Plan: | Herontwikkeling perceel Burgt 8 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0755.BPHBOEKburgt8-ON01 |
Boekel heeft een forse woningbouwopgave. De Burgt is in beeld als nieuwe woningbouwlocatie. In plangebied de Burgt is ruimte voor circa 600 woningen in totaal, waarvan in het eerste deel van de eerste fase (fase 1a) maximaal 52 woningen gerealiseerd kunnen worden. In de tweede fase, fase 1b, kunnen maximaal 200 woningen gerealiseerd worden. In voorliggende particulier plan voor de herontwikkeling van het perceel Burgt 8, dat aansluit op fase 1b, kunnen maximaal 30 woningen gerealiseerd worden.
Zowel fase 1a als fase 1b van het woongebied De Burgt zijn al planologisch verankerd in de bestemmingsplannen 'De Burgt, fase 1a' respectievelijk 'De Burgt, fase 1b. Het voorliggende bestemmingsplan ten behoeve van de herontwikkeling van perceel Burgt 8, sluit qua plansystematiek aan op het bestemmingsplan voor fase 1b.
Het plangebied is aangekocht door Van Stiphout Projectontwikkeling bv (hierna: initiatiefnemer) en de locatie grenst aan fase 1b waardoor goed aangesloten kan worden op het stedelijk weefsel van Boekel. Om plantechnische redenen is tevens het bedrijfsperceel de Burgt 8 binnen de plangrens meegenomen. Op dit perceel vindt een transformatie naar wonen met kleinschalige bedrijvigheid plaats.
Om woningbouw mogelijk te maken in het plangebied is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen ter hoogte van het perceel de Burgt 8 in Boekel en staat kadastraal bekend als gemeente Boekel, sectie M, nr's 521 en 522, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 14.080 m². De Burgt is een weg aan de noordelijke dorpsrand van Boekel. Het plangebied wordt globaal gezien begrensd door:
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Bestemmingsplan 'Omgevingsplan Buitengebied 2016
Op 22 februari 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Omgevingsplan Buitengebied 2016' vastgesteld. Het grootste deel van het plangebied valt binnen dit plan. Het plangebied, gelegen ten noorden van het Burgtsepad en De Burgtsche Loop, is in het omgevingsplan aangeduid als 'woonwerklandschap'.
Het woonwerklandschap wordt gekenmerkt door een waardevol agrarisch cultuurlandschap dat bestaat uit afwisseling tussen open, oude akkers en de geslotenheid van linten en buurtschappen met hun karakteristieke bebouwing en beplanting. Met rood is op navolgende afbeelding de legenda-eenheid ‘Woonwerklandschap met buurtschappen’ aangeduid:
Uitsnede omgevingsplan met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Op navolgende functiekaart is aangegeven dat in het plangebied van voorliggend plan op één perceel een niet-agrarisch bedrijf in milieucategorie 3.2 toegestaan is in de vorm van een timmerfabriek annex meubelmakerij:
Nieuwe ontwikkelingen in het woonwerklandschap moeten bijdragen aan het behouden en/of versterken van de landschapskarakteristieken: kleinschaligheid, een grillige verkaveling, aaneengesloten beplantingselementen en open enken (open, hoger gelegen akkers). Daarnaast is het behoud/bescherming van zichtlijnen en oude (historische) structuren, zoals zandpaden en steilranden en kansen benutten voor akkerrandbeheer (kruidenrijke rand) van belang.
De kwaliteit van het woonwerklandschap kan verbeterd worden door onder andere het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede initiatieven op het gebied van toerisme en recreatie. De activiteiten zijn naar aard en schaal passend in de omgeving. Bij ontwikkelingen moet er sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst.
Bestemmingsplan de Burgt, fase 1b
De centrale ontsluitingsweg door onderhavig plangebied is in dit bestemmingsplan voor fase 1b al voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Omdat het wegverloop op ondergeschikte onderdelen wordt aangepast (het tracé krijgt een meer vloeiend verloop) zijn ook deze gronden in onderhavig bestemmingsplan meegenomen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 30 woningen in diverse typologieën, in de aanleg van woonstraten en parkeerplaatsen en de realisatie van groene ruimten. Binnen de regels van de geldend(e) plan(nen) is dit niet mogelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt het initiatief juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In het westelijk deel van het plangebied is op dit moment een niet-agrarisch bedrijf in milieucategorie 3.2 toegestaan in de vorm van een timmerfabriek annex meubelmakerij. Op navolgende afbeeldingen is de locatie van de bestaande bebouwing in het plangebied te zien:
Uitsnede basisregistratie grootschalige topografie met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Op voorgaande afbeelding is duidelijk te zien dat er een watergang loopt, direct aangrenzend aan de zuidzijde van het plangebied. Dit betreft de watergang de Burgtsche Loop.
Vogelperspectief plangebied in zuidelijke richting
Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een paardenweide met daarin een vijver, met aan de west-, oost-, en zuidzijde daarvan opgaande beplanting:
Op navolgende afbeelding een impressie van de voormalige stal, die tot op heden onderdeel in gebruik is bij de timmerfabriek annex meubelmakerij, met daarachter de deel met het zwart dak met wolfseinde (ook bedrijfsmatig in gebruik) en de bedrijfswoning met het rode dak:
Er is een verkavelingsopzet gemaakt voor de toekomstige situatie in het plangebied, dat verdeeld is in meerdere deelgebieden:
Verkavelingsopzet (Bron: Omni Architecten, d.d. 24 maart 2023)
Woonvlek noord
In deze woonvlek worden 7 aaneengebouwde woningen gerealiseerd in de vorm een driekapper en een vierkapper. De woningen bestaan uit één bouwlaag (aan de achterzijde) à ruim anderhalve bouwlaag (aan de voorzijde) met kap. Daarmee sluiten de goot- en bouwhoogten van deze woningen zo veel als mogelijk aan bij de overige bebouwing aan de Burgt.
Woonvlek west
In deze woonvlek worden 14 rijwoningen gerealiseerd, bestaande uit twee bouwlagen met kap. De tussenwoningen betreffen starterswoningen. De hoekwoningen zijn voorzien van een eigen inrit en daarmee iets duurder.
Tevens worden in deze woonvlek 2 twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd op het hoekpunt waar beide wegen in het plangebied elkaar kruisen.
Woonvlek oost
In deze woonvlek worden 6 twee-onder-één-kap woningen en 1 vrijstaande woning gerealiseerd, bestaande uit twee bouwlagen met kap. Alle woningen zijn voorzien van een aangebouwde garage.
Bestaand erf Burgt 8
Op dit bestaande bedrijfsperceel vindt een transformatie naar wonen plaats. De bestaande bedrijfsactiviteiten worden teruggebracht tot een kleinschalige meubelmakerij uit maximaal milieucategorie 2. Deze bedrijfsactiviteiten zijn ondergeschikt aan de woonfunctie, met een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 200 m². Dit is als zodanig ook in de regels en op de verbeelding vastgelegd. De bestaande bedrijfswoning wordt daarnaast omgezet naar een burgerwoning. Ook worden een bestaande voormalige stal, een hok en een deel van een bestaande schuur gesloopt. Dit is weergegeven op navolgende afbeelding:
In aansluiting op de voorwaarden van de gemeente voor principemedewerking aan transformatie van dit bestaande erf blijft er maximaal 250 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig, bestaande uit een hobbyruimte van circa 161 m² een veranda van circa 65 m² en een tuinkamer van circa 24 m², samen 161 + 65 + 24 = 250 m². Deze maximum oppervlakte is ook in de regels vastgelegd.
Daarnaast zal er aan de westzijde van het erf nog een tijdelijke mantelzorgwoning worden gerealiseerd voor een familielid van de eigenaar van het perceel aan de Burgt 8. Deze mantelzorgwoning van circa 90 m² wordt niet specifiek met dit bestemmingsplan bestemd, maar kan gerealiseerd worden op basis van de regels voor vergunningvrij bouwen in het achtererfgebied. Dit kan tot een oppervlakte van 100 m² bovenop de maximum toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
Landschappelijke inpassing
Het bestaande woon c.q. bedrijfsperceel Burgt 8, aan de noordwestzijde van het plangebied, blijft in afgeslankte vorm gehandhaafd. Om een goede afscherming te kunnen krijgen tussen het nieuwe woongebied en het perceel Burgt 8 wordt op zowel de oostelijke perceelsgrens alsmede de zuidelijke perceelsgrens van dit laatst genoemde perceel een gaashekwerk geplaatst dat is begroeid met hedera. Aan de westelijke grens van het perceel Burgt 8 blijft de bestaande beplanting behouden. Dit geldt ook voor de beplanting in het deel van het plangebied ten oosten van de nieuwe ontsluitingsweg. De bestaande beplanting aan de westzijde en de zuidzijde van deze oostelijke woonvlek in het plangebied blijft gehandhaafd. Op navolgende afbeelding is dit weergegeven met de aanduiding 'zone te behouden begroeiing':
De bomen die weg moeten voor de nieuwe ontsluitingsweg door het plangebied zijn al gecompenseerd in deelgebied 1b van woonwijk de Burgt, ten zuiden van het plangebied, in de vorm van andere groen- en natuurvoorzieningen.
De toekomstige openbare groenvoorzieningen in het plangebied zijn op navolgende afbeelding weergegeven. Dit betreft het noordwestelijke deel van de 'zone te behouden begroeiing' op voorgaande afbeelding (circa 220 m²), een klein stukje groen dat ter hoogte van de bocht in de centrale ontsluitingsweg is gelegen (circa 100 m²) en een grote openbare groene zone aan de noordoostzijde van het plangebied (circa 1.130 m²). Op navolgende afbeelding zijn deze groen omkaderd zones te zien:
Ligging openbare groenzones in plangebied (groene omkadering)
In samenspraak met de gemeente wordt de definitieve inrichting van deze openbare groenstroken nader bepaald in de nadere civiele uitwerking van het plangebied.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Op basis van jurisprudentie is bij een toevoeging van 11 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van 30 woningen op gronden die nu nog bestemd zijn als 'bedrijf' of 'agrarisch'. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
De woningen worden in eerste instantie gebouwd ten behoeve van de woningvraag vanuit de gemeente Boekel. Het ruimtelijke verzorgingsgebied strekt zich daarmee uit tot de gemeentegrens.
Uit de ‘bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020’ blijkt dat er in Boekel rekening gehouden moet worden met een toename van de woningvoorraad van 390 woningen in de periode 2020 - 2030, zie ook subparagraaf 3.2.4.
Op basis van het gemeentelijke woningbehoefteonderzoek (zie subparagraaf 3.3.3) kan worden onderschreven dat er daadwerkelijk behoefte is aan de geplande woningbouw in voorliggend plan. In het berekende Trendscenario is de woningbehoefte in de periode 2020 - 2030 geraamd op +630 woningen.
Op basis van de prognose van de provincie, het berekende trendscenario en de kwalitatieve woningbehoefte kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan de toevoeging van 30 grondgebonden woningen in de gemeente Boekel in de woningtypologieën (21 aaneengebouwde woningen, 8 twee-aaneengebouwde woningen en 1 vrijstaande woning) waarvan de bouw in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt.
Als het woningbouwplan voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van de kern Boekel in een gebied dat op de structuurvisie van Boekel aangewezen is als 'woonwerklandschap' en ‘lintbebouwing/ buurtschap’ (zie subparagraaf 3.3.1). Op de structurenkaart van de Structuurvisie 2010-partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangeduid als ‘zoekgebied verstedelijking’ en op de kaarten behorende bij de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied aangeduid als ‘Verstedelijking afweegbaar’.
De gemeente Boekel verzoekt Gedeputeerde Staten om tot grenswijziging in de Interim Omgevingsverordening over te gaan met als gevolg dat het hele plangebied, dat nu buiten het ‘stedelijk gebied’ ligt (met de legendaeenheid ‘verstedelijking afweegbaar’), toegevoegd wordt aan het ‘stedelijk gebied’. Hiermee komt het plangebied te liggen binnen de provinciale begrenzing van het ‘stedelijk gebied’. In de regels en op de verbeelding zijn hiertoe de gebiedsaanduidingen 'overige zone – in Interim omgevingsverordening toe te voegen [Stedelijk gebied]' en 'overige zone – in Interim omgevingsverordening te verwijderen [Landelijk gebied]' opgenomen.
Na deze grenscorrectie kan de conclusie getrokken worden dat het plangebied gelegen is in bestaand stedelijk gebied. Tevens voorziet het plan in een kwalitatieve woningbehoefte. Hiermee voldoet het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Op 19 maart 2014 trad de structuurvisie in werking. Dit is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Op de Structurenkaart van de structuurvisie is het plangebied op de kaart stedelijke structuur aangeduid als ‘Zoekgebied verstedelijking’.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Brabant heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot een top kennis- en innovatieregio op Europees niveau. Daarvoor is agglomeratiekracht nodig maar Brabant wil zijn stedelijk gebied niet laten uitgroeien tot een klassieke metropool. De provincie vindt het daarom belangrijk dat er verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Het op peil houden van het voorzieningenniveau is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De fysieke leefomgeving levert een bijdrage aan de gezondheid, bijvoorbeeld door goed toegankelijke voorzieningen, een groene leefomgeving, water, een veilige infrastructuur en biedt ruimte voor vrijetijdsbesteding.
In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. De leefbaarheid is een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden. In de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied.
De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
Planspecifiek
Het voorliggend initiatief past in schaal en aard bij de kern Boekel. Het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen) van de gronden die in het gebied liggen met de aanduiding 'zoekgebied verstedelijking' is noodzakelijk om te voorzien in de stedelijke ruimtebehoefte van Boekel. De woningen in het plangebied voorzien in een lokale behoefte en dragen bij aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in een kern in het landelijk gebied. Hiermee draagt het initiatief bij aan de ambities in de structuurvisie.
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Planspecifiek
Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen toegevoegd aan een kern in het landelijk gebied. De nieuw te bouwen woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de verplichting om Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) te bouwen en hebben ze een inspanningsverplichting voor nul-op-de-meter woningen.
De Omgevingsvisie Noord-Brabant vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Naast één omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook één omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren.
Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse Omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. De Omgevingsverordening vervangt onder andere de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening Ontgrondingen, de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening wegen. In de Omgevingsverordening staan regels voor burgers en bedrijven, dit zijn zogenaamde algemene regels voor activiteiten. Deze algemene regels geven bijvoorbeeld ook aan of er een vergunning nodig is. Maar ook voor bestuursorganen van de overheid, dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het omgevingsplan moeten opnemen of aan het Waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, maakt de provincie eerst een Interim Omgevingsverordening. Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Doordat de Omgevingswet volgens huidige planning pas op 1 januari 2024 in werking treedt, kan er nog geen invulling worden gegeven aan deze wet. De Provinciale Staten heeft de Interim omgevingsverordening in oktober 2019 vastgesteld.
Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de definitieve Omgevingsverordening vastgesteld. Daarin worden zowel aanpassingen vanwege de Omgevingswet meegenomen, als ook beleidswijzigingen gebaseerd op programma’s. De omgevingsverordening treedt gelijk met de Omgevingswet in werking.
De woningen in het voorliggende plan zijn geprojecteerd in de structuur ‘Verstedelijking afweegbaar’:
Uitsnede kaart 3: 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed' Interim Omgevingsverordening met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Verstedelijking afweegbaar
Een bestemmingsplan kan ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Het plangebied is volgens de Interim Omgevingsverordening gelegen binnen de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. In deze zoekgebieden geldt dat voor stedelijke ontwikkelingen, moet worden voorzien in landschappelijke inpassing van de ontwikkeling en er daarnaast een bijdrage in ruimtelijke kwaliteitsverbetering dient te worden geleverd. Bij het omzetten van een agrarisch bestemming en een bedrijfsbestemming naar woningen in een stedenbouwkundige samenhang zoals in onderhavig geval, is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De toelichting van het bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt moet een verantwoording te geven van de wijze waarop de uitvoering hiervan is verzekerd.
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) worden zaken regionaal afgestemd door de gemeenten. In het RRO is een afsprakenkader vastgesteld over de wijze waarop regionaal omgegaan wordt met deze landschappelijke kwaliteitsverbetering. Voor planmatige stedelijke ontwikkelingen, zoals het onderhavige plan, is afgesproken dat dit een vaste afdracht per vierkante meter is, te stellen op 1 % van de uitgifteprijs. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering en de handhaving van de kwaliteitsverbetering.
Voor planmatige ontwikkelingen zoals onderhavige herontwikkeling van het perceel Burgt 8 moet er een storting in een landschapsfonds of bijdrage in natura in landschapsversterkend project plaatsvinden. Met behulp van een berekening is gekeken naar de uitgeefbare oppervlakte van het plangebied afgezet tegen de huidige waarde (zie bijlage 1). Dit komt neer op een 1%-bijdrage van € 15.748,-. Dit bedrag wordt gecompenseerd door a) de grondbewerking en aankoop van de nieuwe beplanting in het plangebied, b) de levering en aanplant van nieuwe bomen in het plangebied en c) het wegwerken van het achterstallig onderhoud aan de te behouden bestaande bomen/ struiken aan de zuidoostzijde van het plangebied.
Duurzame stedelijke afronding van de wijk
In het bestemmingsplan voor fase 1b, ten zuiden van de Burgtse Loop (die de zuidelijke grens vormt van onderhavig plangebied), is vooruitlopend op eventuele woningbouw in onderhavig plangebied (herontwikkeling perceel Burgt 8) al aangeven dat bij eventuele nieuwe bebouwing aan de straat Burgt (= de noordelijke grens van onderhavig plangebied) qua woningtype en perceelgrootte aansluiting moet worden gezocht bij het bestaande buurtschap Burgt. Dit kan door ter plaatse ruime kavels met vrijstaande woningen en/of twee-onder-één-kapwoningen te realiseren, die georiënteerd zijn op de Burgt. In het ontwerp voor onderhavig plangebied is hier bij aangesloten (zie voor de beoogde verkavelingsopzet paragraaf 2.2). Door hier wat grotere woningen te realiseren wordt de structuur van het buurtschap de Burgt doorgetrokken langs dit gelijknamige bebouwingslint en is sprake van een duurzame stedelijke afronding richting het buitengebied aan de noordzijde.
Grenswijziging in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Het betreft hier een uitbreiding van de kern Boekel en daarom verzoekt de Gemeente Boekel de Gedeputeerde Staten om tot grenswijziging over te gaan. Conform de procedureregels uit de Interim Omgevingsverordening is dit verzoek tot grenswijziging in dit (ontwerp)bestemmingsplan opgenomen door middel van de twee gebiedsaanduidingen 'overige
zone – in Interim omgevingsverordening toe te voegen [Stedelijk gebied]' en 'overige zone – in Interim
omgevingsverordening te verwijderen [Landelijk gebied]'.
Planspecifiek
De woningen in het voorliggende plan zijn geprojecteerd binnen de aanduiding ‘Verstedelijking afweegbaar’. De bebouwingsstructuur sluit aan op de structuur van de kern Boekel.
Bij de nieuwe invulling is nadrukkelijk gezocht naar een zorgvuldige indeling in verband met het karakter en we natuurwaarden van de locatie. De bestaande groenstructuren aan de zuidoostzijde van het plangebied blijven behouden. Hiermee wordt de huidige kwaliteit zo veel mogelijk behouden en versterkt. Water kan goed opgevangen worden in het plan hittestress wordt tegengegaan door een beperkte mate van verharding.
Binnen Stedelijk Gebied kan de gewenste ontwikkeling niet geheel gerealiseerd worden. Er is tevens geen cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed dat ingezet zou kunnen worden om de gewenste ontwikkeling te kunnen realiseren.
‘Zorgvuldig ruimtegebruik' geldt als basisprincipe van de Interim omgevingsverordening en is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied en dat de ruimte binnen stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Vanuit de ladder voor verstedelijking die in het besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden daarom ook voorwaarden. De Laddertoets is opgenomen in subparagraaf 3.1.3.
Het hele plangebied valt binnen de aanduiding ‘Verstedelijking afweegbaar’, waar in het plan groen, verkeer en woningen geprojecteerd. Door het behouden van de groenstructuren aan de zuidoostelijke rand van het plangebied houdt de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied. Daarnaast is bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan in het plangebied zoveel mogelijk rekening gehouden met een duurzame stedelijke afronding van de wijk.
De Gemeente Boekel verzoekt de Gedeputeerde Staten om tot grenswijziging in de Interim Omgevingsverordening over te gaan met als gevolg dat het plangebied in zijn geheel toegevoegd wordt aan het ‘stedelijk gebied’. Hiermee komt het hele plangebied in ‘stedelijk gebied’ te liggen.
In subparagraaf 3.2.4 van voorliggende toelichting wordt ingegaan op de regionale afspraken met betrekking tot woningbouw. Uit deze subparagraaf blijkt dat het plan past binnen de afspraken die op regionaal niveau zijn gemaakt.
Naast bovenstaande is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, waaronder de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de ecologische waarden en andere relevante milieuaspecten. De verantwoording hiervan bevindt zich in hoofdstuk 4 van voorliggend bestemmingsplan. De ontwikkeling is derhalve passend binnen de regels van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
In het Regionaal Perspectief op Wonen (Meerjarenperspectief 2021 – 2024) hebben de gemeenten van de regio Noordoost Brabant West vastgelegd welke regionale opgaven zij zien en welke gezamenlijke ambities zij hebben op het beleidsterrein Wonen.
In deze uitvoeringsagenda wordt, op basis van de opgaven en ambities uit het meerjarenperspectief, terug geblikt op 2020 en vooruit gekeken naar 2021. De inzet van het regionale overleg op de meerjarige thema’s wordt hier concreet gemaakt.
Woningbouwaantallen
In september van 2020 zijn de nieuwe woningbouwprognoses van de provincie Noord-Brabant gepubliceerd. Hierin is aangegeven dat er voor de periode tot 2040 390 woningen nodig zijn in Boekel om in de woningbouwbehoefte te kunnen voorzien.
Planspecifiek
Op basis van de woningbouwprognose van de provincie kan geconcludeerd worden dat in Boekel behoefte is aan circa 390 extra woningen. Na aftrek van de 200 woningen in 'De Burgt, fase 1b', resteert nog een opgave van circa 190 woningen. In het voorliggende plan worden maximaal 30 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van Boekel. Het bestemmingsplan is flexibel opgezet zodat naar behoefte gebouwd kan worden. Hierdoor ontstaat een kwantitatief en kwalitatief passend woningaanbod. De regionale afstemming heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Er zijn geen bezwaren tegen voorliggend initiatief. De conclusie van het overleg luidde:
"Het woningbouwprogramma van 'Herontwikkeling perceel Burgt 8' komt, door de diversiteit aan woningbouw, tegemoet aan de lokale behoefte uit Boekel. Het plan biedt ruimte aan veel verschillende doelgroepen, met een duidelijke focus op starters en doorstromers. De winst wordt vooral gezien in het wegbestemmen van een zware bedrijfsbestemming met milieucategorie 3.2 en het realiseren van 10 starterswoningen tegen een zeer lage prijs."
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief goed aansluit bij het Regionaal Perspectief op Wonen.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Op 13 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Boekel de ‘Structuurvisie Boekel’ vastgesteld. De Structuurvisie legt op hoofdlijnen vast wat de kenmerken en hoofdfuncties van gebieden zijn. Het geeft de richting aan van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Boekel.
Visie op hoofdlijnen: Wonen
In de Structuurvisie Boekel is aangegeven dat Boekel een gemeente wil zijn met een eigen identiteit; een zelfstandige gemeente met een voorzieningenaanbod dat voorziet in de behoeftes van de eigen inwoners. Boekel wil bouwen voor de eigen woningbehoefte. Men wil de inwoners van Boekel graag in de gemeente houden. Een belangrijke taak voor de gemeente is dan ook om te voorzien in voldoende woningen voor verschillende doelgroepen. Dit kan zowel op inbreidings- als op uitbreidingslocaties.
Ruimtelijk Casco
Onderdeel van de structuurvisie is het Ruimtelijk Casco. Het Ruimtelijk Casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Boekel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen.
Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk Casco bestaat uit een kaartbeeld en toelichting. Deze twee zijn nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De toelichting kan beschouwd worden als een uitgeschreven legenda, waarbij per legenda-eenheid staat beschreven waar het element betrekking op heeft en welke ruimtelijke strategie erbij hoort. Het plangebied is gelegen binnen de zones 'woonwerklandschap' en ‘lintbebouwing/ buurtschap’.
Uitsnede ruimtelijk casco met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Woonwerklandschap
Het gebied dat is aangeduid als ‘woonwerklandschap’ moet een kwaliteitsimpuls krijgen door bijvoorbeeld het stimuleren van initiatieven voor ontplooiing van wonen en kleinschalige bedrijvigheid alsmede op het gebied van toerisme en recreatie. Ontwikkelingen moeten samen gaan met verbetering van landschappelijke elementen. Nieuwe locaties dienen win-win situaties op te leveren voor landschap en leefbaarheid.
Nieuwbouw moet in maat en schaal passen in zijn omgeving. Er moet op een dorpse manier gebouwd worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied voor wat betreft typologie en prijsklasse.
Lintbebouwing/buurtschap
De lintbebouwing en de buurtschappen in het buitengebied of grenzend aan de bebouwde kom worden als ‘de parels van Boekel’ beschouwd. De linten en buurtschappen zijn in de loop der jaren gegroeid en zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau. De linten en buurtschappen worden gekenmerkt door de variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld moet zoveel mogelijk behouden blijven. De linten en buurtschappen mogen niet aan elkaar groeien en moeten hun solitaire karakter behouden. In principe is binnen de linten en buurtschappen alleen vervangende nieuwbouw toegestaan. De nieuwbouw moet het bestaande karakter respecteren. Verdichting van of functiewijzigingen binnen het lint/de buurtschap zijn in bepaalde gevallen toegestaan. Dit dient wel gekoppeld te worden aan ruimtelijke kwaliteitswinst.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in woningen waaraan behoefte is in de kern Boekel. De nieuwbouw past in de maat en schaal van de omgeving en er wordt op een dorpse manier gebouwd. De beoogde nieuwbouw aan de noordzijde van de Burgtsche Loop krijgt de vorm van een buurtschap met een eigen karakteristiek en zorgt tevens voor een versterking van de bebouwingsstructuur aan de zuidzijde van de Burgt. Daarmee wordt afgeweken van het principe dat alleen vervangende nieuwbouw is toegestaan in het plangebied, maar dit is aanvaardbaar vanwege de grote druk op de woningmarkt en de tijd die verstreken is tussen het vaststellen van de structuurvisie en dit bestemmingsplan. Daarnaast gaan de ontwikkelingen samen met een verbetering en versterking van de aanwezige landschappelijke elementen. Hierdoor ontstaat een win-win situatie voor het landschap en de leefbaarheid van Boekel. Hiermee sluit het initiatief goed aan bij de structuurvisie Boekel.
In oktober 2016 heeft de gemeenteraad de strategische visie 'Gastvrij & Actief naar 2030' vastgesteld. De visie is de leidraad bij het bepalen van de koers van het gemeentebeleid. Hierbij is een integrale aanpak van wonen, werken en leven het uitgangspunt.
Het streven is een leefbaar, veilig, gezond en groen Boekel, waar het echt prettig wonen is en voldoende gebouwd wordt voor jong en oud. Deze missie is in de visie geconcretiseerd in een aantal streefbeelden. De streefbeelden geven een omschrijving van hoe Boekel er in 2030 wenselijk uitziet. Hieronder zijn de relevante onderdelen uit de beschreven streefbeelden beschreven. In de subparagrafen 3.2.4 en 3.3.3 is/ wordt ingegaan op de kwantitatieve aspecten van het wonen in Boekel.
Streefbeeld Wonen
De gemeente Boekel wil op de eerste plaats haar eigen bevolkingsgroei opvangen en ruimte bieden voor voldoende woningen. Een zekere groei in het aantal woningen is ook nodig om het woningaanbod optimaal af te stemmen op de diverse doelgroepen. Daarnaast zorgt de afname van het gemiddeld aantal bewoners per woning ook voor extra druk op de woningmarkt. Hierbij moet worden aangetekend, dat de woningbouwproductie is opgehoogd in verband met een taakstelling voor de huisvesting van statushouders en vluchtelingen. Voor een deel van deze woningen is plancapaciteit aanwezig. Voor de resterende behoefte wordt onderzoek gedaan naar nieuwe locaties en uitbreiding van bestaande locaties. In eerste instantie wordt gezocht naar inbreidingslocaties, maar het benutten van uitbreidingslocaties wordt niet uitgesloten.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief betreft de toevoeging van maximaal 30 woningen direct aansluitend op bestaand stedelijk gebied. Het initiatief sluit hiermee goed aan op de strategische visie.
Adviesburo Companen heeft in 2019 een onderzoek afgerond naar de woningbehoefte in de gemeente Boekel (Woningbehoefteonderzoek gemeente Boekel, 22 januari 2019). In 2021 is de marktanalyse geactualiseerd (Actualisatie marktanalyse 2021, Companen, 10 februari 2021). In deze onderzoeken is een aanzet tot een woningbouwprogramma gegeven. Tevens is in de actualisering marktanalyse ingegaan op het verschil in de bevolkingsprognoses van 2017 en 2020.
Bevolkingsprognose 2017 en 2020
Er zijn duidelijke verschillen tussen de provinciale prognose uit 2017 en uit 2020. Ten eerste is er een verschil in het startjaar. In de prognose uit 2017 lag het aantal geprognosticeerde inwoners bijna 200 personen lager dan het feitelijke aantal inwoners in 2020 in de gemeente Boekel (10.785 personen). Met andere woorden: het aantal inwoners is sterker toegenomen dan in de prognose uit 2017 becijferd is. Daarnaast valt op dat de groei van het aantal personen in de prognose uit 2017 hoger is dan uit de prognose uit 2020 blijkt:
In de doorrekening wordt rekening gehouden met een binnenlands migratiesaldo van 0. Terwijl in de afgelopen tien jaar sprake was van een positief migratiesaldo. Dit geldt zowel voor de korte termijn (2015-2020) als de lange termijn (2010-2020). Op basis hiervan concluderen we dat de input met betrekking tot het migratiesaldo sterk afwijkt van de feitelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren.
Huishoudensprognose
De verschillen tussen beide prognoses qua huishoudensontwikkeling zijn minder groot. De prognose van 2020 gaat uit van een groei van +355 huishoudens in de periode tot 2030. De prognose uit 2017 laat een vergelijkbaar beeld zien.
Vanwege de onzekerheden die samenhangen met de ontwikkeling van het migratiesaldo is er een aanvullend scenario uitgewerkt dat beter aansluit bij de feitelijke migratieontwikkeling van de afgelopen jaren. Dit scenario kan worden gezien als een trendscenario op basis van de ontwikkeling in de afgelopen jaren. De input voor het migratiesaldo is afgeleid op basis van ontwikkelingen uit het verleden en ziet er als volgt uit:
Verwachte ontwikkeling bevolking Trendscenario
In navolgende tabel zijn de resultaten weergegeven van het Trendscenario. De verwachting is dat bij een binnenlands migratiesaldo van 60 personen per jaar het aantal inwoners van de gemeente Boekel tot en met 2030 met ruim 950 personen toeneemt.
Door de vergijzing verandert de samenstelling van de bevolking. In de komende tien jaar neemt het aantal 65-plussers toe en dan met name de groep van 75 jaar en ouder.
Verwachte ontwikkeling huishoudens Trendscenario
Het aantal huishoudens in het Trendscenario is berekend op basis van dezelfde ontwikkeling van het aantal personen per huishouden als in de provinciale prognose. Hierbij geldt dat het aantal personen per huishoudens daalt van 2,59 in 2020 naar 2,42 in 2040. Samengevat ziet de ontwikkeling van het aantal huishoudens er in het Trendscenario als volgt uit. Het aantal huishoudens neemt toe met +590 in de periode tot 2030. Dit zijn 235 huishoudens meer ten opzichte van de provinciale prognose:
De vergrijzing van de bevolking is ook terug te zien in de ontwikkeling van het aantal huishoudens naar samenstelling.
Verwachte ontwikkeling woningvoorraad Trendscenario
Op dezelfde wijze is de vertaling gemaakt naar de verwachte ontwikkeling van de woningbehoefte. Hierbij is rekening gehouden met inloop van het woningtekort en de benodigde leegstand om te kunnen verhuizen (frictieleegstand). In het Trendscenario is de woningbehoefte in de periode 2020-2030 geraamd op +630 woningen:
Advies ten aanzien van de prognoses
Het is realistisch om te veronderstellen dat het binnenlands migratiesaldo op korte termijn hoger ligt dan het uitgangspunt dat is gehanteerd in de provinciale prognose. Op dit moment sluit het Trendscenario op korte termijn daarom het meest aan bij de huidige verwachtingen. Dit betekent ook dat de huidige marktvraag hoger uitvalt dan becijferd in de provinciale prognose. Gelet op het feit dat migratiebewegingen grillig verlopen is het overigens geen garantie dat er in de komende jaren sprake zal blijven van een constant hoge instroom. Dit is mede afhankelijk van de bouwbouwproductie in omliggende gemeenten (zoals bijvoorbeeld in Gemert-Bakel en Uden). Daarom strekt het tot de aanbeveling om de migratiebewegingen en nieuwbouwproductie te blijven monitoren. En daar ook het bouwprogramma op af te blijven stemmen.
Op basis van de analyse van de kwalitatieve woningvraag en het feitelijk verhuisgedrag heeft Companen de volgende conclusies getrokken:
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan geeft ruimte aan maximaal 30 woningen in de kern Boekel. Zowel in de prognose van de provincie als in het trendscenario gericht op de gemeente Boekel is er behoefte aan 30 woningen. Naast kwantitatief voorziet het initiatief ook kwalitatief in de behoefte naar woningen. Daarnaast kent het bestemmingsplan flexibiliteit met betrekking tot de te bouwen typologie waardoor het plan goed kan inspelen op de actuele marktvraag. In het plan is ruimte opgenomen voor 21 aaneengebouwde woningen (rijwoningen), 8 twee aaneengebouwde woningen (twee-onder-één-kap- woningen) en 1 vrijstaande woning. Hiermee sluit het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief goed aan bij de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek en de actualisatie van de marktanalyse.
De gemeenteraad heeft de woonvisie 2020 - 2030 op 12 december 2019 vastgesteld.
Woningbouwopgave
De gemeente legt de focus in de woonvisie bij enkele specifieke opgaven. De belangrijkste daarin is de grote woningbouwopgave voor de komende jaren. Een belangrijk deel daarvan wordt ingevuld op de uitbreidingslocatie de Burgt aan de noordoostzijde van Boekel. Maar ook op inbreidingslocaties zal gebouwd gaan worden. Om de juiste woningen te bouwen is een uitgebreid woningbehoeftenonderzoek uitgevoerd dat in de woonvisie uitgewerkt is naar een woningbouwprogramma. In de woonvisie is gesteld dat het belangrijk is dat de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen van de gemeente op peil blijft. Woningbouw kan daar een bijdrage aan leveren.
Voor de periode tot en met 2029 ligt er een opgave om de woningvoorraad in Boekel met ten minste 615 woningen uit te breiden om te kunnen voorzien in de grote woningvraag. Daarbij wil de gemeente vooral flexibel inspelen op de actuele marktvraag.
Flexibel ingericht woningbouwprogramma
Om te voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte geeft het in 2019 uitgevoerde woningmarktonderzoek (in 2021 geactualiseerd, zie subparagraaf 3.3.3) voor de eerstkomende jaren een goede indicatie van de marktsegmenten waar de gemeente aanbod in wil creëren. Op basis van deze analyse hanteert de gemeente een globaal woningbouwprogramma voor de invulling van haar woningbouwlocaties:
Voor dit woningbouwprogramma geldt dat het als ‘richtinggevend’ gezien moet worden. In de loop der tijd zullen woonwensen veranderen op basis van nieuwe trends. Dan moet er voldoende ruimte zijn voor particulieren, ontwikkelaars en woningcorporaties om op deze nieuwe trends in de woningbehoefte in te spelen.
Zorgvuldig ruimtegebruik
In haar Brabantse Agenda Wonen (2017) benadrukt de Provincie dat de woningbouwopgave met name op inbreidingslocaties gerealiseerd dient te worden. Op die manier blijft het groene buitengebied zoveel mogelijk gespaard. Daarbij benadrukt de Brabantse Agenda Wonen dat ‘zorgvuldigheid boven zuinigheid gaat’. Dit houdt in dat als inbreiding te zeer ten koste gaat van groen en open ruimte binnen bestaand stedelijk gebied er geen sprake meer is van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat te veel verdichting leidt tot een afname van klimaatadaptatie, volksgezondheid en een toename van hittestress. De gemeente Boekel kan zich in dat uitgangspunt volledig vinden. De kracht van de woongemeente Boekel bestaat juist uit het aantrekkelijke dorpse woonmilieu met groengebieden in de kern. Dit typerende karakter wil de gemeente behouden. Bovendien kunnen sommige marktsegmenten waar nu behoefte aan is niet of nauwelijks op inbreidingslocaties gerealiseerd worden. Vooral als het gaat om realiseren van betaalbare woonruimte (bijvoorbeeld voor starters) zal het nodig zijn om - uiteraard zo zorgvuldig mogelijk - potentiële locaties aan de randen van de bebouwde kom te benutten.
Duurzame nieuwbouw
In het landelijk Klimaatakkoord is als doel gesteld om in 2050 over een energieneutrale woningvoorraad te beschikken. Om dit te bereiken moeten nieuwbouwplannen sinds 1 juli 2018 volledig aardgasloos zijn. Vanaf 1 januari 2021 moet nieuwbouw aan de BENG-eisen voldoen (Bijna Energieneutrale Gebouwen).
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan geeft ruimte aan maximaal 30 woningen in de kern Boekel. Deze woningen zullen deel uitmaken van de uitbereiding De Burgt. Het bestemmingsplan geeft flexibiliteit met betrekking tot de te bouwen typologie waardoor het plan goed kan inspelen op de actuele marktvraag. De herontwikkeling van perceel Burgt 8 sluit aan op fase 1b van deze nieuwe wijk van Boekel. In het plan is rekening gehouden met de inpassing van groen en water. De nieuwbouwwoningen zullen moeten voldoen aan de landelijke normen met betrekking tot duurzaamheid. Het initiatief sluit hiermee goed aan bij de woonvisie 2020 - 2030, alsmede op het Regionaal Perspectief op Wonen en het landelijke Klimaatakkoord. De Woonvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt voor de gemeente Boekel uitgegaan van een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Voor de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 30 nieuwe woningen, in de vorm van 21 aaneengebouwde woningen, 8 twee-aaneen gebouwde woningen en 1 vrijstaande woning. De bestaande woning Burgt 8 is wel meegenomen in het plangebied, maar qua verkeersaantallen niet in beschouwing genomen. Zowel de woonfunctie ter plaatse als de meubelmakerij zijn namelijk bestaande functies, die (wat betreft de bedrijfsfunctie) zelfs verder worden terug gebracht tot maximaal 200 m² bvo.
Op basis van de CROW-publicatie geldt voor het voorziene aantal woningen een voertuiggeneratie van:
Aantal |
Voertuiggeneratie Per woning |
Voertuiggeneratie Totaal |
|
Koop, tussen/ hoek | 21 | 7,4 | 155,4 |
Koop, twee-onder-een-kap | 8 | 7,8 | 62,4 |
Koop, vrijstaand | 1 | 8,2 | 8,2 |
Totaal | 226,0 |
Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 226 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Het plangebied wordt ontsloten via de nieuwe ontsluitingsweg centraal door het plangebied richting de Burgt. In de meeste gevallen zal het verkeer in westelijke richting gaan, richting het centrum van Boekel of verder over de N605 (noord-zuid) danwel in westelijke richting.
Aangezien het a) om een relatief beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen gaat en b) de Burgt als ontsluitingsweg van voldoende capaciteit heeft om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerssituatie.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Boekel de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt voor de gemeente Boekel uitgegaan van een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor het voorziene aantal woningen een parkeerbehoefte van:
Aantal |
Parkeernorm Per woning |
Parkeerbehoefte Totaal |
|
Koop, tussen/ hoek | 21 | 2,0 | 42,0 |
Koop, twee-onder-een-kap | 8 | 2,2 | 17,6 |
Koop, vrijstaand | 1 | 2,3 | 2,3 |
Totaal | 61,9 |
In sublid 5.4.2 van de regels van onderhavig bestemmingsplan is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Om de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein te borgen is het realiseren en in stand houden van parkeerplaatsen op eigen terrein opgenomen in de regels. Hierin is opgenomen dat:
Aantal | Berekeningsaantal | Totaal | |
Haakse parkeerplaatsen | 17 | 1,0 | 17,0 |
Langsparkeerplaatsen | 8 | 1,0 | 8,0 |
Enkele oprit zonder garage | 3 | 1,0 | 3,0 |
Lange oprit zonder garage | 8 | 2,0 | 16,0 |
Garage met lange oprit | 8 | 2,0 | 16,0 |
Garage met dubbele oprit | 1 | 2,0 | 2,0 |
Totaal | 62,0 |
In het plangebied worden in totaal 62 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie paragraaf 2.2 voor de locatie van de parkeerplaatsen in de verkavelingsopzet). Daarmee wordt aan de parkeerbehoefte van 61,9 parkeerplaatsen voldaan.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Vanwege de wijziging van de functie 'agrarisch' naar de milieugevoeligere functie 'wonen' is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd voor het deel van het plangebied waar nieuwe woningen voorzien zijn. Er is geen onderzoek uitgevoerd voor het voormalige bedrijfsperceel aan de Burgt 8. De bestaande bedrijfswoning wordt al bewoond en wordt alleen omgezet naar een burgerwoning. In die zin wijzigt het gebruik niet.
De rapportage van het verkennend (water)bodemonderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Conclusies onderzoek
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Overig terrein
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'niet verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.
De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5720
Vijver
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'niet verdachte locatie', juist is. Er zijn immers in de waterbodem geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik, de aankoop en de aanvraag van een omgevingsvergunning in verband met de voorgenomen ontwikkeling van het terrein. Daarnaast is de milieu hygiënische kwaliteit geschikt voor de functie wonen met tuin. Verder zijn er bij eventuele (bagger)werkzaamheden ter plaatse van de vijver geen belemmeringen.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen de geluidzone van de Burgt/ Zijp en de Bovenstehuis, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Conclusies onderzoek
Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor het wegverkeersgeluid afkomstig van de Burgt voor 7 te realiseren woningen. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht. Het (ontwerp)besluit hogere waarden is als bijlage opgenomen achter het akoestisch onderzoek (zie bijlage 4).
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB. Voor de geveldelen van de gewenste woningen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 59 - 33 = 26 dB. Het bevoegd gezag zal bepalen of er nader onderzoek naar de gevelwering dient te worden gedaan.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt bij de woningen wordt geclassificeerd als ‘Zeer Goed’ tot ‘Matig’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen kan evenwel als acceptabel worden aangemerkt. Op basis van de toelichting in subparagraaf 3.5.1 en 3.5.2 van het akoestisch onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Te zijner tijd zal in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen nog een nader onderzoek naar de gevelwering gedaan worden.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Er is een quickscan uitgevoerd naar bedrijven en milieuzonering in het plangebied en de directe omgeving ervan. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Conclusies onderzoek
In de omgeving van het plangebied is in de huidige situatie, maar ook in de situatie na realisatie van het plan sprake van een dusdanige bedrijvigheid dat het plangebied kan worden aangemerkt als gelegen in het omgevingstype ‘gemengd gebied’:
Op basis van openbare informatie, waaronder de Kamer van Koophandel, is de bedrijvigheid in de omgeving in beeld gebracht. De relevante inrichtingen in de omgeving en de bijbehorende richtafstanden zijn opgenomen in navolgende tabel. Met de functieaanduiding voor de meubelmakerij wordt ook een milieubelastende functie bestemd. De richtafstanden voor een meubelmakerij zijn ook opgenomen in deze tabel. De bijbehorende richtafstanden zijn weergegeven op navolgende afbeelding:
De beoordeling van de richtafstanden leidt tot de volgende conclusies:
Akoestisch onderzoek industrielawaai meubelmakerij de Burgt 8
Er is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd voor de meubelmakerij op het perceel aan de Burgt 8. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit het onderzoek is gebleken dat aan de richtwaarden uit stap 2 of de grenswaarden uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en dat de meubelmakerij inpasbaar is in de omgeving.
Maximaal geluidniveau
De richt- en grenswaarden uit stap 2 en 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering worden in de dagperiode overschreden vanwege maximale geluidniveaus door het optrekken van de vrachtwagen en/of werkzaamheden met de heftruck op het buitenterrein.
Ter plaatse van alle beoordelingspunten wordt aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit voldaan, zie paragraaf 4.2 van het onderzoek. De meubelmakerij is inpasbaar in de omgeving.
Maatregelenbeschouwing
In subparagraaf 4.2.1 van het akoestisch onderzoek zijn maatregelen beschouwd. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden niet doelmatig geacht. Uit de rekenresultaten blijkt dat ongeveer de standaard benodigde gevelwering die geëist wordt vanuit het Bouwbesluit 2012 (20,6 dB) voldoende is om een aanvaardbaar binnen niveau te kunnen garanderen. Deze gevel is in de praktijk bij nieuwbouwwoningen gegarandeerd, mede vanwege de eisen die het Bouwbesluit stelt aan thermische isolatie.
Aan de woningen zijn, in het kader van industrielawaai, dan ook geen aanvullende voorzieningen benodigd om een aanvaardbaar binnen niveau te kunnen garanderen.
Indirecte hinder
Uit het onderzoek is gebleken dat aan de richtwaarden uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering voor de indirecte hinder wordt voldaan. Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3 % grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3 % van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal 30 woningen mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is specifiek onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
Deze conclusie wordt bevestigd door het invullen van de NIBM-tool (versie 23 april 2022), uitgaande van de voertuigaantrekkende werking zoals bepaald in subparagraaf 4.1.1:
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Kerkstraat - Julianastraat bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 12,1 µg/m3, 17,8 µg/m3 en 10,0 µg/m3 bedragen in 2021. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente heeft geen gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De normen voor de geurbelasting op basis van de Wet geurhinder en veehouderij zijn daarom van toepassing.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Zoals in subparagraaf 4.4.2 is aangegeven, is het plangebied gelegen in de nabijheid van de veehouderijen aan de Burgt 10A en de Zijp 1. Er is daarom een geuronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Conclusies onderzoek
Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van het hoogst belaste punt op de rand van een bouwvlak binnen het plangebied:
Omdat veehouderijen op grote afstand van het plangebied zijn gelegen (meer dan 100 m) kan worden gesteld dat ten aanzien van afstanden sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De hoogst berekende voorgrondbelasting binnen het plangebied bedraagt 3,9 ouE/m³. Deze waarde voor de voorgrondbelasting komt overeen met een ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat. In subparagraaf 3.3.1 van het onderzoek is toegelicht dat de geurnorm voor geurgevoelige objecten binnen het plangebied 7,0 ouE/m³ bedraagt. Aan deze geurnorm (die overeenkomt met een ‘matig’ woon- en leefklimaat) wordt voldaan.
De achtergrondbelasting van maximaal 11,6 ouE/m³ komt overeen met een ‘redelijk goed’ woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat op grond van de achtergrondbelasting is daarom beter dan het ‘matig’ woon- en leefklimaat dat op grond van de voorgrondbelasting aanvaardbaar wordt geacht. Als vuistregel geldt dat de achtergrondbelasting maatgevend is als deze meer dan het dubbele bedraagt van de voorgrondbelasting. Dat is hier het geval, de achtergrondbelasting is maatgevend.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Voor het bepalen van de risico's op het gebied van externe veiligheid is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit komt het volgende naar voren:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over waterwegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over wegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over spoorwegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport door een buisleiding
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nationaal Water Programma 2022 - 2027
De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben in 2022 het Nationaal Water programma (NWP) 2022 - 2027 vastgesteld. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van de Rijkswateren en Rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
Klimaatverandering, milieuverontreiniging en ruimtedruk vormen de komende jaren grote uitdagingen. Ook moet infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand worden gehouden en waar nodig vervangen of gerenoveerd. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, woningbouw en de landbouw is noodzakelijk. Het NWP beschrijft hoe we hiermee omgaan en hoe we zorgen dat water een leidend principe is in de ruimtelijke inrichting van Nederland.
Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptie
De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema’s beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om ‘klimaat adaptief’ te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.
Met klimaat adaptief wordt bedoeld: het klimaat veerkrachtig en robuust inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland. Met het nemen van klimaat robuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 (WBP5)
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022 - 2027 ‘Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving’. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar.
Met het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 start Waterschap Aa en Maas met de ‘watertransitie’; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk dient in 2050 de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig te zijn. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Het waterschap hanteert daarbij drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
Keur
De keur is een verzameling regels die het waterschap gebruikt om dammen, dijken, sloten, beken, rivieren, gemalen en stuwen te beschermen. Bij werkzaamheden in, met of rondom het water is wet- en regelgeving uit de keur van toepassing.
In de keur van het waterschap is opgenomen dat het is in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van het verhard oppervlak of door afkoppelen van de bestaande oppervlakte, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen (Artikel 3.6 ‘Verbod afvoer door verhard oppervlak’). De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel ‘Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. Het verbod uit artikel 3.6 van de keur is van toepassing tenzij:
Watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets moet worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Er is een uitgebreide watertoets uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. De rapportage is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hemelwater
Conform het beleid van de gemeente Boekel moeten vuilwater en hemelwater in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater naar de rioolwaterzuivering worden geleid en het hemelwater naar een hemelwaterriool, waterberging of oppervlaktewater volgens de volgens de trits: vasthouden – bergen – afvoeren.
Particuliere percelen
De waterbergingsopgave van de particuliere percelen kan verwerkt worden aan de voorzijde van de woningen onder de opritten of in de voortuinen. Middels een overstort aan maaiveld kan overtollig water via bladvang of kolk overstorten naar het openbaar gebied. Toekomstige bewoners dienen in het ontwerp niet te veel verharding aan te bergen en bijvoorbeeld te werken met half verhardingen. Daarnaast dienen de percelen zodanig worden ingericht dat regenwater gemakkelijk naar de onverharde terreindelen kan stromen door bijvoorbeeld plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door in het tuinontwerp te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het (regen)water geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.
Openbaar gebied
De wateropgave van het openbaar gebied kan worden opgevangen door de aanleg van wadi’s of door hemelwater te bergen van hemelwater direct in of onder de bestratingen bijvoorbeeld in de fundering.
Waterberging direct in of onder de bestaring wordt vaak toegepast in gebieden waar de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn en/of waar sprake is van een hoge grondwaterstand. Voor de bestratingselementen en funderingslaag kunnen verschillende materialen worden toegepast zoals lava, (drain)zand, waterdoorlatende bestrating en/of bergende bestratingselementen. Het vullen van het systeem kan op conventionele wijze middels kolken en verbuizing, waterdoorlatende verhardingsconstructies (steen of voeg), permeoblokken en/of lijn,- molgoten.
Lediging
Op basis van de bodemopbouw en textuur worden geen problemen verwacht met de lediging van het toekomstige systeem.
Calamiteit
Het toekomstig systeem dient dusdanig gedimensioneerd te worden dat een situatie waarbij in een korte tijd 60 mm neerslag valt geborgen kan worden. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt kan overtollig water overstorten richting het oppervlaktewater. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.
Kwaliteit
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater ten opzichte van de huidige situatie niet mag verslechteren. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Keur
Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden. als gevolg van het planvoornemen worden geen watergangen gedempt of gewijzigd. Ook zal de beschermingszone van 5,0 m, gerekend vanaf de insteek, behouden blijven. De toekomstige perceel grenzen zijn buiten deze beschermingszone gelegen.
Ten aanzien van het beoogde planvoornemen zal waarschijnlijk voor de onderstaande onderdelen een watervergunning worden aangevraagd of geldt tenminste een meldingsplicht:
Riolering
Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld en verwerkt te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater wijzigen.
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 l per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 l = 300 l per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 30 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een toename van circa 9,0 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande hoofdriool nabij de Burgt 2.
Conclusie
In de rapportage zijn de waterhuishoudkundige randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen voor het plan gegeven. Deze rapportage vormt de basis voor invulling van de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. Hiermee is invulling gegeven aan de verplichte watertoets en is gegarandeerd dat specifieke eisen van de waterbeheerders op een goede wijze in het ontwerp worden verwerkt. Aan de hand van de beschreven randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen, kan op eenduidige wijze, later het waterhuishoudkundig(inrichtings)plan worden opgesteld.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd hydrologisch positief uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de ruimtelijke procedure van het plan.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
In het kader van de herbestemming is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het plangebied is mogelijk geschikt als leefgebied voor soorten die niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). In navolgende tabel is een overzicht opgenomen van de bevindingen voor de soortenbescherming:
Ook zijn er in het plangebied geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden:
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Aerius-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. Desondanks is er voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase van de 30 nieuwe woningen een Aerius berekening uitgevoerd. De berekening is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Het effect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Voor een groter plangebied is in een eerder stadium al een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het hele plangebied is in dit onderzoek meegenomen. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 11 bij de toelichting gevoegd. Aansluitend hierop is er een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het oostelijk deel van het plangebied. De rapportage van dat onderzoek is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.
Op dit moment is er nog een archeologisch veldonderzoek in uitvoering voor het westelijk deel van het plangebied, dat in het archeologisch bureauonderzoek a) is voorzien van een hoge archeologische verwachtingswaarde en waar tevens b) bebouwing is voorzien.
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt in het zuidelijke dekzandgebied en is relatief hoog gelegen ten opzichte van de ruimere omgeving. Ook is de diepere ondergrond van het gebied afgedekt met een (conserverend) esdek.
De afzettingen onder dit esdek zijn gedurende het Weichselien afgezet, waardoor er in het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn vanaf het laat paleolithicum. Samenvatten kan worden gesteld dat het plangebied mogelijk op een dekzandrug ligt, wat een aantrekkelijk vestigingsgebied was. Mogelijk aanwezige resten kunnen derhalve dateren vanaf de steentijd tot en met de late middeleeuwen. Resten uit de nieuwe tijd worden niet verwacht, omdat er op het historische kaartmateriaal geen aanwijzingen voor een meer permanente bewoning (bebouwing of schuren etc.) aanwezig zijn.
Omdat de er een middelhoge tot hoge kans is op het aantreffen van archeologische resten binnen het plangebied, adviseert Antea Group om binnen het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren. Een kleine zone van het noordelijke deel van het plangebied is volgens de beleidskaart vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hier hoeft dan ook geen inventariserend veldonderzoek plaats te vinden.
Deze methode – een verkennend booronderzoek bestaande uit 6 boringen per hectare - is er niet primair op gericht om archeologische resten aan te treffen (hiervoor is de gehanteerde boordichtheid en -intensiteit te gering), maar is wel uitermate geschikt om:
Met deze methode kan ook goed de aan- of afwezigheid van de dekzandruggen- en/of welvingen, esdekken (kansrijke zones) of de lagere delen in het landschap (kansarme zones) worden bepaald.
Veldonderzoek oostelijk deel plangebied
De bodemopbouw bestaat uit zeer fijn zand en grind, waarbij in een aantal boringen het zand onderin matig fijn wordt. Nergens binnen deelgebied 1b zijn intacte podzolen waargenomen, in enkele gevallen is een B- of BC-horizont aanwezig. In bodemkundige zin is er sprake van gooreerdgronden, en soms afwijkend (bodemkundig op basis van de aangetroffen dikte van de A-horizont) van enkeerdgronden. Wel is duidelijk dat het gebied zich op en rond de breuklijnen van de Peelrandbreuk bevindt.
Gezien de ligging van een groot deel van het plangebied in de breukzone, en daarnaast de aanwezigheid van gooreerdgronden, lijkt in grote delen van het plangebied sprake van tamelijk natte omstandigheden. Deze zullen niet positief bij hebben gedragen aan het gebruik van het plangebied als vestigingsplaats in het verleden.
Op basis van het uitgevoerde archeologische booronderzoek wordt de kans op het aantreffen van potentieel behoudenswaardige archeologische vindplaatsen als gering ingeschat. Dit met name op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied ten opzichte van de Peelrandbreuk en bijbehorende zijbreuk.
Hoewel de resultaten niet direct op gunstige omstandigheden wijzen voor bewoning, zijn in eerdere onderzoeken, uitgevoerd direct ten oosten en 300 m ten westen van het plangebied, bewoningssporen uit de IJzertijd en Bronstijd gevonden. Het is daarom niet geheel uit te sluiten dat bewoningsresten uit deze perioden ook in het plangebied kunnen worden aangetroffen.
Het selectieadvies van Antea Group luidt dan ook om binnen het plangebied de planontwikkeling mogelijk te maken zonder nader archeologisch onderzoek uit te voeren. Het selectiebesluit is voorbehouden aan de gemeente Boekel. De gemeente heeft op 23 mei 2021 aangegeven akkoord te kunnen gaan met het gegeven selectieadvies.
Veldonderzoek westelijk deel plangebied
Op basis van het uitgevoerde archeologische veldonderzoek voor het westelijk deelgebied (zie bijlage 13) schat Transect de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen als gering. Het selectieadvies luidt dan ook om binnen het plangebied de ontwikkeling van nieuwbouw mogelijk te maken zonder nader archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. De gemeente heeft op aangegeven akkoord te kunnen gaan met het gegeven selectieadvies.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
De provincie ziet het Brabantse erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is vastgesteld in 2010 en op kleine onderdelen aangepast in de herziening 2016.
Het plangebied ligt op de CHW in een regio van Provinciaal cultuurhistorisch belang: ‘Peelrand’ (CWH-code REPE). De opgenomen beschrijving van deze regio is als volgt:
"Regio Peelrand is een zwak golvend dekzandlandschap dat als een hoefijzer rond het voormalige veengebied van de Peel ligt. Door het westelijk gedeelte loopt de Peelrandbreuk, die de Centrale Slenk en de Peelhorst van elkaar scheidt. Langs de breuk vindt nog steeds beweging plaats. Aan het aardoppervlak is de breuklijn hier en daar te zien als een trede in het terrein met een hoogteverschil van enkele meters. Langs de breuklijn komt kwel aan de oppervlakte (wijst). Deze natte delen vormen het brongebied van de bovenlopen van de Aa.
De oostzijde van de Peelhorst wordt eveneens door een breuk begrensd. Het noordelijke gedeelte van de Peelhorst is een vlak gebied met plaatselijk dekzandruggen en bevat een gradiëntrijke overgang naar de regio Maaskant waar kwel aan de oppervlakte komt. Het westelijke gedeelte van de Peelrand bestaat uit het open beeklandschap van de Aa.
De Peelrand is een overwegend oud en gevarieerd zandlandschap met een kralensnoer van agrarische nederzettingen, akkercomplexen, weilanden en bossen. De oude dorpen liggen in een wijde boog rond het voormalige hoogveengebied. Het oude zandlandschap rond Stiphout met bolle akkers, beemden, hakhoutbosjes en -wallen is een voorbeeld van dergelijke oude ontginningen. Op verschillende plaatsen zijn in de beekdalen restanten van vloeisystemen aangetroffen. De boeren gebruikten de randen van de Peel om hun vee te weiden, om strooisel te winnen voor de potstallen en om, op bescheiden schaal, turf te steken. In de loop van de afgelopen 1.000 jaar werd er vanuit deze dorpen steeds verder geknabbeld aan de randen van het veen.
Karakteristiek zijn de vele kloostercomplexen, kerken en processieparken. Tussen de oude dorpen en het Peelgebied liggen jonge ontginningen en boscomplexen uit de negentiende en twintigste eeuw. In deze randzone ontstonden nieuwe dorpen als Odiliapeel en Venhorst. Met het in cultuur nemen van deze 'woeste gronden' werd ook de waterhuishouding steeds verder gereguleerd. Bestaande beken werden rechtgetrokken en stroomopwaarts verlengd en er zijn tal van nieuwe waterlopen gegraven.
Bij Mill ligt een deel van de Peel-Raamstelling, bestaande uit het Defensiekanaal, inundatieterreinen en diverse kazematten. Het westelijke gedeelte van de Peelrand is na de Tweede Wereldoorlog sterk verstedelijkt. Hier liggen grote plaatsen als Helmond, Deurne, Uden, Oss, Someren, Gemert en Heesch. Het oostelijk gedeelte van de Peelrand wordt gekenmerkt door kleine dorpen als Schaijk, Mill, Sint Anthonis en Overloon. De infrastructuur wordt hier bepaald door enkele regionale wegen.
Strategie
Voor de Peelrand geldt de volgende strategie:
Het plangebied ligt in de regio ‘Peelrand’, een regio van Provinciaal cultuurhistorisch belang, maar de Peelrandbreuk ligt niet in het plangebied. Zie hiervoor ook navolgende afbeelding met daarop in fel groen de Peelrandbreuk en de zijbreuk in mintgroen:
In het bestemmingsplan voor fase 1b, direct ten zuiden van voorliggend plangebied, ten zuiden van watergang De Burgtsche Loop (zie de witte lijn in het midden op voorgaande afbeelding), is wel rekening gehouden met de Peelrandbreuk en het daarmee samenhangende wijstverschijnsel. De breukzone is in dat plan opgenomen in een parkzone en wordt ervaarbaar gemaakt door middel van de inrichting van de parkzone.
Daarnaast is de Burgt (de straat direct ten noorden van het plangebied) aangeduid als een lijn van redelijk hoge waarde (= gele lijn):
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de beoogde herontwikkeling van het perceel Burgt 8 de straat Burgt in tact laat, er worden immers geen wijzigingen aangebracht als gevolg van onderhavige ontwikkeling (de aansluiting van de weg door het plangebied met de Burgt, is namelijk al mogelijk op basis van het bestemmingsplan voor fase 1b van de Burgt), doet de beoogde ontwikkeling geen afbreuk aan de Burgt als lijn van redelijk hoge waarde. Los hiervan worden er 7 nieuwe woningen in de lintbebouwing aan de zuidzijde van de Burgt gerealiseerd. Dit zorgt voor een versterking van de woonfunctie aan de zuidzijde van dit bebouwingslint.
In het plangebied zijn verder geen monumentale panden aanwezig zoals vastgelegd door Rijk, provincie of gemeente. Ook in de nabije omgeving zijn geen (Rijks)monumenten die aangetast worden door het planvoornemen.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De gemeente Boekel heeft duurzaamheid hoog in het vaandel. Uiteraard zullen alle woningen gasloos gebouwd worden. Maar daarnaast wordt ook ingezet op hogere duurzaamheideisen.
De woningen in de Burgt zullen minimaal moeten voldoen aan de eisen voor Bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Hierbij wordt gebruik gemaakt van energiebesparende en energieopwekkende voorzieningen zoals zonnepanelen, warmtepompen en/of zonneboilers. Ook worden de woningen extra goed geïsoleerd.
Verder wordt de Burgt zoveel mogelijk ingericht als autoluwe woonwijk. Het langzaam verkeer (fietsen en wandelen) wordt gestimuleerd, autogebruik wordt ontmoedigd. Met deze maatregelen wordt de uitstoot van CO2 en fijn stof in de wijk verminderd.
Door klimaatverandering neemt de kans op stortbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf verhard oppervlak (zoals bestrating) naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater van veel gebouwen en verharding verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur.
De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen. Daarom is in de regels een vergunningplicht opgenomen voor het aanbrengen van verharding indien het verhard oppervlak (oppervlak waarop bouwwerken of verharding aanwezig zijn) meer dan 50 - 60 % van het totale perceeloppervlak bedraagt (het percentage is afhankelijk van de perceelsgrootte). De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als goedkeuring gegeven is door een waterspecialist en de kans op wateroverlast niet toeneemt.
De initiatiefnemer kan hiervoor zorgen door de neerslag, die op de verharding valt, op eigen terrein te verwerken. Dit kan bijvoorbeeld door het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed of het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin. Bij het berekenen van het bergende volume van een grindbed moet rekening worden gehouden met het volume dat het grind zelf inneemt. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning een voorschrift over de aanleg en instandhouding van waterberging opnemen. In dat voorschrift zal het bevoegd gezag aangeven hoe groot de waterberging moet zijn en op welke manier deze kan worden ingericht. Het afstromende hemelwater zal in een waterberging opgevangen moeten worden.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt het toevoegen van maximaal 30 grondgebonden woningen mogelijk. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (categorie D.11.2). Het toevoegen van maximaal 30 in het voorliggende plangebied blijft echter ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Het opstellen van een milieueffectrapportage is derhalve niet noodzakelijk. Wel moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld.
Natuurlijke hulpbronnen
In de woningbouw wordt op beperkte schaal gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Nieuwe woningen moeten immers gasloos gebouwd worden. Het gaat daarom alleen nog om fossiele brandstoffen voor transport en het ruimtebeslag door het bouwen van de woningen.
Standaard wordt in milieuregelgeving al aandacht besteed aan een zuinig gebruik van grondstoffen, water en energie. Het project moet hieraan voldoen. Dit betreft onder andere de per 1 januari 2021 in werking getreden BENG-normen. Voor dit project zijn er geen bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en alternatieven daarvoor, via een milieueffectrapportage nader worden onderzocht.
Daarnaast zijn in de directe omgeving geen belangrijke natuurlijke hulpbronnen aanwezig, zoals bijvoorbeeld een waterwingebied.
Afvalstoffen
Het afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd op het openbare riool. Er wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater.
Verontreiniging en hinder
Er is geen sprake van verontreiniging en milieuhinder vanuit de nieuwe woningen naar omliggende woningen.
Voor de beoordeling van de aspecten milieuzonering, geluidhinder, de emissie van fijn stof en geur wordt verwezen naar de paragrafen 4.4, 4.3, 4.5 respectievelijk 4.6. Er is wel een hogere waarde nodig voor het wegverkeersgeluid afkomstig van de Burgt voor 5 te realiseren woningen. De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. Maatregelen worden niet doelmatig geacht. Het verlenen van hogere waarden wordt mogelijk geacht, waarbij voor de nieuwe woningen via de gevelopbouw voorzien zal worden in voldoende geluidwering.
Voor het aspect milieuzonering zijn in het kader van industrielawaai vanuit de meubelmakerij maatregelen beschouwd vanwege een overschrijding van de richt- en grenswaarden uit stap 2 en 3 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering. Bron- en overdrachtsmaatregelen worden niet doelmatig geacht. Uit de rekenresultaten blijkt dat de standaard benodigde gevelwering die geëist wordt vanuit het Bouwbesluit 2012 (20 dB) voldoende is om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen. Aan de woningen zijn, in het kader van industrielawaai, dan ook geen aanvullende voorzieningen benodigd om een aanvaardbaar binnen niveau te kunnen garanderen.
Wat betreft soorten- en gebiedsbescherming wordt verwezen naar paragraaf 4.9. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb en uit het uitgevoerde stikstofdepositieonderzoek voor de aanleg- en de gebruiksfase blijkt dat negatieve effecten omtrent gebiedsbescherming zijn uitgesloten. Er hoeft geen vergunningsaanvraag ingediend te worden in het kader van de Wet natuurbescherming.
Ongevallenrisico
Woningen vormen geen bijzonder risico voor externe veiligheid. Incidenten als brand en explosie hebben doorgaans alleen gevolgen voor mensen, dieren en zaken op het bedrijf zelf. Aan de omgevingsvergunning worden standaard voorschriften verbonden om de risico's op ongevallen te verkleinen en de gevolgen van bijvoorbeeld brand te beperken.
Het plan leidt tot een beperkte toename in het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.
Cultuurhistorische, archeologische en/of landschappelijke waarden
Het plangebied kent geen hoge cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Omdat het exacte bouwplan nog niet duidelijk is, is ter bescherming van de archeologische waarden een dubbelbestemming in de regels en op de verbeelding opgenomen. Zie verder paragraaf 4.10.
Uit voorgaande analyse volgt dat de gevolgen voor de milieuaspecten goed in beeld zijn gebracht en dat de gevolgen voor deze aspecten in relatie tot de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt nihil zijn, danwel gemitigeerd kunnen worden. Bijzondere omstandigheden waarvoor deze wetten of regelingen geen kader vormen doen zich bij dit bestemmingsplan niet voor. Een verdere m.e.r.-beoordeling wordt zodoende niet noodzakelijk geacht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' wordt gebruikt voor groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Artikel 4 Verkeer
Deze bestemming geldt voor wegen, wegen, voet en fietspaden en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, verblijfsvoorzieningen, beeldende kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De bestemming 'Wonen' wordt gebruikt voor wonen. De gronden binnen deze bestemming zijn naast wonen ook bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, aan-huis-verbonden beroepen, wegen, voet en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
In de regels behorende bij deze bestemming is opgenomen dat voordat de bebouwing in gebruik genomen mag worden bij aaneengebouwde eindwoningen en twee-aaneengebouwde woningen per woning 1 parkeerplaats, en bij vrijstaande woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moet zijn en in stand moet worden gehouden.
In dit artikel is ook een vergunningplicht opgenomen voor het aanbrengen van verharding indien het verhard oppervlak:
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er door een waterspecialist goedkeuring is gegeven en de kans op wateroverlast niet toeneemt.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' uitsluitend bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan in de vorm van schuren en/of bergingen (= niet voor langdurig verblijf, langer dan 2 uur per dag, geschikt).
Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
Ten zuiden van het plangebied is een A-watergang gelegen die is opgenomen op de legger van het waterschap Aa en Maas. De beschermingszone van deze watergang is voorzien van deze dubbelbestemming. Dit om het adequaat functioneren van de waterloop te borgen.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen met betrekking tot ‘Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen’ en is opgenomen dat het verboden is om de gronden te gebruiken, of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de bestemming. Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn ook twee regels opgenomen die betrekking hebben op een grenswijziging in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied ligt deels buiten het bestaand stedelijk gebied. Het betreft hier een uitbreiding van de kern Boekel en daarom verzoekt de Gemeente Boekel de Gedeputeerde Staten om tot grenswijziging over te gaan. Conform de procedureregels uit de Interim Omgevingsverordening is dit verzoek tot grenswijziging in het bestemmingsplan opgenomen door middel van twee gebiedsaanduidingen. De opgenomen gebiedsaanduidingen in het digitale plan zijn de basis voor het aanpassen van de kaart van de verordening. Op die manier sluiten het plan en een wijziging van de grenzen in de verordening naadloos op elkaar aan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Op basis van het concept ontwerp bestemmingsplan is de initiatiefnemer bij de direct omwonenden langs gegaan/ heeft hen geïnformeerd. Tevens is er een informatieavond geweest op 10 mei 2023. De reacties in de loop van de tijd, zijn in een verslag 'omgevingsdialoog' verwerkt (samen met de gebruikte panelen tijdens de informatieavond). Dit verslag is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie en het waterschap.
Waterschap Aa en Maas
Het waterschap heeft op 3 augustus 2023 een reactie ingediend.
Toename verhard oppervlak
In de toelichting is een beschrijving gegeven van de toename van het verhard oppervlak met 6.430 m3. Er is voor de erfverharding rekening gehouden met 50% netto kaveloppervlak. Graag zien wij een onderbouwing van dit percentage. De aanname van 50% netto kaveloppervlak is namelijk wat ons betreft een minimaal uitgangspunt, waarbij vaak in de praktijk blijkt dat deze percentages veel hoger uitvallen.
Daarnaast blijkt dat uit het grondwateronderzoek de GHG gemiddeld 0,3 tot 0,8 onder het maaiveld is gelegen. In hoeverre wordt hier rekening mee gehouden met de dimensionering van de wadi en andere waterbergingsvoorzieningen, waaronder ook die van de particuliere terreinen?
Reactie gemeente
Op basis van de laatste verkavelingstekening komen we tot een uitgeefbaar oppervlak van circa
6.900 m² met daarop 1960 m² bebouwing, 870 m² opritten en 1950 m² overige erfverharding (totaal 4780
m2). Dit is gemiddeld bijna 70 % verhard oppervlak over alle kavels uitgesmeerd. Dit lijkt ons een te
verdedigen aanname.
Onderaan blz 13 van de watertoets (= bijlage 7) staat hierover het volgende: “Op basis van de grondwaterstanden en fluctuatie zullen inzake de ontwikkeling zowel voor als tijdens realisatie maatregelen genomen moeten worden zoals maaiveldophoging en bemalingswerkzaamheden.”
Om de wadi's voldoende diepte te kunnen geven, zal het maaiveld beperkt opgehoogd moeten worden. Dit was al bekend en is iets wat nader uitgewerkt zal worden voor de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen.
Beschermingszone watergang
In de toelichting wordt een beschrijving gegeven van de aanwezige beschermingszone en de verplichting om hier rekening mee te houden. Er staat dat toekomstige percelen buiten de beschermingszone zal worden beoogd. Echter, gezien de verbeelding en figuur 8 op pagina 15 van Bijlage 7, lijken de toekomstige percelen met de bestemming 'Wonen' en de beoogde bomen te liggen in de beschermingszone van de A-watergang.
Graag zien wij een tekening met de perceelgrenzen, waaruit blijkt dat er rekening wordt gehouden met de beschermingszone van de A-watergang.
Reactie gemeente
Er zijn geen beoogde bomen binnen de beschermingszone. Dit betreft bestaande bomen.
Via een tekening is aangetoond dat alle bebouwing, behalve enkele bergingen van de rijwoningen (over een afstand van 0,8 m, behalve beide bergingen aan de buitenzijde, die vallen helemaal binnen de zone), buiten de beschermingszone worden gerealiseerd.
Ter waarborging van de beschermingszone van de A-watergang zijn de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan aangevuld met de dubbelbestemming 'Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen'.
Het is ons gezien de relatief beperkte breedte van de A-watergang niet duidelijk waarom de watergang vanaf twee zijden onderhouden moet kunnen worden. Aan de zuidzijde van de A-watergang is voldoende ruimte voor het uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud. Daarmee is er ons inziens geen noodzaak om de bergingen te verplaatsen.
Ontsluitingsweg
In het plangebied wordt een centrale ontsluitingsweg beoogd. In de toelichting is een omschrijving gegeven dat de ontsluitingsweg in fase 1b al planologisch verankerd is. De centrale ontsluitingsweg kruist de huidige A-watergang en de riool transportleiding. Ik wil u er op attenderen dat het aanleggen van een weg over de A-watergang watervergunning plichtig is. U kunt uw aanvraag indienen via het OLO; Vergunning aanvragen - Waterschap Aa en Maas.
Reactie gemeente
Deze opmerking is voor kennisgeving aangenomen in het kader van dit ruimtelijke plan. Het betreft een
uitvoeringsaspect.
Beschrijving tijdelijke grondwateronttrekking en lozing
In bijlage 7 Watertoets wordt op pagina 17 een beschrijving geformuleerd van de nodige vergunning- of meldingsplicht voor verschillende onderdelen van het planvoornemen, zoals beschreven in de Keur. Echter, klopt de omschrijving van bijbehorende voetnoot 8 niet. Graag het verzoek om deze formulering aan te passen naar aanleiding van onderstaande formulering: 'Voor het onttrekken van grondwater moet
een watervergunning worden aangevraagd indien méér dan 50.000 m³ per maand (circa 70 m³ per uur) of
langer dan 6 maanden wordt onttrokken. Voor het lozen van bemalingswater moet altijd een melding
BLBI ingediend worden. Indien meer dan 100 m³ per uur wordt geloosd moet ook een watervergunning
aangevraagd worden.'
Reactie gemeente
Deze voetnoot is aangepast in het onderzoek.
Provincie Noord-Brabant
De provincie heeft op 16 augustus 2023 een reactie ingediend.
Toepassing lagenbenadering
Op grond van artikel 3.7. IOV moet bij iedere nieuwe ontwikkeling de lagenbenadering worden toegepast. De lagenbenadering is in het voorliggende bestemmingsplan onvoldoende onderbouwd. Wij vragen de gemeente om een nadere onderbouwing waarin de lagenbenadering, het principe van water en bodem sturend en de klimaatonderlegger zijn betrokken. Vanuit deze onderbouwing kan ook nader worden ingegaan op deze locatiekeuze voor woningbouw.
Reactie gemeente
Onderhavige ontwikkeling zal geen significant effect hebben op de ondergrond:
Onderhavige ontwikkeling zal geen significant effect hebben op de netwerklaag:
Onderhavige ontwikkeling zal geen significant effect hebben op de bovenste laag:
Onderhavige ontwikkeling zal geen significant effect hebben op de factor tijd:
Conclusie lagenbenadering
Er komt vanuit de lagenbenadering geen belemmering naar voren om het plangebied te ontwikkelen tot
woongebied. Er treden geen significante effecten op. Belangrijker voor de locatiekeuze is het gegeven
dat:
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Artikel 3.9. IOV bepaalt dat een bestemmingsplan die een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in het landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Deze verbetering moet financieel, juridisch en feitelijk zijn geborgd in het plan.
De ontwikkeling betreft een stedelijk ontwikkeling. Dat betekent dat vanuit kwaliteitsverbetering van het landschap een investering van 1% van de gronduitgifteprijs geïnvesteerd dient te worden in het landschap. Hieronder valt niet het stedenbouwkundig groen. Dit is namelijk onderdeel van het stedenbouwkundig plan en is geen kwaliteitsverbetering in de zin van het landschap. Daarnaast is er hekwerk met hedera beoogd. Dit is niet gebiedseigen en kan in ieder geval niet worden opgevoerd als kwaliteitsverbetering. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreekt het inzicht op welke manier het bedrag aan kwaliteitsverbetering wordt geïnvesteerd. Daarnaast is het voor ons nog niet duidelijk op welke manier een duurzame afronding van het stedelijk gebied gaat plaatsvinden.
Reactie gemeente
De initiatiefnemer heeft naar aanleiding van de provinciale reactie nader uitgewerkt hoe de
kwaliteitsverbetering van het landschap is vormgegeven in de vorm van een tabel met bijbehorende
tekening met een overzicht van de oppervlakten (zie bijlage 1). Uit een vergelijking tussen de
waardevermeerdering en de kosten van de aanleg van de landschappelijke inpassing blijkt dat kosten
van aanleg c.q. herstel van het groen in het plangebied dubbel zo hoog zijn (zelfs zonder
beheerkosten) als 1% van de waardevermeerdering.
Wat betreft de duurzame afronding van het stedelijk gebied wordt verwezen naar de gemeentelijke reactie onder 'duurzame stedelijke ontwikkeling'.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Het bestemmingsplan De Burgt fase 1b (woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van voorliggend plan) is qua opzet afgestemd op de peelrandbreuk. Voorliggend plan zorgt voor een abrupte grens met het zuidelijke plan qua structuur en sluit daarom ook niet aan op de bestaande woningbouwontwikkeling voor De Burgt. Daarnaast behoeft het stedenbouwkundig plan nog een duidelijke onderbouwing. Wij vragen de gemeente de structuur te heroverwegen en nader te onderbouwen.
Reactie gemeente
De herontwikkeling van het perceel Burgt 8 vormt de overgang van het stedenbouwkundig plan De
Burgt, fase 1b aan de noordoostzijde naar de huidige dorpsrand aan De Burgt en bevat de
noordoostelijke ontsluiting van De Burgt, fase 1b.
Eerder was er nog sprake van een geluidhindercontour van de timmerfabriek, die in onderhavig bestemmingsplan fors is teruggebracht. Hierdoor is er ruimte ontstaan voor woningbouw op een deel van deze voormalige bedrijfslocatie (de witte vlek op navolgende afbeelding is de contour van de huidige bedrijfsbestemming).
Het plan kent een divers woningaanbod en biedt ruimte aan verschillende doelgroepen, met de nadruk op starters en doorstromers. Daarmee wordt optimaal tegemoetgekomen aan de lokale behoefte. De diversiteit levert een gevarieerd, dorps beeld op.
Aan de zuidrand is een klein woonerf met tweekappers gelegen, waar de nadruk ligt op de beleving van het groen. Dit erfje wordt omzoomd door de bestaande bomen en begroeiing aan de rand van de locatie waardoor een beschut, samenhangend geheel ontstaat. Zoals onder 'toepassing van de lagenbenadering' al is aangegeven, was het erf op deze locatie al voorzien in de stedenbouwkundige opzet uit 2019 voor de hele wijk met 600 woningen van buro NieuwBlauw (Bron: toelichting bestemmingsplan 'De Burgt, fase 1b'):
Stedenbouwkundige structuur fase 1a en 1b (Bron: NieuwBlauw, 2019)
Aan de westzijde zijn twee rijen starterswoningen gelegen, die met een lage goothoogte aan de achterzijde aansluiten op de rechte lijn van de Burgtse Loop ter plaatse en die in maat refereren aan functionele agrarische schuren.
Aan de Burgt bevinden zich twee woningblokjes die refereren aan de bebouwing van het buurtschap ter plaatse. Deze blokjes volgen de rooilijn van de Burgt en hebben een eigen identiteit met een lage goothoogte en een kap met wolfseinden en komen in hun vorm, maat en schaal overeen met de oorspronkelijke langgevelboerderijen ter plaatse. Ze sluiten daarmee harmonieus aan op de bestaande boerderij op Burgt 8 en vormen een duurzame stedenbouwkundige afronding aan deze zijde van het dorp.
De noordoostelijke entree van het plan De Burgt fase 1b wordt in dit plan begeleid door een ruime groenzone, waardoor de openheid van het landschap voelbaar blijft bij de entree van het gebied. De inrichting van de openbare ruimte wordt verder gekenmerkt door groene hagen. De bebouwing zal worden voorzien van verschillende natuurinclusieve elementen zoals nestmogelijkheden voor vogels en vleermuizen.
Het plan sluit met deze groene diversiteit aan op de ontwikkelvisies op de structuur van de Burgt fase 1(2019) en fase 2(2021), waarin kleinschalige bebouwingsclusters en beleefbaarheid van het groen en landschap belangrijke aspecten zijn. Het plan heeft een dorpse opzet die rekening houdt met de specifieke historische en groene kwaliteiten van de locatie. Daarmee vormt het een goede entree van De Burgt fase 1b en is het één van de schakels die bestaande en nieuwe bebouwing en groenstructuren in het gebied met elkaar verbindt.
Woningbouwprogramma
De toelichting van het bestemmingsplan voor een nieuwe woningbouwlocatie moet een verantwoording bevatten of de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken voor woningbouw. Wij gaan ervanuit dat dit plan regionaal is afgestemd en past binnen het woningbouwprogramma.
Reactie gemeente
De regionale afstemming heeft op 21 juli 2022 plaatsgevonden. Er zijn geen bezwaren tegen
voorliggend initiatief. De conclusie van het overleg luidde:
"Het woningbouwprogramma van 'Herontwikkeling perceel Burgt 8' komt, door de diversiteit aan woningbouw, tegemoet aan de lokale behoefte uit Boekel. Het plan biedt ruimte aan veel verschillende doelgroepen, met een duidelijke focus op starters en doorstromers. De winst wordt vooral gezien in het wegbestemmen van een zware bedrijfsbestemming met milieucategorie 3.2 en het realiseren van 10 starterswoningen tegen een zeer lage prijs."
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.