direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Wijzigingsplan Bewester Eede 3 te Sluis
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.wpbewestereede11wp-VG01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Volgens het Bodemloket is in het verleden (2006) reeds een historisch bodemonderzoek uitgevoerd voor de gehele locatie. De gegevens van dit onderzoek zijn bij de gemeente Sluis bekend. Dit onderzoek geeft echter geen aanleiding tot vervolgonderzoek. Hiemee kan vervolgonderzoek achterwege blijven en levert dit aspect geen belemmeringen op.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Ten aanzien van melkkoeien en jongvee zijn in de Wet geurhinder en veehouderij geen geurnormen, maar vaste afstanden tot gevoelige objecten (burgerwoningen) opgenomen. Deze afstanden bedragen 50 meter in het buitengebied en 100 meter binnen de bebouwde kom.

De dichtstbijzijnde burgerwoning is gelegen op ongeveer 715 meter van de planlocatie. Hiermee wordt ruimschoots aan de gestelde afstanden voldaan, waarmee ten aanzien van geur geen belemmeringen te verwachten zijn.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

4.1.3.1 Uitbreiding in dieraantallen

In augustus 2009 heeft InfoMil de (concept-) “Handreiking bij beoordelen fijn stof bij veehouderijen” gepubliceerd. Deze handleiding is bedoeld als ondersteuning voor de gemeente als bevoegd gezag, bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe vestigingen en uitbreidingen, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De handreiking geeft op basis van rekenvoorbeelden aan wanneer een project als NIBM beschouwd kan worden.

In het onderhavige project is er een toename van de veestapel van 143 melkkoeien (RAV-nummer A1.100.1) en 126 stuks vrouwelijk jongvee (RAV-nummer A3). Volgens de lijst Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij, versie maart 2009, bedraagt de toename van de fijn stofemissie:
143 x 118 g/dier/jaar + 126 x 38 g/dier/jaar = 21.738 g/dier/jaar. Toetsing zou plaats moeten vinden op een afstand van 70 meter (dichtstbij gelegen woning van derden). De dichtstbijgelegen woning van derden is op een grotere afstand gelegen.

4.1.3.2 Uitbreiding van verkeersbewegingen

Naast uitbreiding in dieraantallen moet ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen worden. Waar de openbare weg en de inrichting 'samen komen' moet de bijdrage van beiden worden gecumuleerd, door de emmissies op de relevante plaatsen bij elkaar op te tellen. Het aantal verkeersbewegingen zal met de voorgenomen ontwikkeling echter niet of nauwelijks toenemen. Hiermee zal de uitstoot van fijn stof als gevolg van het verkeer ook niet verder toenemen.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet of nauwelijks toenemen. Tevens is een goede ontsluiting aan de Bewester Eede gerealiseerd, waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door vrachtverkeer niet verder toenemen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving.

Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. In de omgevingsvergunning worden maximale normen ten aanzien van de veroorzaakte geluidbelasting opgenomen. Bij uitoefening van het bedrijf zal zorg worden gedragen dat deze normen nergens worden overschreden.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesond wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

4.1.5.1 Transport (spoor-, vaar- en autowegen)

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het doorgaand verkeer dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ministeries van VROM, BZK en VenW)” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Daarnaast kent de circulaire de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Indien binnen het invloedsgebied (binnen 200 meter vanaf de as van de transportroute) nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het RO-besluit, het groepsrisico te worden verantwoord.

4.1.5.2 Transport- en buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is hierbij in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (VROM, 19 maart 2010 geactualiseerd) staan in bijlage 6 inventarisatieafstanden genoemd. Voor de inventarisatie van de bebouwing is een bepaalde afstand waarbinnen een inventarisatie noodzakelijk wordt geacht. De inventarisatieafstand loopt uiteen van 45 meter bij een leidingdiameter van 4 inch en een druk van 40 bar tot 580 meter bij een leidingdiameter van 42 inch en een druk van 80 bar. Deze afstanden gelden aan weerszijden van de betreffende leiding.

4.1.5.3 Externe veiligheid ten aanzien van de planlocatie

In onderhavige situatie is sprake van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Een agrarisch bedrijf veroorzaakt zelf vaak geen risico's voor de woon- en leefomgeving in het kader van externe veiligheid en is daarom vaak geen Bevi inrichting, mits geen risicovolle elementen worden opgericht als propaantanks, koelinstallaties of vergistingsinstallaties. In onderhavige situatie is geen sprake van het oprichten van dergelijke risicovolle installaties. Wel is er reeds een propaantank op het bedrijf aanwezig van 5 m3 met een capaciteit van 5000 liter propaangas, waarmee het agrarisch bedrijf een Bevi inrichting is. Voor een dergelijke propaantank geldt een risicocontour van 10 meter. Binnen deze risicocontour zijn geen gevoelige objecten aanwezig en zullen geen gevoelige objecten worden opgericht, waardoor de betreffende propaantank geen risico's zal vormen voor de directe woon- en leefomgeving.

Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige risico's voor de woon- en leefomgeving mag veroorzaken, mag een gevoelige inrichting (waar veelvuldig mensen aanwezig zijn) ook geen hinder ondervinden van mogelijk in de omgeving aanwezige inrichtingen. Volgens de Risicokaart, zoals weergegeven in onderstaande figuur, is de planlocatie niet binnen een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpbewestereede11wp-VG01_0010.jpg" Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal overleg (IPO).

Het dichtstbijzijnde risico voor de woon- en leefomgeving is, volgens de Risicokaart, een weg waarover mogelijk transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ten aanzien van deze risicobron dient een afstand van 200 meter in acht te worden genomen. De daadwerkelijke afstand van de planlocatie tot deze risicobron bedraagt ongeveer 505 meter. Daarnaast is er nabij de locatie een (provinciale) autoweg gelegen. Ook ten aanzien van dit risico dient een afstand van 200 meter in acht te worden genomen. De daadwerkelijke afstand tot deze weg bedraagt ongeveer 910 meter. Hiermee wordt aan de wettelijk gestelde afstand voldaan.

Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Bij de gewenste bedrijfsuitbreiding zal de personendichtheid echter niet toenemen, waardoor het groepsrisico eveneens niet zal toenemen. Hiermee zijn ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen te verwachten.

4.1.6 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
4.1.6.1 Milieuzonering vanuit de planlocatie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een melkveehouderij uitgebreid. In de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn ten aanzien van een melkveehouderij richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Als binnen deze afstanden gevoelige objecten gelegen zijn veroorzaakt het bedrijf hinder aan deze gevoelige objecten en zullen maatregelen getroffen moeten worden deze hinder te beperken.

De grootste richtafstand uit de VNG handreiking bedraagt 100 meter (voor geur). Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op ongeveer 715 meter van de planlocatie. Hiermee is het dichtstbijzijnd gevoelig object ver genoeg van de planlocatie gelegen en wordt door het bedrijf geen hinder veroorzaakt.

4.1.6.2 Milieuzonering ten aanzien van de planlocatie

Als bij een inrichting nieuwe gevoelige objecten worden opgericht in het kader van geur, geluid, luchtkwaliteit of externe veiligheid, dan mag dit gevoelig object geen hinder ondervinden van eventueel omliggende hinder veroorzakende inrichtingen.Tevens mag de ontwikkeling van een nieuw gevoelig object geen belemmering zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen.

Bij het bedrijf worden geen gevoelige objecten opgericht in het kader van geluid, geur, luchtkwaliteit en/of externe veiligheid. Hiermee zal op de planlocatie geen hinder ondervonden worden van eventueel omliggende bedrijven en/of inrichtingen.

4.1.7 Conclusie

Ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen inrichtingen opgericht waarin een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. In het verleden is reeds een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, welke geen aanleiding geeft tot vervolgonderzoek. Hiermee kan verder onderzoek achterwege blijven en levert dit aspect geen belemmeringen op.

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn ten aanzien van melkkoeien en jongvee standaard afstanden tot gevoelige objecten opgenomen. Aan deze vaste afstanden wordt ruimschoots voldaan. Hiermee zijn ten aanzien van geur geen belemmeringen te verwachten.

Oderhavig project draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de uitstoot van fijn stof, waarmee het is aan te merken als een NIBM project. Gezien het een NIBM project betreft kan verdere toetsing achterwege blijven. Hiermee levert het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen op.

Bij het bedrijf zullen geen geluidhinder veroorzakende inrichtingen worden opgericht. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet zorgen voor geluidoverlast aan de omgeving. Bij het bedrijf worden ook geen geluidgevoelige objecten opgericht, waardoor ter plaatse ook geen geluidoverlast zal worden ondervonden. Hiermee levert het aspect geluid geen belemmeringen op.

Het bedrijf is, wegens de aanwezigheid van een propaantank, een BEVI-inrichting. Voor een propaantank geldt een risicocontour van 10 meter, waaraan ruimschoots wordt voldaan. Het bedrijf is niet in een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron. Bij de voorgenomen uitbreiding zal de personendichtheid op het bedrijf niet toenemen, waardoor het groepsrisico eveneens niet zal toenemen. Hiermee zijn ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen te verwachten.

Vanuit de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' worden afstanden gesteld tot gevoelige objecten ten aanzien van geur, geluid, fijn stof en gevaar. Aan de gestelde afstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor de voorgenomen ontwikkeling niet voor hinder zal zorgen voor omliggende gevoelige objecten. Bij het bedrijf zullen geen gevoelige objecten worden opgericht, waardoor omliggende bedrijven niet in de mogelijkheden worden beperkt. Hiermee levert het aspect milieuzonering geen belemmeringen op.