Plan: | Van Dalestraat Breskens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1714.bpvandalestraat-VG01 |
Woongoed Zeeuws-Vlaanderen is voornemens om op het terrein van de voormalige basisschool aan de J.H. van Dalestraat in Breskens 12 zorgappartementen te bouwen. Naast de zorgappartementen zal aan de zuidwestzijde ruimte zijn voor maximaal 4 woningen. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een parkachtige omgeving aangelegd.
De verschillende beoogde functies en bebouwing passen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de oostrand van het woongebied van Breskens. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Van Dalestraat en de noordgrens door de Nijverheidstraat. Aan de oost en zuidzijde van het plangebied ligt de weg Molenwater die over een dijk loopt.
Het plangebied ligt aan de rand van het woongebied met kleinschalige rijwoningen op zo'n 300 meter van het centrum. Ten oosten van het plangebied begint het agrarische buitengebied.
Figuur 1.1. Locatie van het plangebied (bron: provincie Zeeland luchtfoto maart 2017)
Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Kom Breskens', vastgesteld op 23 juni 2011. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan voor de planlocatie weergegeven.
De locatie waar de ontwikkeling is voorzien, is momenteel bestemd voor Maatschappelijk en heeft een bouwvlak waarvoor een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bebouwingspercentage van 50% gelden. Een deel van de beoogde functies (wonen en park) past niet in de bestemming Maatschappelijk. Ook past de voorgenomen bebouwing van de zorgappartementen en woningen niet binnen de gestelde maximale goothoogte in het huidige plan. Op basis van de bestemming (gebruik) en de maximum goothoogte is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk.
Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Breskens' (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.
Het terrein ligt nu braak, voorheen was hier een basisschool gevestigd (zie inzet figuur 2.1). Aan de zuidzijde staan enkele bomen en een kleine vijver met beplanting er omheen.
Figuur 2.1. Plangebied en omgeving (bron: provincie Zeeland luchtfoto maart 2017) met inzet situatie voor de sloop van de school
Figuur 2.2. Zicht op plangebied vanaf de weg Molenwater
Figuur 2.3. Zicht op plangebied vanaf de Julianastraat
Beschrijving bouwplan
Het plan betreft de bouw van maximaal 4 woningen en 12 zorg-appartementen met gemeenschappelijke ruimte, een noodopvangkamer, een kantoor en een buitenberging. De bedoeling is om hier begeleid wonen mogelijk te maken. Aan de oostzijde van het plangebied is een parkachtige omgeving met ruimte voor waterberging voorzien.
Voor de inpassing van de ontwikkeling in de bestaande structuur is een stedenbouwkundige verkenning uitgevoerd. Het doel van deze verkenning is te zorgen dat de beoogde ontwikkeling qua situering, bouwmassa en uitstraling goed past in de omgeving, uitgaande van het gewenste programma en de parkeerbehoefte. Omdat het beschikbare terrein van de voormalige school (6.800 m2) veel groter is dan nodig voor het beoogde programma (ongeveer 1.150 m2) is bij de stedenbouwkundige verkenning rekening gehouden met de mogelijkheden voor ontwikkelingen in de toekomst bij de inrichting van de locatie. In de stedenbouwkundige verkenning zijn zes globale modellen uitgewerkt.
Naast deze ontwikkelingen wordt de J.H. van Dalestraat op een paar punten verkeerstechnisch heringericht. Het gaat om de volgende punten:
Voor de ontsluiting van het plangebied is het onwenselijk om een aansluiting op het Molenwater te creëren. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is dit niet verantwoord. Ook sprake van een te groot hoogteverschil in het plangebied en door het aanleggen van een in- en uitrit door de bestemming Groen wordt het voorgenomen landschappelijk groen verstoord. Ook hierdoor is het ongewenst om een aansluiting op het Molenwater te realiseren. De ontsluiting gebeurt dan ook aan de noordzijde viade J.H. van Dalestraat.
Figuur 2.3. Variantenstudie stedenbouwkundige ontwerpen (bron: Rho Adviseurs)
Bij varianten één en vier is uitgegaan van beperkte bebouwing met een stenige zijde aan de westkant en een groene parkachtige zijde aan de oostkant. De bebouwing bestaat hier uit een gebouw voor de maatschappelijke functie en vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen. Varianten vijf en zes zijn varianten met meer bebouwing verspreid over het hele plangebied opgedeeld in drie gebouwen. Bij varianten twee en drie zijn de woningen verspreid over het zuidelijke deel van het plangebied en is het noordelijke deel ruimte voor het gebouw met de zorg-appartementen en een parkje.
Op basis van de stedenbouwkundige modellen heeft de gemeente Sluis een voorkeur uitgesproken voor varianten 1 en 4. In deze varianten is de bebouwing aan de westzijde gesitueerd en is er ruimte voor extra groen, waterberging of speelruimte aan de oostzijde. Aan de zuidwestzijde zijn twee vrijstaande of vier twee-onder-één-kap woningen mogelijk.
Bebouwing maatschappelijke voorziening
Aan de hand van deze stedenbouwkundige varianten is een massastudie gemaakt voor de inrichting van de noordwestzijde van het plangebied waar de ontwikkeling van de 12 appartementen is beoogd.
De bebouwing is gepositioneerd op de hoek van de Van Dalestraat en de Nijverheidstraat. De Julianastraat die vanuit het noorden richting het plangebied loopt wordt verder doorgetrokken in het plangebied, ook het steegje dat aan de westzijde loodrecht op het plangebied uit komt, wordt doorgetrokken in het plangebied. Het plangebied aangesloten op de omgeving.
Figuur 2.4 Ruimtelijk concept (bron VG Architecten)
De beoogde bebouwing is georiënteerd naar alle zijden en is zo aantrekkelijk vanuit de bebouwde en de groene omgeving. De twee stenen gebouwen met appartementen worden met elkaar verbonden door een laag organisch gevormd verbindend deel waarin ook de gemeenschappelijke ruimtes zitten. Deze bebouwing schermt de binnentuin af van de openbare ruimte.
Figuur 2.5 Impressie van de voorgevel (bron VG Architecten)
Woningen
De woningen in het zuidwesten van het plangebied zullen twee vrijstaande woningen of vier twee-onder-één-kap woningen zijn. De schaal sluit aan op de bebouwing in de omgeving. De achterzijde grenst aan het openbare groen. Om deze zijde ook aantrekkelijk te houden voor bezoekers, wordt deze uitgevoerd met een passende en uniforme erfafscheiding.
Groen en water
De woning worden op een dusdanige manier gepositioneerd dat het groen en water in het plangebied behouden blijven. Daarnaast wordt de groene structuur aan de oostzijde uitgebreid en is er ruimte voor extra waterberging en bijvoorbeeld een (natuur)speeltuin.
Figuur 2.6 inrichtingsplan met twee vrijstaande woningen
Figuur 2.7 Inrichtingsplan met 4 twee-onder-een-kap woningen
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie als woon- en zorglocatie binnen bestaand stedelijk gebied en sluit daaarbij aan bij de doelen uit de NOVI. Bij de beoogde ontwikkeling zijn voor het overige geen nationale belangen in het geding, de ontwikkeling voldoet aan de NOVI.
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Toetsing en conclusie
Vanuit het Barro zijn er geen regels van toepassing op het plangebied.
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
De ontwikkeling betreft een nieuwe ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied door middel van herstructurering van een braakliggend terrein waar voorheen een basisschool was gevestigd.
Het maatschappelijke deel van de beoogde ontwikkeling bestaat uit 12 appartementen voor mensen die onder begeleiding zelfstandig wonen. Deze appartementen worden ontwikkeld en geëxploiteerd door een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg die werkt met het concept begeleid wonen. Dat houdt een nauwe afstemming in tussen wonen en begeleiding in het dagelijkse leven. Deze woonvorm is voor een specifieke doelgroep die niet zelfstandig kan wonen. Deze organisatie constateert dat de vraag in de regio naar een dergelijke woonvoorziening vanuit het cliëntenbestand groot is. De ontwikkeling voorziet hiermee in een regionale behoefte.
Plan van aanpak Plancapaciteit gemeente Sluis 2020
De ontwikkeling van maximaal vier woningen aan de zuidzijde van het plangebied is niet opgenomen op de regionale woningbouwplanningslijst. De regionale woningbouwplanningslijst wordt door de gemeente Sluis niet meer gehanteerd omdat er geen ladderruimte is om nieuwe woningbouwplannen hard te kunnen maken.
De gemeente Sluis heeft in het voorjaar van 2020 een bestemmingsplan in procedure gebracht waarmee de bouw van appartementen in een kerkgebouw in Sluis mogelijk wordt gemaakt. Omdat met dit plan de ladderruimte overschreden werd, heeft de Provincie met de gemeente Sluis overlegd hoe met deze situatie omgegaan moet worden. Het plan voorziet wel in een kwalitatieve behoefte (woningtype en locatie), maar in kwantitatieve zin vergroot dit plan het overschot aan woningbouwplannen. De gemeente Sluis en de Provincie Zeeland hebben gelijktijdig afgesproken dat er voor de gemeente Sluis ook een Plan van aanpak voor het terugdringen van overtollige woningbouwplannen zal worden gemaakt. De gemeente Sluis heeft per brief aangegeven een dergelijk Plan van Aanpak te zullen vaststellen en zodat hierop vooruitlopend geen zienswijze ingediend zou worden tegen het bestemmingsplan voor het verbouwen van de kerk in Sluis tot appartementen. De Provincie Zeeland heeft aan dit verzoek voldaan en heeft dit bevestigd per brief aan de gemeente Sluis. Deze brievenwisseling vormt de aanleiding om te komen tot het ‘Plan van aanpak Plancapaciteit gemeente Sluis 2020’. Dit plan van aanpak is gebaseerd op de eerder genoemde beleidsnotitie ‘Ruimte voor Woonkwaliteit’ van de Provincie Zeeland. Het doel van het plan van aanpak is om woningbouw mogelijk te maken ondanks een gebrek aan ladderruimte, ofwel een kwantitatief overschot aan woningbouwplannen.
In dit Plan van aanpak zijn acties opgesteld, waardoor er meer ruimte ontstaat voor nieuwe initiatieven. Het volgende actiepunt is van toepassing op de vier woningen.
Omdat de kwalitatieve behoefte steeds belangrijker wordt en beter in beeld is, is het goed om dit aspect ook bij de plancapaciteit mee te nemen, omdat dit een deel van de oplossing kan vormen. Het gaat dus om huur, koop, prijzen, levensloopbestendigheid etc. Als dat nog niet duidelijk is (‘onbekend’), dan is dat ook belangrijke informatie. Bij verzoeken voor nieuwe initiatieven zou dit sowieso gevraagd moeten worden.
De beoogde (maximaal) vier woningen woningen worden levensloopbestendig met een woonprogramma (woon-, bad- en slaapkamer) op de begane grond. De gemeente Sluis zal dit eisen bij de verkoop, omdat zij eigenaar van de grond zijn. Daarmee is regionale afstemming van de woningbouwplanning gewaarborgd.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
Inzet van beleid
Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogt naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving
Wonen
Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking
Toetsing
De ontwikkeling betreft een nieuwe ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied door middel van herstructurering van een braakliggend terrein waar voorheen een basisschool was gevestigd, op korte afstand van voorzieningen. De woningen worden opgenomen op de regionale woningbouwplanningslijst. Daarmee is regionale afstemming van de woningbouwplanning gewaarborgd.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan 2018.
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevings verordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing
Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling zijn alleen de regels over de Bestaande Natuur van belang. De zuidoostrand van het plangebied zijn als zodanig aangewezen (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Bestaande Natuur' Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018, 7e wijziging (bron: ruimtelijkplannen.nl)
Artikel 2.23 Bestaande Natuur
Het aanwezige 'Bestaande Natuur' ten zuiden van het plangebied zal ongewijzigd en gehandhaafd blijven en krijgen in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan de bestemming Groen.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de regels uit de omgevingsverordening.
Visiedocument Krachtig Verbonden 2016-2020
Inzet van beleid
In het visiedocument worden herzieningen van verschillende beleidsdocumenten, waaronder de Woonvisie, gegeven. Voor wonen is het volgende van belang.
De gemeente Sluis heeft te maken met veranderende bevolkingssamenstelling en een daling van de bevolking en het aantal huishoudens. Er komen steeds meer ouderen die bovendien steeds ouder worden, aan de andere kant zijn er steeds minder jongeren. Er is een overschot aan goedkope kwalitatief verouderde woningen en juist een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen.
De gemeente Sluis wil een hoogwaardige woongemeente zijn waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. Dit wil ze bereiken door kwalitatief goede woningen te ontwikkelen en tegelijkertijd aan de onderkant van de woningmarkt de sloopopgave zien te bewerkstelligen. Bij nieuwbouwplannen dient nadrukkelijk onderbouwd te worden dat er in een specifieke behoefte voor een bepaalde doelgroep voorzien wordt. Nieuwbouw moet vraaggericht zijn en niet andersom. Ook moet verpauperd vastgoed worden voorkomen en tegengegaan.
De gemeente Sluis wil een gebied zijn waar ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen terwijl de benodigde zorg bij hen thuis wordt gebracht. Er liggen kansen voor de ontwikkeling van woningen voor zorgbehoevende ouderen en ook op het gebied van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouwontwikkelingen liggen er kansen. In alle kernen blijft beperkt ruimte voor levensloopbestendige woningen, starterswoningen en kleinschalige particuliere nieuwbouw voor eigen inwoners of mensen die van elders bewust naar ons gebied komen om te wonen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is er een voor een specifieke doelgroep, namelijk mensen die begeleidingnodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen. De beoogde ontwikkeling sluit aan op de vraag vanuit de woonzorgmarkt. De woningen zijn een kleinschalige ontwikkeling voor kwalitatief hoogwaardige woningen in een groene omgeving. De woningen worden opgenomen in de regionale woningbouwmarktafspraken.
Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid van de gemeente Sluis, het beleid staat derhalve de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Gemeentelijk beleid
Het archeologiebeleid van de gemeente Sluis is vervat in de nota 'Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017 1e herziening'. Het herziene archeologiebeleid omvat de volgende onderdelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de gewaardeerde stads- en dorpskernen, omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de kernen is met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. Op 31 januari 2019 is het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie, gemeente Sluis' als juridische vertaling van het archeologiebeleid vastgesteld.
Toetsing en conclusie
Als instrument van het archeologiebeleid dient de herziene Archeologische beleidskaart van de gemeente Sluis (figuur 4.1). Het plangebied ligt in een gebied met Categorie 6: Lage archeologische verwachting. Dit zijn polders daterend van ná 1532, deze categorie is volledig vrijgesteld van onderzoek.
Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart gemeente Sluis
Voor Breskens geldt dat de relatief jonge ouderdom van deze kern door de gemeente niet archeologisch relevant geacht wordt. Resten van bewoning zijn op oude kaarten vanaf 1811 goed gedocumenteerd, waardoor nieuwe archeologische vondsten een beperkte toegevoegde waarde hebben ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van deze kern. Binnen het plangebied is dan ook geen Archeologische dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan Sluis, Parapluplan Archeologie.
Op basis van het beleid van de gemeente Sluis is aanvullend onderzoek naar archeologische resten in het plangebied niet noodzakelijk. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Indien er tijdens de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, geldt er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de provinciale cultuurhistorische waardenkaart beschikbaar.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorie waardenkaart (bron: Geowoeb provincie Zeeland)
Toetsing en conclusie
Op basis van de hiervoor genoemde waardenkaart wordt geconcludeerd dat in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verkeersontsluiting en -afwikkeling
Het plangebied ligt op de hoek van de Molenwater, J.H. van Dalestraat en Nijverheidstraat. Deze wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen en hebben een maximum snelheid van 30 km/u. Fietsers maken op deze wegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn, behalve op een deel van de Molenwater, trottoirs aanwezig.
De verkeergeneratie wordt bepaald aan de hand van CROW-publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Voor het bepalen van de juiste kencijfers als basis voor de verkeersgeneratie wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. De gemeente Sluis heeft een niet-stedelijk karakter. Het plangebied ligt in het restgebied van de bebouwde kom. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd.
Voor de zorgwoningen bedraagt de verkeersgeneratie 2,6 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) en voor de maximaal 4 twee-onder-één-kap woningen 7,8 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie bedraagt hierdoor 62 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde weekdag. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is een spitsuur maatgevend. In een spitsuur wordt doorgaans 10% van de etmaalwaarde afgewikkeld. Deze 6 motorvoertuigen zullen opgaan in de dagelijkse fluctuaties van het verkeer. Bovendien kan de verkeersgeneratie worden gesaldeerd met de verkeersgeneratie van de voormalige basisschool, waardoor naar verwachting eerder sprake is van een verkeersafname.
Parkeren
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleid Parkeernormen gemeente Sluis) is deparkeernorm voor een serviceflat in de bebouwde kom 1,2 parkeerplaats per woning. Op basis hiervan bedraagt de parkeerbehoefte voor de 12 zorgappartementen 14,4 parkeerplaatsen. Voor de 2 logeerkamers wordt de parkeernorm voor zelfstandige kamerverhuur gebruikt (0,7 per kamer). Hiermee komt het totaal op 16 parkeerplaatsen voor de woonzorgvoorziening. Het te realiseren kantoor is specifiek voor zorgmedewerkers ter plaatse en geen afzonderlijke functie. Daarom is het kantoor niet meegenomen in de berekening voor het aantal parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte van een twee-onder-één-kap woning is op basis van het gemeentelijk beleid 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor 4 twee-onder-één-kap zullen er 8,8 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De parkeerbehoefte van 2 vrijstaande woningen is op basis van het gemeentelijk beleid 2,3 parkeerplaats per woning. Voor twee vrijstaande woningen zouden dan ook 4,6 parkeerplaatsen voorzien moeten worden.
In figuur 4.3 is aangegeven hoe in de parkeerbehoefte voorzien zal worden in het geval van ontwikkeling van 2 vrijstaande woningen. Bij garages met een lange oprit wordt het berekingsaantal van 1,3 aangehouden. Naast 18 plaatsen in de openbare ruimte wordt er 2,6 plaatsen op eigen terrein voorzien. Daarmee wordt in de normatieve behoefte van 20,6 plaatsen voldaan.
Indien wordt besloten om vier 2-onder-1-kap woningen te realiseren zal ruimte worden gereserveerd voor 4 parkeerplaatsen op het eigen perceel en 4 parkeerplaatsen langs de weg (zie ook figuur 4.3).
Ten oosten van de zorgappartementen worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein, zie figuur 4.4.
Figuur 4.3 Inrichting parkeren
Figuur 4.4 Pakeerindeling (Bron: NXXS)
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg - bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies zoals woningen - getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.
Onderzoek
De nieuwe woningen zijn niet gelegen in de geluidzone van gezoneerde wegen. Akoestisch onderzoek is wettelijk gezien, volgens de Wgh, niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is de akoestische situatie berekend ten gevolge van het verkeer op de J.H. van Dalestraat, Nijverheidstraat, Molenwater en Hoofdplaatseweg.
Uit het uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat de richtwaarde van 48 dB alleen wordt overschreden ten gevolge van het verkeer op de Molenwater. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB op de dichtstbijzijnde woning, de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.
Conclusie
De richtwaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van één bron. Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van deze overschrijding te reduceren stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, financiële en verkeerskundige aard. Aangezien de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, worden de woningen mogelijk gemaakt in een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat.
Het onderzoek wordt, gezien de uitvoeringsdatum van het onderzoek, geactualiseerd, naar verwachting zullen hier geen andere resultaten uit voort komen.
Toetsingskader
Op basis van het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan (bestemmingsplan) overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterschappen (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt.
Toetsing
De watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van de woningen en zorgwoningen en opgenomen in bijlage 3. De watertoets wordt overlegd aan het Waterschap Scheldestromen, eventueel wordt het plan na overleg aangepast.
In de regels van onderliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van voldoende waterberging.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldoen moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De planlocatie ligt op circa 600 meter van het Natura 2000-gebied de Westerschelde. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, de stedelijke ligging en de afstand kunnen effecten als verontreiniging, effecten op waterhuishouding, verstoring en versnippering worden uitgesloten.
Aan de oostkant van de planlocatie, langs de Golepoldersedijk op zo'n 100 meter vanaf de beoogde bebouwing, liggen de Natuurnetwerk gebieden dijken West-Zeeuwsch-Vlaanderen. Het ambitiebeheertype betreft bloemendijk N12.01. De ontwikkeling van woningbouw heeft geen relevante effecten op dit beheertype.
Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebied (Bron: Provincie Zeeland)
Figuur 4.5 Ligging plangebied in rood t.o.v. Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
De aanlegwerkzaamheden en het gebruik van de woningen hebben mogelijk wel significante effecten als gevolg van extra stikstofdepositie op daarvoor gevoelige delen van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe . Uit berekeningen in AERIUS-Calculator (versie 2024.1.1) blijkt een geringe toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. Zie hiervoor bijlage 4. Doormiddel van een voortoets is aan de hand van een ecologische toets beoordeeld of deze depositietoename kan leiden tot significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied. De complete voortoets is opgenomen in bijlage 5.
Uit de voortoets blijkft dat de berekende extra depositie van maximaal 0,02 (tijdelijk) of 0,01 (blijvend) mol/ha/jr op stikstofgevoelig habitat met zekerheid niet zal leiden tot effecten op Natura 2000 om de volgende redenen:
Significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen voor de Westerschelde en Saeftinghe kunnen op grond van het voorgaande daarom met zekerheid worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De planlocatie ligt op dit moment braak. Door afwezigheid van bebouwing, water en opgaande vegetatie kan de aanwezigheid van Europees beschermde soorten worden uitgesloten. De pioniersoort rugstreeppad is niet in de omgeving aanwezig waardoor ook aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten. Mogelijk zijn in het gebied algemene soorten aanwezig als veldmuis, egel, bruine kikker en gewone pad. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in provincie Zeeland. Verder dient rekening te worden gehouden met broedende vogels, indien broedende vogels aanwezig zijn bij de start van werkzaamheden dient een minimale afstand van 50 meter te worden aangehouden of gestart te worden nadat de vogels zijn uitgebroed.
De bestaande waterputten en het groen blijven behouden.
Conclusie
Gebiedsbescherming
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot directe effecten op Natura 2000-gebieden. Er is daarnaast geen sprake van significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen op Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Zeeland.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
De Wet bodembescherming gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Onderzoek
Om te onderzoeken of de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de beoogde ontwikkeling is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 6). De conclusies van dit onderzoek zijn hierna kort weergegeven.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. Ook bestaat de bovengrond uit zwak tot sterk zandige klei. De ondergrond bestaat uit zwak tot matig zandig, zwak siltige klei. In de ondergrond komen plaatselijk zandlaagjes voor. De bovengrond is zwak baksteenhoudend. Verder is de bovengrond zwak grindhoudend. Verder zijn er in de boven- en ondergrond geen zintuiglijke verontreinigingen waargenomen.
De boven- en ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. Verder zijn er geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. Voor deze lichte verontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
De bodemkwaliteit is voldoende voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect bodem staat de ontwikkeling daarom ook niet in de weg.
Beleid, normstelling en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling van de 12 appartementen en 4 woningen valt onder de categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor het Besluit NIBM. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61 ter hoogte van Schoondijke. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele hinderveroorzakende (bedrijfs-)activiteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van hindergevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies is mogelijk door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.
Onderzoek
Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich een vishandel (visverwerking, zonder drogen en roken). Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een visverwerkingsbedrijf voor verwerken anderszins en kleiner dan 300 m² een afstandsmaat van 50 meter ten opzichte van ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. Bovendien bevindt het bedrijf zich midden in een woonwijk en zal dus rekening moeten houden met omliggende woningen. De beoogde ontwikkeling bevindt zich op ongeveer 180 meter van het bedrijf en voldoet hierdoor aan de richtafstand. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de bedrijfsmogelijkheden van het bedrijf, ook heeft het bedrijf geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De beoogde woningen beperken de bedrijvigheid in de omgeving niet en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Toetsing
Risicorelevante inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Er lopen langs het plangebied geen (water)wegen, spoorwegen of buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Over de Westerschelde vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen, de planlocatie ligt niet in het invloedsgebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van het bestemmingsplan ook rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Toetsing
In het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen. Mogelijk zijn wel diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of telecommunicatieverbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
In Zeeuws-Vlaanderen is tijdens de Tweede Wereldoorlog op verschillende plaatsen zwaar gevochten. Dit betekent dat op sommige locaties bij bouwactiviteiten waarbij beneden het maaiveld graaf- en hei-activiteiten worden uitgevoerd, voorafgaand aan deze werkzaamheden een zogenoemd Niet-Gesprongen Explosieven (NGE)-onderzoek moet worden uitgevoerd.
Figuur 4.6 Overzicht aandachtsgebieden niet gesprongen (bron: Provincie Zeeland)
Toetsing
Breskens is aangewezen als aandachtsgebied voor NGE's (Figuur 4.6). Daarom is een Quickscan Conventionele Explosieven (zie bijlage 7) uitgevoerd. Op basis van deze Quickscan is de locatie van het plangebied als "Verdacht" van conventionele explosieven gekwalificeerd. Dit is naar aanleiding van aanwijzingen dat er in het verdachte gebied en omgeving oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Omdat de locatie als verdacht is gekwalificeerd is een Projectgebonden Risicoanalyse Conventionele Explosieven uitgevoerd (bijlage 8). Op grond van de risicowaarde die is bepaald in de Risicoanalyse geldt voor het uitvoeren van grondwerk in ongeroerde grond een mogelijk groot risico met betrekking tot de aanwezigheid van Coventionele Explosieven. Voorafgaande aan grondroerende werkzaamheden is een vervolgonderzoek naar Conventionele Explosieven door middel van opsporingswerkzaamheden noodzakelijk. Dit onderzoek zal voor de aanvang van de werkzaamheden uitgevoerd worden.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op; een oppervlakte van 100 hectare of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling en wijzigingen hebben betrekking op een gebied van minder dan 1 hectare. De beoogde ontwikkeling betreft bouw van 12 zorgappartementen en maximaal 4 woningen. De ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft is middels een aanmeldingsnotitie (bijlage 9) onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is.
Het juridische kader voor dit bestemmingsplan wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 januari 2010 moeten conform de Wro alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat dan onder andere om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen en structuurvisies. Deze plannen worden digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en andere overheidsinstanties.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd volgens de bindende afspraken uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), zoals die zijn verankerd in het Bro. Daarnaast voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die het Bro stelt aan de regels van het bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een aantal standaardbegrippen, de wijze van meten, regels ten aanzien van overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
De verbeelding bestaat uit de bestemmingen Wonen, Maatschappelijk, Groen en Verkeer. De maximale bouw- en goothoogte wordt opgenomen in de verbeelding en regels.
Figuur 5.1 (Analoge) Verbeelding bestemmingsplan.
Opzet verbeelding
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt per perceel aangegeven welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. Bij bestemmingen waar bebouwing mogelijk is, wordt in de planregels de toegestane mate van bebouwing weergegeven.
De bestemming wordt op de verbeelding weergegeven middels hoofdletters, zoals "W" voor Wonen en "M" voor Maatschappelijk. Op het renvooi wordt de betekenis van de bestemming op de verbeelding weergegeven. De volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde in de planregels.
In de onderhoek van de analoge verbeelding is de naam van het bestemmingsplan en het identificatienummer opgenomen en zijn de data van terinzagelegging, vaststelling en (indien van toepassing) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State weergegeven.
Aanduidingen
Ten slotte worden op de verbeelding ook een maatvoeringsaanduiding gebruikt, de maximaal toegestane goothoogte.
Bij het toekennen van aanduidingen is zo veel mogelijk aangesloten bij de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012. In het renvooi zijn alle gebruikte aanduidingen opgenomen.
Opzet planregels
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
De artikelen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.
Alle structurele groenvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd als Groen. In de bestemming Groen zijn groen, beplanting en plantsoenen en deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan, waaronder waterberging.
Maatschappelijk (Artikel 4)
Gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor gezondheidszorg en voorzieningen inzake zorg en welzijn en de hierbij horende voorzieningen zoals groen en parkeren. Er zijn aanduidingen opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage.
De openbare weg in het plangebied zijn bestemd tot Verkeer. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en van de waterhuishouding eveneens mogelijk.
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor woningen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, toegangs- en achterpaden, parkeervoorzieningen
Verder wordt geregeld welke afstanden tot perceelsgrenzen dienen te worden aangehouden. De goot- en bouwhoogte worden op de kaart geregeld.
In de specifieke gebruiksregels is geregeld dat aan-huis-gebonden beroepen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 50 m². Verder is het verlenen van logies met ontbijt voor 3 slaapplaatsen toegestaan.
In onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om een voorwaardelijke verplichting in de regels op te nemen, namelijk een verplichting om een passende en uniforme erfafscheiding langs het openbare gebied te bewerkstelligen.
Een voorwaardelijke verplichting is een regel in het bestemmingsplan waarmee bijvoorbeeld wordt bepaald dat een nieuwe functie wel is toegestaan of dat een bepaald gebouw mag worden gebruikt, maar alleen als óók de benodigde maatregelen worden getroffen en deze maatregelen in stand worden gelaten. De voorwaardelijke verplichtingen zijn middelen om afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) planologisch te borgen. Omdat deze afspraken door gebruikmaking van een publiekrechtelijk regeling kunnen worden vastgelegd, behoeven en kunnen deze niet via privaatrechtelijke weg worden vastgelegd.
Een voordeel van een voorwaardelijke verplichting is dat er geen nader toetsingsmoment aan te pas komt. Er is ook geen nadere besluitvorming door het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders) nodig.
De gemeente Sluis zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen. De initiatiefnemer van de woonzorgappartementen zal deze ontwikkeling volledig bekostigen. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar. Het overige deel van de ontwikkeling zal in beheer van de gemeente Sluis ontwikkeld worden.
Conclusie
De gemeente Sluis acht de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op grond van het voorgaande afdoende gewaarborgd.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Inspraak
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan betrokken.
Het voorontwerpbestemmingsplan zal ter inzage worden gelegd bij het Klanten Contact Centrum (KCC) van de gemeente Sluis, Nieuwstraat 22 te Oostburg, en is tevens op de website www.ruimtelijkeplannen.nl in te zien. Gedurende deze termijn van terinzagelegging kunnen inspraakreacties mondeling of schriftelijk naar voren worden gebracht.
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Tijdens de inspraaktermijn is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro. Van de provincie Zeeland is een reactie ontvangen. De opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken, van 13 oktober 2022 tot en met 23 november, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen over het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. Er zijn 49 zienswijzen ingediend.
Drieënveertig zienswijzen zijn binnen de termijn dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen ontvangen en zijn zodoende tijdig ingediend en op grond van dit criterium ontvankelijk. Zes zienswijzen zijn buiten de termijn ingediend. Op grond van dit criterium worden deze zienswijzen niet-ontvankelijk verklaard. Enkele zienswijzen zijn ingediend zonder handtekening. De indieners van de betreffende zienswijzen zijn hier schriftelijk op gewezen en er is ruimte geboden om alsnog een ondertekende zienswijze te ontvangen. Van twee reclamanten is geen (tijdig) ondertekende zienswijze ontvangen. Om die reden zijn deze zienswijzen niet-ontvankelijk verklaard.
De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de nota 'Notitie beantwoording zienswijzen en ambtshalve aanpassingen', die als bijlage 10 bij de toelichting is opgenomen.
De zienswijze heeft geleid tot een aantal aanpassingen van het bestemmingsplan. Daarnaast hebben bij de vaststelling van het bestemmingsplan een aantal ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden. Alle aanpassing zijn ook opgenomen in bijlage 10.