direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herinrichting N354 - traject Tsienzerbuorren - De Dille
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van het plan

De provincie Fryslân is voornemens het wegtracé N354 Tsienzerbuorren-Raerd-Easterwierrum veiliger te maken door de aanleg van ovondes in de kruisingen naar Raerd en Easterwierrum. De Tsienzerbuorren wordt heringericht in combinatie met een snelheidsverlaging van 80 naar 60 kilometer per uur. Figuur 1 geeft een overzicht van de situatie met de belangrijkste aanpassingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0001.png"

Figuur 1. Ligging N354 met de locaties waar de belangrijkste aanpassingen plaatsvinden

Het geldende bestemmingsplan (Buitengebied 2008 van de voormalige gemeente Boarnsterhim, vastgesteld 22 december 2010) biedt geen planologisch-juridisch kader voor de gewenste aanpassing van de N354. Dit bestemmingsplan moet in dat kader voorzien.

Het aan te passen traject ligt binnen twee gemeenten. Naast gemeente Súdwest-Fryslân ligt het oostelijke deel ter hoogte van de Tsienzerbuorren in de gemeente Leeuwarden. Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het deel dat op grondgebied van de gemeente Súdwest-Fryslân ligt. De aanpassingen die de Tsienzerbuorren betreffen, blijven buiten dit plan.

1.2 Plangrens

Dit bestemmingsplan betreft het gehele tracé van de N354 dat in de herinrichting is betrokken binnen Súdwest-Fryslân. Op deze wijze wordt voorkomen dat het pl an uit stukjes en brokjes bestaat waardoor de samenhang tussen een en ander voor de lezer verloren kan gaan. De plangrens loopt ter weerszijde van de weg en de te realiseren ovondes van het hart van de noordelijke wegsloot tot het hart van de zuidelijke wegsloot.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Bestaande situatie

De provinciale weg N354 tussen de aansluiting met de A32 en Sneek is een drukke 80 km/uur-weg in Fryslân. Gemiddeld rijden er 11.000 voertuigen per dag overheen. Tijdens de drukte is het lastig om de weg op te rijden of over te steken. Helaas gebeuren er vaak ongelukken. De provincie wil de weg graag veiliger maken en tegelijkertijd rekening houden met de doorstroom van het verkeer.

Naast een aantal algemene inrichtingsmaatregelen, richt de provincie haar aandacht met name op de aansluitingen met Raerd en Easterwierrum en de huisaansluitingen van een aantal particulieren.

Vooruitlopend op de herinrichting heeft provincie Fryslân als wegbeheerder alvast een aantal 'noodmaatregelen' in het kader van groot onderhoud genomen:

  • de belijning op de weg is aangepast. Zo zijn de zijkanten van de weg beter zichtbaar en is er een dubbele streep in het midden gezet;
  • Ook zijn in bijna alle bochten reflectorpaaltjes geplaatst;
  • de provincie heeft de politie gevraagd om te handhaven op de weg. Er wordt vaak te snel gereden en niet alle bestuurders letten goed op;
  • de provincie is een campagne gestart om automobilisten te wijzen op de gevaarlijke weg, zodat zij hun rijgedrag kunnen aanpassen. Hiervoor zijn begin december 2017 campagneborden geplaatst.

Wegontwerp 

Voor de herinrichting is een advies opgesteld door Sweco (zie bijlagen bij deze toelichting: Herinrichting en Plan van Aanpak N354). In dit advies zijn de volgende maatregelen opgenomen:

HOOFDRIJBAAN

  • zicht verbeteren op de weg
  • veiligheid op de weg vergroten
  • markering op de weg verbeteren
  • oversteken veiliger maken
  • extra stuk parallelweg aanleggen om aansluiting van woning/bedrijf te verbeteren
  • uitbreiding inhaalverbod bij bochten

PARALLELWEG

  • zicht verbeteren op de weg
  • verminderen onrechtmatig gebruik van de parallelweg
  • snelheid omlaag naar 60 km/uur
  • leefbaarheid vergroten door trillingen te verminderen
  • veiligheid op de weg vergroten

EASTERWIERRUM - RAERD

Om het zicht en veiligheid op de kruisingen naar Easterwierrum en Reard te verbeteren zijn diverse mogelijkheden onderzocht. Voor beide kruisingen gaat de voorkeur uit naar een ovonde, een ovale rotonde.

De voorrang op een ovonde is duidelijker dan op een kruising, aangezien het verkeer op de ovonde voorrang heeft. Op een ovonde kan alleen rechtsaf worden geslagen, waardoor er geen kruisend verkeer is. Hierdoor hoeft er met minder verkeer rekening te worden houden. In dit geval is ook gekozen voor de aanleg van ovondes, omdat het ontwerp beter binnen de beschikbare ruimte past dan een rotonde.

Op figuur 2 is een overzicht van de maatregelen opgenomen. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 betreft het plangebied van dit plan niet het hele traject, maar globaal gezien de kruising Raerd tot de kruising Easterwierrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0002.png"

Figuur 2. Maatregelen N354 met plangebied (rode rechthoek) (bron: Sweco)

Op figuur 3 is het schetsontwerp van de kruising bij Easterwierum weergegeven. Specifieke aandachtspunten bij de ovonde zijn het zicht vanaf het trafostation aan de oostzijde, de ligging van de ovonde in het wegbeeld en de fietsoversteek vanaf De Dille.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0003.png"

Figuur 3. Schetsontwerp ovonde Easterwierum (bron: Sweco)

Op figuur 4 is het schetsontwerp van de kruising bij Raerd weergegeven. Specifieke aandachtspunten bij de ovonde zijn het Raerderbos en de aansluiting van de Slotsdyk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0004.png"

Figuur 4. Schetsontwerp ovonde Raerd (bron: Sweco)

Hoofdstuk 3 Beleidstoets

Om vast te stellen of dit bestemmingsplan past binnen het geldende overheidskader van met name provincie en gemeente, is in dit hoofdstuk de herinrichting van de N354 beoordeeld in het licht van het provinciale PVVP en het gemeentelijke infrastructuurbeleid

3.1 Provinciaal beleid - PVVP

Het provinciaal verkeers- en vervoervoersplan is beleidskader voor het uitvoeren van infrastructurele werken. De provincie schrijft in haar PVVP 2006 het volgende:

Om de bereikbaarheid en verkeersveiligheid van regio's als geheel te verbeteren, is het van belang dat er stroomwegen zijn die voor elke regio een bundelende werking op het verkeer hebben. Een weg die nu al een dergelijke functie vervult, is de N359 tussen de A31/Leeuwarden en Workum en tussen A6/Lemmer en Koudum. In Noordoost Fryslân wordt om dezelfde reden gewerkt aan de opwaardering van de N356 tot De Centrale As. De N351 tussen Oosterwolde en Wolvega en de N383 tussen de aansluiting van de Noordwesttangent en Marssum versterken de bundelende werking van de aansluitende provinciale wegen in het gebied. Voor de N354, gedeelte A32 tot en met zuidoostelijke rondweg Sneek, geldt dat deze een mindere bundelende werking hoeft te vervullen in het gebied Midden Fryslân. De belangrijke functie van de verbinding tussen Sneek en Leeuwarden staat niet zozeer ter discussie. Het is echter niet mogelijk om over grote delen van het bestaande tracé deze functie te realiseren.

De N354 moet als verbinding tussen Sneek en Leeuwarden (Sneekerhoek) functioneel worden aangemerkt als regionale stroomweg. Dit, omdat de N354 twee stedelijke centra verbindt. Daarnaast speelt de spoorverbinding Sneek-Leeuwarden een belangrijke functie in de verbinding tussen Sneek en Leeuwarden.

Uit een studie naar de verbinding tussen Sneek en Leeuwarden blijkt dat de N354 Sneek – Sneekerhoek de meest geëigende route is voor autoverkeer tussen Sneek en Leeuwarden. De verbinding biedt – mede door de frequentieverhoging op het spoor – voldoende kwaliteit. Daarbij komt dat een uitbouw van de N354 tot volwaardige stroomweg niet nodig en niet haalbaar is. Door de aanleg van de Haak om Leeuwarden wordt deze functie versterkt ten opzichte van de route N384 via Winsum. Met deze keuze kan nu een passend pakket aan maatregelen worden ontwikkeld en in de nieuwe programmalijnen worden opgenomen.

Om te voorkomen dat verkeer de N384 Dearsum – Winsum (ETW) oneigenlijk gaat gebruiken, wordt de afwikkeling van gemotoriseerd verkeer via de route N354 Sneek-Sneekerhoek meer gefaciliteerd dan verkeer via de N384. Door de cultuurhistorische waarde van deze Middelzeedijk waarop de N354 ligt, is het vormgeven van de gewenste functie echter moeilijk. Er wordt daarom binnen de beschikbare ruimte gezocht naar een inrichting die zoveel mogelijk tegemoet komt aan het wensbeeld van een stroomweg met respect voor de directe omgeving. Praktisch gezien krijgt de inrichting het karakter van een regionale gebiedsontsluitingsweg waar het doorstromen van het verkeer van groot belang is met name op de wegvakken.

Verder schrijft de provincie:

In het PVVP 1999 is gewerkt met zogenaamde 'inprikkers', waarbij de overgang van gebiedsontsluitingsweg naar erftoegangsweg min of meer aan de visie van de gemeenten is overgelaten. Dit leverde soms onduidelijkheden op. Deze werkwijze is nu verlaten en er wordt in overleg met de gemeenten in de gebiedsgewijze aanpak een duidelijk overgangspunt van gebiedsontsluitingsweg naar erftoegangsweg vastgesteld. De provinciale visie hierop is al in de kaart 3.1 “Functionele indeling wegennet” gemaakt. De opbouw van de functionele indeling is ongewijzigd; Het meest passende inrichtingsprofiel zal op basis van de geschetste functie en het gebruik worden bepaald.

Conclusie: De herinrichting van de N354 is conform het gestelde in de provinciale PVVP. Dit bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het PVVP.

3.2 Gemeentelijk beleid - GVVP

Op 16 mei 2013 heeft de raad van Súdwest-Fryslân het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan vastgesteld. Daarin is de traject van de N354 voor zover dat binnen dit bestemmingsplan valt, nog niet opgenomen. Na herindeling met delen van Boarnsterhim en Littenseradiel valt het traject nu geheel binnen de gemeentelijke bevoegheid van Súdwest-Fryslân. De GVVP's van deze gemeenten zijn niet eensluidend. In het GVVP dat de raad in 2013 heeft vastgesteld, is aangegeven dat de N354 als “Stroomweg in studie” is.

De gemeente Súdwest-Fryslân hecht waarde aan een goede verbinding tussen Sneek en Leeuwarden. Súdwest-Fryslân houdt om die reden vast aan de status als "Stroomweg in studie". De huidig geplande maatregelen worden om deze reden door de gemeente Súdwest-Fryslân als kortetermijnmaatregelen gezien ter verbetering van de verkeersveiligheid.

Conclusie: In het gemeentelijk beleid is de provinciale keuze om de N354 qua inrichtingsniveau te beperken tot een regionale gebiedsontsluitingsweg nog niet verwerkt. Gezien het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente mag worden geconcludeerd dat de gemeente het provinciale herinrichtingsontwerp ondersteunt.

3.3 Gemeentelijk beleid - Visie ruimtelijke kwaliteit

In de Visie ruimtelijke kwaliteit schrijft gemeente Súdwest-Fryslân over het inpassen van infrastructuur het volgende:

De belevingswaarde van het landschap vanuit de bestaande weg wordt hoog gewaardeerd. Deze kwaliteit moet bij aanpassingen van wegen, bijvoorbeeld van de N359, worden vastgehouden; het landschap dient op de weg nadrukkelijk beleefbaar te blijven. Vormgeving van kruisingen, aansluitingen, maar ook van kunstwerken dient rustig en terughoudend te zijn; er moeten geen dominante elementen ontstaan maar de infrastructuur dient zich op een ondergeschikte manier te voegen in het landschap.

Bij het opstellen van het inrichtingsplan voor de herinrichting van delen de N354, zoals die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt, is aangesloten bij bovenstaande uitgangspunten. Het landschap is beleefbaar vanaf de heringerichte delen; bij het ontwerp van de verschillende kruispunten is aangesloten bij de sobere ontwerpstijl die ook elders op de weg is gehanteerd. Daarmee sluit het ontwerp goed aan bij het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeerslawaai

Kader

Bij de aanleg of wijziging van een verkeersweg dient de wegaanlegger het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai in acht te nemen. Voor niet-Rijkswegen wordt het wettelijk kader gevormd door de Wet geluidhinder, hier verder aangeduid als Wgh. De Wgh richt zich op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:

  • 1. wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74 lid 2 sub a Wgh);
  • 2. wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/h geldt (art. 74 lid 2 sub b Wgh).

Langs zoneringsplichtige wegen ligt aan weerszijden een geluidszone waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Conform art. 74 lid 1 Wgh. bedragen de wettelijke zone van de hier beschouwde N354 en de ventweg van de N354, de Dille en de Slotsdyk ter plaatse 250 meter.Binnen de geluidszone verplicht de Wgh aandacht te besteden aan de geluidssituatie door middel van akoestisch onderzoek. De beoordeling en toetsing van de geluidssituatie vindt afzonderlijk plaats voor onderscheidbare wegen.

Het wettelijk kader ten aanzien van wegverkeerslawaai dient te worden getoetst ter plaatse van de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen. Geluidsgevoelige bestemmingen zijn woningen, scholen en gezondheidszorggebouwen. De toetsing vindt plaats op de meest geluidsbelaste gevel per verdieping.

In de onderhavige situatie is sprake van fysieke reconstructie van delen van de N354, de ventweg van de N354, de Dille en de Slotsdyk. In het geval van fysieke reconstructie van een weg dient de toename van de geluidsbelasting ten gevolge van die weg te worden vastgesteld. De bedoelde toename is het verschil tussen de geluidsbelastingen in de toekomstige situatie en het referentiejaar. De wegaanlegger dient er in eerste instantie voor te zorgen dat de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen niet toeneemt.

Onderzoek

Om te bepalen of de geluidshindersituatie op grond van de Wgh mogelijk tot consequenties leidt, heeft het NAA onderzoek verricht (gerapporteerd in 'Akoestisch onderzoek verbetering N354 Tsienzerbuorren - Easterwierrum, zie Bijlage 5).

Als referentiejaar geldt het jaar bij aanvang van de reconstructie. Als maatgevend jaar voor de toekomstige situatie is in het onderzoek uitgegaan van het jaar tien jaar na het gereedkomen van de reconstructie. In de onderhavige situatie is uitgegaan van 2019 als referentiejaar en 2030 als beoordelingsjaar. Wanneer uit de beoordeling van de verkeersintensiteiten op de verschillende in het plangebied te beschouwen wegen blijkt toe te nemen, dan moet met de hoogste verkeersintensiteit worden gerekend. Omdat is verondersteld dat het verkeer jaarlijks licht toeneemt met 1,2% op zowel de hoofdrijbaan als de ventweg is het laatste jaar in de beschouwde periode maatgevend voor de te beoordelen geluidsbelasting.

Bij één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege het verkeer op die weg met 2 dB of meer wordt verhoogd, is er sprake van reconstructie in de zin van de Wgh (art. 1 Wgh). Indien hiervan sprake is, brengt dit bepaalde verplichtingen met zich mee voor de wegaanlegger. Indien geen sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh hebben de fysieke reconstructies op grond van deWgh geen consequenties voor de wegaanlegger.

Uit het uitgevoerde geluidsonderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de naar de weg gerichte gevels van de nabij het plangebied aanwezige woningen vanwege het verkeer op de ventweg van de N354, de Slotsdyk en De Dille in alle gevallen licht toeneemt ten gevolge van de gehanteerde verkeersgroei. De invloed van de plaatselijke verschuivingen van de wegen nabij de te realiseren ovondes is beperkt.De toename van de geluidbelasting ten gevolge van de beschouwde wegen is nergens zodanig dat sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh. De Wgh brengt ten aanzien van deze wegen geen verdere verplichtingen voor de wegaanlegger met zich mee. De wegaanlegger is dan ook niet verplicht op grond van de Wgh om maatregelen tegen geluidshinder te nemen.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door geluidshinder vanwege het wegverkeer.

4.2 Bodemkwaliteit

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wet bodembescherming is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.

Onderzoek

WMR Rinsumageest heeft in opdracht van de provincie Fryslân bodemonderzoek uitgevoerd op een tweetal locaties in het plangebied:

  • Aanleg ovonde. Bermstrook langs de N354 (tussen hectometerpaaltjes 12.7 en 13.3 bij de slotsdyk, Raerd);
  • Aanleg ovonde. Bermstrook langs de N354 (tussen hectometerpaaltjes 13.6 en 13.8 bij de Dille, Easterwierum).

Voor de eerste locatie komt uit de resultaten het onderstaande naar voren:

Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. Vanwege het overschrijden van de (voormalige) tussenwaarde voor minerale olie in het grondwater, is formeel gezien een nader onderzoek noodzakelijk. Het doel van het nader onderzoek is het bepalen of in de omgeving mogelijk een ernstig geval van bodemverontreiniging aanwezig is. De overige gemeten gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek en vormen vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen gebruiksfunctie en werkzaamheden.

Voor de laatste locatie komt uit de resultaten van het bodemonderzoek (zie Bijlage 3 en Bijlage 4) het volgende naar voren:

Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. De gemeten gehalten en concentraties geven echter geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek en vormen vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen werkzaamheden.

AANBEVELING

Het uitgevoerde onderzoek heeft een verkennend karakter waarbij de mogelijkheid bestaat dat lokale afwijkingen in bodemsamenstelling en/of bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocaties aanwezig kunnen zijn. Tijdens de uitvoering van grondwerkzaamheden dient men hier alert op te zijn.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is het planvoornemen wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.3 Watertoets

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Voor het plan is op 9 april 2018 een watertoets aangevraagd waaruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is (Bijlage 6). Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.

4.3.1 Watertoets en wateradvies

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet worden gehouden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen.

Wateraspecten en aandachtspunten

Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.

REGIONALE EN LOKALE KERING

Het plangebied ligt binnen de zonering van de waterkering. De begrenzing van deze zones is te raadplegen op de leggerkaart.

HOOFDWATEREN

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een hoofdwater. De locaties van de hoofdwateren zijn te vinden op de leggerkaart.

RIOOLWATERPERSLEIDING

Verzocht wordt om bij het opstellen van het plan rekening te houden met de beperkingen zoals die van toepassing zijn op rioolwaterpersleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0005.png"

Figuur 5. Bestaande situatie aansluiting De Dille - Easterwierrum (bron: wetterskipfryslan.nl/leggerkaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0006.png"

Figuur 6. Bestaande situatie aansluiting Slotsdyk - Raerd (bron: wetterskipfryslan.nl/leggerkaart)

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing. Het percentage van 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem. De algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt. Maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Demping van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig.

4.3.2 Maatregelen planvoornemen

Voor de benodigde watercompensatie van het planvoornemen zijn gesprekken gevoerd met het Wetterskip Fryslân. Hierin zijn inspanningsverplichtingen afgesproken om het verharde oppervlak te compenseren. Afhankelijk van de definitieve tekeningen wordt de benodigde watercompensatie vorm gegeven. Gezien het voorgaande voldoet het planvoornemen aan het beleid en eisen van het Wetterskip.

4.3.3 Conclusie

Het planvoronemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

Kader

De Wet luchtkwaliteit (Wlk) is op 15 november 2007 in werking getreden. De Wlk is onder 5.2 (Luchtkwaliteitseisen) opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). In bijlage 2 bij de Wm zijn de luchtkwaliteitseisen (grenswaarden, richtwaarden, plandrempels en alarmdrempels) vastgelegd. Deze grenswaarden mogen niet worden overschreden.

In de toelichting op het wetsvoorstel staat dat van het merendeel van deze stoffen in Nederland zich geen risico op overschrijding voordoet. Langs wegen in niet-specifiek stedelijke of industriële situaties bestaat uitsluitend de kans op overschrijding van de grenswaarden voor (zeer) fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2).

In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteit' (NIBM) van 30 oktober 2007 is vastgelegd dat projecten niet nader hoeven te worden beoordeeld als deze niet zorgen voor een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Bedoelde projecten zijn aanleg of uitbreiding van inrichtingen, infrastructuur, kantoorlocaties en woningbouwlocaties.Een project is NIBM als aannemelijk kan worden gemaakt dat als gevolg van het realiseren van het project de concentratie van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) met nietmeer dan 3% van de grenswaarde toeneemt. Dit betekent in beide gevallen een maximale toename van 1,2 µg/m3.

In de onderhavige situatie is sprake van een verschuiving van verkeersstromen waardoor het project als geheel niet NIBM is. Daarom moet de toename van de fijnstof- en stikstofdioxidebelasting worden onderzocht.

Onderzoek

Het NAA heeft onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteitsverandering als gevolg van de herinrichting van de N354 (zie Bijlage 7). Daarvoor zijn modelberekeningen uitgevoerd. Uit de rekenresultaten blijkt dat in de beschouwde zichtjaren overal ruimschoots aan de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2.5 wordt voldaan.

Verder blijkt dat na openstelling van de weg de concentraties en de overschrijdingen afnemen door het schoner worden van het wagenpark. De beschouwde wegreconstructie en -aanleg kan worden gerealiseerd zonder belemmeringen op grond van de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door een te grote verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5 Natuurwaarden

Kader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid.

Onderzoek

SOORTENBESCHERMING:

Buro Bakker heeft het noodzakelijke onderzoek uitgevoerd naar soorten binnen en nabij het plangebied (zie Bijlage 8). Buro Bakker onderscheidt in haar onderzoek drie deelgebieden die hieronder zijn weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0007.png"

Figuur 7. Weergave deelgebieden ecologisch onderzoek (Bron: Buro Bakker)

Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • In en rond het plangebied zijn potentiële broedlocaties aanwezig voor broedvogels. Voor deelgebied 1 gaat het vooral om soorten die graag in oudere bomen broeden, zoals houtduif, vink en spreeuw. Alle deelgebieden hebben watervoerende elementen binnen de grenzen of vlakbij de grenzen van het plangebied, waarin water- en zangvogels tot broeden zouden kunnen komen. Het gaat zowel om vogels die beschermd zijn in het kader van de Vogelrichtlijn als om vogels die beschermd worden onder het regime van de Habitatrichtlijn.
  • In deelgebied 1 zijn in Park Jongemastate een kolonie roeken en blauwe reigers aanwezig. Roeken hebben jaarrond beschermde nesten en blauwe reigers ook als voldoende alternatieven ontbreken. Tijdens de aanlegfase kan verstoring van broedende vogels optreden, met name tijdens werkzaamheden die veel geluid produceren, zoals het frezen van asfalt. Tijdens de gebruiksfase kan het optreden van negatieve effecten worden uitgesloten, omdat de verstoringsinvloed vanuit de N354 niet zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
  • In en rond het plangebied komen verder een aantal nationaal beschermde soorten voor zoals egel en enkele muizensoorten. Voor deze andere soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.

Tijdens de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het volgende:

  • Omdat in het plangebied zowel Vogelrichtlijnsoorten als Habitatrichtlijnsoorten voorkomen, dient verstoring tijdens het broedseizoen geheel te worden voorkomen. Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen (buiten de periode 1 maart t/m half juli). Bij de broedperiode is rekening gehoud en met het gegeven dat roeken en blauwe reigers eerder gaan nestelen dan de meeste andere soorten vogels.
  • Roeken hebben jaarrond beschermde nesten. Blauwe reigers hebben ook jaarrond beschermde nesten, als er in de omgeving weinig alternatieven beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de omgeving van Raerd. Voor beide soorten is verstoring buiten het broedseizoen daarom ook relevant. Het gebruik van de nesten door deze soorten neemt echter na het broedseizoen sterk af. Een deel van de vogels verlaat de kolonie. Bovendien worden de nesten dan vooral 's avonds en 's nachts gebruikt als slaapplaats. Omdat de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd, is verstoring van vogels op de nesten niet aan de orde, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt.
  • Voor Nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Dit kan door het rooien van de struiken of dempen van watergangen in één richting uit te voeren, zodat soorten zelfstandig het gebied kunnen verlaten.

GEBIEDSBESCHERMING:

Natura 2000: Het plangebied ligt niet binnen of grenst aan een Natura 2000-gebied, noch ligt een Natura 2000-gebied op enkele kilometers afstand tot het plangebied. Toch kan er sprake zijn van externe effecten, zelfs op grote afstand. Dat speelt met name bij de gevolgen van een toename van de stikstofemissie bijvoorbeeld als gevolg van de toename van gemotoriseerd verkeer. Uit de uitgevoerde stikstofberekening (Bijlage 9) blijkt echter dat er zowel in de aanleg- als gebruiksfase sprake is van een projectbijdrage op het meest nabij gelegen, voor verzuring gevoelige, Natura 2000 gebied, Alde Feanen, van 0,00 mol/ha/jaar.

NNN-gebieden en Weidevogelgebied: Het plangebied ligt niet binnen of grenst aan een gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) of Weidevogelgebied. Er is dan ook geen sprake van een effect op dit soort gebieden.

Conclusie

Mits rekening wordt gehouden met bovenstaande voorwaarden, wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet beperkt door geluidshinder vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden.

4.6 Erfgoed

4.6.1 Toetsingskader en beleid

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.

4.6.2 Cultuurhistorische waarden

Onderzoek

Bij beschouwing van de CHK van Fryslân blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0008.png"

Figuur 8. Weergave cultuurhistorische waarden plangebied.

De Dille - Easterwierrum: Ter plaatse van de aansluiting van de De Dille op de Snitserdyk kruist de voormalige Middelseedijk deze aansluiting. Ter plaatse is de dijk en ook het tracé van de dijk niet meer zichtbaar, waardoor er geen sprake is van een extra aantasting van de herkenbaarheid van de dijk.

Slotsdyk - Raerd: Hetzelfde geldt voor de aansluiting bij de Slotsdyk. Ook hier kruist de voormalige Middelseedijk de aansluiting. De Slotsdyk ligt min of meer op de Middelseedyk; ter plaatse van aansluiting op de N354 kruist het tracé van de Middelseedyk de weg en is daar niet langer zichtbaar. Het stateterrein van Jongemastate wordt niet geraakt, waardoor er geen sprake is van een aantasting van waarden.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden.

4.6.3 Archeologische waarden

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' terreinen (paars en rood op volgende figuren). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd vooral vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen vooral terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Vooral voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).

De archeologische waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0009.png"

Figuur 9 Uitsnede van de FAMKE steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2018noorBPaanpN354-ontw_0010.png"

Figuur 10 Uitsnede van de FAMKE ijzertijd-middeleeuwen

In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m2. Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig:

  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 1' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 2' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 2.500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 3' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 5.000 m².

Onderzoek

Met het oog op het in beeld brengen van mogelijke archeologische waarden heeft Ingenieursbureau MUG onderzoek verricht (zie Bijlage 10). Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:

Ovonde Raerd

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de ovonde van Raerd net buiten het terrein van de voormalige Jongemastate ligt. Voor de ovonde worden werkzaamheden uitgevoerd ten oosten van de Jongemastate. Bij de ovonde kunnen sporen aanwezig zijn van de terreininrichting die bij de Jongemastate behoren. Daarnaast kunnen sporen van overslibde terpen of vlaknederzettingen worden aangetroffen die uit de periode ijzertijd-nieuwe tijd dateren. Ook wordt een oude geul verwacht.

Tijdens het booronderzoek zijn in twee boringen een dichtgeslibd wiel aangetroffen. Eventuele aan de Jongemastate gerelateerde sporen van terreininrichting zullen vermoedelijk ten westen van de state liggen, op de hogere gronden. In de overige boringen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van bodemlagen met archeologische potenties.

MUG adviseert bij de ovonde van Raerd ter hoogte van de boringen 17 en 19 (zie onderzoeksrapport), waar een wiel ligt, het grondwerk dat dieper is dan 0,8 m-mv door een archeoloog te laten begeleiden op het voorkomen van eventuele archeologische resten. In de overige boringen zijn geen indicaties voor bodemlagen met archeologische potentie. Hier hoeft geen verder archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Ovonde Easterwierum

Bij de ovonde van Easterwierum zijn aan de noordzijde van de locatie direct onder de bouwvoor, op circa 0,4 m-mv, mogelijke resten van oude bebouwing aanwezig. Voor deze locatie adviseert MUG ingenieursbureau een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

Indien voor de aanleg van de ovonde van Easterwierum bodemingrepen noodzakelijk zijn van meer dan 2,6 m-mv, dient op deze locaties in het onderzoeksgebied nader onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek dient te bestaan uit een waarderend booronderzoek, waarbij de top van het dekzand wordt bemonsterd en de grond word gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm, om eventueel aanwezige archeologische resten op te sporen. Voor het proefsleuvenonderzoek moet een Programma van Eisen worden opgesteld, dat goedgekeurd moet worden door de bevoegde overheid.

Conclusie

  • Het gehele plangebied - behoudens de beide ovondes - is een bestemming Waarde - Archeologie 2 noodzakelijk vanaf een diepte van 40 cm - maaiveld. Daarmee wordt de archeologie in de ondergrond van de voormalige zeedijk beschermd.
  • Ter plaatse van de ovonde bij Easterwierum is een bestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen met het oog op de bescherming van de archeologie op een diepte van ten minste 2,60 m - maaiveld
  • Voor een klein gebied in de ovonde bij Easterwierum is een bestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.
  • Bij ovonde bij Raerd wordt een inspectie cq begeleiding door een archeoloog aanbevolen. Er is hier geen aanleiding voor een beschermingsregiem in het kader van het bestemmingsplan.

Daarmee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

NB. Indien er onverhoopt binnen het gehele plangebied archeologische resten worden aangetroffen, geldt de wettelijke meldingsplicht.

4.7 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek

In of nabij het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen en leidingen. Dit geldt ook voor spoor- en waterwegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De N354 is volgens het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslan een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het plan maakt geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Ook voorziet het niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen. De herinrichting heeft naar verwachting geen gevolgen voor het groepsrisico.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door het aspect externe veiligheid.

4.8 Kabels en leidingen

De toekomstige ovonde bij Easterwierum grenst aan de oostzijde aan het tranformatorstation Rauwerd. Vanuit dit station loopt de bovengrondse 110 kV-leiding Rauwerd - Louwsmeer naar het noorden. Deze hoogspanningsverbinding kruist het plangebied. Voor de hoogspanningsverbinding is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden voor de herinrichting wordt rekening gehouden met de verbinding.

4.9 Vormvrije m.e.r.

Kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Onderzoek

Het plan maakt de gedeeltelijke verlegging van een weg mogelijk. Voor de verlegging van bestaande wegen met twee rijstroken (onderdeel D 1.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage) geldt een grenswaarde van een tracélengte van vijf kilometer of meer. Het plan blijft met een lengte van circa één kilometer ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit plan, en de Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling, blijkt dat de effecten van de realisatie van het plan in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving te verwachten die het noodzakelijk maken om een uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.

Het plan is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een uitgebreide m.e.r.(beoordelings)procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelij-ke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.

Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:

  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
  • voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.

Daarnaast dient een dergelijk plan vergezeld te gaan van een toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zijn vermeld.

De invoering van de nieuwe Wro en het nieuwe (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de geldende wet- en regelgeving toegepast.

Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:

  • Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012);
  • Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012);
  • Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (2012).

Het voorliggende bestemmingsplan is zo opgesteld dat het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:

  • alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012-code hebben;
  • de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
  • de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
  • de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.

Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningstrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning, etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een ge-bruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voor-ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is over-genomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een korte toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Er is voor een zo eenvoudig mogelijke planologische regeling gekozen die voorziet in een helder stelsel van regels en de nodige flexibiliteit biedt. Aan de hand van de bestemmingsregels kan het planvoornemen worden gerealiseerd. In de toekomst kan de gerealiseerde situatie vervolgens worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

BEGRIPPEN

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemming geregeld. In het artikel is bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden.

VERKEER - WEGVERKEER

De bestemming "Verkeer" betreft wegen. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen vallen ook onder deze bestemming. Voor het plaatsen van verkeerslichten, verkeersborden en dergelijke is geen omgevingsvergunning nodig. Hiervoor is dus geen regeling opgenomen.

LEIDING - HOOGSPANNINGSVERBINDING

Door het westelijk deel van het plangebied loopt de bovengrondse hoogspanningsverbinding Rauwerd - Louwsmeer. De dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ is op deze verbinding gelegd. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze hoogspanningslijn en in de bescherming ervan.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

ANTI-DUBBELTELREGEL

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen en hoe er van de gebruiksregels kan worden afgeweken.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
OVERGANGSRECHT

De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorbereiding en inspraak

In het kader van de voorbereiding van het project is uitgebreid aandacht besteed aan de communicatie met de omgeving. In hoofdstuk 4 van het Plan van Aanpak N354 (zie ook Bijlage 2 bij deze toelichting) is hieraan uitgebreid aandacht besteed. Omdat dit zo uitgebreid heeft plaatsgevonden, is besloten om voor dit bestemmingsplan geen aparte inspraakprocedure te voeren. Dat zou slechts leiden tot herhaling van zetten.

Overleg

Gemeente Súdwest-Fryslân heeft het conceptontwerpbestemmingsplan voor overleg ex artikel 3.1.1 Bro aan Wetterskip Fryslân en de provincie voorgelegd.

  • Uit de reactie van het Wetterskip (zie Bijlage 12) blijkt dat zij graag hun advies verwerkt zien in het bestemmingsplan. dit verzoek is uitgevoerd.
  • Provincie Fryslân merkt op (zie Bijlage 13) dat nog aanvullend archeologisch onderzoek moet worden verricht. In paragraaf 4.6.3 van deze toelichting is hierop nader ingegaan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De N354 afslag Easterwierum- Reard-Tsienzerbourren is onderdeel van het provinciaal programma KIP waarvoor de investeringskosten gedragen worden door de Provincie.

Ook de investering op de gemeentelijke aantakkingen over korte lengtes zullen door de Provincie gedragen worden. Na realisatie zullen deze stukken worden overgedragen aan de gemeente in zowel eigendom als beheer en onderhoud. Het betreft kleine wijzigingen van de aansluitende wegen.