direct naar inhoud van 4.5 Wateraspecten
Plan: Wijzigingsplan Scherpenheuvel 7 te IJzendijke
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.5.1 Waterparagraaf

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Met dit besluit wordt de zogenaamde watertoets verankerd in het Besluit van ruimtelijke ordening 1985. Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wet waterhuishouding (art. 1Wwh). Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.

4.5.2 Waterbeleid

De locatie valt binnen waterschap Scheldestromen. Het waterschap stelt zichzelf de volgende taken:

  • Beheer van de buitenwegen in Zeeland;
  • De zorg voor schoon water in sloten en kreken; De zorg voor veiligheid van dijken;
  • Zorg voor voldoende water in sloten en kreken.

Bij het toetsen aan het aspect water hanteert het waterschap de volgende thema's:

  • Veiligheid waterkering: waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte;
  • Wateroverlast: bij de bouw dient voldoende hoog te worden gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen en het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/afvoeren van water;
  • Riolering/RWZI: waarborging van optimale werking van RWZI's en gemeentelijke rioleringen en het afkoppelen van (schone) verharde oppervlakten in verband met de hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten;
  • Waterschapsobjecten: ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet beperken;
  • Volksgezondheid: minimaliseren van het risico op watergerelateerde ziekten en/of plagen en het voorkomen van verdrinkingsgevaar;
  • Bodemdaling: voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken;
  • Grondwateroverlast: het voorkomen en/of tegengaan van grondwateroverlast;
  • Oppervlaktewaterkwaliteit: het behoud en/of de realisatie van oppervlaktewaterkwaliteit en het vergroten van de veerkracht van het watersysteem;
  • Grondwaterkwaliteit: het behoud en/of de realisatie van de grondwaterkwaliteit;
  • Verdroging: bescherming van karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden;
  • Natte natuur: ontwikkeling en/of bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur;
  • Onderhoud waterlopen: het adequaat onderhouden van oppervlaktewateren;
  • Waterschapswegen: in stand houden van een goede bereikbaarheid en van wegen in onderhoud en beheer bij het waterschap.
4.5.3 Veiligheid waterkering

Een van de uitgangspunten uit het beleid van het waterschap ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen is dat waterkeringen niet mogen worden belemmerd om het veiligheidsniveau tegen water te waarborgen. Hierbij is het van belang of nabij het plangebied waterkeringen gelegen zijn die mogelijk nadelig beïnvloed kunnen worden met de voorgenomen ontwikkeling. Zoals te zien in onderstaande figuur is nabij de locatie geen waterkering gelegen welke nadelig zou kunnen worden beïnvloed met de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0019.jpg" Waterkeringen
Bron: Provincie Zeeland.

4.5.4 Wateroverlast

Om wateroverlast te voorkomen dient bij de bouw voldoende hoog te worden gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Tevens dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor het vasthouden, het bergen en/of het afvoeren van water. Hierbij is de voorkeursvolgorde van het waterschap vasthouden - bergen - afvoeren. Om te bepalen of voldoende ruimte gereserveerd kan worden voor het vasthouden en/of bergen van water dient het plan nader bekeken te worden.

4.5.4.1 Referentiesituatie

Het plangebied bevindt zich aan de Scherpenheuvel 7 te IJzendijke, kadastraal bekend onder gemeente Oostburg, sectie M, nummers 1432 en 1434, en heeft de bestemming 'Agrarisch'. In onderhavig geval is sprake van uitbreiding van een bestaand melkveehouderijbedrijf. De referentiesituatie voor hydrologisch neutraal ontwikkelen bestaat uit 2.185 m2 verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak. Tevens is sprake van 1.350 m2 aan erfverharding.

Het totaal verharde oppervlak bedraagt dus 3.535 m2.

Hierbij watert vrijwel al het hemelwater af in omliggende sloten rondom het perceel. Alleen de ligboxenstal, welke een oppervlakte heeft van 1.125 m2, is aangesloten op een aparte bergingsvoorziening in de kelders onder de stal. Het hemelwater wordt hierbij, middels dakgoten, afgevoerd naar de betreffende voorziening. Deze voorziening heeft een capaciteit van 350 m3 en wordt tweemaal daags geleegd om de stal schoon te spuiten. Het afvalwater dat hierbij vrijkomt wordt met de mest in de mestkelders opgevangen en tegelijkertijd afgevoerd. Gezien alleen de stal op de voorziening is aangesloten heeft deze nog een restcapaciteit.

4.5.4.2 Voorgenomen activiteit

De initiatiefnemer is voornemens op het bestaande bedrijf aan de Scherpenheuvel 7 te IJzendijke de bestaande stallen te verbreden en een grotere mestopslag te realiseren. Hierbij zal 3.430 m2 aan nieuw verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak worden opgericht. Daarnaast zal 1.000 m2 aan nieuwe erfverharding worden opgericht.

De totale toename van het verharde oppervlak bedraagt dus 4.430 m2.

Echter zijn hierbij de voeropslagen inbegrepen. Deze hebben een oppervlakte van 1.650 m2. Het hemelwater van deze voeropslagen wordt tegelijkertijd met de perssappen opgevangen in een aparte (verplichte) voorziening en hoeft dus niet meegenomen te worden in de berekening voor de totale capaciteit. Dit betekent dat voor een oppervlakte van 2.780 m2 compensatie nodig is.

4.5.4.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging en het infiltratievermogen van de bodem.

Uit gegevens van het waterschap Scheldestromen blijkt dat gerekend wordt met een buffer om de waterbergingscapaciteit te berekenen. Bij een maatgevende bui (T=10 of T=100) dient deze buffer 75 millimeter te bedragen. Bij een toename van het verhard oppervlak met 2.780 m2 dient de capaciteit dus 2.780 x 0,075 = 209 m3 te bedragen.

4.5.4.4 Maatregelen

Om wateroverlast te voorkomen zal binnen het plangebied waterberging worden toegepast. Waar deze waterberging wordt gerealiseerd en hoe deze er uit komt te zien is verder uitgewerkt in paragraaf 4.5.16.

Bij de bouw van de gewenste bouwwerken zal voldoende hoog worden gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Tevens zal boven de GHG gebouwd worden.

4.5.5 Riolering en RWZI

Het bedrijfsafvalwater en het huishoudelijk afvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen, zoals is toegestaan bij melkveehouderijen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd.

Met de voorgenomen ontwikkeling zal het bedrijfsafvalwater in de mestkelders opgevangen blijven worden, waardoor geen extra belasting op het rioleringssysteem plaatsvindt. Hiermee vindt ook geen extra belasting van de RWZI plaats.

4.5.6 Waterschapsobjecten

De voorgenomen ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op waterschapsobjecten. Om de verschillende waterschapsobjecten zijn milieucontouren gelegen, waarbinnen ontwikkelingen beperkt dienen te worden. De planlocatie is niet binnen een milieucontour rondom een waterschapsobject gelegen. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op de werking van waterschapsobjecten.

4.5.7 Volksgezondheid

De voorgenomen ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de watergerelateerde volksgezondheid. Hierbij dient het risico op ziektes en/of plagen die via het watersysteem overdraagbaar zijn te worden geminimaliseerd. Ter plaatse van de planlocatie zal geen vervuild water op het oppervlaktewater worden geloosd. Er zal uitsluitend schoon hemelwater op het watersysteem afstromen. Bij de bouw van de bouwwerken wordt uitsluitend gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen, waardoor vervuiling van het hemelwater wordt geminimaliseerd. Hiermee zal het risico op verspreiding van ziektes en/of plagen niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie.

4.5.8 Bodemdaling

Om bodemdaling te voorkomen dienen maatregelen die extra bodemdaling tot gevolg hebben te worden uitgesloten of beperkt. De voorgenomen ontwikkeling zal geen extra bodemdaling tot gevolg hebben. Tevens staat de voorgenomen ontwikkeling maatregelen die de bodemdaling moeten beperken ook niet in de weg.

4.5.9 Grondwateroverlast

De voorgenomen ontwikkeling mag niet leiden tot grondwateroverlast. Om grondwateroverlast te voorkomen zal boven de GHG worden ontwikkeld. Tevens zal waterberging in het gebied worden toegepast, waarbij hemelwater rustig de gelegenheid krijgt in het plangebied te infiltreren. Hiermee wordt de belasting op het grondwater niet onevenredig groot. Aangenomen kan dus worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal zorgen voor grondwateroverlast.

4.5.10 Oppervlaktewaterkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling mag geen onevenredige verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater tot gevolg hebben. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend schoon hemelwater op het oppervlaktewater geloosd. Het afvalwater zal worden opgevangen in de mestkelders en afzonderlijk worden afgevoerd. Hiermee zal geen vervuild water op het oppervlaktewater worden geloosd en zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

4.5.11 Grondwaterkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling mag ook geen onevenredige verslechtering van de kwaliteit van het grondwater tot gevolg hebben. Dit houdt in dat voorkomen moet worden dat vervuilende stoffen in het grondwater terecht komen. Om vervuiling van het grondwater te voorkomen wordt de mest zoveel mogelijk in de mestkelders onder de stallen opgevangen. Tevens zullen bij de bouw uitsluitend niet-uitlogende materialen worden gebruikt. Bij het bedrijf zullen geen vervuilende activiteiten worden uitgevoerd. Ook zal uitsluitend schoon hemelwater worden geborgen, waardoor geen vervuild water wordt geïnfiltreerd. Hiermee zal de grondwaterkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

4.5.12 Verdroging

De voorgenomen ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de van grondwater afhankelijke ecologische waarden in de omgeving. De grondwaterkwaliteit en grondwaterstanden zullen met de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangetast. Hiermee blijft het grondwaterpeil behouden. Hiermee zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van grondwater afhankelijke natuurlijke waarden worden aangetast.

4.5.13 Natte natuur

De voorgenomen ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de natte ecologische verbindingszones. Zoals te zien in onderstaande figuur zijn nabij de planlocatie geen natte ecologische verbindingszones gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpscherpenheuvel11-ON01_0020.jpg" Natte Ecologische verbindingszones.
Bron: Provincie Zeeland.

4.5.14 Onderhoud waterlopen

Het waterschap heeft als doelstelling het doelmatig onderhouden van oppervlaktewateren. In het plangebied zijn geen bij het waterschap in beheer zijnde watergangen gelegen. De aanwezige oppervlaktewateren (sloten) in het plangebied worden door de initiatiefnemer zelf onderhouden volgens afspraken met het waterschap.

4.5.15 Waterschapswegen

Het waterschap streeft naar doelmatig onderhoud van wegen in het beheer van het waterschap. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige gevolgen hebben ten aanzien van het onderhoud van de wegen. Tevens genereert de voorgenomen ontwikkeling geen extra verkeersbewegingen waardoor de belasting op de wegen niet zal toenemen. De voorgenomen ontwikkeling staat het beheer en onderhoud van waterschapswegen daarom niet in de weg.

4.5.16 Waterberging

Zoals aangetoond in voorgaande paragrafen is de locatie niet in een gebied gelegen waar problematiek speelt rondom water. Hiermee worden geen belemmeringen verwacht voor realisatie van waterberging. Om hydrologisch neutraal te bouwen en versnelde afvoer te voorkomen, wordt waterberging toegepast. Zoals blijkt uit de gegevens uit paragraaf 4.5.4.3 is voor de berging van het water een capaciteit nodig van 265 m3. Het is van belang de bergingsvoorziening te realiseren boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). Uit gegevens van Alterra Wageningen UR blijkt dat de GHG ter plaatse 80-140 cm-mv bedraagt. Dit houdt in dat de effectieve diepte van de bergingsvoorziening boven de 80 cm moet komen te liggen.

Om het hemelwater te bergen zal gebruik worden gemaakt van een bestaande bergingsvoorziening in de kelder onder de stal. Deze voorziening heeft een inhoud van 350 m3 en wordt tweemaal daags geleegd voor het schoonspuiten van de stal. Hierop watert echter alleen het hemelwater afkomstig van de bestaande stal op af. Het hemelwater afkomstig van de andere verharding wordt geborgen in de om het perceel gelegen sloten. Gezien uitsluitend de stal van 1.125 m2 op deze voorziening is aangesloten heeft de voorziening een restcapaciteit. Voor de berging van het hemelwater afkomstig van de bestaande stal is een capaciteit van 85 m3 noodzakelijk. Dit betekent dat de voorziening een restcapaciteit heeft van 350 - 85 = 265 m3. Compensatie is noodzakelijk voor 2.780 m2 aan nieuwe verharding. Hiervoor is een capaciteit nodig van 2.780 x 0,075 = 209 m3. Een restcapaciteit van 265 m3biedt dus voldoende ruimte om de toename van het verhard oppervlak te compenseren.

Het hemelwater afkomstig van de verharding zal middels straatkolken en dakgoten afstromen naar de voorziening in de kelder, waardoor geen water langdurig op het erf zal blijven liggen. Bij eventuele extreme neerslag waarbij overcapaciteit plaatsvindt zal de overcapaciteit afstromen naar de omliggende sloten.

Mogelijk is voor de gewenste berging en afvoer van het hemelwater een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

4.5.17 Conclusie

Nabij de planlocatie zijn geen waterkeringen gelegen. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige gevolgen hebben op de waterhuishouding, eventuele (natte) natuurgebieden, de grondwaterkwaliteit, de oppervlaktewaterkwaliteit en/of waterschapsobjecten. Om wateroverlast te voorkomen zal hydrologisch neutraal worden ontwikkeld. Hierbij is de benodigde capaciteit voor het bergen van het hemelwater berekend. Op de planlocatie zal gebruik worden gemaakt van de bergingsvoorziening in de kelder onder de stal om het hemelwater afkomstig van de toename in verhard oppervlak te bergen. Deze biedt voldoende capaciteit om het gevallen hemelwater te kunnen bergen. Het water uit de kelder zal tweemaal daags worden gebruikt voor het schoonspuiten van de stal. Het afvalwater dat hierbij vrijkomt wordt opgevangen in de mestkelder en gelijktijdig met de mest afgevoerd, waarmee geen lozing op oppervlaktewater plaatsvindt.