Plan: | Peurssensstraat Aardenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.bppeurssensstraat-VG01 |
Op de kadastrale percelen ADB00-E-3620 en ADB0-E-3956 aan de Peurssensstraat in Aardenburg bevonden zich acht woningen (het terrein ligt inmiddels braak), eigendom van woningcorporatie Woongoed Zeeuws Vlaanderen. Woongoed Zeeuws Vlaanderen is voornemens deze kavels in verkoop te brengen voor vier vrijstaande woningen.
Het bestemmingsplan 'Kom Aardenburg' (vastgesteld op 29 september 2011) staat op de kadastrale percelen uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toe. De nieuwbouw van de vrijstaande woningen past op basis van deze bouwaanduiding niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Kom Aardenburg'.
Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken is met de gemeente Sluis overeengekomen een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Aardenburg. De ligging is op figuur 1.1. weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied in Aardenburg (Bron: Google Maps)
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het op 29 september 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Kom Aardenburg'. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 4'
Gronden met de enkelbestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, toegangs- en achterpaden en parkeervoorzieningen. Ook hebben de gronden de bouwaanduiding 'twee-aaneen'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan. De gronden zijn dus bestemd voor Wonen, waarbij voor het bouwvlak een maximum goothoogte van 6 meter geldt. Ten slotte is op een deel van het plangebied de functieaanduidingen 'tuin' en 'erf 'aanwezig. Gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde – Archeologie - 4' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
Sinds 29 september 2019 geldt voor de gehele gemeente Sluis het Parapluplan archeologie. Op basis van dit bestemmingsplan kent de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1A'. Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie – 1A' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Ook geldt sinds 23 september 2021 voor de gehele gemeente Sluis de 'Parapluherziening parkeren gemeente Sluis'.
Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Kom Aardenburg' is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Vastgesteld bestemmingsplan 'Kom Aardenburg', met blauw omkaderd het plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)
De opzet van de plan toelichting is als volgt.
Op het plangebied waar de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd stonden acht huurwoningen (zie figuur 2.1 voor het plangebied). De huurwoningen waren twee-onder-een-kapwoningen en opgedeeld in één laag met een kap. De huurwoningen hadden de beschikking over een eigen achtertuin (zie figuur 2.2). Het plangebied is volledig in eigendom van de initiatiefnemer. Momenteel ligt het plangebied braak.
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk ten noordoosten van het centrum van Aardenburg. De omliggende woningen zijn variërend van bouwstijl en bestaan veelal uit twee of drie bouwlagen met een kap.
Figuur 2.1 Huidige situatie (Bron: Rho Basisviewer)
Figuur 2.2 De terreinen liggen braak (Bron: Google Maps)
Binnen het plangebied worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. Om de beoogde woningen te realiseren zijn in het verleden de oude acht woningen gesloopt. Op het perceel is de maximale goothoogte van 6 meter toegestaan. De te realiseren vrijstaande woningen zullen op basis van deze maatvoering conform goothoogte gerealiseerd worden. De vrijstaande woningen passen echter niet binnen de bouwaanduiding 'twee-aaneen' waardoor er strijdigheid is met het bestemmingsplan 'Kom Aardenburg'.
Dit bestemmingsplan voorziet in het toestaan van de nieuwbouw van vier vrijstaande woningen ter plaatse van het bouwvlak aan de Peurssensstraat. Op het plangebied blijft verder de juridische regeling zoals beschreven in de bestemming 'Wonen', in het bestemmingsplan 'Kom Aardenburg', vastgesteld op 29 september 2011 van toepassing.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Toetsing en conlusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken vrijstaande woningen wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het plangebied en de beoogde ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die be-hoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling is van dusdanig kleinschalige omvang dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een uitgebreide onderbouwing van de ladder is niet noodzakelijk. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 5 vrijstaande woningen op de locatie waar 8 woningen in het verleden zijn gesloopt. Hierdoor is er een afname van het aantal woningen en is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een toetsing aan de ladder kan achterwege worden gelaten.
Zeeuwse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zeeland
In de Zeeuwse Omgevingsvisie geeft de provincie de ruimtelijke visie op Zeeland weer en geeft aan waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet: ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap. Een aantal onderwerpen uit de Omgevingsverordening Zeeland is juridisch vertaald in de Omgevingsverordening Zeeland (inclusief wijzigingen). De regels uit deze verordening zijn van belang voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing.
Toetsing en conclusie
Als de beoogde ontwikkeling wordt getoetst aan het omgevingsplan en omgevingsverordening dan blijkt dat er geen belangrijke onderwerpen of thema's van belang zijn. Sectorale toetsen, die ook worden vermeld in het provinciale toetsings-kader, worden getoetst in hoofdstuk 4.
Inzet van beleid
In het visiedocument worden herzieningen van verschillende beleidsdocumenten, waaronder de Woonvisie, gegeven. Voor wonen is het volgende van belang. De gemeente Sluis heeft te maken met veranderende bevolkingssamenstelling en een daling van de bevolking en het aantal huishoudens. Er komen steeds meer ouderen die bovendien steeds ouder worden, aan de andere kant zijn er steeds minder jongeren. Er is een overschot aan goedkope kwalitatief verouderde woningen en juist een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen.
De gemeente Sluis wil een hoogwaardige woongemeente zijn waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. Dit wil ze bereiken door kwalitatief goede woningen te ontwikkelen en tegelijkertijd aan de onderkant van de woningmarkt de sloopopgave zien te bewerkstelligen. Bij nieuwbouwplannen dient nadrukkelijk onderbouwd te worden dat er in een specifieke behoefte voor een bepaalde doelgroep voorzien wordt. Nieuwbouw moet vraaggericht zijn en niet andersom. Ook moet verpauperd vastgoed worden voorkomen en tegengegaan. De gemeente Sluis wil een gebied zijn waar ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen terwijl de benodigde zorg bij hen thuis wordt gebracht. Er liggen kansen voor de ontwikkeling van woningen voor zorgbehoevende ouderen en ook op het gebied van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouw ontwikkelingen liggen er kansen. In alle kernen blijft beperkt ruimte voor levensloopbestendige woningen, starterswoningen en kleinschalige particuliere nieuwbouw voor eigen inwoners of mensen die van elders bewust naar ons gebied komen om te wonen.
Toetsing en conclusie
Het gewenste plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en betreft vervanging van bestaande woningen. Het aantal woningen neemt af waardoor deze niet afgaan van de plancapaciteit en past binnen de gemaakte woningmarktafspraken. De ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid van de gemeente Sluis, het beleid staat derhalve de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapport nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.
Toetsing en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer, of 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een milieueffectrapportage uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Peurssensstraat betreft het realiseren van vier vrijstaande woningen op een locatie waar in het verleden in het verleden 8 woningen (vier twee-onder-één-kap woningen) stonden. Hierdoor is sprake van een afname. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk, omdat dit project geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
Toetsing en conclusie
Aangezien op de het plangebied in het verleden woningen stonden en de grond al geroerd is kan worden geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn van mogelijke aanwezige explosieven. Op 19 augustus 2020 is een Conventionele Explosieven onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Hierin is geconcludeerd dat tijdens de opsporingswerkzaamheden geen CE, maar wel restanten van CE is aangetroffen. Deze restanten zijn inmiddels verwijderd en afgevoerd.
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 2). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldoen moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat. Zie hiervoor bijlage L van de Omgevingsverordening Zeeland.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot Natura 2000-gebieden bedraagt circa 6.000 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Groote Gat' (figuur 4.1). Gelet op deze afstand zal de vervangende nieuwbouw van vier vrijstaande woningen geen effect hebben op deze gebieden. Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) inwerking getreden. Op basis van deze wet geldt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor eventuele stikstofdepositie die optreedt in de aanlegfase van bouwwerkzaamheden.
Figuur 4.1 Ligging van de planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Groote Gat' (Bron: Provincie Zeeland)
Natuurnetwerk Zeeland
Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het meest dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het NNZ, ligt aansluitend op het plangebied. Dit is het gebied 'Aardenburg'. Aangezien er in het verleden al acht woningen op de betreffende locatie aanwezig waren en de toekomstige woningen binnen hetzelfde bouwvlak gerealiseerd worden, kan er aangenomen worden dat de bouw en het gebruik van de woningen geen negatief effect heeft op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode kaders) ten opzicht van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
De ontwikkeling van de woningen vindt plaats op een braakliggend terrein, waar grasland aanwezig is en regelmatig gemaaid wordt. Op het terrein zijn geen opstallen meer aanwezig. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in een ruimtelijke onderbouwing een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.3 is te zien dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Ten zuiden van het plangebied liggen meerdere Rijksmonumenten. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.
Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Zeeland)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing en conclusie
De gemeenteraad van Sluis heeft op 28 september 2017 het archeologiebeleid bijgesteld. Deze bijstelling is beleidsmatig vastgesteld in het document 'Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017 Eerste herziening'. Op 31 januari 2019 is het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie, gemeente Sluis' als juridische vertaling van het archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van het beleid van de gemeente Sluis ligt het plangebied in een gewaardeerde stads- en dorpskern. Op grond van de Wabo (artikel 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk in een gewaardeerde stads- of dorpsgezicht, in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Ook zijn op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1' en 'Waarde – Archeologie - 4' van toepassing. Bij dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1' zijn voor (bouw)werkzaamheden groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm geldt een onderzoeksplicht. Uitzondering hierop is de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Bij dubbelbestemming dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 4' zijn voor (bouw)werkzaamheden groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm geldt een onderzoeksplicht. Uitzondering hierop is de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Op 31 januari 2019 is het parapluplan Archeologie van de gemeente Sluis vastgesteld. Als gevolg hiervan is het plangebied aangeduid als Waarde – Archeologie - 1A. Bij bodemverstoringen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van meer dan 50 m² is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In 2021 is het 'Evaluatierapport Opgraving Peurssensstraat 24-34 en 40-42, Aardenburg, gemeente Sluis' opgesteld (zie bijlage 3). Hierin is geconcludeerd dat het uitwerkingsplan nog niet akkoord is. De beoordeling van het rapport kan daarom niet worden afgerond. Een herziene versie van het rapport dient ter beoordeling aan het bevoegde gezag te worden voorgelegd.
Figuur 4.4 Archeologische beleidskaart gemeente Sluis, met in de blauwe cirkel het plangebied aangegeven (Bron: gemeente Sluis)
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing en conclusie
In het verleden stonden op het plangebied woningen. De bodem is hierdoor al geroerd. De bodem is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Het plangebied bevindt zich aan de Peurssensstraat. Deze weg is gecategoriseerd als een erftoegangsweg en heeft een maximum snelheid van 30 km/u. Fietsers maken op deze wegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig.
Huidige- en toekomstige situatie
In het plangebied waren acht huurwoningen aanwezig. Deze huurwoningen zijn gesloopt. Er worden vier vrijstaande woningen voor teruggebouwd. Hierdoor is een afname van het aantal woningen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de verkeersgeneratie afneemt.
Parkeren
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleid Parkeernormen gemeente Sluis) is de parkeernorm voor een huurhuis in de vrije sector in de bebouwde kom 2,3 parkeerplaats per woning. Op basis hiervan bedraagt de parkeerbehoefte voor de vier vrijstaande woningen 10,0 parkeerplaatsen.
In de oude situatie waren op de locatie 8 huurhuizen voor de sociale huur aanwezig. Op basis hiervan bedroeg de de parkeerbehoefte (8 huurwoningen x 1,6 = 12,8) 13 parkeerplaatsen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er een afname is wat betreft benodigde parkeerplaatsen.
In de beoogde situatie is er op eigen terrein voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. De beoogde woningen zullen beschikken over een eigen oprit waar ruimte is voor 2 parkeerplekken. Aangezien er een afname is van benodigde parkeerplaatsen, zal dit ook doorwerken richting de openbare ruimte. Hierdoor zal er in de openbare ruimte (aan de Peurssensstraat) voldoende parkeergelegenheid zijn.
Toetsing en conclusie
De verkeersontsluiting is voor alle modaliteiten goed. Daarnaast neemt de verkeersafwikkeling af. De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeernormen van de gemeente Sluis te voldoen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en de bedrijfsvoering te kunnen maken, is voor dit plan gebruikgemaakt van de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de VNG-publicatie is tevens de mogelijkheid opgenomen te werken met een Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Bedrijven die genoemd zijn in deze staat kunnen in een functiemengingsgebied direct naast gevoelige functies aanwezig zijn, zonder dat er richtafstanden in acht genomen moeten worden.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Rondom het plangebied bevinden zich woningen. Omdat de te realiseren woningen op dezelfde locatie komen als voorgaande woningen, was de beoogde functie al reeds aanwezig. Hiermee worden geen nieuwe milieugevoelige functies opgericht. De komst van de woningen zal geen gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Aan de zuidoostzijde van de beoogde ontwikkeling aan de Peurssensstraat 21 is een supermarkt gevestigd met de enkelbestemming 'Detailhandel'. Op grond van de categorie-indeling van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren' dient een richtinggevende afstand van 10 meter van deze bedrijven tot milieugevoelige functies in acht worden genomen. De beoogde woningen zijn buiten deze afstand gelegen, de afstand tussen de te realiseren woningen en detailhandel bedraagt circa 30 meter. Op basis hiervan en gezien het feit dat er al woningen aanwezig waren in het plangebied vormt milieuhinder geen belemmering voor de beoogde woningen. Ook belemmeren de nieuwe woningen de bedrijfsvoering niet.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook vormen de woningen geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de functies in de omgeving.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen.
Toetsing
De ontwikkeling maakt gevoelige functies, woningen, mogelijk die niet gelegen zijn binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Op grond van de Wet geluidhinder is onderzoek niet nodig. De Peurssensstraat is een 30 km/u weg en trekt geen verkeer met een doorgaande functie aan. De geluidbelasting van het verkeer op de Peurssensstraat is daarmee laag.
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.
Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.9.1 weergegeven.
Tabel 4.9.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling van vier woningen behoort tot een vaste categorie waarvan vooraf bekend is dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (te weten minder dan 1.500 woningen). Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61 bij Schoondijke. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt en gezien de ligging van het plangebied is, ter plaatse van het plangebied, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving hiervan geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. In de nabijheid van de locatie zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheid. Ook zijn er geen (spoor)wegen in de nabijheid van het plangebied van invloed op de externe veiligheid. Tenslotte zijn er geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet in de invloedssfeer ligt van externe veiligheidsbronnen.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Toetsing en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woning wordt bijna energieneutraal en wordt zonder gasaansluiting gebouwd.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Het plangebied behoudt de bestemming Wonen en krijgt op basis van het Parapuplan Sluis de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1A'. Op de verbeelding is de maatvoering maximum goothoogte 6 meter opgenomen. De bouwaanduiding betreft 'vrijstaand'. Daarnaast zijn op de verbeelding de functieaanduidingen 'erf' en 'tuin' opgenomen. Ten slotte rust op de verbeelding een bouwvlak.
De regels zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan Kom Aardenburg van de gemeente Sluis. De regels van het bestemmingsplan bevatten de regels met betrekking tot de te hanteren definities, en het bouwen en gebruiken van de grond en de gebouwen.
Het plan zal geheel in particuliere handen uitgevoerd worden. Voor de gemeente zijn er geen financiële consequenties aan verbonden.
Grondexploitatie
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publieksrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1. Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan met vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassingsverklaring van een beheersverordening zijn. Bij de uitbreiding van gebouwen met tenminste 1000 m2 is een exploitatieplan verplicht. Dit geldt ook voor het planvoornemen. Voor onderhavige situatie is een wordt een intentie- en anterieure overeenkomst gesloten waardoor het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hierdoor hoeft voor het planvoornemen geen exploitatieplan opgesteld te worden. In de anterieure overeenkomst worden eveneens voorwaarden vastgelegd omtrent planschade.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is met ingang van 27 oktober 2022 voor een periode van zes weken, dus tot en met 6 december 2022, ter inzage gelegd. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.