naar kleine huurwoningen in Schoondijke sterk is afgenomen. Door de kleinschaligheid van de herontwikkeling, die plaats vind op dezelfde locatie waar reeds woningen staan, en de afname van het aantal woningen, is de voorgenomen herontwikkeling in overeenstemming met nationale belangen. De herontwikkeling betreft vanwege het kleine aantal woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals beschreven in de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Regeerakkoord 2017-2018
Voor het eind van de kabinetsperiode wil het kabinet 30.000 tot 50.000 bestaande woningen per jaar gasvrij kunnen maken of in ieder geval zodanig energie-efficiënt maken dat ze op korte termijn gasloos gemaakt kunnen worden. Hiermee wordt een eerste stap gezet op weg naar een verduurzaming van 200.000 huizen per jaar, een tempo dat nodig is om in de 30 jaar tot 2050 de hele voorraad van 6 miljoen woningen te verduurzamen.


In lijn hiermee worden de energieprestatie-eisen (EPC) voor nieuwbouw verder aangescherpt en zal in nieuwbouwwijken niet meer standaard een gasnet worden aangelegd. De aansluitplicht van gas wordt vervangen door een warmterecht, waarmee eindgebruikers aanspraak kunnen maken op een aansluiting op een (verzwaard) elektriciteitsnet of een warmtenet. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG).


Toetsing:

Door het opnemen van een aanbeveling om de nieuwbouwwoningen zonder gasaansluiting te realiseren of met de mogelijkheid om de woningen op termijn gasloos te maken, wordt op deze toekomstige ontwikkeling ingespeeld. Het doel van de regering is om in 2050 een volledig gasloze woningvoorraad te hebben, dus nu nieuwbouw realiseren met alleen een gasaansluiting is niet duurzaam.

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Het provinciaal ruimtelijk beleid is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Hierin wordt het beleid gesteld voor de hele provincie Zeeland op het gebied van ruimte, milieu, water en natuur.

Toetsing

Voor de voorgenomen herontwikkeling, waarbij er sprake is van een afname van het aantal woningen in bestaand stedelijk gebied, bevat het Omgevingsplan Zeeland geen sturende kaders waaraan het plan moet voldoen.

Verordening Ruimte

In de provinciale Verordening Ruimte zijn regels opgesteld om het provinciaal beleid te verwezenlijken.

Voor de ontwikkeling zijn een aantal van deze regels van belang. In de verordening zijn regels opgenomen voor duurzame verstedelijking, deze sluiten aan bij de ladder van duurzame verstedelijking, hier is hiervoor al verder op ingegaan. In de verordening is daarnaast onder andere opgenomen dat een bestemmingsplan regels moet bevatten tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige windmolens.

Toetsing

De ontwikkeling ligt binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen, hierin moet een zekere mate van vrije windvang worden gewaarborgd. Daarvoor wordt een molenbiotoop ingesteld, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.5.2.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 'Krachtig verbonden 2016-2020' (2015)

De structuurvisie 'Krachtig Verbonden 2016-2020' heeft het doel de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk-economisch en sociaal-maatschappelijk beleid helder vast te leggen. De gemeente Sluis heeft een woningvoorraad die onvoldoende is afgestemd op de behoefte vanuit de woningmarkt. Er is bijvoorbeeld een overschot aan kwalitatief verouderde woningen en een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen. De gemeente Sluis streeft naar een hoogwaardige woongemeente waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. De gemeente biedt hierbij beperkt ruimte voor levensloopbestendige woningen, starterswoningen en kleinschalige particuliere nieuwbouw voor eigen inwoners of mensen die van elders bewust naar de gemeente Sluis komen om daar te wonen. Er wordt dus vraaggericht ontwikkeld.

Tevens zal, met betrekking tot de woonomgeving, aandacht moeten worden geschonken aan het kwalitatief verbeteren van de openbare ruimte. Een ontwikkeling zal ruimtelijke kwaliteitswinst moeten opleveren voor de omgeving.

Woonvisie 2013-2020 (2013)

In de woonvisie wordt ingespeeld op de veranderende behoefte van de samenleving. Uit de woonvisie blijkt dat er een overschot is aan verouderde (een)gezinswoningen en een tekort aan woningen voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen. De gemeente Sluis ontwikkelt zich in de periode tot 2030 als een hoogwaardig woongebied voor de werknemers in de gemeente, de Kanaalzone, Midden Zeeland en ook Belgisch Vlaanderen. Verder wordt Oostburg aangemerkt als dragende kern van de gemeente. Het droombeeld is een geslaagd landelijk voorbeeld van hoe demografische ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen voor het maken van een kwaliteitslag.

Regionale woningmarktafspraken

Op 19 juli 2016 zijn de nieuwe ‘Woningmarktafspraken Zeeuws – Vlaanderen 2016-2025’ vastgesteld. Deze vervangen de woningmarktafspraken 2013.

In de nieuwe woningmarktafspraken zijn regionale spelregels vastgelegd op grond waarvan gemeenten actief aan de slag gaan met monitoring, planning en het terugdringen van plancapaciteit. Het doel van de hernieuwde woningmarktafspraken is het krijgen van een evenwichtige, toekomstbestendige woningmarkt. In deze nieuwe woningmarktafspraken is ook een planningslijst opgenomen. In deze planningslijst is een onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige plannen. Dit is om flexibiliteit te creëren voor goede, wenselijke en kleinschalige ontwikkelingen die binnen de grenzen van de bebouwde kom en vanuit de markt spontaan ontstaan. Dit soort kleinschalige initiatieven zijn niet altijd op voorhand bekend en hoeven daarom niet op de korte termijn op de planningslijst opgenomen te zijn.

Onder kleine woningbouwplannen wordt verstaan:

  • locaties die één geheel vormen en/of aaneengesloten zijn;
  • bouwplannen met een ruimtelijke kleinschalige impact. Hierbij spelen ligging en omgeving een rol en kan dus per locatie en gemeente verschillend zijn;
  • die gelegen zijn binnen de ‘begrenzing bestaand bebouwd gebied’ (omgevingsplan Zeeland);
  • die gelegen zijn in herstructureringsgebied.

Toetsing

Uit bovenstaande gemeentelijke beleidskaders blijkt dat de gemeente vooral wil inzetten op kwalitatieve woningbouw. Hierbij bestaat een overschot aan verouderde (een)gezinswoningen. In de voorgenomen herontwikkeling worden zes niet courante woningen gesloopt en twee levensloopbestendige woningen met een kwalitatief hoogwaardiger niveau teruggebouwd. Het onderhavige plan heeft een kleinschalige ruimtelijke impact en is gelegen binnen de begrenzing bestaand bebouwd gebied. Hierdoor past de voorgenomen herontwikkeling binnen de uitgangspunten en doelstellingen van de gemeente Sluis en de regionale woningmarktafspraken.

Tenslotte wilt de gemeente dienen als een landelijk voorbeeld van hoe om te gaan met demografische veranderingen. De regio Zeeuws-Vlaanderen heeft te maken met demografische vergrijzing en demografische krimp. De voorgenomen herontwikkeling kan dienen als voorbeeld hoe per saldo minder woningen, die kwalitatief meer aansluiten op de markt, gerealiseerd kunnen worden.

Visie Duurzaam Sluis 2013-2019

De gemeente Sluis zet in op vermindering van het energieverbruik binnen de gemeentegrenzen. De gemeente wil graag samen met particulieren komen tot verduurzaming van de woningen.

Toetsing

Het opnemen van een aanbeveling om bij de realisatie van de woningen bij voorkeur een 'Nul-op-de-meter' (NOM) woning te realiseren past binnen het beleid om energieverbruik te verminderen in samenspraak met particulieren.

Hoofdstuk 4 Milieu- en planologische aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de milieu- en planologische aspecten aan bod die in meer of mindere mate gevolgen hebben voor ontwikkeling. Er wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, water, ecologie, cultuurhistorie en archeologie, bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, niet-gesprongen explosieven en kabels en leidingen.

4.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De woningen worden ontsloten op de Koningin Julianastraat, een erftoegangsweg behorend tot de 30 km-zone van Schoondijke. Het gemotoriseerde verkeer en fietsverkeer maken gebruik van dezelfde rijbaan. Voor voetgangers is er een trottoir aanwezig. De Koningin Julianastraat sluit in het westen op de kruising Prins Bernhardstraat/ Adriaan van Ostadestraat/ Jan Tooropstraat. In het oosten sluit de Koningin Julianastraat aan op de Dorpsstraat, dit is tevens een 30 km/u weg en daarnaast de hoofdontsluiting van de kern Schoondijke. In noordelijke richting leidt deze naar de N676 (80 km/uur), die een regionale ontsluitingsfunctie heeft. In het zuiden ontsluit de Dorpsstraat op de Sasputsestraat / Prinses Beatrixstraat / Lange Heerenstraat, dit is tevens de noord-zuid verbinding tussen Oostburg en Sasput. Verder in zuidelijke richting wordt de N676/N61 bereikt.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

De herontwikkeling waar per saldo vier woningen worden weggenomen uit de markt heeft een (beperkte) afname van de verkeersintensiteiten op het wegennet tot gevolg. Deze verkeersafname is berekend op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het te hanteren kencijfer is afhankelijk van de stedelijkheidsgraad van de gemeente en de ligging van het plangebied. Op basis van cijfers van het CBS geldt voor de gemeente Sluis de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk'. Het plangebied ligt in het rest gebied van de bebouwde kom. Tenslotte dient, op basis van het autobezit binnen de gemeente Sluis, uitgegaan te worden van het gemiddelde van de door het CROW gegeven bandbreedte voor de verkeersgeneratie.

In de huidige situatie is gerekend met de kencijfers voor sociale huurwoningen. Hierbij is sprake van een verkeersgeneratie van in totaal 33,6 mvt/etmaal. In de toekomstige situatie wordt gerekend met het kencijfer voor vrijstaande woningen, de toekomstige verkeersgeneratie bedraagt op basis van twee nieuwe woningen 16,4 mvt/etmaal. In totaal is er sprake van ongeveer een halvering van het aantal motorvoertuigen per etmaal. De afname van het aantal woningen en dus de (beperkte) afname van het verkeer heeft een positief effect op de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Ook de parkeerbehoefte is bepaald op basis van de kencijfers van het CROW. Hiervoor gelden dezelfde uitgangspunten als bij de berekening van de verkeersgeneratie. In de huidige situatie is de parkeerbehoefte berekend op 10 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie bedraagt deze 5 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast is in de huidige situatie sprake van een parkeersituatie die volledig in de openbare ruimte wordt opgelost. Aangezien er sprake is van een afname van vier woningen, waarbij tevens de mogelijkheid bestaat om auto's op eigen terrein te parkeren, heeft de ontwikkeling op basis van de kencijfers ook een positief effect op de parkeersituatie in de omgeving.

Conclusies

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en er wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg. Vanwege de afname van het aantal woningen neemt de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte af.

4.3 Water

Toetsingskader

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient de watertoets te worden doorlopen. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Onderzoek

Bij het waterschap Scheldestromen wordt de watertoets aan de hand van een watertoetstabel doorlopen. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. De watertoetstabel is bijgevoegd als bijlage 4.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het watersysteem ter plaatse van het plangebied.

4.4 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert de relevnate Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden de Westerschelde & Saeftinghe en het Groote Gat bedraagt 4,3 km.

Het Plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe is gevoelig voor stikstofdepositie. Aangezien het aantal woningen en de verkeersgeneratie afnemen, zal ook de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling afnemen. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zeeland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. tst

Soortenbescherming

Quickscan ecologie

Om te bepalen of sprake is van beschermde soorten in het plangebied, is door Regelink Ecologie & Landschap een quickscan ecologie uitgevoerd (bijlage 1). De conclusies van deze quickscan worden hierna kort weergegeven.

Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn

In het plangebied zijn de volgende vogelsoorten waargenomen of te verwachten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd : huismus en gierzwaluw.


Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen, brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten loopt van 15 maart tot 15 juli.


Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Als beplanting wordt verwijderd, is het aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.


Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn

Enkele gebouwbewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2016 van de Gegevensautoriteit Natuur.


Bij gebruikmaking van dit protocol wordt een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie vrijwel zeker in behandeling genomen. Tevens geeft het Vleermuisprotocol invulling aan de onderzoeksinspanning voortkomend uit de Wet natuurbescherming. Aanvullend vleermuisonderzoek houdt in dat er drie bezoeken in de periode 15 mei t/m 15 juli (twee direct na zonsondergang en een direct voor zonsopkomst) en twee bezoeken in periode 15 augustus t/m 1 oktober (ruim na zonsondergang en ruim voor zonsopkomst) aan het plangebied gebracht dienen te worden. Deze bezoeken moeten met behulp van een heterodyne batdetector met time expansion uitgevoerd worden.

Beschermingsregime andere soorten en bescherming van houtopstanden

De aanwezigheid van soorten die vallen onder dit beschermingsregime kan worden uitgesloten of is niet aan de orde doordat zij voor ruimtelijke ingrepen zijn vrijgesteld van de Wet natuurbescherming.

Omdat er geen bomen worden gekapt is een oordeel in het kader van dit onderdeel niet aan de orde.

Broedvogel- en vleermuisonderzoek

Uit de hiervoor beschreven Quickscan ecologie blijkt dat in het plangebied mogelijk vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen aanwezig zijn. Alle soorten vleermuizen zijn beschermd. Daarom heeft Regelink Ecologie & Landschap in het plangebied onderzoek naar vleermuizen en broedvogels uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna kort weergegeven.

Tijdens de veldbezoeken werden geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus en gierzwaluw waargenomen. Het plangebied fungeert als foerageergebied voor de gewone- en ruige dwergvleermuis en is niet essentieel op basis van de korte duur van het foerageren in het plangebied en het intensieve gebruik van de groene zone ten zuiden van het plangebied als foerageergebied door vleermuizen. Gedurende het onderzoek werden geen vliegroutes waargenomen. Het is waarschijnlijk dat in het plangebied geen essentiële vliegroutes aanwezig zijn. Aan de achterzijde van Koningin Julianastraat 24 werd een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een winterverblijfplaats, door het ontbreken van bewoning en daardoor verwarming van de gebouwen zijn de panden ongeschikt als winterverblijfplaats.

Door de sloop van de gebouwen verdwijnt een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Met het uitvoeren van de werkzaamheden worden lid 1, 2 en 4 van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming overtreden. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een mitigatieplan opgesteld te worden waarmee overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen kan worden. Er wordt een ontheffingsaanvraag bij de provincie ingediend waarbij het mititgatieplan als onderbouwing wordt gebruikt.

Conclusies

Op basis van de quickscan ecologie en het broedvogel - en vleermuisonderzoek kan worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd, mits door de provincie ontheffing wordt verleend op basis van een mitigatieplan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Archeologie

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. De gemeente Sluis heeft haar archeologisch beleid opgesteld in het beleidsstuk Archeologiebeleid gemeente Sluis 2017.

Toetsing

Het bureau Edufact heeft een quickscan archeologie en cultuurhistorie uitgevoerd voor de locatie van de beoogde ontwikkeling. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 5, de conclusies uit deze quickscan zijn hierna kort weergegeven.

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4. Dit betekent indien de werkzaamheden die dieper gaan dan het maaiveld een groter oppervlak beslaan dan 2.500 m², vergunningplicht bestaat. Na de vaststelling van het bestemmingsplan is nieuw archeologiebeleid vastgesteld. Daarom zal hieraan getoetst worden.

Conform het archeologiebeleid 2017 van de gemeente Sluis bestaat binnen het plangebied de volgende verwachting op het voorkomen van archeologische waarden (zie figuur 4.1, donkerpaarse zone):

- een hoge verwachting (Categorie 4) op het aantreffen van archeologische waarden. Bij deze categorie geldt een maximale vrijstelling in oppervlakte van 500 m² en een maximale vrijstelling in diepte van 0,40 meter -mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart, locatie is blauw omrand.

Ook in de reeds uitgevoerde onderzoek en informatie uit het Dinoloket, oude kaarten Actueel Hoogtebestand Nederland en luchtfoto’s geven geen aanleiding om andere maatregelen te treffen dan de die in het vigerende archeologiebeleid van de gemeente Sluis wordt voorgesteld.

 

Voor het plangebied geldt de Meldingsplicht Archeologie. De gemeente Sluis voorziet hierin door middel van een Plan van Aanpak Toevalsvondsten. De initiatiefnemer zorgt ervoor dat een archeoloog binnen 24 uur ter plaatse kan komen om een waarneming uit te voeren.

Conclusie

Om de archeologische waarden te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen. Hieraan zijn aanvullende regels verbonden waarin uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 500 m² en niet dieper van 40 cm. De verstoring van de ondergrond door de werkzaamheden minder zal bedragen dan 500 m². Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.5.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden zijn aangegeven op de kaart CHS (Cultuurhistorische hoofdstructuur) van de provincie. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen waardevolle objecten (onder andere rijksmonumenten) en waardevolle gebieden (onder andere Nationale Landschappen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.2 Cultuurhistorische waardenkaart (bron: Geoloket cultuur historie Provincie Zeeland)

Toetsing

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of landschappen aanwezig. Wel staat op circa 320 meter van het plangebied de Hulster Molen, een werkende beltmolen uit 1884 die als Rijksmonument is aangeduid. Om de molen te laten functioneren is onbelemmerde windtoetreding nodig. Bebouwing en begroeiing kunnen belemmeringen veroorzaken wat voor rendementsverlies en schade aan de molen zou kunnen zorgen. Ter bescherming van de windvang is daarom in het geldende bestemmingsplan een vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Deze stelt beperkingen aan de hoogte van obstakels in de omgeving van de molen. Hieruit blijkt dat voor de zone tussen 300 - 400 meter rond de molen een maximale bouwhoogte van 8,40 meter is toegestaan.

In de Verordening Ruimte Zeeland, die inwerking is getreden na het ter inzage leggen van het voorontwerp van het bestemmingsplan Kleine kernen gemeente Sluis, is de bescherming van de windvang voor traditionele windmolens ook vastgelegd. In artikel 2.17 Landschap en erfgoed worden onder andere nadere eisen gesteld aan het behoud van de vrije windvang door in een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. Ook moet in een bestemmingsplan binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang worden gewaarborgd. Van provinciezijde wordt gevraagd bij ruimtelijke plannen tevens rekening te houden met de 'Handleiding Molenbiotoop' van de Vereniging de Hollandse Molen. Deze hanteert de volgende formule:

 

De eerste 100 meter dient vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 meter geldt een oplopende lijn die met de volgende formule te bepalen is.

H(x) = x/n+c*z

waarin:
H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)
x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)
n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.
c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde 0,2
z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-VG01_0010.jpg"

Figuur 4.3 De formule van de molenbiotoop Vereniging Hollandse Molen (blauw, rood en grijs) afgezet tegen de restricties vanuit bestemmingsplan Kleien Kernen Sluis (gele lijn).

De planlocatie ligt op 320 meter van de Hulster molen in gesloten gebied. De vlucht van is 23,50 meter en de hoogte van de belt is 3,50 meter, de askophoogte wordt dan 15,25 meter. Als de formule toegepast wordt voor de planlocatie geldt:

Maximale toelaatbare hoogte = 320 / 50 + 0,2 * 15,25 = 9,45 meter.

De gebruikte molenbiotoop in bestemmingsplan Kleine Kernen Sluis houdt geen rekening met het type gebied waarin de ontwikkeling plaatsvind. Daardoor worden bouwmogelijkheden ter plaatse van de ontwikkeling verder beperkt dan noodzakelijk is voor de vrije windvang. In het bestemmingsplan zal een vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen met daaraan gekoppeld de formule voor de maximale bouwhoogte zoals gesteld door de Vereniging de Hollandse Molen om de windvang van de molen te beschermen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een woonwijk en de afwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustige woonwijk. Ten noorden van het plangebied is een basisschool gelegen. Er kan worden gesteld dat een basisschool en kinderopvang thuishoren in een woonomgeving. Hier is in onderhavige situatie sprake van. De activiteiten zijn beperkt van omvang en veroorzaken geen belangrijke hinder voor woningen. De grootste hinder die een school en een kinderopvang veroorzaken hebben betrekking op stemgeluid. Echter stemgeluid afkomstig van spelende kinderen op een schoolplein worden bij het bepalen van geluidsniveaus, in het kader van het Activiteitenbesluit, buiten beschouwing gehouden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conform de VNG-publicatie kan Basisonderwijs geschaald worden onder milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter voor geluid (SBI 2008). De nieuwe woningen voldoen niet aan deze richtafstand. De toekomstige woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt bevinden zich echter op een grotere afstand van de school dan de huidige woningen. Bovendien neemt het aantal woningen af. Er wordt derhalve van uitgegaan dat voor de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van het geluid afkomstig van de school/kinderopvang. Daarnaast dient ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het Bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaardeniveau. Ook zijn de toekomstige tuinen van de woningen aan de zuidkant gesitueerd. Door de ligging van de woningen tussen de tuinen en de kinderopvang/school, zorgen de woningen hier voor een geluidswerende werking ten aanzien van geluid afkomstig van de kinderopvang/school en ontstaat er ook in de achtertuin een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. ter plaatse van de nieuwe woningen is - ondanks de aanwezigheid van de school en kinderopvang - sprake van een goed woon- en leefklimaat. De nieuwe woningen vormen bovendien geen belemmering voor de school.

4.7 Geluid

Toetsingskader

Woningen zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige functies, waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden verricht indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijke gezoneerde wegen. Ook dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening het akoestisch klimaat ten gevolge van wegverkeer op niet gezoneerde wegen beoordeeld te worden. De te realiseren woningen aan de Koningin Julianastraat liggen niet binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde wegen. Wel wordt, in het kader van een goede ruimtelijke ordening de akoestische situatie ten aanzien van de niet-gezoneerde Koningin Julianastraat en Prins Bernhardstraat beoordeeld.

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging binnen of buiten stedelijk gebied. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd. De ontwikkeling vindt plaats buiten de wettelijke geluidzones van gezoneerde wegen. Voor onderhavige ontwikkeling is alleen de ligging ten opzichte van de Koningin Julianastraat en Prins Bernhardstraat van belang. Deze liggen ter hoogte van de nieuw te bouwen woningen binnen de bebouwde kom en kennen een maximum snelheid van 30 km/u.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

30 km/h-wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en /of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Toetsing

Het onderzoek is vastgelegd in het memo 'Bestemmingsplan Koningin Julianastraat - akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' (Rho adviseurs voor leefruimte, september 2017). Dit memo is opgenomen in bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt ten aanzien van het wegverkeer op de Koningin Julianastraat een maximale geluidbelasting van 46 dB op de gevels van de nieuwe woningen. Ten aanzien van de Prins Bernharstraat bedraagt de maximale geluidbelasting 45 dB op de gevel van de nieuwe woningen. Uit de berekeningen blijkt dat ten aanzien van beide bronnen aan de richtwaarde van 48 dB wordt voldaan. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Tabel 6.3 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof  
grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2))   40 µg/m³   15,5   12,3  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   18,4   16,9  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,5   6,0  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   11,0   9,4  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied getoetst. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61, ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015; 18 µg/m³ voor NO2, 16.1 µg/m³ voor PM10 en 9.1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

Door SMA Zeeland B.V. is een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd voor de locatie van de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6.

Op de onderzoekslocatie zijn verschillende verhoogde gehalten van diverse stoffen geconstateerd in de grond en het grondwater. Deze geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Er is geen asbest aangetroffen. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat verontreinigde grond niet zonder meer mag worden verplaatst op of van de onderzoekslocatie. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag Besluit Bodemkwaliteit te worden bepaald.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dienen ten aanzien van externe veiligheid verschillende aspecten te worden beoordeeld, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij of zij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen.

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om een propaantank "Haartsen I.A." aan de Damstraat en een gasdrukregel- en meetstation "GOS Schoondijke (Z-374)" aan de Damstraat. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen (400 meter of meer) dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten westen van het plangebied is een aardgasleiding van Gasunie Transport Services B.V. gelegen. De PR 10-6 risicocontour van de aardgasleiding ligt op de leiding. De aardgasleiding (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 m, het plangebied ligt op meer dan 400 m van de genoemde leiding en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied gelegen.

Ten zuidwesten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg N61. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1 en LF2. Het invloedsgebied bedraagt 45 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 800 meter tot het midden van de weg en is dan ook buiten de PR 10-6, plasbrandaandachtsgebied en invloedsgebied gelegen.

Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusdanig grote afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.11 Niet-gesprongen explosieven

In de Tweede Wereldoorlog hebben in West Zeeuws Vlaanderen, en met name ook in Schoondijke oorlogshandelingen plaatsgevonden. Daardoor mag de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (CE) of delen daarvan niet worden uitgesloten.

Onderzoek en conclusie

Cees van den Akker Advies een Quick Scan en Risicoanalyse uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in bijlage 7 en 8. Uit de risicoanalyse blijkt dat er een risico aanwezig is dat bij ontgraven van ongeroerde grond t.b.v. bouwputten en/of inbrengen van funderingspalen in aanraking wordt gekomen met conventionele explosieven. Voor graafwerk in ongeroerde grond zal vervolgonderzoek naar Conventionele Explosieven d.m.v. opsporingswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden, nadat de geroerde bovengrond is verwijderd.

Werkzaamheden in de geroerde bovengrond kan zonder aanvullend onderzoek uitgevoerd worden.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moet zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken voor het bestemmingsplan. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

5.1.2 Digitaal

Op de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.

5.1.3 Analoog
5.1.3.1 Ondergrond

Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand.

5.1.3.2 Bestemmingen

Op de ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters is aangegeven welke bestemming ter plaatse geldt. De bestemmingen corresponderen met afzonderlijke artikelen in de bestemmingsregels. In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.

5.1.3.3 Aanduidingen en renvooi

De betekenis van de aanduidingen wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaringen van de aanduidingen op de verbeelding.

5.1.4 Leeswijzer

Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduidingen in samenhang met het renvooi te worden geraadpleegd voor het bepalen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden geraadpleegd om inzicht te krijgen in de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de betreffende percelen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.

5.2 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2.1 Opzet verbeelding

Aan de hand van stedenbouwkundige uitgangspunten zijn locatie van de voorgevelrooilijn en het bouwvlak bepaald. Daarnaast is de maximum goothoogte van 6 meter opgenomen en zijn de enkelbestemming Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toegekend aan het plangebied. Ter bescherming van de molen is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop aan het plangebied toegekend. De functieaanduiding erf is voor de gebieden achter de woningen.

5.2.2 Opzet planregels

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken.

  • In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (Algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregeling en regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkingsregel of wijzigingsbevoegdheden.
  • Tot slot staat in hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
5.2.3 Gehanteerde bestemmingen

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn regels opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is de standaardvolgorde gehanteerd zoals opgenomen in SVBP2012.

Artikel 3 Wonen

Ter plaatse van de ontwikkellocatie is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan, met een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijvigheid. Binnen het bestemmingsvlak Wonen is één bouwvlak opgenomen. De bebouwing moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De regeling is flexibel opgesteld, omdat ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan geen concreet bouwplan beschikbaar is. Binnen de bestemming 'Wonen' is de aanduiding erf (e) opgenomen. Binnen deze aanduiding is het realiseren van bijgebouwen en overkappingen toegestaan. De maatvoering voor de bebouwing staat in de bouwregels.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 3' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen mogen onder voorwaarden vernieuwd of veranderd worden. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager ter plaatse van de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 3' voor het bouwen voor een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 40 centimeter een archeologisch rapport te overleggen.

Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden kan het bevoegd gezag naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren (voorheen genoemd: aanlegvergunningsstelsel). Tot slot zijn in deze bestemmingen wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de archeologisch waardevolle gebieden te kunnen wijzigen. Dit kan zowel naar een zwaarder beschermingsregime als naar een lichter beschermingsregime.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), zodat sprake is van verplicht kostenverhaal. In beginsel wordt hiertoe een exploitatieplan opgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van een anterieure overeenkomst. Met de initiatiefnemer is door het gemeentebestuur een intentie overeenkomst gesloten, waarin o.a. de afspraken over de verplichte verevening (herstructureringsbijdrage), kosten voor het herstellen en aanpassen van openbare verharding en kostenverhaal zijn opgenomen. Deze afspraken worden uitgewerkt in de anterieure overeenkomst, die in ieder geval moet zijn ondertekend voor vaststelling van het bestemmingsplan. Een zakelijke samenvatting van deze overeenkomst zal worden gepubliceerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Het bestemmingsplan Koningin Julianastraat, Schoondijke met planidentificatie NL.IMRO.1714.bpjulianastrschdij-ON01 heeft met bijbehorende onderliggende stukken van 31 mei 2018 tot en met 12 juli 2018 gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging van het wijzigingsplan heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.