direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BP Supermarkt Langestraat Oostburg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aannemersbedrijf Van der Poel B.V. is voornemens om aan de Langestraat in Oostburg ter plaatse van het bestaande parkeerterrein een supermarkt van 2.000 m² bvo te realiseren. Direct grenzend aan de supermarkt wordt richting de Gobiusstraat eveneens een parkeerterrein aangelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan is een uitwerking van het beleid zoals dit is geformuleerd in het masterplan Aantrekkelijk Oostburg. Dit masterplan behelst de transformatie tot Aantrekkelijk Oostburg, waarbij het actieplan voor het centrum mede gericht is op:

  • 1. het verbeteren van de bereikbaarheid en het parkeren;
  • 2. het verbeteren van de winkelstructuur en terugdringen leegstand.

Met de komst van de vierde supermarkt en het parkeerterrein aan de Langestraat wordt de winkelstructuur van de kern Oostburg versterkt en is een betere 'doorbloeding' van het centrum te verwachten. Daarnaast wordt het parkeerterrein aan de Langestraat vergroot en opnieuw ingericht. Hiermee wordt eveneens voldaan aan een doelstellingen van het masterplan.

De gemeente Sluis wil dan ook medewerking verlenen aan dit initiatief door het opstellen van een zelfstandig bestemmingsplan voor deze locatie met een coördinatie procedure voor de omgevingsvergunning voor bouwen.

De bestemmingsplanprocedure is noodzakelijk omdat de beoogde ontwikkeling niet past in het bestemmingsplan 'Kom Oostburg' (vastgesteld op december 2008). Om de ontwikkeling van de supermarkt en het parkeerterrein mogelijk te maken, zal de bestemming ter plaatse worden gewijzigd.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Kom Oostburg'. In figuur 1.1. is een uitsnede van de plankaart van 'Kom Oostburg' opgenomen. De locatie waar de ontwikkeling is voorzien heeft in dit bestemmingsplan deels de bestemming Verkeer en deels de bestemming Maatschappelijk. De nieuwe supermarkt is voorzien op de locatie met de bestemming Verkeer. Het parkeerterrein wordt gerealiseerd op het gedeelte dat nu al in gebruik is als parkeerterrein (bestemming Verkeer) het het aangrenzende deel met de bestemming Maatschappelijk.

Op basis van de bestemming Maatschappelijk en de bestemming Verkeer is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk.

Aangrenzend aan het plangebied is het nieuwe Multifunctioneel Centrum (MFC) gebouwd en in gebruik genomen. In dit Multifunctionele Centrum zijn de basisscholen Sint Bavo en Berenburcht, de kinderopvang en het consultatiebureau van de GGD gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Oostburg'

1.3 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 wordt het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke- en milieuaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het project.
  • In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (plankaart en regels).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Kenschets plangebied

Ligging plangebied

Het plangebied ligt tussen Langestraat, Grote Beer en Gobiusstraat. De Grote Beer vormt de zuidelijke begrenzing van het plangebied, de Langestraat de westelijke begrenzing en de Gobiusstraat de noordelijke begrenzing.

Het bestaande uit te breiden parkeerterrein van den Hoekzak, bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied voor de supermarkt. De nieuwe supermarkt is ook geprojecteerd op een parkeerterrein.

Aan de oostzijde van het plangebied is een nieuw multifunctioneel centrum (MFC) gerealiseerd. Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich woningen. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Lidl (softdiscountsupermarkt van 1.021 m2 wvo).

De kern Oostburg heeft al twee andere supermarkten die direct naast elkaar gevestigd zijn. Dit betreft de fullservice-supermarkt (Albert Heijn, 1.850 m2 wvo) en één hard-discountsupermarkt (Aldi, 772 m2 wvo). Deze winkels samen vormen een belangrijk bronpunt voor Oostburg.

In de navolgende tabel zijn de verschillende typen supermarkt verklaard.

Type   omschrijving   formules  
Buurtsuper   beperkte service, in de buurt, met een hoge prijsstelling   Attent,CoopCompact en Spar  
Fullservice   veel service met een bovengemiddelde prijsstelling   Albert Heijn en Plus  
Value-for-money   gemiddelde service met een gemiddelde prijsstelling   Coop, Dekamarkt, Emt, Jan Linders, MCD, Vomar  
Service-Discount   Bovengemiddelde service met een aantrekkelijke prijsstelling   Agrimarkt, Deen, Hoogvliet, Jumbo en Supercoop  
Soft-discount   Gemiddelde service met een scherpe prijsstelling   Boni, Dirk, Lidl en Nettorama  
Hard-Discount   weinig service met een zeer scherpe prijsstelling   Aldi  

Daarnaast bevatten de soft-discount en de hard-discount supermarkten geen volwaardig assortiment ten opzichte van een fullservice of service-discount formule.

De ligging van het plangebied is globaal in figuur 2.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01_0002.png"

Figuur 2.1. Plangebied en omgeving ; huidige situatie

2.2 Projectbeschrijving

Beschrijving bouwplan

Het bouwplan betreft de realisering van een supermarkt aan de Langestraat. De nieuw te bouwen supermarkt krijgt een afmeting van maximaal 2.000 m² bvo. De feitelijke winkel wordt hiermee ongeveer 1.400 m² (winkelvloeroppervlakte). De nieuwbouw zal overwegend bestaan uit één bouwlaag met plat dak. De maximale bouwhoogte zal 5,5 meter bedragen. Daarnaast wordt aan de noordwestzijde een opbouw gerealiseerd. Deze opbouw krijgt een bouwhoogte van 8,5 meter. Deze opbouw wordt gebruikt als kantine en kantoorruimte. De oppervlakte van deze ruime is ongeveer 150 m². In figuur 2.2. is de beoogde projectie van de bebouwing van de supermarkt weergegeven.

De ingang van het gebouw wordt eveneens gerealiseerd aan de noordwestzijde van het gebouw oftewel aan de zijde van het parkeerterrein. Het parkeerterrein is te bereiken vai de Langestraat. Daarnaast wordt aan de zijde van de Gobiusstraat een uitrit gerealiseerd.

De bevoorrading van de supermarkt wordt aan de zuidzijde van het pand gerealiseerd. De bevoorrading wordt voor een deel overdekt gemaakt. Ook wordt de meest zuidelijke wand van de supermarkt zodanig verlengd zodat ladende vrachtauto's binnen lijken te staan. Hiermee wordt eventuele hinder van laad- en losactiviteiten voorkomen.

Ruimtelijke structuur

Middels de komst van de vierde supermarkt uit het middensegment en het parkeerterrein wordt een nieuw 'bronpunt' gerealiseerd (DPO-supermarkten, 2015). De halterstructuur wordt hiermee versterkt, waardoor een betere 'doorbloeding'van het centrum wordt verwacht. De Eligiuskerk komt hiermee ook weer in het zicht. Deze ontwikkeling versterkt ook de Langestraat, mede als verbinding tussen het Groote Gat en het centrum. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, zijn de functies uit Den Hoekzak verplaatst. Met de komst van de supermarkt op deze locatie ontstaat met de naastgelegen Lidl een duidelijk bronpunt aan de zuidzijde van het centrum. Vanaf deze supermarkten kunnen consumenten gemakkelijk in de richting van het centrum lopen. De afstanden naar het centrum zijn namelijk beperkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01_0003.jpg"

Figuur 2.2. Beoogde nieuwbouw supermarkt

Hoofdstuk 3 Beleid

De ontwikkeling van de supermarkt Oostburg is getoetst aan het geldende beleid van rijk, provincie en gemeente. Uit de toetsing blijkt dat de ontwikkeling van supermarkt Oostburg past in het geldende beleid. In deze paragraaf is de toetsing aan het beleid beschreven. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zijn van zeer beperkte betekenis voor dit project. Ten aanzien van het provinciaal beleid dient rekening te worden gehouden met het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Provinciale ruimtelijke verordening Zeeland. Voor het regionaal en gemeentelijk beleid is het masterplan Aantrekkelijk Oostburg, de structuurvisie Sluis ("Goed Leven"), het DPO supermarkten Sluis en het Gebiedsplan West Zeeuwsch-Vlaanderen "Natuurlijk Vitaal" van belang.

3.1 Rijksbeleid

Ladder duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking.

In het artikel 3.1.6. lid 2 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) staan de drie stappen van de Ladder van Duurzame verstedelijking als volgt beschreven:

  • 1. De beoogde ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte. De relevante regio is afhankelijk van de ontwikkeling. De behoefte moet voortkomen van consumenten. De effecten op de leegstand moeten hierbij in overweging worden genomen.
  • 2. Als er behoefte is aan een ontwikkeling, dan moet getracht worden deze in te passen binnen bestaand stedelijk gebied door herontwikkeling, intensivering of transformatie. Voor ontwikkeling van detailhandel geldt de voorkeur voor ontwikkeling in of aansluitend aan bestaand winkelgebied.
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing en conclusie

Door de gemeente Sluis is in 2015 een nieuw ruimtelijk-economisch onderzoek naar de supermarktsector uitgevoerd.

Is er actuele (regionale) behoefte aan een vierde supermarkt in Oostburg – uitbreiding van het supermarktaanbod in Oostburg?

Kwalitatieve behoefte

Voor het versterken van de supermarktstructuur van Sluis is het van belang dat Oostburg een compleet aanbod aan supermarkten heeft. Momenteel ontbreekt binnen Oostburg een supermarkt in het segment value-for-money of service-discount. Toevoeging van een volwaardige supermarkt in dit segment maakt het aanbod in Oostburg compleet en zorgt ervoor dat inwoners van de gemeente Sluis, wanneer men dat wenst, in één boodschappentrip al hun supermarktaankopen bij de verschillende typen supermarkten in één winkelgebied kunnen doen. Hierdoor hoeft men niet uit te wijken naar bijvoorbeeld Terneuzen. Hiermee wordt een optimaal voorzieningenaanbod geboden voor inwoners van de gemeente en toeristen.

Oostburg heeft op dit moment een onevenwichtige verdeling van de trekkers (supermarkten) over de beide bronpunten voor centrumbezoek, met enerzijds het sterkere bronpunt met Aldi/AH en anderzijds het bronpunt met alleen de Lidl als trekker. Realisatie van een vierde supermarkt, in de buurt van Lidl zorgt voor een versterking van dat bronpunt, waardoor een haltermodel ontstaat en het centrumgebied vanuit twee winrichtingen wordt 'gevoed' met bezoekers. Het kernwinkelgebied wordt dan opgespannen tussen twee gelijkwaardige bronpunten (beide met parkeerruimte en twee supermarkten). Versterking van de supermarkten draagt dan ook bij aan versterking van de gerichtheid van inwoners van de gemeente Sluis op het centrumgebied van Oostburg.

Geconcludeerd kan worden dat vanuit de optimalisatie van de supermarktstructuur en een betere verdeling van bronpunten over het centrumgebied, er behoefte is aan een vierde supermarkt in het centrum van Oostburg (op de beoogde locatie) in het segment value-for-money of service-discount.

Kwantitatieve behoefte

Uit de berekening van het effect van de vierde supermarkt wordt geconcludeerd dat deze past binnen de haalbare marktomstandigheden in de gemeente. Het jaargemiddelde van de omzet van de supermarkten in Oostburg komt uit op 86% van het landelijk gemiddelde, hetgeen als een acceptabel niveau wordt beschouwd. Te meer, omdat men qua kostenstructuur is ingesteld op lage omzetten in de winterperiode en dit wordt gecompenseerd door de omzetstijging in de zomermaanden, waarbij de omzet in de gemeente op 107% van het landelijk gemiddelde uitkomt. De totale omvang van het supermarktaanbod in Oostburg komt, na toevoeging van de vierde supermarkt, op 5.045 m² wvo.

De komst van vierde supermarkt in Oostburg sluit aan bij de behoefte van consumenten aan concentratie van het supermarktaanbod. Deze ontwikkeling heeft daarom in beginsel geen directe invloed op de supermarkten in de overige kernen.

 

Uit het onderzoek blijkt ook dat alle supermarkten in de kernen van de gemeente Sluis jaarrond voldoende omzet blijven behalen, waarbij de zomerpiek zorgt voor goede omzetten. De supermarkten in de andere kernen behouden dan ook mogelijkheden om omzet te behalen.

De komst van de vierde supermarkt in Oostburg heeft daarom geen substantieel effect op het voortbestaan deze supermarkt.

Vindt de supermarktontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied?

De locatie voor de beoogde vestiging van supermarkt is in het bestaand stedelijk gebied en ligt aan de zuidkant van het centrumgebied van de kern Oostburg.

Wordt de ontwikkeling, indien deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, passend ontsloten?

De ontwikkeling van de supermarkt vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan stap 3 van de ladder is in zoverre niet relevant. Daarnaast kan worden gesteld dat de ontwikkeling passend wordt ontsloten. Direct grenzend aan de locatie liggen diverse ontsluitingswegen van de kern Oostburg. Daarnaast is Oostburg goed ontsloten per bus.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.

Oostburg maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Hierbij staan de begrippen rust, ruimte en ondernemerschap centraal.

Detailhandel

Een goed voorzieningenniveau is van belang voor de leefbaarheid en de economie van Zeeland. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale voorzieningenstructuur. De duurzaamheidsladder voor stedelijke ontwikkeling is ook van toepassing op detailhandel. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik ziet de provincie kernwinkelgebieden als primaire vestigingsplaats voor detailhandel. Met kernwinkelgebieden bedoelt de provincie de binnen de centra van kernen gelegen gebieden waarin detailhandelsvoorzieningen zijn geconcentreerd.

De beoogde ontwikkeling van de supermarkt Oostburg vindt plaats in het bestaande kernwinkelgebied. Vandaar dat voldaan wordt aan de vereisten inzake het kernwinkelgebied, zoals genoemd in het provinciaal beleid. Het voldoet daarmee aan de eisen omtrent zorgvuldig ruimtegebruik van de provincie.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2013)

Artikel 2.1. Algemene regels duurzame verstedelijking

De provinciale inzet op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik sluit naadloos aan bij het rijksbeleid. De gemeente zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen en aan deze ontwikkeling behoefte is. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

Artikel 2.2. lid 8 Detailhandel primair in centrumgebied

De beoogde nieuwe supermarkt wordt gerealiseerd in het centrumgebied van de kern Oostburg. Hiermee wordt voldaan aan dit beleidsdoel van de provincie Zeeland.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

De gemeente Sluis zet in op een goed voorzieningenaanbod in Oostburg. Dit aanbod heeft een functie voor de hele gemeente. Supermarkten zijn daarin een belangrijk onderdeel als trekkers van consumenten en als dragers van de voorzieningenstructuur. Uitbreiding van supermarkten is mogelijk in Oostburg, wanneer dit de voorzieningenstructuur versterkt.

Masterplan Aantrekkelijk Oostburg

Het Masterplan geeft voor de kern Oostburg een nadere invulling en uitwerking van de structuurvisie 'Goed leven' en het WMO-beleidsplan 'Samen Leven'.

Oostburg moet ook in de toekomst een aantrekkelijke woonkern en een goed regionaal voorzieningencentrum blijven. Om die ambitie te realiseren moeten maatregelen worden getroffen. Niets doen is geen optie. In de afgelopen jaren zijn veel plannen voor Oostburg gemaakt die zijn samengebracht in het project Aantrekkelijk Oostburg. Hierbij is een actieplan geformuleerd voor ' het wonen' en voor ' het centrum'. Het voorliggende bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het centrum, het thema wonen wordt dan ook niet uitgewerkt.

Centrum

Het actieplan Aantrekkelijk Centrum is gericht op het versterken van het functioneren van het centrumgebied van Oostburg als regionaal voorzieningencentrum.

Het actieplan heeft 4 hoofddoelstellingen:

1. Het verbeteren van de bereikbaarheid en het parkeren;

2. Het verbeteren van de winkelstructuur en terugdringen van leegstand;

3. Het verbeteren van de kwaliteit en bruikbaarheid van de openbare ruimte;

4. Verbeteren van de samenwerking ondernemers – gemeente en de organisatie daarvan (stadsmanagement)

Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de hoofddoelstellingen 1 en 2 uit het Masterplan.

DPO supermarkten Sluis (Rho, 2015)

In december 2015 is door de gemeente Sluis de notitie “DPO supermarkten Sluis” ter visie gelegd in het kader van de inspraakproceudre. In deze notitie wordt een visie gegeven op enerzijds de supermarktstructuur in de gemeente en anderzijds wordt een visie gegeven op de detailhandelsontwikkeling. De visie op de supermarktstructuur is voor de onderhavige ontwikkeling relevant.

Factoren in functioneren supermarktsector

De visie stelt dat de mogelijkheden voor duurzaam economisch functioneren van de supermarktsector in een plaats in de gemeente Sluis samenhangen met:

  • het draagvlak van de eigen inwoners van een kern en van inwoners van de omliggende dorpen en het buitengebied;
  • het toerisme: hoofdzakelijk in de kuststrook;
  • bestedingen door Belgische kooptoeristen.

Driedeling supermarktaanbod in de gemeente Sluis

In de gemeente wordt een driedeling gemaakt in de spreiding van supermarkten:

  • Oostburg met een breed en diep supermarktaanbod met functie voor de hele gemeente – hier combineert een deel van de consumenten supermarktbezoek met bezoek aan overige winkels;
  • de grotere kernen – Aardenburg, IJzendijke en Breskens – en de kern Sluis met fullservice supermarkten met bovenlokaal bereik;
  • de dorpen langs de kust met vooral seizoenssupermarkten al dan niet in combinatie met verblijfsrecreatieparken.

Verwachte kwalitatieve ontwikkeling

Op basis van functioneren en positie in de hiërarchie worden in de visie de volgende ontwikkelingen verwacht:

  • een aantal service supermarkten in de grote kernen zal willen doorgroeien naar een hedendaagse maatvoering van circa 1.500 m² wvo;
  • in Oostburg bestaan al langer initiatieven voor vestiging van een vierde supermarkt in een aanvullend prijs-/servicesegment (type: value-for-money of service-discount);
  • een deel van de seizoens-supermarkten in de kustplaatsen wil groeien, omdat dan de klantenstroom in de drukke zomermaanden beter verwerkt kan worden – dit komt het bedrijfseconomisch functioneren van deze winkels ten goede.

Uit het voornoemde kan worden afgeleid dat er sprake van dynamiek in de supermarktsector blijft.

De supermarkten in de gemeente Sluis zijn voor een aanzienlijk deel van hun omzet aangewezen op de bestedingen van toeristen. Dit uit zich in een behoorlijke fluctuatie in de omzet door het jaar heen. De winkels moeten van voldoende omvang zijn om in de hoogseizoentijd de drukte te kunnen verwerken, terwijl gelijktijdig de exploitatie in de wintermaanden ook overeind moet blijven.

In Oostburg is het supermarktaanbod het meest divers, maar nog niet compleet met de komst van een value-for-money/service-discount supermarkt wordt dit aanbod compleet. Op basis van het economisch functioneren van de winkel in de gemeente Sluis is aangetoond dat er behoefte is aan de toevoeging van een supermarkt, van het type value-for-money of service-discount.

Structuurvisie "Goed Leven"

De structuurvisie “Goed Leven” biedt een samenhangend ruimtelijk-economisch beleidskader waarbinnen de (ruimtelijke) keuzes voor de toekomst gemaakt kunnen worden. Op basis van deze kaders kunnen marktpartijen initiatieven ontwikkelen en zullen initiatieven door de gemeente beoordeeld worden. De overkoepelende ambitie is “goed leven”.

In de gemeente Sluis is een duidelijke indeling van kernen naar de functie, van het centrumgebied.

Hierin heeft de kern Oostburg met een functie als boodschappen- en winkelgebied voor de gehele gemeente (het krachtige gemeentelijke centrum).

Waar hebben we mee te maken:

  • Toename van benodigde omzet van winkels door schaalvergroting in combinatie met een kleiner omzetpotentieel vanuit de eigen bevolking (krimp).
  • Afname van het aantal winkels in kleine kernen en verzorgende kernen.
  • Dreigende verzwakking van de centrumgebieden.

Kansen:

- Extra omzetpotentieel detailhandel vanuit toerisme.

- Kooptoerisme vanuit België in de kern Sluis, maar ook elders.

Gebiedsplan West Zeeuwsch-Vlaanderen "Natuurlijk Vitaal"

Het gebiedsplan Natuurlijk Vitaal geeft aan welke veranderingen kunnen bijdragen aan een economisch gezond, mooi en leefbaar West Zeeuwsch-Vlaanderen. West Zeeuwsch-Vlaanderen dreigde namelijk in een neerwaartse spiraal terecht te komen. De werkgelegenheid in en de ontwikkeling van belangrijke sectoren zoals de landbouw, visserij en toerisme blijven achter. De regio heeft daarnaast te maken met een vergrijzing die hoger is dan elders in Nederland, met inwoners die wegtrekken naar elders en een lager voorzieningenniveau. De leefbaarheid van het gebied gaat achteruit. Het gebiedsplan is gemaakt om sámen deze neerwaartse trend om te buigen.

Krachtig verbonden, Visiedocument 2016-2020

Deze visie is een herziening van de structuurvisie, het wmo-beleidsplan, de woonvisie en het gebiedsplan 'Natuurlijk Vitaal'. Ten tijde van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan Supermarkt Langestraat Oostburg heeft het ontwerp van dit visie document ter inzage gelegen maar is dit nog niet vastgesteld. De voorgenomen ontwikkeling past in dit nieuwe beleid.

3.4 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden:

  • De toevoeging van de supermarkt aan de Langestraat voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en past daarmee binnen het Rijks- en provinciaal beleid;
  • Sluis maakt deel uit van het deelgebied 'Bloei op land en zee'. Hierbij staat onder andere het aspect ondernemerschap centraal. Het realiseren van de supermarkt sluit hier uitstekend op aan.
  • In het Masterplan Aantrekkelijk Oostburg is aangegeven dat Oostburg een goed regionaal voorzieningencentrum moet blijven, met de komst van de supermarkt verbeterd het aanbod. In het DPO supermarkten Sluis (Rho, 2015) wordt aangegeven dat de dynamiek in de supermarktsector zal blijven als een supermarkt aan de Langestraat toegevoegd wordt. In de Structuurvisie Sluis wordt aandacht besteeds aan de dreigende verzwakking van de centrumgebieden. In het gebiedsplan West Zeeuwsch-Vlaanderen "Natuurlijk Vitaal" geeft aan welke veranderingen kunnen bijdragen aan een economisch gezond, mooi en leefbaar West Zeeuwsch-Vlaanderen. Hiermee past het toevoegen ook in de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Gezien de bovenstaande conclusies is de toevoeging van een vierde supermarkt in Oostburg beleidsmatig gewenst.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan ruimtelijke en overige aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

De noordwestelijke zijde van Oostburg is omringd door de provinciale weg N253. Er zijn drie inprikkers die de kern van Oostburg met de N253 verbind: 1) De Maaidijk aan de oostzijde, 2) De Zuidzandsestraat aan de noordwestzijde en 3) De Nieuwstraat aan de zuidwestzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01_0004.png"

Figuur 4.1 Hoofdwegenstructuur Oostburg

Het plangebied is in de kern van Oostburg gelegen. Vanaf de Langestraat en Gobiusstraat is het plangebied ontsloten en sluit daarmee direct aan op de hoofdstructuur. Beide wegen zijn uitgevoerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 30km/uur.


Parkeren

Huidige parkeervoorziening

In de huidige situatie zijn 106 parkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerplaatsen voorzien in de parkeerbehoefte van cultureel centrum Den Hoekzak en omliggende scholen. Het cultureel centrum Den Hoekzak en omliggende scholen worden geamoveerd, waardoor de parkeerbehoefte eveneens vervalt.

Parkeerbehoefte nieuwe situatie

De gemeente Sluis heeft parkeerkencijfers vastgesteld in de 'beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds', uit 2012. Voor detailhandel wordt een norm van 4,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo gehanteerd. De supermarkt heeft een bvo van 2.150 m2. Voor de beoogde supermarkt bedraagt de parkeerbehoefte 97 parkeerplaatsen (kort parkeren).

Conclusie

In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om aan de toekomstige parkeerbehoefte te voldoen.

Verkeersgeneratie
De beleidsnota parkeernomen en parkeerfonds van de gemeente Sluis voorziet niet in kencijfers voor de berekening van de verkeersgeneratie. Om de verkeersgeneratie te berekenen wordt de CROW publicatie 317 gehanteerd. De parkeernorm van 4,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo voor detailhandel is af te leiden uit de CROW publicatie 317 pagina 39, onder de functie fullservice supermarkt (laag en middellaag prijsniveau) in het gebiedstype 'niet stedelijk centrum'. Hier wordt een maximale parkeernorm van 4,7 parkeerplaats per 100 m2 bvo met een verkeersgeneratie van 97,8 mvt/etmaal gehanteerd. De gemeente Sluis hanteert een norm van 4,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Omgerekend genereert een supermarkt in gemeente Sluis circa 93,6 mtv/etmaal per 100 m2 bvo op een weekdag. Op een maatgevende werkdag zijn dat 112,3 mtv/etmaal op basis van een omrekenfactor van 1,2.

Rho adviseurs heeft in 2015 het onderzoeksrapport 'ruimtelijk-economisch onderzoek supermarktsector, gemeente Sluis' opgesteld. In dit onderzoek wordt ook de komst van een vierde supermarkt in de kern van Oostburg beschouwd. De conclusie is dat de komst van een vierde supermarkt in Oostburg op de beoogde locatie niet leidt tot ongewenste (relevante) leegstand. Wel zal volgens het onderzoek een verschuiving van winkelomzet plaatsvinden.

In de huidige situatie is de productiviteit van de drie supermarkten, ten opzichte van de landelijk gemiddelde productiviteit, gemiddeld 98% per jaar en in het hoogseizoen 144% (zie DPO ruimtelijk-economisch onderzoek supermarktsector, 2-11-2015, status: ontwerp). In de toekomstige situatie, inclusief de vierde supermarkt, liggen deze percentages respectievelijk op 86% en 108%. Voor een deel zal de vierde supermarkt nieuwe klanten aantrekken en deels zal een verspreiding van bestaande klanten van de huidige drie supermarkten over de toekomstige vier supermarkten plaatsvinden.

De kencijfers verkeersgeneratie gaan uit van een landelijk gemiddelde productiviteit. Op basis van het onderzoek zijn de kencijfers bijgesteld met een omrekenfactor 0,86. De verkeersgeneratie op een gemiddelde werkdagetmaal, buiten het hoogseizoen, bedraagt 96,6 mvt/100m2 bvo.

De supermarkt met een bvo van 2.000 m2 en 150 m² voor kantoor en kantine op de verdieping genereert 2.080 mtv/etmaal. Aangenomen wordt dat het overgrote deel van dit verkeer gebruik zal maken van de hoofdontsluitingsroute (75%, 1.560 mvt/etmaal), via de directe aansluiting op de Gobiusstraat (die alleen als uitrit wordt gebruikt) en de aansluiting op de Langestraat richting de Gobiusstraat. Het plangebied ligt centraal in de dorpskern aan de hoofdroute. Verwacht wordt dat circa 50% (780 mvt/etmaal) van het verkeer richting het oosten zich verplaatst en 50% (780 mvt/etmaal) richting het westen.


Verkeersonderzoek uit 2011 (Rho adviseurs) laat zien dat ter hoogte van de Gobiusstraat circa 3.900 mvt/etmaal passeren en ter hoogte van het Ledelplein circa 5.000 mtv/etmaal. Met een autonome verkeersgroei van jaarlijks 1% zijn dit in 2026 respectievelijk 4.528 mvt/etmaal en 5.805 mtv/etmaal. Samen met de verkeersgeneratie door de planontwikkeling zijn dit respectievelijk 5.308 mvt/etmaal en 6.585 mtv/etmaal. Voor de wegcategorie erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een 30km/uur snelheidsregime, is dit een forse intensiteit. Met name in het hoogseizoen, wanneer de verkeersintensiteiten in deze kern hoger liggen, is dit een aandachtspunt.

Het overige verkeer richting het zuidoostelijke deel van Oostburg (circa 25%, 520 mvt/etmaal) zal zich verplaatsten via de Langestraat richting Grote Beer en Burg. I. van Houtestraat. Deze beperkte verkeerstoename zal naar verwachting niet tot afwikkelingsproblemen leiden.

Conclusie

De verkeersdruk op de hoofdwegenstructuur in de kern van Oostburg is fors. Ten gevolge van de planontwikkeling zal deze verkeersdruk toenemen. In de toekomstige situatie in het laagseizoen is de verkeersdruk acceptabel. In het hoogseizoen kan de verkeersdruk tot stremming van het verkeer in de kern van Oostburg leiden. In het toeristisch gebied Oostburg wordt deze potentiële stremming op piekmomenten geaccepteerd.

4.2 Water

Watertoets

Op basis van het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan (bestemmingsplan) overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterschappen (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van de supermarkt. Deze wordt ook kortgesloten met het waterschap. Reacties van het waterschap worden verwerkt in deze tabel.

Toetsing

thema en water(beheer)doelstelling   uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
In de directe omgeving van het plangebied is geen waterkering gelegen. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een supermarkt van 1.815 m² bvo ter plaatse van een bestaand parkeerterrein. In de huidige situatie is het plangebied dan ook al volledig verhard en is er geen sprake van toename in verharding. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
 
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Het gebied beschikt wel over infiltratiemogelijkheden. Het plangebied is echter in de bestaande en in de toekomstige situatie volledig verhard. Daarom is infiltratie ook niet mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater zal via een gescheiden riolering afgekoppeld worden, zodat aangesloten kan worden op de (toekomstige) gescheiden gemeentelijke riolering.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkellocatie is weinig zettingsgevoelig, en vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
Het plan voorziet niet in de realisatie van bebouwing op 5 m of minder van oppervlaktewater.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Ten zuiden van het plangebied is primair oppervlaktewater aanwezig. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater.

 
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat grotendeels uit parkeerplaatsen met bebouwing en enkele bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een supermarkt met parkeerterrein. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van Natuurnetwerk Zeeland (NNZ), voorheen de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Direct ten zuiden van het plangebied ligt wel het Natura 2000 en tevens NNZ/EHS-gebied Groote Gat. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 8 km afstand, buiten het invloedsgebied van mogelijke effecten van de supermarkt.

Het NNZ/EHS-gebied Groote Gat bestaat uit diverse beheertypen waaronder 'vochtig weidevogelgrasland', 'moeras', 'brak water' en 'kruiden- en faunarijk grasland'. Vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 is het gebied aangewezen voor het stikstofgevoelige habitattype H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks). Ter plaatse van dit habitattype is de achtergronddepositie (< 1360 mol N/ha/jr.) echter ruimschoots lager dan de kritische depositiewaarde (KDW = 1571 mol N/ha/jr.) van het habitattype. Er is geen sprake van een overbelaste situatie. Het gebied is niet aangewezen voor verstoringsgevoelige soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpsupermarktoburg-ON01_0005.png" 

Figuur 4.1. Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geoloket provincie Zeeland)

Vanwege de ligging buiten beschermde natuurgebieden worden directe effecten zoals areaalverlies en versnippering uitgesloten. Voor de ontwikkeling vinden geen veranderingen aan het watersysteem plaats. De locatie is reeds verhard. Van verdroging of vernatting zal dan ook geen sprake zijn. De toename van het aantal vervoersbewegingen kan leiden tot vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie, omdat er echter geen sprake is van een overbelaste situatie in het Natura 2000-gebied Groote Gat en er ruim 100 mol “stikstofruimte” is, wordt de KDW van het habitattype H1330B niet overschreden door de toch relatief beperkte verkeersgeneratie. Het verkeer verspreidt zich daarnaast hoofdzakelijk richting de kern, dus van het Natura 2000-gebied af. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de struiken kunnen tuin- en struweelvogels voorkomen als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De te slopen bebouwing is door de gladde daken en ontbreken van overstekken niet geschikt voor vaste nesten van broedvogels.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als egel en veldmuis.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, amfibieën, vaatplanten, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.3 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     egel en veldmuis   nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     -   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   -   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde dier- en plantensoorten.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op basis van het archeologiebeleid gemeente Sluis is de locatie gelegen in categorie 3 (gewaardeerde stads-/dorpskern) en categorie 4 (gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde). Bij bodemingrepen > 50 m² (categorie 3) en > 500 m² (categorie 4) is archeologisch onderzoek op basis daarvan noodzakelijk.

Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens werd in

het bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Er kon

samengevat gesteld worden dat voor het plangebied geen verwachting gold op het aantreffen van

vindplaatsen vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Romeinse tijd wegens de aanwezigheid van

geulafzettingen behorend tot het Laagpakket van Walcheren die de eronder liggende bodemlagen

grotendeels zouden hebben weg geërodeerd. Een hoge verwachting gold op het aantreffen van

vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd. Deze verwachting werd, zoals

tijdens het bureauonderzoek en in het verwachtingsmodel werd uiteengezet, ingegeven door het

historische kader, cartografische bronnen, en de veronderstelde geologische gesteldheid van het

plangebied. Daarnaast diende opgemerkt dat vermoeden bestond dat de bodem, minstens lokaal,

sterk was verstoord door bouw- en sloopwerkzaamheden binnen het plangebied.

Door Artefact is een bureaustudie, inclusief veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Tijdens het verkennende veldonderzoek werd het opgestelde verwachtingsmodel middels 16 boringen (tot maximaal 4.35 meter beneden maaiveld) getoetst. Op basis van de resultaten van het booronderzoek diende bovenstaand verwachtingsmodel deels bevestigd, deels bijgesteld en verder aangevuld worden. Binnen het plangebied werd een getij-inversierug behorende tot het Laagpakket van Walcheren aangeboord bestaande uit kleiige en zandige afzettingen(vanaf ca. 0.60 m+NAP).

De resultaten van het booronderzoek bevestigen deels het opgestelde archeologische

verwachtingsmodel. De verwachtingswaarden zoals toegekend op basis van het bureauonderzoek

kunnen deels worden gehandhaafd. Voor de periode Vroege Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd

blijft de verwachting op het aantreffen van vindplaatsen hoog. De verwachting voor het aantreffen

van vindplaatsen vanaf het laat-Paleolithicum tot het midden-Neolithicum dient bijgesteld te worden

naar hoog wegens de aanwezigheid van een intacte pleistocene dekzandtop. De onbestaande

verwachting op het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd blijft gehandhaafd wegens het

erosieve karakter van de geul in het Hollandveen Laagpakket.

In het verwachtingsmodel en bovenstaande conclusie wordt het archeologische potentieel van het

plangebied duidelijk onderstreept.

Ter hoogte van de nieuw te bouwen supermarkt (ca. boringen 1 t.e.m. 6) worden vanaf ca. 0.30 m-mv

antropogene ophooglagen verwacht daterend uit de Nieuw(st)e tijd. Ter hoogte van het glacis

worden vanaf ca. 1 m-mv, in de aangetroffen cultuurlaag, middeleeuwse sporen verwacht. Op ca.

2.00 meter beneden maaiveld wordt de bodem van de vestinggracht verwacht. Op 3.5 m-mv kunnen in de intacte top van het pleistocene dekzand sporen uit de prehistorie worden aangetroffen. Voor

deze locatie geldt ook dat indien bodemverstorende activiteiten dieper zullen reiken dan ca. 1 meter

beneden maaiveld, archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Op basis van de resultaten van voorliggend onderzoek wordt het uitvoeren van vervolgonderzoek

noodzakelijk geacht indien de vrijstellingsdieptes niet kunnen worden nageleefd. Ten behoeve

van vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat ter goedkeuring dient

te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.

Conclusie

Het bouwplan voorziet slechts in beperkte bodemverstoringen dieper dan 30 centimeter. Deze verstoring dieper dan 100 centimeter is minder dan 50 m². Tot een oppervlakte van 50 m2 mag de bodem dieper van 100 centimeter worden verstoord. Hierdoor vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de planvorming.

Cultuurhistorie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

De Wet bodembescherming gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Voor de realisatie van de supermarkt is in opdracht van de gemeente een historisch en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt. Op basis van de sterk verhoogde concentratie minerale olie in de bovengrond ter plaatse van boring 05 moet nader bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het overige deel van het plangebied heeft ook verhoogde concentraties deze staan het voorliggende bestemmingsplan niet in de weg.

nader bodemonderzoek

Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat de verontreiniging met minerale olie beperkt is tot een oppervlakte van 13,6 m2. Gezien de situering van de verontreiniging is deze kleiner dan 25 m3. Hiermee bestaat er geen verplichting om de locatie te sanering. Toch gaat de gemeente de locatie saneren.

Het aspect bodemkwaliteit staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concen   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg

Onderzoek

Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 1560 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0,5%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 40 µg/m³ en van fijn stof van 40 µg/m³. Dit betekent dat de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. Hierbij is het van belang te bepalen, ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening, of voldaan wordt aan de geldende grenswaarden.

In dit kader is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusie betreft dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Milieuhinder bedrijven

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de kern Oostburg. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, namelijk wonen, kleinschalige horeca, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Dit is kenmerkend voor een centrumgebied waar ter plaatse sprake van is. Het plangebied is hierdoor te categoriseren als gemengd gebied.

Voor een supermarkt (detailhandel) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op circa 10 m afstand ten westen van het plangebied. Omdat de richtafstand in het gemengd gebied 0 m is, zal ter plaatse van de omliggende woningen ook na de ontwikkeling sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Normstelling en beleid


Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebondenrisico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.


Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor of over het water dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

De aardgasleiding die is gelegen ten noorden van Oostburg ligt op ruim een km afstand vanaf het plangebied en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Bestemmingsplanregels

5.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.

Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep 'Standaard Vergelijkbaarheid' in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. Vooruitlopend op de verplichte toepassing wordt SVBP2008 toegepast in de planregels en verbeelding.

Daarnaast is in het nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

5.2 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen'.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Kleine letters tussen rechte haken, cursief weergegeven W[tae] geven een bouwaanduiding aan, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. W[tae]staat voor de bestemming Wonen waarbij de woning ten hoogste twee aan een mogen worden gerealiseerd.

Ten slotte worden maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven waarin de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte) wordt aangegeven.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

  • Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Detailhandel

De bestemming Detailhandel is opgenomen voor de supermarkt. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waar de bebouwing mag worden gerealiseerd en tot welke hoogte. In de bestemming is eveneens de maximale oppervlakte van de supermarkt opgenomen.

Artikel 4 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de groene zone om de nieuwe supermarkt landschappelijk in te bedden.

Artikel 5 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor het parkeerterrein bij de supermarkt.

Artikel 6 Waarde-Archeologie

De waarde archeologie is opgenomen om de archeologische waarden in het plangebied te waarborgen. grondverstoringen dieper dan 100 centimeter onder het huidige maaiveld zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de handhaving en de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.1 Handhaving

Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.
In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.

Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een inspraakbijeenkomst.

Daarnaast worden de voorschriften in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Handhavingactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg ex 3.1.1. Bro zijn het Waterschap Scheldestromen en de Provincie Zeeland geraadpleegd. Beide overheden hebben aangegeven geen opmerkingen op het voorliggende bestemmingsplan te hebben.