direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurontwikkeling Strijdersgatpolder
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel bestemmingsplan

In West Zeeuws-Vlaanderen is een groot deel van het krekensysteem opgenomen als kern- en natuurontwikkelingsgebied in het NatuurNetwerk Zeeland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Ook de oude kreekarmen in de Strijdersgatpolder nabij Cadzand zijn hierin opgenomen. In het kader van het Natuurbeheerplan Zeeland zijn in deze polder de afgelopen jaren verschillende percelen die aansluiten op het natuurgebied De Knokkert/Bos van Erasmus ingericht als nieuwe natuur. Inmiddels zijn aan de zuidzijde van dit gebied meer percelen verworven. Doordat de agrarische functie van deze percelen is beëindigd kunnen deze worden toegevoegd aan het bestaande natuurgebied. Hierdoor ontstaat een robuust en aaneengesloten gebied met kansen voor natuur en recreatief medegebruik.

De beoogde realisatie van dit nieuwe natuurgebied is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Sluis' niet mogelijk. In paragraaf 3.4.1 wordt dit nader toegelicht. De afweging die is uitgevoerd, resulteert in de conclusie dat het initiatief voldoet aan het relevante beleid en de ruimtelijke voorwaarden. Milieuaspecten vormen geen knelpunt en ook de uitvoerbaarheid is aangetoond en gewaarborgd. De gemeente Sluis is van mening dat de ontwikkeling een meerwaarde heeft voor het gebied en is daarom bereid is om hiervoor het bestemmingsplan te herzien. Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel het nieuwe natuurgebied planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt halverwege Nieuwvliet en Retranchement. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Knokkertweg, de Provinciale weg N675 en de Vierhonderdpolderdijk en sluit aan op het hiervoor genoemde natuurgebied. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 33 hectare en omvat de volgende kadastrale percelen: Oostburg sectie W nr. 154, nr. 165, nr. 166, nr. 613, nr. 614, nr. 926, nr. 928, nr. 1088, nr. 1090, nr. 1141, nr. 1563 en nr. 1695.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het gebied was tot voor kort in gebruik voor akkerbouw. Daarnaast ligt er binnen het plangebied nog een hersteld binnendijkje, de Ambachtsdijk. Langs deze dijk staan populieren. Het gebied is bereikbaar via de Knokkertweg, de Vierhonderdpolderdijk en een parallelweg van de Provinciale weg N675.

Het grootste deel van de voormalige agrarische percelen is op basis van vrijwilligheid verworven door de Dienst Landelijk Gebied en in 2014 in eigendom overgedragen aan Staatsbosbeheer. Deze gronden en de Ambachtsdijk hebben op de kaart van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) de status van 'bestaande natuur'. Eén perceel is (nog) in eigendom bij de Provincie Zeeland. Dit perceel heeft de status 'nieuwe natuur'. Het gebied is nog niet ingericht voor natuur.

De waterloop tussen de twee deelgebieden is een oude geul van de kreekarm in de Strijdersgatpolder en is eigendom van het Waterschap Scheldestromen.

Net buiten het plangebied, langs de Vierhonderdpolderdijk en op de hoek van de Knokkertdijk en de parallelweg, zijn enkele burgerwoningen aanwezig. Langs de Vierhonderdpolderdijk was tot 2014 het Naropa Instituut, een boeddhistisch centrum, gevestigd. Het domein is overgegaan in handen van een bedrijf dat jeugdkampen organiseert.

Het eerder gerealiseerde natuurgebied is een open landschap. Het Bos van Erasmus bestaat uit oorspronkelijke erfbeplanting en productiebos.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0002.jpg"

Figuur 2.1. Fragment kaart NatuurNetwerk Zeeland met aanduiding plangebied (bron: provincie Zeeland)

Het Bos van Erasmus en het aangrenzende natuurgebied vervullen ook een functie voor dagrecreatie. Door het gebied loopt een wandelroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0003.jpg"

Figuur 2.2. Plangebied is opgenomen in een wandelnetwerk

2.2 Beoogde situatie

Natuurdoelen

In april 2016 is door de Werkgroep Natuurontwikkeling Zeeland1 voor de in te richten percelen het natuurontwikkelingsplan 'Nieuwe natuur Strijdersgatpolder', uitbreiding bos en kreeknatuur De Knokkert' opgesteld. Het natuurontwikkelingsplan (concept) is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In dit plan zijn de volgende natuurdoelen voor de inrichting van het gebied opgesteld en uitgewerkt:

  • kreekherstel;
  • bosuitbreiding;
  • aanleg en ontwikkeling landschapselementen;
  • behoud van open polderlandschap.

De in paragraaf 2.1 genoemde partijen zijn bij de voorbereiding betrokken.

Streefbeeld inrichting

Op basis van deze natuurdoelen is in het natuurontwikkelingsplan een streefbeeld opgenomen dat aansluit bij de bestaande waarden van het aangrenzende natuurgebied. Daarbij zijn ook de aanwezige landschapskenmerken van de Strijdersgatpolder in beeld gebracht. Het streefbeeld gaat dan ook uit van een open landschap gecombineerd met het Bos van Erasmus. De akkers worden grotendeels omgevormd tot grasland waardoor het zicht op het open landschap in stand blijft. Daarnaast zal de oude geul, die het gebied mede heeft gevormd, weer een prominente plaats krijgen in het landschap. Door afgravingen krijgt deze geul natuurlijke oevers en er worden extra poelen in het gebied aangelegd met als doel de waarde van het gebied voor amfibieën te vergroten. De af te graven grond wordt elders binnen het plangebied gebruikt om delen op te hogen.

Verder zal het Bos van Erasmus worden uitgebreid met een meer natuurlijker bos. De populieren langs de Ambachtsdijk worden geknot waardoor ze op termijn een meerwaarde vormen voor de Steenuil.

In aansluiting op de toegankelijkheid van het bestaande natuurgebied zal in het natuurontwikkelingsgebied het dagrecreatief medegebruik een prominente plaats innemen. Het gebied biedt goede mogelijkheden voor wandelen, afgestemd op de draagkracht van de natuurwaarden van het gebied. Het wandelpad in het plangebied is op ruime afstand van woningen gesitueerd (ten minste 115 meter) en sluit aan op het bestaande wandelpad. Het plan is vooraf met omwonenden/aangrenzenden besproken.

Het parkeren kan plaatsvinden op de daarvoor aanwezen en al beschikbare locatie in het Bos van Erasmus aan de Knokkertweg. Dit grotendeels onverharde terrein zal daarvoor efficiënter worden ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0004.jpg"

Figuur 2.3. Streefbeeld (zie voor grotere weergave bijlage 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0005.jpg"

Figuur 2.4. Visualisatie van de voorgenomen planontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0006.jpg"

Figuur 2.5. Parkeerterrein Knokkertweg in Bos van Erasmus

Beheer

Na inrichting van het gebied is Staatsbosbeheer verantwoordelijk voor het beheer, zoals ook in het al bestaande natuurgebied. Het reguliere beheer van het open landschap zal bestaan uit begrazing, bij voorkeur met runderen. Het gebied waar de runderen mogen lopen wordt rondom afgerasterd, zodat de beoogde struweel en bosvorming een kans krijgt.

Het beheer van de sloten en watergangen wordt uitgevoerd door Waterschap Scheldestromen.

2.3 Toelichting op de juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden. Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De gehanteerde bestemmingen

In dit bestemmingsplan is het gehele natuurontwikkelingsgebied bestemd voor Natuur. Alleen voor de Ambachtsdijk is een specifieke bestemming gehanteerd, namelijk Natuur - Beschermde dijk. Twee percelen waar archeologische waarden kunnen worden verwacht (zie paragraaf 4.1.2) zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. De oude geul maakt geen deel uit van het plangebied omdat de geldende waterbestemming niet behoeft te worden gewijzigd. Voor de aanleg van flauwe, natuurlijke oevers is geen waterbestemming nodig omdat dit binnen de natuurbestemming kan worden geregeld.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde. Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Sluis, in het bijzonder het bestemmingsplan Buitengebied.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 kunnen rechten worden ontleend.  

Bestemming Natuur en Natuur - Beschermde dijk (Artikel 3 en Artikel 4)

Inhoudelijk zijn beide bestemmingen vrijwel gelijk aan elkaar. De gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van natuurwaarden, landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Onder natuurwaarden wordt in het bijzonder verstaan de biotopen van de kamsalamander en de boomkikker. De landschaps- en cultuurhistorische waarden hebben betrekking op het open karakter en de historische geografie en structuur van het plangebied. Extensieve vormen van gebruik zijn toegestaan.

Binnen beide bestemmingen is geregeld dat voor bepaalde activiteiten (bouwen en aanlegwerkzaamheden) omgevingsvergunningen nodig zijn. Voor de aanleg van een natuurontwikkelingsplan zoals dat door de provinciale werkgroep natuurontwikkeling wordt opgesteld en door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld, is deze omgevingsvergunningen niet nodig. Immers juist daarvoor is dit bestemmingsplan opgesteld.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (Artikel 5)

In paragraaf 4.1.2 wordt ingegaan op gemeentelijk archeologiebeleid. Daaruit blijkt dat er een noodzaak is van archeologisch onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd. Voor bepaalde delen van het plangebied dient een archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met de enkelbestemming Natuur. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.1.2 leidend.

Voordat er ten behoeve van de samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht.

Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Voor onderhavig bestemmingsplan is deze regel echter niet relevant.

Overige regels ( Artikel 7 )

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling'. Het is nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel 'Wettelijke regelingen' op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In Artikel 8 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 8.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 8.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Inleiding

Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau is vooral de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van belang.

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, vastgesteld 13 maart 2012) kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen onder andere op het gebied van ruimtelijk beleid en natuur. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Een ander belang is ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn hierbij twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de verplaatsing tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een NatuurNetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur. Inmiddels is de naam veranderd in het Nationaal NatuurNetwerk Voor het Zeeuwse deel wordt de naam NatuurNetwerk Zeeland (NNZ) gehanteerd.

In 2013 is als gevolg van het 'Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur' (2011) tussen het Rijk en het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het 'Natuurpact' de realisatie van de ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland gedecentraliseerd naar de provincies.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (inclusief 1e herziening, 2016)

Het Omgevingsplan Zeeland is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. In het Omgevingsplan Zeeland geeft de provincie haar integrale visie op toekomstige ontwikkelingen en biedt het kaders voor toepassing van provinciale instrumenten op het gebied van de fysieke leefomgeving.

Bij de vaststelling van het Omgevingsplan is besloten een select aantal provinciale doelen te regelen in de verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde doelstellingen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend, en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht.

Het NatuurNetwerk Zeeland ('bestaande natuur', 'natuurontwikkelingsgebieden' en 'agrarisch gebied van ecologische betekenis') betreft één van deze provinciale doelstellingen. Als doelstelling voor natuur is aangegeven dat het hierbij gaat om bescherming, beheer en ontwikkeling van typisch Zeeuwse natuurwaarden waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Natuurgebieden vervullen tevens een belangrijke rol voor dagrecreatie. De openstelling en toegankelijkheid van natuurgebieden wordt van provinciewege gestimuleerd.

Op het terrein van landschap en erfgoed streeft de Provincie naar behoud en versterking van de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van het Zeeuwse landschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Herkenbaarheid, identiteit en regionale diversiteit zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. Provinciale inzet is daarom gericht op behoud, versterking en benutting van de meest kenmerkende waarden in Zeeland.

3.3.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (inclusief 1e wijziging, 2016)

Een aantal van de provinciale (ruimtelijke) beleidsdoelen en belangen uit het Omgevingsplan Zeeland is vertaald in concrete regels in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (waardoor deze van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen en hierin doorwerken). Relevant voor het plangebied en dit plan zijn de regels die hieronder worden belicht:

Artikel 2.12 Bestaande Natuur   Toetsing  
1. In een bestemmingsplan wordt voor de op kaart 8, behorende bij deze verordening, aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur, primair de bestemming Natuur, Bos, Beschermde of Waardevolle dijk aangewezen.   De bestemmingswijziging van 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar de bestemming 'Natuur' geeft uitvoering aan deze regel.  
2. (niet relevant)    
3. In afwijking hiervan worden binnendijken zoals aangegeven op kaart 8 bij de verordening voor zover deze samenvallen met binnendijken, op kaart 7 aangeduid als regionale waterkering, primair bestemd voor Waterstaat-waterkering en secundair voor Natuur, Bos, Beschermde- of Waardevolle dijk.   Uit de kaart blijkt dat de Ambachtsdijk een waardevolle binnendijk is.  
4. De wezenlijke kenmerken en waarden van de op de kaart aangegeven gebieden (kaart 8 van de verordening) met de aanduiding. Bestaande natuur zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen zijn vermeld in het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 zoals dat luidt op de datum van vaststelling van de eerste wijziging van deze verordening.   Het natuurontwikkelingsplan en de inrichting van het gebied zijn hierop afgestemd.  

Artikel 2.14 Natuurontwikkelingsgebieden   Toetsing  
1. In de gebieden met de aanduiding Nieuwe natuur mogen het bestaand gebruik en de bestaande bebouwing positief worden bestemd.   In dit geval betrof het de agrarische functie. Deze is inmiddels komen te vervallen waardoor de
agrarische bestemming omgezet kan worden naar de bestemming 'Natuur'.  
2. In een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor de in het eerste lid bedoelde gebieden worden geen nieuwe vormen van grondgebruik en wordt geen nieuwe bebouwing toegelaten.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op het toelaten van grondgebruik en bebouwing ten behoeve van natuurdoeleinden.  
In het bestemmingsplan wordt de aanleg van nieuwe natuur geregeld. Andere vormen van gebruik en bebouwing zijn niet mogelijk gemaakt.  
4. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken of tijdelijke vormen van grondgebruik zoals bedoeld in artikel 5.18 van het Besluit omgevingsrecht zoals dat luidt op de datum van vaststelling van deze verordening.   Deze bepaling is niet relevant. De beoogde natuur is een permanente gebruiksfunctie.  

Artikel 2.16 Afwegingszone natuurgebieden   Toetsing  
1. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden, niet zijnde aangegeven binnendijken, wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt.   Het plangebied ligt binnen de 100 meter afwegingszone van het bestaande natuurgebied. De inrichting van het plangebied is afgestemd op de structuur en waarden van het bestaande natuurgebied en draagt hierdoor bij aan een versterking van de waarden en kenmerken van het natuurgebied.  
2. In een bestemmingsplan waarin een bevoegdheid tot afwijking van de regels door middel van een omgevingsvergunning wordt opgenomen, voor de in het eerste lid bedoelde gronden, wordt de regel gesteld dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien geen onevenredige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het binnen 100 meter afstand gelegen natuurgebied plaatsvindt.   Er is geen sprake van een bestemmingsplan waarin een afwijkingsbevoegdheid wordt opgenomen om nieuwe natuur aan te leggen, maar van een buitenplanse omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan (Wabo-procedure). Uit paragraaf 4.3 en 4.10 blijkt niettemin dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied binnen 100 meter afstand van het nieuwe natuurgebied.  

Artikel 2.17 Landschap en erfgoed   Toetsing  
1. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen zoals vermeld in de verordening wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen.   Verwezen wordt naar paragraaf 4.1 van deze toelichting.  
2. In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast.

Ook mogen de bestemming en de regeling niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen de gronden of elementen.

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoen.  
De beoogde inrichting van het gebied zorgt voor behoud van de afwisseling tussen het bestaande open landschap afgewisseld met het meer verdichte landschap, het Bos van Erasmus. Het oude, ook cultuurhistorisch belangrijke, kreekrestant wordt hersteld en de dijk, als landschapselement, wordt behouden. Geconcludeerd mag worden dat de inrichting de aanwezige elementen en landschappelijke waarden respecteert en deze zelfs versterkt.  
3.3.3 Natuurbeheerplan Zeeland 2016

Het Natuurbeheerplan Zeeland 2016 toont karakteristieke Zeeuwse natuurgebieden zoals bijvoorbeeld schorren, kreken, welen, oude graslanden en dijken met hun karakteristieke flora, fauna en landschap, in hun onderlinge samenhang en agrarische beheergebieden van het NNZ (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur oftewel EHS). Bescherming, ontwikkeling, beheer en herstel zijn daarvoor noodzakelijk. De provincie is verantwoordelijk voor de instandhouding van het NNZ.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0007.jpg"

Figuur 3.4. Natuurbeheerplan Zeeland 2016

Het plan is ook het provinciale beleidskader om het Europese, rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid te kunnen realiseren en vormt het instrumentele en inhoudelijke raamwerk voor beheer en herstel van bestaande natuurgebieden van het NNZ en de Natura 2000-gebieden, de aanleg van nieuwe natuurgebieden en voor het agrarisch natuurbeheer op landbouwgronden.

Het NatuurNetwerk Zeeland is in ruimtelijk en planologisch opzicht vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland en wordt jaarlijks geactualiseerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Huidige planologische regeling plangebied

Het plangebied is planologisch juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Sluis', dat op 23 juni 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Een fragment van de verbeelding met het plangebied is opgenomen in figuur 3.5. De bestemmingen in het natuurontwikkelingsgebied zijn aangeduid met cijfers die daarna worden verklaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0008.jpg"

Figuur 3.5. Fragment geldend bestemmingsplan Buitengebied

nr.   bestemming en aanduidingen  
1   Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 7)
Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2
Gebiedsaanduiding wro-zone - ontheffingsgebied - 1.3  
2   Agrarisch (artikel 3)
Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2
Gebiedsaanduiding wro-zone - ontheffingsgebied - 1.1  

Binnen deze bestemmingen is de beoogde natuurtechnische inrichting alsmede het recreatief medegebruik niet toegestaan.

In het bestemmingsartikel 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming van gronden te kunnen wijzigen in de bestemming Natuur of Water. Deze wijzigingsbevoegdheid was opgenomen omdat werd voorzien dat op termijn deze agrarische gronden onderdeel zouden gaan uitmaken van de Ecologische hoofdstructuur (nu NatuurNetwerk Zeeland). Dat gold niet voor de gronden met de bestemming Agrarisch. Met het onderhavige bestemmingsplan is uiteindelijk gekozen voor één ruimtelijk plan en één planologische procedure.

In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat binnen de plantermijn de aanleg van nieuwe natuurgebieden wordt verwacht, overeenkomstig de plannen voor de Ecologische Hoofdstructuur. Van belang hierbij is dat wanneer de gronden daadwerkelijk van functie en eigendom gaan veranderen de agrarische bestemming kan worden aangepast in natuur. Voorwaarde hierbij is dat de gronden op basis van vrijwilligheid en gebruiksvrij zijn verworven.

3.4.2 Krachtig verbonden, Visiedocument 2016 - 2020

In dit visiedocument dat op 17 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld, zijn de structuurvisie, het wmo-beleidsplan, de woonvisie en het gebiedsplan 'Natuurlijk Vitaal' samengevoegd in één integrale beleidsnota en herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0009.jpg"

Figuur 3.6. Visiedocument Krachtig verbonden

In dit visiedocument zijn de volgende wensen en ambities geformuleerd die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling:

  • Aantrekkelijke en toegankelijke recreatienatuurgebieden die beleefbaar zijn voor de bezoekers.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zorgvuldig de afweging maken tussen de verdere verstening en het verdwijnen van de openheid en het natuurlijke karakter van het landschap.
  • Inzetten op versterking van bestaande recreatienatuurgebieden en dit prioriteren boven aanleg van nieuwe recreatienatuurgebieden.
  • Een goede afstemming over ontwikkeling van nieuwe recreatienatuurgebieden en de wijze waarop zorggedragen wordt voor het beheer en onderhoud hiervan. Deze afstemming tussen verschillende partijen vindt plaats via de ad hoc stuurgroep Buitengebied.

De aanleg van nieuwe natuur dat ook een functie vervult voor dagrecreatie, past goed in deze wensen en ambities. Het aanleggen van nieuwe natuur staat niet op gespannen voet met de gemeentelijke wens om prioriteit te geven aan versterking van bestaande recreatienatuurgebieden.

Toetsing aan beleid

De beoogde inrichting middels kreekherstel, bosuitbreiding, versterking landschapselementen en aanleg wandelpad is aan bovengenoemd beleid getoetst.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Landschap en bouwhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Toetsing/onderzoek

Het plangebied en de directe omgeving daarvan maken geen onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Wel zijn in het gebied enkele elementen aanwezig die cultuurhistorisch waardevol zijn, namelijk de Ambachtsdijk en de oude geul. Beide elementen worden in het plan gerespecteerd, c.q. versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0010.png"

Figuur 4.1. Cultuurhistorisch waardevolle elementen plangebied

Het perceel ligt in een oude polder die dateert uit de periode 1422-1532. Net buiten het plangebied, aan de Knokkertweg, staan twee oude grenspalen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor deze palen. Als wordt gekeken naar kaarten met recentere informatie, dan blijkt dat er geen bebouwing in het gebied heeft gestaan. Het gebied is altijd een open polder geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0011.jpg"

Figuur 4.2. Landschap plangebied afgelopen 100 jaar.

Voorliggend initiatief beoogt de aanwezige landschappelijke waarden en de beleving ervan te versterken. Enerzijds wordt omvang en kwaliteit van het bos vergroot, anderzijds wordt het open kreeklandschap versterkt.

Conclusie

Bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen worden gerespecteerd. De voorgenomen (her)inrichting van het plangebied sluit aan op de landschappelijke waarden van het gebied en maakt deze nog beter beleefbaar.

4.1.2 Archeologie

Beleid/toetsingskader

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden.

Volgens het provinciaal archeologiebeleid dient archeologisch (voor)onderzoek te worden uitgevoerd indien de bodem over een grotere oppervlakte dan 100 m² dieper dan 30 cm onder maaiveld wordt verstoord. De uitgangspunten voor het provinciaal archeologiebeleid zijn vastgelegd in de nota Provinciaal Cultuurbeleid 2013-2015. In dit plan wordt het grootste deel van de Nota Archeologie 2006-2012, de uitwerkingsnota van de cultuurnota Cultuur Continu uit 2008 gecontinueerd. Deze punten zijn ook opgenomen in het provinciale Omgevingsplan Zeeland. De Provincie past dit beleid toe op die gebieden waar zij een toetsende rol heeft in de planvorming. Dit is in het kader van ontgrondingvergunningen en bij eigen ontwikkelingen van de Provincie als natuurontwikkeling en aanleg van provinciale infrastructuur.

Naast het provinciale beleid is het gemeentelijke archeologiebeleid van belang. De gemeenteraad van Sluis heeft op 20 juni 2013 het “Archeologiebeleid Gemeente Sluis en Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie Sluis”. Onderdeel van dit archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten. Een fragment van de verwachtingskaart die voor het plangebied van toepassing is, is opgenomen in bijlage 2 en in figuur 2.9 van bijlage 3.

Toetsing/onderzoek

Op de hiervoor genoemde archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied, behalve de driehoek ten zuidoosten van de Ambachtsdijk, een gematigde verwachting voor het Laagpakket van Walcheren. Dat houdt in dat er een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten op dit laagpakket. Er is geen verwachting op het Hollandveenlaagpakket, het Laagpakket van Wormer en het Pleistoceen.

Er zijn in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen vindplaatsen bekend uit het Zeeuws Archeologisch Archief.

Gelet op het bovenstaande dient voor het gehele plangebied, behalve de driehoek ten zuidoosten van de Ambachtsdijk archeologisch (voor)onderzoek te worden uitgevoerd indien de bodem over een grotere oppervlakte dan 1.000 m² dieper dan 40 cm onder maaiveld wordt verstoord. Dit zal vermoedelijk van toepassing zijn op de te graven poelen en de uitbreiding van de natuurlijke oevers. Voor de genoemde dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd bij verstoringen ver een grotere oppervlakte dan 500 m² of meer dan 40 cm diep.

Als onderdeel van de planvoorbereiding is in opdracht van de Provincie Zeeland een archeologisch bureauonderzoek en een veldinspectie uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Tijdens de veldinspectie zijn enkele (lichte) concentraties antropogeen materiaal, zoals natuursteen, baksteen en aardewerk aangetroffen. Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied de volgende verwachting toegekend:

  • Een lage tot middelhoge verwachting aan het oppervlakte (dat wil zeggen direct onder de bouwvoor oftewel vanaf 40 cm -mv) voor de periode vanaf 1415. Voor de gebieden met concentraties antropogeen materiaal en de oude (grotendeels) intacte dijken geldt een middelhoge verwachting.
  • Een lage verwachting binnen maximaal 2 m -mv voor waarden uit de periode begin dertiende eeuw – ca. vierde kwart veertiende eeuw. Voor de loop van de oude kreek en de waterloop geldt vanwege de verwachte erosie/afgraving van mogelijk aanwezige archeologische resten en de relatief lage ligging een lage verwachting.

Uit het verkennend booronderzoek dat is uitgevoerd om de archeologische verwachting te toetsen en aan te vullen blijkt dat in het plangebied ter hoogte van de geplande ingrepen geen aanwijzingen (archeologische laag of indicatoren) zijn aangetroffen voor archeologische vindplaatsen. Voor deze gebieden wordt de archeologische verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag en wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Verspreid over het maaiveld zijn archeologische indicatoren (aardewerk, natuursteen, baksteen e.d.) aangetroffen, die mogelijk zouden kunnen duiden op een archeologische vindplaats uit de periode vanaf 1415. Voor deze gebieden geldt een middelhoge verwachting. Volgens de huidige plannen zullen hier geen bodemingrepen plaatsvinden. Indien hier alsnog graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm -mv plaatsvinden, wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren om de aan- of afwezigheid en aard van de eventuele vindplaats vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0012.jpg"

Figuur 4.3. Archeologische verwachtingskaart plangebied (bron: BAAC Rapport V-16.0062)

Conclusie

Voor de oranje gekleurde gebieden uit figuur 4.3 dient een archeologische dubbelbestemming te worden opgenomen. Bij grondwerkzaamheden die de genoemde drempels overschrijden in een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden nodig. Ten behoeve daarvan zal een vervolgonderzoek moeten worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid en aard van de eventuele vindplaats vast te stellen.

Voor de gele gebieden is geen archeologische dubbelbestemming vereist.

4.2 Ecologie

Beleid/toetsingskader

De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vereisen dat bij ruimtelijke planvorming rekening wordt gehouden met nabijgelegen natuurgebieden en met mogelijk aanwezige planten- en diersoorten in of nabij het plangebied, wat hun beschermingsstatus is en welke mogelijke effecten de beoogde ontwikkeling of ingreep betekent voor de beschermde natuurwaarden. De Natuurbeschermingswet 1998 richt zich, kort gezegd, op de gebiedsbescherming terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de soortenbescherming.

Door handelingen in het plangebied kunnen er verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden. De Minister van Economische Zaken kan hiervan ontheffing verlenen indien aan bepaalde ontheffingscriteria wordt voldaan. Er is niet altijd een ontheffing nodig. Als de werkzaamheden vallen onder reguliere beheerswerkzaamheden of ruimtelijke ontwikkeling, geldt in veel gevallen een vrijstelling. Er zijn twee soorten vrijstellingen:

  • een algemene vrijstelling (voor algemene soorten);
  • een vrijstelling op voorwaarde dat men handelt conform een goedgekeurde gedragscode (voor tabel 2 soorten).

Om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden terug te dringen is door de rijksoverheid de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ontwikkeld. In de PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura 2000-gebieden te beschermen. Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde en of er sprake is van effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Het nieuwe wettelijke stelsel heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving vervangen. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermingsbepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

De nieuwe Wnb sluit daarnaast beter aan op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
De Wnb is op 16 december 2015 vastgesteld en op 19 januari 2016 bekend gemaakt (Stb. 2016, 34). Inmiddels zijn ook het Besluit natuurbescherming, de Regeling natuurbescherming en het Koninklijk Besluit dat de inwerkingtreding van de wet en van het Besluit natuurbescherming regelt vastgesteld.

Gebiedsbescherming

Vanwege het Europese kader treden er geen grote veranderingen op in de doorwerking van de gebiedsbescherming naar planologische besluiten. Vanaf 2017 wordt op dezelfde manier aan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden getoetst als daarvoor.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Naast deze aangepaste toetsingscriteria, is ook de lijst van nationaal beschermde soorten aangepast.

Toetsing/onderzoek

Ook onder de Wnb geldt dat moet worden onderzocht of ruimtelijke ingrepen effect hebben op beschermde soorten en gebieden. Voor de ruimtelijke ingreep in de Strijdersgatpolder is in opdracht van de Provincie Zeeland in het voorjaar van 2016 door Adviesbureau Wieland de 'Natuurtoets natuurontwikkeling Strijdersgatpolder' uitgevoerd. De rapportage bevat de beoordeling van de gevolgen van de ontwikkeling op de beschermde natuurwaarden in het kader van de Flora- en Faunawet voor wat betreft soortenbescherming en de Natuurbeschermingswet en het NNZ voor wat betreft gebiedsbescherming. De Natuurtoets is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

Gebiedsbescherming Natura 2000/Natuurbeschermingswet 1998

In paragraaf 2.1 is aangegeven dat het plangebied is begrensd in het kader van het NNZ. Het is grotendeels aangemerkt als bestaande Natuur en een klein deel als Nieuwe Natuur. De werkzaamheden hebben als doel de kwaliteit van dit natuurnetwerk te verbeteren. De huidige landbouwkundige inrichting en landbouwkundig gebruik worden omgevormd tot een meer natuurlijkere inrichting en beheer. De uitwerking van de werkzaamheden zijn op termijn positief voor de natuurwaarden. Op de korte termijn kan er een zeer tijdelijk negatief effect zijn door verstoring. Door het treffen van mitigerende maatregelen zal het tijdelijk negatief effect nihil zijn.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (Verdronken Zwarte Polder) ligt op meer dan 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de ingreep en de afstand tussen het plangebied en het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten op dit gebied.

In het voorliggende plan wordt de agrarische functie omgezet naar een natuurfunctie. De functiewijziging op zich zal geen toename van de stikstofemissie te zien geven, eerder een afname. Daarnaast zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting niet significant toenemen. Het nieuwe gedeelte sluit voor wat betreft inrichting en recreatief medegebruik aan bij het bestaande natuurgebied. Er is geen sprake van nieuwe elementen die zouden kunnen leiden tot extra verkeerbewegingen.

De Wnb leidt niet tot een andere conclusie ten aanzien van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Beoogde ontwikkelingen

De volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • plaatselijk maaiveld verlagen: ontgraven toplaag;
  • ontgraven ondergrond ten behoeve van aanleg flauwe oevers;
  • aanleg poelen;
  • aanplanten struweel;
  • inzaaien gras;
  • aanplanten knotbomen;
  • aanleg wandelpad;
  • plaatsen afrastering ten behoeve van begrazing.

Huidige ecologische waarden

Er is beoordeeld of de soortgroepen gezien het biotoop en landgebruik van het plangebied ook in het plangebied voor kunnen komen.

  • Vogels

In het plangebied komen broedvogels voor. Sommige soorten starten al vroeg in het jaar met broeden, anderen gaan tot laat in het seizoen door. Het gebruik van het gebied door de broedvogels is niet precies bekend. De meeste broedvogelinventarisaties zijn uitgevoerd buiten het plangebied. Gezien de huidige status van het grootste deel van het gebied (akkerbouw) zijn er geen nadelige effecten te verwachten op broedvogels waarvan het leefgebied jaarrond beschermd is. Verder worden de werkzaamheden uitgevoerd buiten de broedperiode, namelijk in de periode 16 augustus tot en met 31 januari).

  • Zoogdieren

Diverse (grondgebonden) soorten komen voor in het plangebied. Het gaat hierbij om soorten uit tabel 1 en soorten uit tabel 3 van de Flora- en faunawet (veldspitsmuis). Het leefgebied van de veldspitsmuis bestaat uit ruige terreindelen. In het gebied ligt een (hersteld) dijkje (Ambachtsdijk) met ruigte en ook de oevers langs de waterloop zijn geschikt biotoop. Omdat de dijk en de ruigte intact blijven en er niet gemaaid zal worden zal er geen sprake zijn van aantasting van het leefgebied. Ook vleermuizen komen voor in het plangebied. Er worden echter geen bomen gekapt dus het leefgebied wordt niet aangetast.

Om eventuele schade tot een minimum te beperken, worden maatregelen uitgevoerd (zogenoemde 'mitigerende maatregelen').

  • Amfibieën

Diverse amfibiesoorten komen voor in het gebied. De streng beschermde Kamsalamander en Boomkikker komen voor in de omgeving en kunnen in lage aantallen ook in het plangebied voorkomen.

Ook voor deze soorten worden mitigerende maatregelen getroffen. Deze worden uitgewerkt in een ecologische werkprotocol zodra de exacte invulling van de werkzaamheden bekend is.

De aangepaste toetsingscriteria en soortenlijsten in de Wnb leiden niet tot het aanpassen van de conclusies voor wat betreft soortenbescherming. Door uitvoering te geven aan de aanbeveling en voorgeschreven mitigerende maatregelen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op onder de Wnb beschermde soorten.

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied, wel van het NNZ. De voorgenomen ontwikkeling zal niet zorgen voor negatieve effecten op deze beschermde natuurgebieden.

De kans bestaat dat beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied. Dit betreft broedvogels, zoogdieren en amfibieën. Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat dieren worden gedood. De mitigerende maatregelen dienen uitgewerkt te worden in een ecologisch werkprotocol dat beschikbaar gesteld wordt aan de aannemer.

Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen negatieve effecten zullen optreden voor beschermde soorten en gebieden.

4.3 Water

Beleids-/toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen dient met de watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteit. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Toetsing/onderzoek

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het Waterschap is betrokken bij de planvoorbereiding en -uitvoering. Daarnaast wordt voor de uitvoering een watervergunning aangevraagd op basis van het bestek.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die hierna is opgenomen.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
In het plangebied is geen waterkerende dijk aanwezig en het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van een waterkering.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Er vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. De aanleg van extra waterberging is dan ook niet nodig. Niettemin wordt de waterbergingscapaciteit in het gebied aanzienlijk vergroot door het aanleggen van flauwe oevers langs de oude geul.
Waterberging en -retentie kunnen binnen het natuurgebied plaatsvinden onder de voorwaarde dat de afwatering van de aan- en achterliggende functies gewaarborgd blijft en de natuurwaarden geen schade ondervinden.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort.
Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering.
Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden.  
De functiewijziging geeft in combinatie met de inrichtingsmaatregelen invulling aan de gezamenlijke verdrogingsopgave van Provincie en Waterschap voor dit gebied.
Als gevolg van de functiewijziging kan de aanwezige onderbemaling worden gestopt en kan de functie van het gemaal aan de noordzijde van het natuurgebied De Knokkert/Bos van Erasmus komen te vervallen. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanliggende functies zoals landbouw en bebouwing. Er treden geen negatieve effecten op voor andere functies.  
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Niet van toepassing  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De volksgezondheid is niet in het geding.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Bodemdaling treedt niet op. Het gebied is overigens maar matig zettingsgevoelig.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Het toekomstig gebruik van het gebied heeft geen negatieve invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Door het beëindigen van het landbouwkundig gebruik zal de waterkwaliteit naar verwachting zelfs verbeteren.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit gaat niet
achteruitgaat als gevolg van de gewijzigde functie. Het gebied maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De maatregelen vergroten de aan water gerelateerde natuurwaarden in het plangebied.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De aanpassing van het watersysteem is in overleg met Waterschap Scheldestromen uitgewerkt en voldoet aan de vereisten.  
Andere belangen waterbeheerder(s)    
Relatie met eigendom waterbeheerder. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.   Er zijn geen objecten van het Waterschap die worden belemmerd door voorgenomen ontwikkeling.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.  
Het aspect scheepvaart is niet relevant. Het plan heeft geen consequenties voor de bereikbaarheid en veiligheid van wegen van genoemde instanties.  

Conclusie

Het plan voldoet aan de randvoorwaarden met betrekking tot waterhuishoudkundige aspecten. Het plan heeft louter positieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Aangezien het Waterschap Scheldestromen zowel bij de planvorming als bij de uitvoering betrokken is, wordt vooroverleg niet noodzakelijk geacht. Niettemin wordt het ontwerpbestemmingsplan met deze waterparagraaf nog naar het waterschap toegezonden.

4.4 Bodem

Beleids-/toetsingskader

Bij bestemmingswijziging dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit passend is bij het toekomstig gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het gemeentelijk bodembeleid volgt de kaderwet Bodembescherming en daaruit voortvloeiende regelgeving. Uitgangspunt hierbij is dat de bodem duurzaam geschikt moet zijn voor de beoogde functie en dat de bodemkwaliteit zeker niet mag verslechteren.

Bij bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van een verkennend bodemonderzoek, te weten het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dient alsnog een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing/onderzoek

Uit informatie van het bodemloket, waarin informatie over bodemkwaliteit bij de overheid is gebundeld, blijkt dat voor het plangebied geen bodemonderzoeken bekend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0013.jpg"

Figuur 4.4. Informatie bodemloket

Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Sluis valt het plangebied in de zone 'Buitengebied en naoorlogse woonwijken' (Achtergrondwaarde), wat duidt op een relatief kleine kans op verontreiniging. Uit bestudering van historisch kaartmateriaal uit 1750, 1856, 1909, 1916, 1950, 1960, 1970, 1985 en 1995 is gebleken dat er in het verleden geen bebouwing aanwezig is geweest in het plangebied.

Daarnaast valt uit de historische kaarten op te maken dat het plangebied altijd een agrarische functie heeft gekend (zie ook paragraaf 4.1.1). Het is dan ook niet aannemelijk dat ter plaatse van het plangebied boven- of ondergrondse opslag van bodembedreigende en milieugevaarlijke stoffen heeft plaatsgevonden. Verder is na raadpleging van gegevens van de provincie Zeeland gebleken dat er in het plangebied geen voormalige stortplaatsen aanwezig zijn.

Conclusie

Op grond van het verkennend (historisch) onderzoek en de beschikbare informatie blijkt dat het niet aannemelijk is dat ter plaatse van het plangebied een bodemverontreiniging aanwezig is, die een belemmering vormt voor de functiewijziging. De informatie uit het verkennend (historisch) onderzoek geeft geen aanleiding voor het uitvoeren van een volledig verkennend bodemonderzoek. Er kan dus op basis van de bodemkwaliteitskaart worden gewerkt.

4.5 Munitie/Niet-gesprongen explosieven

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). In het kader van de aanleg van het beoogde natuurontwikkelingsproject zal de bodem namelijk worden geroerd.

Omdat het vermoeden bestaat dat bij oorlogshandelingen tijdens de WO II op deze locatie mogelijk CE zijn achtergebleven, heeft de Provincie Zeeland onderzoek hiernaar ingesteld. Uit historisch vooronderzoek is gebleken dat er oorlogshandelingen zijn gevoerd en dat het aannemelijk is dat er CE in de bodem worden aangetroffen. Als vervolg op het historisch vooronderzoek heeft de Provincie Zeeland daarom een detectieonderzoek laten uitvoeren. Op de locaties waar dieper gegraven wordt dan 0,5 meter zijn de significante gedetecteerde objecten verwijderd. Het risico op aantreffen van explosieven is daarmee niet groter dan elders in Nederland. Er zijn geen aanvullende (veiligheids) maatregelen meer nodig. Het terrein is vrijgegeven voor de natuurinrichting en het beoogde gebruik.

4.6 Kabels en leidingen

Beleid/toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4 inch en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing/onderzoek

Uit informatie van de provincie en het geldende bestemmingsplan blijkt dat in en nabij het plangebied geen planologisch relevante leidingen en hoogspanningslijnen aanwezig zijn. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen, nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Indien aan de orde, zal voor deze leidingen nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.7 Externe veiligheid

Beleid/toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt.

De beoogde ontwikkeling van het plangebied dient te worden getoetst aan externe veiligheid.

Toetsing/onderzoek

Uit de risicokaart voor Nederland (zie figuur 4.5) blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Evenmin ligt het gebied binnen het invloedgebied van een route voor gevaarlijke stoffen.

Overigens is het natuurgebied in het kader van externe veiligheid geen gevoelige functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrijdersgat-VO01_0014.png"

Figuur 4.5. Informatie Risicokaart (bron: IPO)

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling en daarmee voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (verder: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Het NIBM betrekking heeft op een bedrijfslocatie, inrichting, infrastructuur, kantoorlocatie, woningbouwlocatie dan wel andere locatie, handeling of activiteit die nieuw is dan wel voor zover daarbij een uitbreiding of wijziging wordt gerealiseerd.

Toetsing/onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling van natuur is een handeling of activiteit volgens het NIBM. De ontwikkeling zorgt niet of nauwelijks voor een verkeerstoename op de omliggende wegen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het NIBM. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Geluid

Beleid/toetsingskader en toetsing

De Wet geluidhinder is niet relevant voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt en er is evenmin voorzien in nieuwe geluidhinderlijke functies (wegen). Ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het aspect niet van belang. De toename van het recreatieverkeer op de omliggende wegen vanwege de aanleg van het nieuwe landschap zal niet dusdanig zijn dat dit consequenties heeft voor de geluidbelasting op de gevel van woningen in de omgeving.

Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Afstemming op omliggende functies

Microklimaat en wortel-, blad- en onkruidoverlast

De voorgestelde ontwikkeling heeft geen effect op het gebruik van aangrenzende gronden. Het projectgebied wordt grotendeels als grasland ingericht. De opgaande beplanting wordt aan de noordzijde, grenzend aan het Bos van Erasmus, gerealiseerd waardoor en geen sprake zal zijn van schaduwwerking en bladval op agrarische percelen.

Tijdens de ontwikkeling wordt eventueel een aangepast beheer gevoerd (hogere begrazingsdruk, aanvullend maaien). Daarna zal het plangebied extensief worden beheerd (maaien en grazen bij voorkeur met runderen). Effecten op het microklimaat en wortel-, blad- en onkruidoverlast van naastgelegen agrarische percelen kunnen dan ook in belangrijke mate worden beperkt en voorkomen.

Wildschade

De inrichting sluit aan bij de kwaliteiten van het bestaande natuurgebied. Enige extra wildoverlast is niet denkbeeldig, maar zal gezien de inrichting van het gebied niet substantieel zijn. Daarnaast kan schade binnen redelijke grenzen worden gehouden door goede afspraken over de jacht te maken. Eventuele faunaschade kan worden voorgelegd aan de faunabeheereenheid.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Provincie financiert zowel de realisatie van de inrichting als subsidiëring van het beheer. Financiering van de maatregelen vindt plaats in het kader van de Ontwikkelopgave van het NatuurNetwerk. Voor het natuurbeheer ontvangt Staatsbosbeheer subsidie in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De economische uitvoerbaarheid is daarmee afdoende gewaarborgd.

5.2 Grondexploitatie

In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt. In het natuurontwikkelingsplan is geen bebouwing voorzien. Dat betekent dat kostenverhaal niet aan de orde is en dat er geen exploitatieplan moet vastgesteld door de gemeenteraad. Eventuele planschade komt te laste van de initiatiefnemer (de Provincie). Dit wordt vastgelegd via een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg

6.1 Voortraject

Het natuurontwikkelingsplan is in overleg met zowel Waterschap Scheldestromen als Staatbosbeheer tot stand gekomen. Het natuurontwikkelingsplan is daarnaast voorgelegd aan Natuurbeschermingsvereniging 't Duumpje.

Op 8 december is een informele inloopavond gehouden in het dorpshuis van Nieuwvliet. Tijdens deze bijeenkomst is het plan aan de omgeving toegelicht. De Provincie Zeeland, Waterschap Scheldestromen en Staatsbosbeheer waren daarbij aanwezig. Voorafgaand daaraan hebben huisbezoeken plaatsgevonden bij direct aanwonenden/aangrenzenden. In het lokale blad van Nieuwvliet ('t Oendervalletje) is eind december een artikel geplaatst over de ontwikkeling. Ook over de start van de werkzaamheden zal te zijner tijd worden gecommuniceerd.

Het natuurontwikkelingsplan zal binnenkort (voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt) ter vaststelling aan GS worden voorgelegd.

6.2 Vooroverleg

In lijn met hetgeen artikel 3.1.1 Bro is vermeld ten aanzien van het overleg met andere partijen, wordt het bestemmingsplan bij wijze van vooroverleg aan Waterschap Scheldestromen toegezonden.

6.3 Procedure

Het onderhavig plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Sluis en is opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van deze procedure is eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt word gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Ook is het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.