Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Woudsend - Vosseleane
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1900.TAMOWoudsendVos-ontw

Regels

Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een functiewijziging op de locatie Vosseleane 27 t/m 37 te Woudsend en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22b) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel-omgevingsplan) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân.
In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden.
In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22b.' gelezen worden.

1 Inleidende regels

Artikel 1 Algemene bepalingen

1.1 Toepassingsbereik

  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het eerste lid;
  2. De regels in afdeling 22.2 van het omgevingsplan, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Vosseleane 27 t/m 37 Woudsend, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1900.TAMOWoudsendVos-ontw zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
  1. De begripsbepalingen uit artikel 1.1 van het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân;
  2. Omgevingsplan: het omgevingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân met identificatie /akn/nl/act/gm1900/2020/omgevingsplan;
  3. Deel-omgevingsplan: dit TAM-omgevingsplan voor de locatie Vosseleane 27 t/m 37 Woudsend als vervat in hoofdstuk 22b van het omgevingsplan;
  4. Hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
  5. Hoofdvorm: het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken;
  6. Voorgevel: de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of, als deze niet op de verbeelding is aangegeven, de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
  7. Wonen: activiteit inhoudende de bewoning van een woonruimte.

1.3 Doelen

Voor dit deel-omgevingsplan gelden de volgende doelen:
  1. een gezonde leefomgeving;
  2. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

2.1 Meetbepalingen

Meetbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in artikel 22.24 van het omgevingsplan, zijn van toepassing op dit deel-omgevingsplan. 

2.2 Aanvullende meetbepalingen

  In aanvulling van het bepaalde in lid 2.1 gelden de volgende meetbepalingen:
  1. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  2. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  3. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
    scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
    plaatse van het bouwwerk;
  4. uitzondering ondergeschikte bouwdelen: bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

 

2 Toewijzen van functies aan locaties

Artikel 3 Functie Recreatiewoning

3.1 Algemeen

3.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Recreatiewoning.
3.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
  1. recreatieve bewoning van de bestaande 6 recreatiewoningen;
  2. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 10.

3.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

3.2.1 Hoofdgebouwen
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.1;
  2. Het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 6.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.2, met dien verstande dat de bebouwing die bestond op het moment dat het ontwerp van dit deel-omgevingsplan ter inzage werd gelegd gehandhaafd mag blijven.
3.2.3 Overige bouwwerken
Ten aanzien van het bouwen van overige bouwwerken gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.3.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Algemeen

4.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties met de functie Verkeer - Verblijf.
4.1.2 Functieomschrijving
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn de volgende functies toegelaten:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. met daaraan ondergeschikt de functies zoals opgenomen in artikel 10.

4.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

4.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen is niet toegestaan.
4.2.3 Overige bouwwerken
Ten aanzien van het bouwen van overige bouwwerken gelden de regels zoals opgenomen in lid 6.3.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Algemeen

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

5.2 Beoordelingsregels

5.2.1 Voorrangsregel
Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).
5.2.2 Onderzoeksplicht
Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:
  1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  2. 2500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  3. 5000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE,
en die de bodem dieper dan 0,40 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.3 Toelaatbaarheid bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende functie(s) zijn bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, slechts toelaatbaar wanneer:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  4. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal:
    1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    2. 2500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
    3. 5000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE,
  5. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd;
met dien verstande dat de onder d. en e. genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems.

5.3 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in subsubparagraaf 5.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de functie ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
  3. de aanleg van gronddepots; 
  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; 
  6. het permanent verlagen van het waterpeil;
  7. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 0,40 m onder het maaiveld bedraagt;  
  8. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
5.4.2 Onderzoeksplicht
Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in subsubparagraaf 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
  1. een oppervlakte hebben van maximaal 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  2. een oppervlakte hebben van maximaal 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE, of
  3. een oppervlakte hebben van maximaal 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE,
met dien verstande dat de onder a t/m c genoemde uitzonderingen niet van toepassing zijn op waterbodems;
  1. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
  2. het normale onderhoud betreffen;
  3. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; 
  4. op archeologisch onderzoek gericht zijn; 
  5. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.
5.4.4 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in subsubparagraaf 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
    3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

3 Algemene regels

Artikel 6 Beoordelingsregels bouwactiviteiten

 

6.1 Beoordelingsregels gebouwen

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. in het geval aanduiding 'overige zone - bouwvlak' is opgenomen, is het bouwen van een hoofdgebouw uitsluitend toegestaan ter plaatse van deze aanduiding en ten behoeve van de daar geldende functie(s);
  2. daar waar een gevellijn is opgenomen moet de voorgevel van het hoofdgebouw op deze grens worden gebouwd;
  3. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van gebouwen en overkappingen toegestaan;
  4. de goothoogte, respectievelijk de bouwhoogte, van een gebouw of overkapping mag niet in strijd zijn met de maatvoering zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  5. indien geen maatvoering is opgenomen, geldt uitsluitend het bepaalde in artikel 22.27 jo. artikel 22.36 van het tijdelijk omgevingsplan.
  6. in aanvulling op het bepaalde onder d. en e. geldt dat de bestaande goothoogte, respectievelijk de bestaande bouwhoogte, als maximum hoogte wordt aangehouden indien deze hoger is.

6.2 Beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen overkappingen, gelden de volgende regels:
  1. ten behoeve van de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan' geldende functie(s) is het bouwen van bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  2. in aanvulling op het bepaalde in artikel 22.27 in samenhang met artikel 22.36 van het omgevingsplan, gelden de bouwregels zoals opgenomen onder c. t/m h.;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gebouwen toegestaan', maar niet overlappend met de aanduiding 'overige zone - bouwvlak', geldt dat de gronden voor niet meer dan 70% mogen worden bebouwd; 
  4. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd 0,25 meter;
  5. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van het hoofdgebouw als maximum bouwhoogte geldt indien deze bestaat uit één bouwlaag met een plat dak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,00 meter én 1,00 meter lager dan het hoofdgebouw, indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan 3,00 meter;
  6. de goothoogte, respectievelijk de bouwhoogte, van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt niet meer dan 3,00 meter en 5,50 meter.
 

6.3 Beoordelingsregels overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de maximum bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt 8 meter;
  2. ten aanzien van erf- of terreinafscheidingen geldt het bepaalde in artikel 22.27 sub f. van het omgevingsplan;
  3. in uitzondering op het bepaalde onder b. geldt dat vóór de voorgevelrooilijn uitsluitend erf- of terreinafscheidingen mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 1 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

6.4 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels en de regels zoals opgenomen in artikel 6 van dit deel-omgevingsplan, toch worden verleend als:
  1. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is; en
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Beoordelingsregels karakteristieke bouwwerken

 

7.1 Voorrangsregel

Deze regels gelden primair ten opzichte van de regels van de ter plaatse geldende overige functie(s).

7.2 Beoordelingsregels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - karakteristiek' gelden, primair ten opzichte van de regels bij de ter plaatse toegewezen functie(s), de volgende regels ten aanzien van gebouwen en bouwwerken:
  1. de verschijningsvorm van een gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit deel-omgevingsplan, blijft gehandhaafd;
  2. de verschijningsvorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bepaald door de breedte, hoogte, vorm en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit deel-omgevingsplan, blijft gehandhaafd.

7.3 Uitzondering

In aanvulling op het bepaalde in lid 7.2 is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast, mits dit passend is binnen de op grond van de ter plaatse toegewezen functie(s) geldende beoordelingsregels voor gebouwen of bouwwerken.

Artikel 8 Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies;
  2. Het bepaalde in sub a. is niet van toepassing voor zover het betreft:
    1. tijdelijk gebruik ten behoeve van realisering van functies of het normale onderhoud van gronden of bouwwerken;
    2. opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
    3. opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen;
  3. Tenzij expliciet aangegeven als toegestaan gebruik, wordt het volgende gebruik in ieder geval gerekend tot strijdig met de in dit plan toegedeelde functies:
    1. Het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
    2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
    3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
    4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    6. het gebruik van gebouwen of bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Geluidzone - industrie

 
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein.
9.1.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
In afwijking van de bouwregels bij de andere daar voorkomende functie(s) geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ een toegestaan geluidsgevoelig object alleen mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting op de gevel van het geluidsgevoelige object niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, de verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.

9.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

9.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede aangewezen voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig, onder andere gelet op de windvang, en zijn waarde als landschapsbepalend element.
9.2.2 Beoordelingsregels bouwactiviteiten
Ongeacht het bepaalde in de ter plaatse voorkomende functie(s) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:
  1. binnen een afstand van 100 meter van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande onderste wiek van de molen;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen: de maximale bouwhoogte die bepaald wordt door de formule: H(x) = x/n + c * z, waarbij:
    • H(x) = hoogte bouwwerk
    • c = constante = 0,2
    • x = afstand bouwwerk tot de molen
    • z = askophoogte
    • n = 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied;
  met dien verstande dat een bouwwerk met een bestaande grotere hoogte is toegestaan.
9.2.3 Specifieke beoordelingsregels
In afwijking van subsubparagraaf 9.2.2, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als:
  1. de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast, waarbij advies is gevraagd aan de beheerder van de molen;
  2. het een bouwwerk betreft dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de hoogte en breedte blijven binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;
    2. het bouwwerk wordt aan een bestaand bouwwerk gebouwd, dan wel vrijstaand opgericht binnen een afstand van ten hoogste 10 meter uit bestaande bouwwerken;
    3. het vloeroppervlak bedraagt in totaal niet meer dan 10% van de bouwwerken waarachter wordt gebouwd.
9.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde functie(s), een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen van gronden;
  2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
voor zover hoger dan de op grond van de in subsubparagraaf 9.2.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.
9.2.5 Uitzondering
Het bepaalde in subsubparagraaf 9.2.4 is niet van toepassing, voor zover de werken of werkzaamheden het normale onderhoud betreffen.

Artikel 10 Toegestane ondergeschikte functies

Ter plaatse van het werkingsgebied van dit deel-omgevingsplan zijn tevens de volgende functies toegestaan, mits ondergeschikt aan de ter plaatse toegewezen functie(s):
  1. groenvoorzieningen;
  2. wegen en paden;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. bermen en beplanting;
  6. sport- en speelvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. parkeervoorzieningen, waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.

Artikel 11 Regels ten aanzien van parkeergelegenheid

Ten aanzien van parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het omgevingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en  worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien,  mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
 

Artikel 12 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit deel-omgevingsplan.