Plan: | Frederik Hendrikstraat Aalst |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0866.BP00205-0201 |
De initiatiefnemer wenst aan de Frederik Hendrikstraat te Waalre een nieuw woongebouw te realiseren. Het woningbouwproject voorziet in de sloop van de bestaande boerderij "De Rooische Hoeve" en de realisatie van 26 sociale huurappartementen op de hoek van de Frederik Hendrikstraat en de Karel V laan.
De Rooische Hoeve maakt onderdeel uit van het gebied 'De Pracht' in de wijk Ekenrooi, aan de oostzijde van Aalst. Dit gebied bestaat uit twee delen die zich ruimtelijk/stedenbouwkundig duidelijk van elkaar onderscheiden:
Figuur 1.1: Plangebied, geel omkaderd, in de wijk Ekenrooi ten oosten van Aalst
Voorliggend bestemmingsplan beperkt zich dus tot het zuidelijk deel van 'De Pracht' met de boerderij De Rooische Hoeve. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de achterzijde van de woningen aan de Maria van Bourgondiënlaan, in het zuiden door de Karel V laan, in het westen door de Frederik Hendrikstraat en in het noorden door de Sporthal De Pracht.
Figuur 1.2: Plangebied, rood omkaderd, De Rooische Hoeve en het omliggende groen
Het plangebied betreft het kadastrale perceel AAL01-C-1242 en een gedeelte van het kadastrale perceel AAL01-C-1986.
Het plangebied heeft een oppervlakte van 5.006 m2.
Figuur 1.3: Kadastrale percelen, links AAL01-C-1242, rechts AAL01-C-1986 (bron: kadastralekaart.nl)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ekenrooi', vastgesteld op 26 april 2011, met de bestemmingen:
Binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk' zijn bouwvlakken gelegen waarbinnen maatvoeringen voor goothoogte en aantal wooneenheden zijn opgenomen.
Figuur 1.4: Uitsnede bestemmingsplan 'Ekenrooi' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, groenvoorzieningen, parkeren (op eigen terrein ten behoeve van de bewoners van het desbetreffende perceel), tuinen en erven, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen en vrije beroepen.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Gebouwen zijn toegestaan tot een maximum goothoogte van 4,5 meter. Ter plaatse is slechts één wooneenheid toegestaan.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, parkeren (ten behoeve van de bewoners van het desbetreffende perceel), met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van zwembaden en overkappingen.
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erkers en entreepartijen aansluitend aan het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, nutsvoorzieningen, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming mogen worden gebouwd.
Maatschappelijk
Een klein gedeelte aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk' De gronden binnen die bestemming zijn bestemd voor onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, religieuze voorzieningen, gezondheidscentrum, openbare dienstverlening, welzijnsinstellingen, met daaraan ondergeschikt, groenvoorzieningen, ondergeschikte horeca met dien verstande dat de horecadoeleinden uitsluitend zijn toegestaan in de categorieën I en II van de 'Lijst van horeca-activiteiten', parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, wegen en paden, met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Binnen het bouwvlak geldt een maximaal bebouwingspercentage van 80%.
Strijdigheid bestemmingsplan
Het planvoornemen van 26 sociale huurappartementen is strijdig met het bestemmingsplan. Er is slechts één wooneenheid toegestaan, het bouwvlak is te klein en de goothoogte mag maximaal 4,5 meter bevatten.
Hierna wordt in deze toelichting in Hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven middels de situering en begrenzing van het plangebied, de ruimtelijke opzet van het plangebied en de ontwikkelingen die er plaats hebben gevonden.
In Hoofdstuk 3 wordt onder andere de ruimtelijke opzet, de groenstructuur en het parkeren van de beoogde situatie beschreven.
Het beleidskader op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt in Hoofdstuk 4 getoetst.
De toetsing aan alle omgevingsaspecten vindt in Hoofdstuk 5 plaats.
In Hoofdstuk 6 staat de juridische planopzet beschreven, in Hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan en in Hoofdstuk 8 de te volgen procedure.
Het plangebied ademt een landelijke sfeer door de boerderij, de gebiedseigen erfbeplanting en het paardenweitje ten noorden daarvan. Aan de oostzijde ligt een stevige eikensingel die het geheel inpast en de achtertuinen van de woningen aan de Maria van Bourgondiëlaan afgeschermd. De boerderij is wat naar achter gesitueerd en toont zich niet echt aan de weg. Langs de Karel V Laan ligt een grasveldje.
Figuur 2.1: Plangebied rood omkaderd, pijlen geven positie foto's aan (bron: Google maps)
Figuur 2.2: Foto A - De Rooische Hoeve vanaf de Frederik Hendrikstraat (bron: Google Streetview, mei 2022)
Figuur 2.3: Foto B - Plangebied vanaf de kruising van de Frederik Hendrikstraat en de Karel V laan (bron: Google Streetview, mei 2022)
Figuur 2.4: Foto C - pad tussen plangebied en achterzijde woningen Maria van Boergondiëlaan (bron: Google Streetview, mei 2022)
Figuur 2.5: Foto D - noordoosthoek plangebied vanaf Maria van Boergondiëlaan (bron: Google Streetview, mei 2022)
De Rooische Hoeve
De huidige Rooische Hoeve is niet de hoeve op de oude kaarten. De oorspronkelijke locatie van de Rooische Hoeve stond enkele meters ten zuiden van de huidige plek waar de boerderij in de jaren '70 is gebouwd. Het open veld tussen de bomen maakt deze vroegere plek nog zichtbaar. Ook is aan de oostzijde de stevige kavelrandbeplanting met grote eiken nog aanwezig. Deze scheidt het perceel van het naastgelegen achterpad. De huidige boerderij met de groene buitenruimte (weide, erfbeplanting) oogt authentiek en vormt een karakteristieke plek in het straatbeeld. Het gebouw heeft echter geen monumentale en cultuurhistorische waarde.
De Rooische Hoeve heeft een typische Brabantse uitstraling met één bouwlaag en een kap, ramen met kleine vensters en luiken naast de ramen.
Figuur 2.6: De oorspronkelijke Rooische Hoeve uit 1858
Groenstructuur
Het plangebied en omliggende straten zijn erg groen. De brede straatprofielen met volwassen bomenlanen, de groene ruimtes en overhoeken in combinatie met groene voortuinen geven een opvallend fraai en groen karakter.
Het inrichting van het groen aan de randen van het plangebied is wisselend (gras of bodembedekkers) en doet op verschillende plekken verwaarloosd en rommelig aan. Dit groen verdient daarom extra onderhoud.
Er is onderzocht of er 4 à 5 wooneenheden in De Rooische Hoeve kunnen worden gerealiseerd, hierdoor zou de boerderij behouden kunnen blijven. Qua bouwvolume en architectuur past dit niet. Daarbij komt dat de druk op de sociale huurwoningmarkt groot is, waardoor er extra sociale huurwoningen gewenst zijn. De kosten voor het transformeren van de bestaande boerderij zijn te hoog in relatie tot de opbrengst die van sociale huurders kan worden gevraagd. Daarom wordt ingezet op sloop en nieuwbouw.
In samenspraak met de omgeving is in mei 2021 de Gebiedsvisie De Pracht opgesteld. Deze is unaniem vastgesteld door de raad.
Om veel nieuwe woningen te kunnen bouwen en tegelijkertijd zo veel mogelijk groen te behouden is het planvoornemen om 26 sociale huurappartementen in 2 en 3 bouwlagen te realiseren. De volwassen, vitale bomen worden zo veel mogelijk gespaard en vormen het landschappelijke casco waarbinnen appartementen in een parkachtige omgeving worden gerealiseerd.
Figuur 3.1: Beoogde gebouwstructuur
Figuur 3.2: Inrichtingsplan (bron: Verhoeven De Ruijter)
Figuur 3.3: Doorsneden planvoornemen
Figuur 3.4: Impressie Vogelvlucht
Figuur 3.5: Sfeerimpressie binnenruimte
De beoogde architectuur is hoogwaardig en ingetogen. Natuurlijke materialen, een kleurenpallet in aardetinten, rustige details en gevelindeling vormen een samenhangend geheel met de groene omgeving.
Centraal ligt een collectieve hof. Hier is ruimte voor een invulling die past bij de bewoners. Van belang is een goede aansluiting van de appartementen naar het collectieve hof: de intermediaire ruimte. Goed gepositioneerde gevelopeningen, overstekken, loggia's en privé buitenruimtes dragen bij aan de levendigheid en het sociale karakter van het gebied.
De appartementen komen in een U-vorm te liggen met de opening naar de Frederik Hendrikstraat. De noord en zuid vleugels worden in 3 bouwlagen uitgevoerd. De oostvleugel wordt in 2 bouwlagen uitgevoerd, zodat de bewoners aan de Maria van Bourgondiëlaan geen inkijk in hun tuinen ervaren vanuit een derde bouwlaag aan die zijde.
Aan de Frederik Hendrikstraat worden twee ondergrondse afvalcontainers gerealiseerd.
Duurzaamheid
De woningen worden uitgevoerd met Nul Op de Meter (NOM). Daarnaast wordt onderzocht in welke mate het dak groen kan worden uitgevoerd in combinatie met PV-panelen en warmtepompen. Ook wordt onderzocht of, en zo ja, hoeveel oppervlak gevelgroen kan worden gerealiseerd.
De aannemer onderzoekt momenteel of het mogelijk is dit gebouw in houtbouw uit te voeren. In de berekeningen in dit bestemmingsplan is vooralsnog uitgegaan van traditionele bouw.
Groen
De gemeente hecht veel waarde aan het behouden en versterken van het groene karakter. Om te bepalen hoe zo veel mogelijk bomen behouden kunnen blijven is in mei 2022 een Boom Effect Analyse uitgevoerd, zie Bijlage 1.
Van de 84 individuele bomen op het perceel zijn 24 bomen niet te behouden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (inclusief bomen 132, 133 en 134 die niet in tabel 3.1 zijn opgenomen).
Voor 3 bomen zijn specifieke maatregelen nodig om behoud mogelijk te maken. Duurzame handhaving van 6 bomen is mogelijk door het nemen van beperkte maatregelen. Voor de overige bomen zijn geen maatregelen noodzakelijk. In tabel 2.1 is de boombalans van het plangebied weergegeven.
Tabel 3.1: Boombalans plangebied (bron: Pius Floris, Bijlage 1)
De condities van de 27 te vellen bomen zijn opgenomen in tabel 3.2.
Tabel 3.2: Condities van de 24 te vellen bomen (bron: Pius Floris, Bijlage 1)
Goed | 129, 142, 143 | 3 | ||
Redelijk | 13, 14, 15, 16, 17, 67, 99, 117, 118, 126, 127, 128, 131, 136, 137, 157 | 16 | ||
Matig | 100, 135, 156, | 3 | ||
Slecht | 125 | 1 | ||
Dood | 130 | 1 |
De 24 te vellen bomen worden gecompenseerd in het plangebied of op gemeente grond.
Parkeren
Ten noorden van de nieuwe appartementen tussen de huidige sporthal en de nieuwe bebouwing komen 26 parkeerplekken op maaiveld op een parkeerterrein met aan twee zijde parkeerkoffers. Hiermee wordt de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein opgelost, zie paragraaf 5.2.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland flink veranderen.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050?
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toetsing
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Hoewel (het schaalniveau van) de NOVI zich niet richt op (het schaalniveau van) een concreet project, kan niettemin worden geconcludeerd dat het project niet strijdig is met de uitgangspunten van de NOVI.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden doorlopen: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".
Uit jurisprudentie blijkt dat een plan dat voorziet in meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt, wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Het planvoornemen maakt 26 sociale huurappartementen mogelijk. Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden worden er dus 25 woningen extra mogelijk gemaakt. Dit zijn er meer dan 11, dus is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is de behoefte beschreven.
Beschrijving behoefte
De relevante regio voor wonen is Stedelijk gebied Eindhoven binnen de regio Zuidoost-Brabant.
Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)
De woningbehoefte in de gemeente Waalre blijkt uit diverse onderzoeken.
Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020
Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente Waalre is 595 woningen in de periode 2020-2030. De tabel in figuur 3.2 is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.
Figuur 3.2 Indicatie toename woningvoorraad
Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2021/2022
In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage staat dat er in de regio Zuidoost Brabant in de periode 2021-2031 nog 43.500 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 23.300 woningen.
Figuur 3.3 Woningbouwcapaciteit en opgaven
Afsprakenkader Wonen SGE 2022 'Bouwen aan de toekomst' (2022)
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (hierna SGE) werken regionaal intensief samen op het thema 'wonen'. De druk op de woningmarkt is groot, met flinke woningtekorten en de gezamenlijke opgave om te komen tot een versnelling van de woningbouwplannen in de SGE-regio wordt breed gevoeld.
Uit het monitoringsoverzicht blijkt dat er in de gemeente Waalre behoefte is aan 550 woningen tot 2030 en dat er harde plannen zijn voor 219 woningen. Dat betekent dat er nieuwe harde plancapaciteit noodzakelijk is. Het project is een van de zachte plannen.
Figuur 3.4 Monitoringsoverzicht Afsprakenkader wonen SGE 2022
Kwalitatieve behoefte
In het Regionaal Woningbehoefteonderzoek voor Stedelijk Gebied Eindhoven (2021) en de bijbehorende factsheet voor de gemeente is de kwalitatieve behoefte onderzocht. Hieruit blijkt dat er door de vergrijzing een grote behoefte is aan nultredenwoningen in alle segmenten.
Figuur 3.5 Kwalitatieve woningbehoefte in 2 scenario's (bron Regionaal Woningbehoefteonderzoek, factsheet Waalre)
Kwalitatief zijn in alle woningbouwplannen de 7 'Brainport principles' leidend: koesteren van identiteit, ruimte voor innovatie, invloed voor bewoners, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus; de 'wauw-factor', vraaggericht ontwikkelen, benutting regionaal schaalniveau en gezonde verstedelijking. In paragraaf 4.3.2 wordt nader ingegaan op deze principes.
Door de druk op de woningmarkt en de gemaakte woondeal-afspraken wordt op allerlei manieren gewerkt aan het versnellen van de woningbouwproductie, waarbij ook kwaliteit en betaalbaarheid van belang zijn.
Conclusie
In het plan worden 26 sociale huurappartementen mogelijk gemaakt. Uit het afsprakenkader SGE 2022 blijkt dat er in de gemeente tot 2030 behoefte is aan 550 woningen tot 2030. Er zijn harde plannen voor 219 woningen. Dit betekent dat nieuwe harde plannen noodzakelijk zijn. De ontwikkeling past binnen de regionale verstedelijkingsafspraken.
Met dit plan is sprake van een herinvulling en betere benutting van een bestaande locatie binnen het bebouwd gebied van Aalst.
Het planvoornemen past binnen het Rijksbeleid.
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Daarin is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. De visie stelt vier hoofdopgaven die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen moeten in principe plaatsvinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren.
De transformatie van De Rooische Hoeve met haar omliggende groen naar 26 sociale huurappartementen in het groen in het bestaand stedelijk gebied van Waalre, is een duidelijk voorbeeld van inpassing. Daarmee past het planvoornemen binnen de omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld, als eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het project maakt in de geconsolideerde versie van de Iov d.d. 1 oktober 2022 deel uit van een 'stedelijk concentratiegebied', onderdeel van 'stedelijk gebied'. Voor dit gebied eist de Iov in artikel 3.42:
Figuur 3.6 Uitsnede kaart 3 Iov met ligging projectgebied in stedelijk concentratiegebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3.7 Uitsnede kaart 5 Iov met ligging plangebied in grondwaterbeschermingsgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Toetsing
Stedelijk concentratiegebied
Omdat het projectgebied in stedelijk gebied ligt, is dit project dat voorziet in ruimte voor wonen volgens de Iov toegestaan. Ook past het project binnen de regionale afspraken. Het regionaal en gemeentelijk woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.1.2) bieden kwalitatief en kwantitatief voldoende ruimte voor de toevoeging van 26 sociale huurappartementen.
Het project is ook een duurzame stedelijke ontwikkeling conform de Iov: het bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving door het tegengaan van leegstand en het bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door transformatie van leegstaande ruimtes in bestaand stedelijk gebied.
Grondwaterbeschermingsgebied
Op de verbeelding en in de regels van dit bestemminsplan is de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. Hiermee strekt dit bestemmingsplan mede tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Dit bestemmingsplan stelt regels die:
Het planvoornemen voldoet aan het provinciaal beleid.
Het Stedelijk Gebied Eindhoven, hierna SGE, is een gebied met een economische groei hoger dan het landelijke gemiddelde. Sinds het kabinet Brainport Eindhoven in 2016 heeft erkend als derde economisch kerngebied van nationale betekenis en de benoeming tot slimste regio heeft de regio een extra impuls gekregen. De werkgelegenheid groeit en er is een positief migratiesaldo. Een toenemende vraag naar woningen is het gevolg. Alles wijst erop dat de vraag naar woningen in het SGE de komende decennia blijft groeien. Dit wordt mede versterkt doordat huishoudens, onder andere als gevolg van de vergrijzing, steeds kleiner worden. De uitdaging is meerledig. Een van de uitdaging is: er moet gezorgd worden voor voldoende kwalitatief goede woningen en voor voldoende betaalbare woningen, ook voor mensen met een krappe beurs.
Hier op aansluitend wordt bij de ambities genoemd:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling van 26 sociale huurwoningen draagt bij aan de ambities die het Stedelijk Gebied Eindhoven zich heeft voorgenomen in haar Visie op Wonen. Doordat de ontwikkeling meer sociale huurwoningen in de wijk brengt, zodat inwoners van alle segmenten in deze wijk kunnen (blijven) wonen.
Hieronder worden de zeven Brainport Principes getoetst. De onderbouwing van deze principes komt deels uit andere onderdelen uit deze plantoelichting. Deze onderdelen worden benoemd en er wordt verwezen naar de betreffende paragraaf en worden niet integraal herhaald.
Het plangebied is in de huidige situatie gevuld met veel groen en volwassen bomen. Deze bomen blijven zo veel mogelijk behouden, zie de Boom Effect Analyse in Bijlage 1 en paragraaf 3.2. Omwonenden kunnen in de nieuwe situatie nu ook gebruik maken van het groen voor bijvoorbeeld een ommetje rondom het nieuwe woongebouw.
De woningen worden met Nul Op de Meter (NOM) uitgevoerd. Op het dak komen PV-panelen en warmtepompen.
Er blijft zo veel mogelijk groen rondom het gebouw behouden waarin nieuwe bewoners en omwonenden een ommetje kunnen maken. Daarbij wordt er nieuw groen in de binnentuin toegevoegd. Dit wordt een ruimte waarin bewoners elkaar kunnen ontmoeten.
Het planvoornemen is in 2 omgevingsdialogen met omwonenden besproken. De opmerkingen op het plan zijn opgehaald en vervolgens zijn er aanpassingen op het plan gemaakt. De bewoners aan de Maria van Bourgondiënlaan hadden aangegeven dat ze bang waren voor inkijk in hun tuinen vanaf de hogere verdiepingen van het nieuwe woongebouw. Daarom is de vleugel aan deze kant uitgevoerd in 2 bouwlagen i.p.v. 3. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wensen/bezwaren van omwonenden.
Het plan bestaat uit 26 sociale huurappartementen in aan aantrekkelijk woonmilieu door de groene omgeving. De balkons aan de buitenzijde zijn gelegen in het groen, er komt een collectieve binnentuin, de openbare ruimte wordt heringericht en er wordt een looppad aangelegd van zuid naar noord richting de Pracht en bijbehorende voorzieningen.
In de ladder in paragraaf 4.1.2 is onderbouwd dat er in de gemeente Waalre behoefte is aan nieuwe woningen in de vorm van sociale huurwoningen. De woningen worden levensloopbestendig ingericht en zijn daarmee geschikt voor meerdere doelgroepen, zowel starters als senioren.
Zowel het centrum als de A2 zijn goed en snel bereikbaar vanuit het plangebied. Het plangebied is voor alle vervoerstypen goed bereikbaar. Zie verder ook paragraaf 5.2.
Door de nieuwe ontwikkeling wordt het bestaande groen binnen het plangebied opengesteld voor omwonenden om gebruik van te maken. De volwassen bomen blijven zo veel als mogelijk behouden in het park en nieuw groen wordt toegevoegd (Bijlage 1 en paragraaf 3.2). Groen zorgt voor het tegengaan van hittestress en draagt positief bij aan het welzijn van bewoners en bezoekers.
Het planvoornemen past binnen het regionale beleid.
Op 16 december 2021 heeft de gemeenteraad van Waalre de Omgevingsvisie Waalre 2040 vastgesteld. De drie kernopgaven daarin zijn:
Versterken van de positie als kwalitatief hoogwaardige woongemeente
De ambities van de gemeente voor 2040 zijn voor kernopgave 1:
Figuur 3.8 Plangebied, blauw omkaderd, in een gebied met duurzame en gezonde wijken (bron: Omgevingsvisie Waalre 2040)
Behouden en versterken van het groene karakter
De ambities van de gemeente voor 2040 zijn voor kernopgave 2:
Figuur 3.9 Plangebied, blauw omkaderd, in een gebied met groene en klimaatbestendige woonwijk (bron: Omgevingsvisie Waalre 2040)
Werken aan een vitale gemeente
De ambities van de gemeente voor 2040 zijn voor kernopgave 3:
Figuur 3.10 Ten noorden van het plangebied, blauw omkaderd, binnen De Pracht ligt een sportvoorziening (bron: Omgevingsvisie Waalre 2040)
Toetsing
Met het planvoornemen worden 26 sociale huurappartementen in het bestaand stedelijk gebied van Aalst mogelijk gemaakt. Hiermee worden betaalbare woningen aan de woningvoorraad toegevoegd door een binnenstedelijk gebied te transformeren.
De nieuwe woningen zijn duurzaam. De bestaande bomen worden zo veel als mogelijk behouden (zie paragraaf 3.2 en Bijlage 1).
Het huidige gesloten plangebied wordt in de beoogde situatie 'dooraderd' met wandelpaden. Hierdoor wordt het voor bewoners gemakkelijker gemaakt om te bewegen en te ontmoeten.
Op 17 september 2019 stemde de gemeenteraad van Waalre in met de regionale 'Visie op Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven'. Deze visie is opgesteld in samenwerking met alle negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). Een van de gezamenlijke opgaven is het realiseren van minimaal 2500 woningen per jaar en het versnellen ervan.
Het regionaal kader is verwerkt in de gemeentelijke 'Visie op Goed Wonen in 2030' die ook op 17 september 2019 door de gemeenteraad van Waalre is vastgesteld en die samen met bewoners tot stand is gekomen. Deze visie is vervolgens uitgewerkt in de Woonnotitie 'Goed wonen in 2030' die door de gemeenteraad van Waalre op 12 mei 2020 is vastgesteld.
Op basis van de provinciale prognose (2017) moeten er voor de groei van het aantal huishoudens in Waalre in de periode 2020-2030 nog 550 woningen worden toegevoegd. Daarnaast moet in Waalre worden voorzien in een deel van de regionale woningbehoefte. Kwantitatief is de mogelijke toevoeging voor deze regionale behoefte ongeveer even groot. De gemeente Waalre gaat uit van een programma van 1.000 woningen (lokale en regionale behoefte samen) en streeft ernaar om jaarlijks meer dan 100 woningen aan de voorraad toe te voegen.
Er is verschil in de kwalitatieve woningbehoefte, lokaal of regionaal. Lokaal ziet de gemeente vooral een vraag van starters, senioren en kleine huishoudens in het algemeen, die niet of nauwelijks aanbod vinden in de bestaande voorraad. In dat kader en voor deze doelgroepen is het omzetten van kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen die hun functie verliezen een reële optie. Regionaal vervult Waalre als randgemeente van Eindhoven vooral een rol in de vraag naar gezinswoningen in de koopsector (de 'bovenkant van de roltrap').
Het is de bedoeling om 30% van de lokale behoefte in betaalbare huursector te realiseren.
Toetsing
Het grootste deel van het woningbouwprogramma van de gemeente Waalre wordt gerealiseerd op de uitbreidingslocaties Waalre-Noord (400 woningen) en Ekenrooi-Zuid (circa 200 woningen). Dit is harde plancapaciteit, ook voor de regionale woningbehoefte. Daarnaast zijn er meerdere inbreidingslocaties in beeld, vooral zachte plancapaciteit. Deze zachte plancapaciteit biedt voldoende ruimte voor de toevoeging van 26 sociale huurappartementen met dit planvoornemen, voor invulling van de lokale woningbehoefte, met name van starters, senioren en kleine huishoudens.
Deze notitie is op 8 maart 2022 vastgesteld. In deze notitie ligt de focus op de nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen. In het belang van de (toekomstige) Waalrese inwoners is het cruciaal dat nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen toekomstgericht en van hoogwaardige kwaliteit worden gebouwd. In de beleidsnotitie Duurzame nieuwbouw zijn ambities vertaald naar concrete speerpunten en accenten voor de toekomstige nieuwbouw in gemeente Waalre.
Gemeente Waalre heeft in haar beleid twee inhoudelijke speerpunten geformuleerd, deze worden hieronder samengevat:
Thema | Uitganspunten |
Materialen (circulariteit) |
• De uitgangspunten voor een circulair gebouw: o Zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande of hernieuwbare materialen o Toepassen van materialen met een zo laag mogelijke milieu-impact (op basis van de MPG) o Woningen zijn levensloopbestendig. Dat wil zeggen dat woningen eenvoudig aanpasbaar zijn op de actuele woonbehoefte o Gebouwen kunnen indien nodig gemakkelijk van functie veranderen of zich aanpassen aan de veranderende behoeften van de gebruiker o Gebouwen zijn losmaakbaar, zodat later onderdelen zijn her te gebruiken. |
Energie |
• De uitganspunten voor een energiezuinig gebouw: o ENG-ambitie o De nieuwbouw kan een deel van de energievraag duurzaam opwekken |
Gemeente Waalre wil daarnaast een tweetal aanvullende thema's toevoegen aan haar duurzame nieuwbouwbeleid, namelijk natuurinclusief bouwen en klimaatadaptief bouwen. Deze twee thema's worden bewust minder zwaar aangezet in deze beleidsnotitie, omdat de maatregelen hiervoor vooral betrekking hebben op gebiedsniveau. Deze notitie richt zich op gebouwniveau. Daarom stelt de gemeente geen specifieke eisen voor deze thema's. In GPR Gebouw versie 4.4 worden wel maatregelen op het gebied van klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen meegenomen in de berekening. Zij dragen bij aan de scores op de thema's Milieu, Gezondheid en Toekomstwaarde.
Speerpunt materialen (circulariteit)
Circulair bouwen is een strategie die een grote bijdrage gaat leveren aan het reduceren van de milieubelastende effecten van bouwen. Door hier bewust op te sturen dragen we ook bij aan het creëren van een circulaire economie: afval bestaat niet, maar wordt benut voor hergebruik en recycling. Gemeente Waalre wil grondstofkringlopen sluiten. Zo wordt het milieu beschermd en blijven voldoende grondstoffen behouden voor toekomstige generaties.
Speerpunt energie
De gemeente Waalre wil marktpartijen uitdagen om beter te presteren dan de wettelijke eis door een ENG-ambitie na te streven bij nieuwbouw, om zo al voorbereid te zijn op toekomstige wetgeving.
De lange termijn ambitie is de CO2-emissie van nieuwbouw tot 0 te reduceren. Dat betekent vooral sturen op het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen. BENG2 is hiervoor de indicator en die willen we naar 0 kWh/m2 brengen. Waar het kan worden nieuwe woningen aangesloten op hernieuwbare energiebronnen. En wordt de nog benodigde energie duurzaam opgewekt.
Accent klimaatadaptief bouwen
Gemeente Waalre streeft bij nieuwbouwontwikkeling naar een hydrologisch neutrale situatie, oftewel: één keer in de 70 jaar is het niet mogelijk om het hemelwater (tijdelijk) binnen het plan gebied te bergen, waardoor het hemelwater verspreid afgevoerd moet worden. Open verhardingen of geen verharding kunnen hier aan bijdragen, tevens helpt dit bij het tegengaan van hittestress. Het gemeentelijk rioolplan van gemeente Waalre geeft aanvullend beleid voor het verwerken van hemelwater op of om het plangebied. Op deze manier wordt wateroverlast beperkt.
Gemeente Waalre moedigt groen op en rond gebouwen aan, omdat dit water vasthoudt wat in droge periodes gebruikt kan worden en bijdraagt aan het tegengaan van droogte. Tevens levert groen op en rond gebouwen een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
Accent natuurinclusief bouwen
Bij natuurinclusief bouwen wordt de natuur in en om het gebouw geïntegreerd met het gebouw zelf. Bij nieuwbouwontwikkelingen in de gemeente Waalre wordt waar kan samenhang gezocht met de al bestaande groenstructuren, om zo een 'hoogwaardige' habitat te creëren, of te versterken, van ten minste gebouw gebonden soorten als onder andere huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit op zowel horizontale als verticale oppervlakken. 'Hoogwaardige' habitat betekent in deze context dat men voorziet in de behoeften van een soort, mits dit redelijkerwijs kan op het perceel, of met behulp van de directe omgeving. De eisen waaraan gedacht moet worden zijn samengevat in de 4V's: Voedsel, Veiligheid, Voorplantingsmogelijkheden en Variatie.
RVO geeft in een storymap voorbeelden hoe in de praktijk concreet invulling kan worden gegeven aan natuurinclusief bouwen. Maatregelen waaraan gedacht kan worden zijn:
Toetsing
De woningen worden uitgevoerd met Nul Op de Meter (NOM). Daarnaast wordt onderzocht in welke mate het dak groen kan worden uitgevoerd in combinatie met PV-panelen en warmtepompen. Ook wordt onderzocht of en hoeveel oppervlak gevelgroen kan worden gerealiseerd.
De aannemer onderzoekt momenteel of het mogelijk is dit gebouw in houtbouw uit te voeren. In de berekeningen in dit bestemmingsplan is vooralsnog uitgegaan van traditionele bouw.
De Groenvisie “Een weelderige groene ruimte als excellente woonomgeving.” die in november 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld onderschrijft dat Waalre een prachtige groene gemeente is en legt ambities vast om dit te behouden en versterken.
Groenvisie
In de Groenvisie is vastgelegd, dat we komende jaren een inhaalslag maken in de kwaliteit van de openbare ruimte. De visie geeft richting aan de gewenste ontwikkelingen. Investeren in groen betekent investeren in gezondheid, klimaat, biodiversiteit en woongenot. Deze investeringen zijn komende jaren nodig om de huidige kwaliteiten te behouden en versterken. In dit Beleids- en beheersplan groen en bomen en het vervangingsplan is inzichtelijk gemaakt waar deze investeringen noodzakelijk zijn en welke financiële consequenties dit heeft.
In de Groenvisie zijn zes thema’s opgenomen. De belangrijkste ambities van deze thema’s
zijn:
Bomen
Groen in een veranderd klimaat
Groen zelfbeheer
Mooi groen Waalre
Doen in het groen
Divers en natuurlijk groen
Figuur 3.11 Bomenrij aan westzijde van blauw omkaderd plangebied
In bijlage 'Kapbeleid' is een kaart opgenomen waarop de waardevolle bomen staan aangegeven. In of rondom het plangebied zijn geen bomen die zijn aangewezen als waardevol.
Toetsing
Het plangebied bevat 84 volwassen bomen, waarvan er 60 behouden kunnen blijven, zie paragraaf 3.2 en de BEA in Bijlage 1. Door de BEA is in kaart gebracht welke bomen een slechte staat hebben en beter kunnen worden gerooid, waardoor de kwaliteit van het groen wordt verbeterd. In totaal zullen er 24 bomen geveld worden. Deze bomen worden gecompenseerd in het plangebied of elders op gemeente grond.
De binnenruimte wordt groen ingericht met bloeiende beplanting, heesters en kleine bomen en een verdiepte ligging voor wateropvang. Bewoners hebben hier de ruimte om elkaar te ontmoeten in een groene ruimte. Rondom de nieuwe woningen wordt een wandelpad aangelegd voor een ommetje.
Het project voldoet aan het gemeentelijk ruimtelijk en woonbeleid.
Voor ruimtelijke plannen moet een m.e.r.(-beoordeling) worden opgesteld als er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. of als er voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist. In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig (de D-lijst).
De activiteiten in dit project zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Dit project kan weliswaar aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2), maar een stedelijk ontwikkelingsproject is pas m.e.r.-beoordelingsplichtig als het gebied een oppervlakte heeft van meer dan 100 hectare of meer dan 2.000 woningen of 200.000 m² bvo telt. Met de ontwikkeling van 26 woningen blijft dit project ver beneden de drempelwaarde en is op grond daarvan geen m.e.r. nodig.
Wel moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, zie Bijlage 2. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en beperkte omvang van het plan leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.
Uit de informatie in Bijlage 2 blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en beperkte omvang van het plan leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.
Op het gebied van verkeer en parkeren bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling is bepaald aan de hand van de 'Nota Parkeernormen' opgesteld op 30 juni 2023. Voor het te hanteren kencijfer wordt een ligging in 'rest bebouwde kom' aangehouden.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De beoogde ontwikkeling is gelegen op de hoek van de Frederik Hendrikstraat en de Karel V Laan. Beide wegen zijn ingericht als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. Ten noorden van het plangebied kruist de Frederik Hendrikstraat met de Sophiastraat. De Sophiastraat is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u en ontsluit in westelijke richting op de Eindhovenseweg. De Eindhovenseweg is tevens ingericht als een gebiedsontsluitingsweg, met een maximumsnelheid van 50 km/u. In zuidelijke richting leidt de Eindhovenseweg naar Valkenswaard, terwijl in noordelijke richting de weg langs de aansluiting op de A2, tussen Amsterdam en Maastricht, naar Eindhoven leidt.
Langzaam verkeer
Voor voetgangers zijn op de Frederik Hendrikstraat aan weerszijde van de weg voetpaden aanwezig. Op de Frederik Hendrikstraat zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. Ook op de Karel V Laan zijn aan weerszijde van de weg voetpaden aanwezig en deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Doormiddel van de lage maximumsnelheid en de breedte van de rijbaan wordt op beide wegen de verkeersveiligheid van fietsers echter gewaarborgd. Op de Sophiastraat liggen aan weerszijden van de weg fietssuggestiestroken.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde OV-halte vanaf het plangebied is de bushalte Aalst, Sophiastraat, gelegen op circa 150 meter loopafstand van het plangebied. Vanaf deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijn 7, tussen Eindhoven en Veldhoven, en lijn 271, richting Veldhoven. Hierbij heeft lijn 7 een frequentie van 1 uur buiten de spits en 30 minuten binnen de spits en lijn 271 een frequentie van 1 uur.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de toekomstige functies wordt bepaald op basis van de 'Nota Parkeernormen' uit 2023. Hierin wordt voor 'Huur, appartement, middel/klein (<75 m2) (incl. sociale huur) een parkeernorm van 1,0 per woning gehanteerd. De beoogde ontwikkeling betreft 26 sociale huurappartementen, wat leidt tot een parkeerbehoefte van (26 x 1 =) 26 parkeerplaatsen in totaal.
Figuur 4.1: 26 Parkeerplekken
Voor het opvangen van de parkeerbehoefte wordt conform de 'Gebiedsvisie de Pracht' op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om de volledige parkeerbehoefte op te vangen.
Verkeersgeneratie
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit voor de kengetallen het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de ligging 'rest bebouwde kom'. Verder geldt voor de gemeente Waalre een stedelijkheidsgraad van 'weinig stedelijk'.
In de bestaande situatie is binnen het plangebied een boerderij aanwezig. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de bestaande bebouwing wordt gebruik gemaakt van het kencijfer voor 'koop huis, vrijstaand'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit 26 sociale huurappartementen. Met behulp van de kencijfers van het CROW zijn de weekdagintensiteiten berekent, terwijl voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling de werkdagintensiteiten maatgevend zijn. Conform CROW publicatie 381 wordt voor het omrekenen van weekdag naar werkdag voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 toegepast. In tabel 4.1 is de verkeersgeneratie van het plangebied weergegeven in de beoogde situatie, na saldering van de bestaande bebouwing.
Tabel 4.1: De verkeersgeneratie van het plangebied in de bestaande en beoogde situatie
Bestaande situatie | ||||
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) | Werkdagintensiteit (mvt/etmaal) |
Koop huis, vrijstaand | 1 woning | 8,2 per woning | 8,2 | 9,1 |
Beoogde ontwikkeling | ||||
Functie | Aantal | Kencijfer | Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) | Werkdagintensiteit (mvt/etmaal) |
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 26 appartementen | 4,1 per woning | 106,6 | 118,3 |
Verkeerstoename na saldering | 98,4 | 109,2 |
Na saldering zal de verkeersgeneratie van het plangebied in de beoogde situatie 98 mvt/etmaal bedragen op een gemiddelde weekdag en 109 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.
Verkeerstoedeling
Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie gedurende het maatgevende uur van belang. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt als vuistregel aangehouden dat de verkeersgeneratie gedurende het drukste uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. Voor de beoogde ontwikkeling betekent dit een verkeersgeneratie van 11 mvt/uur gedurende het maatgevende uur.
Voor het bepalen van de beoogde verkeerstoedeling vanaf het plangebied is gebruik gemaakt van de navigatietool van Google Maps. Vanaf het plangebied zal het gegenereerde verkeer volledig worden afgewikkeld via de Frederik Hendrikstraat op de Sophiastraat. Op de Sophiastraat zal het gegenereerde verkeer vrijwel volledig in westelijke richting worden afgewikkeld, naar het kruispunt Eindhovenseweg – Brabantialaan – Raadhuisstraat. Op dit kruispunt zal 80% (9 mvt/uur) in noordelijke richting worden afgewikkeld, terwijl de overige 20% (2 mvt/uur) zal worden afgewikkeld richting het zuiden. In figuur 4.2 is de beoogde verkeerstoedeling weergegeven.
Figuur 4.2: Beoogde verkeerstoedeling (bron: Rho adviseurs)
De hoogste verkeerstoename vindt plaats op de Frederik Hendrikstraat en op de Sophiastraat, waar de beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 14 mvt/uur. Dit komt neer op circa 1 voertuig per 4 minuten. Deze verkeerstoename is dermate laag dat de invloed op de verkeersdoorstroming gering zal zijn.
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling bedraagt 26 parkeerplaatsen. De volledige parkeerbehoefte zal worden opgevangen op eigen terrein. Tevens zal het plan leiden tot een verkeerstoename van 109 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Deze toename is dermate laag dat het niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersdoorstroming op de omliggende wegen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Bij het bestemmen van milieugevoelige functies moet rekening worden gehouden met de milieuzonering van bestaande en/of bestemde bedrijven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) die per bedrijfssoort aangeeft van welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) moet worden uitgegaan en met welke indicatieve (richt)afstand tussen een bedrijf en gevoelige functies rekening moet worden gehouden. De brochure vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen bij de omgevingstypen 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' of 'gemengd gebied'. Resultaat hiervan moet zijn dat hinder bij milieugevoelige functies wordt voorkomen en de belangen van de bedrijven niet worden geschaad c.q. de bedrijven hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen binnen de gangbare milieuvoorschriften, zonder daarin door (nieuwe) woningen beperkt te worden.
Het projectgebied ligt conform de VNG-brochure in 'gemengd gebied'. In dit geval een gebied met een matige functiemenging. Naast de omliggende woningen bevindt zich ten westen van het plangebied een zorgcentrum en direct ten noorden van het plangebied, bevindt zich het gebied De Pracht. Binnen De Pracht liggen een gemeenschapshuis, een sporthal, een kerk en een fitness.
In een gemengd gebied mogen de richtafstanden uit de VNG brochure met een stap worden verlaagd.
In tabel 4.2 staan de functies die op het moment van toetsen in de buurt van het plangebied aanwezig waren.
Tabel 4.2: Functies rondom plangebied
Functie | Volgens VNG brochure | Richtafstand | In gemengd gebied | Werkelijke afstand tot plangebied |
Zorgcentrum | Artsenpraktijk, klinieken, dagverblijven | 10 meter | 0 meter | 12 meter |
Gemeenschapshuis | Buurt- en clubhuizen | 30 meter | 10 meter | 40 meter |
Sporthal | Sporthallen | 50 meter | 30 meter | 0 meter |
Kerk | Kerkgebouwen e.d. | 30 meter | 10 meter | 45 meter |
Fitness | Sportscholen, gymnastiekzalen | 30 meter | 10 meter | 13 meter |
De sporthal ligt direct tegen het plangebied aan. In het planvoornemen komt er tussen de beoogde appartementen en de sporthal een parkeerkoffer met aan twee zijden parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe appartementen. De afstand tussen de gevels van de appartementen en de zuidgevel van de sporthal bedraagt 20 meter (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3: Afstand tussen zuidzijde sporthal en noordzijde appartement (bron: Rho adviseurs)
Voor de sporthal geldt dat er niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter. Aan de zijde van de appartementen is de gevel van de sporthal gesloten en is er geen sprake van een relevante geluidemissie. De afstand van de installaties op het dak van de sporthal tot de gevels van de appartementen bedraagt circa 30 meter (dit is de richtafstand), zodat mag worden aangenomen dat er ter plaatse van de nieuwe appartementen geen geluidhinder zal zijn en sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De sporthal valt onder de werking van het Activiteitenbesluit, omdat de richtwaarden voor een gemengd gebied overeenkomen met de grenswaarden van het Activiteitenbesluit, zal de sporthal naar verwachting niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Ook omdat er in de nachtperiode (is maatgevende beoordelingsperiode) geen activiteiten plaatsvinden.
Het omgevingsaspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project.
In hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet is de bescherming van erfgoed opgenomen en in hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg. De wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot opgravingen, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten gemeenten de belangen van archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplannen verankeren. Om inzicht te krijgen in de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden is door de Kempengemeenten en A2-gemeenten een gezamenlijk erfgoedplan opgesteld. Het erfgoedplan bevat een uitgebreide inventarisatie van de archeologische en cultuurhistorische (verwachtings)waarden binnen het grondgebied van de betrokken gemeenten en een aanzet voor een integraal cultuurhistorisch beleid.
Op de archeologische beleidskaart die deel uitmaakt van het erfgoedplan zijn de archeologische (verwachtings)waarden voor het hele gemeentelijk grondgebied in beeld gebracht. Deze verwachtingswaarden zijn vertaald in bestemmingsplannen.
Volgens de Archeologische beleidskaart gemeente Waalre geldt binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting in een esdek gebied. Vanwege de hoge archeologische verwachting is hier bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden, die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld of 0,5 meter onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden, een archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
Figuur 4.4: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Waalre, plangebied blauw omkaderd
Het te roeren oppervlakte voor het planvoornemen is groter dan 500 m2 en gaat dieper dan 0,5 meter. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 3.
Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor alle periodes vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Op basis van het booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw in het noorden van het plangebied licht tot matig verstoord is en in het zuiden van het plangebied matig tot sterk verstoord. De verstoringen hangen vermoedelijk samen met de 20e-eeuwse bebouwing en de voormalige 19e- en 20e-eeuwse (onverharde) wegen binnen het plangebied. De plaatselijk aangetroffen (gleyhoudende) sterk siltige zandafzettingen en sterk zandige leemafzettingen duiden erop dat het plangebied in het verleden soms relatief natte omstandigheden heeft gekend, waarschijnlijk vanwege de ligging nabij de flank van het beekdal van de Tongelreep.
Op basis van de aangetroffen bodemverstoringen en landschappelijke (natte) kenmerken kan de hoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd worden bijgesteld naar laag.
Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Waalre). De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
Selectieadvies Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant
Naar aanleiding van dit onderzoek is door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant een selectieadvies opgesteld:
Op basis van de uitkomsten van het archeologische vooronderzoek die aantonen dat de kans op archeologische waarden in het plangebied niet uitgesloten kan worden, achten wij archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied noodzakelijk. Wij adviseren om daar waar binnen het plangebied dieper dan 30 cm –MV zal worden verstoord of waar dit mogelijk wordt gemaakt op basis van het nieuwe bestemmingsplan, archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek. Doel van dit vervolgonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting die gebaseerd is op de reeds uitgevoerde bureau- en booronderzoek. Dit vervolgonderzoek dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) en uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf bevoegd tot het uitvoeren van archeologische opgravingen Erfgoedwet 2016). Op basis van de uitkomsten van dit proefsleuvenonderzoek beslist de gemeente of de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien hierbij archeologische waarden worden aangetroffen, dienen deze veilig gesteld te worden door mogelijke planaanpassing en als dat niet mogelijk is door het opgraven van de aanwezige archeologische resten. Het besluit hierover ligt bij de gemeente Waalre.
Aangezien het hele plangebied een hoge verwachting heeft, dient een dubbelbestemming 'archeologie' te worden opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Indien hier in de toekomst bodemverstorende activiteiten zullen plaatsvinden, dient hier alsnog een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven plaats te vinden.
Op 16 mei 2023 heeft de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant een selectieadvies archeologische monumentenzorg uitgebracht, zie Bijlage 4. De Omgevingsdienst adviseert om daar waar binnen het plangebied dieper dan 30 centimeter onder maaiveld zal worden verstoord of waar dit mogelijk wordt gemaakt op basis van het nieuwe bestemmingsplan, archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend en waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek. Doel van dit vervolgonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde verwachting die gebaseerd is op de reeds uitgevoerde bureau- en booronderzoek. Dit vervolgonderzoek dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) en uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf bevoegd tot het uitvoeren van archeologische opgravingen Erfgoedwet 2016). Op basis van de uitkomsten van dit proefsleuvenonderzoek beslist de gemeente of de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien hierbij archeologische waarden worden aangetroffen, dienen deze veilig gesteld te worden door mogelijke planaanpassing en als dat niet mogelijk is door het opgraven van de aanwezige archeologische resten. Het besluit hierover ligt bij de gemeente Waalre.
Het proefsleuvenonderzoek kan pas worden uitgevoerd als de poel met de Alpenwatersalamander is weggehaald. Tot dat het proefsleuvenonderzoek anders uitwijst, blijft de archeologische verwachting gelden. Op de verbeelding is daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen en in de regels Artikel 6 Waarde - Archeologie.
Naast de archeologische waarden moet op grond van artikel 3.1.6 lid 5 Bro ook de wijze worden beschreven waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Naast de aanwijzing van Rijks- en gemeentelijke monumenten is hierbij de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant relevant (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, plangebied blauw omkaderd
In en om het projectgebied zijn ook geen rijks- of gemeentelijke monumenten en evenmin andere cultuurhistorische waarden. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht.
De omgevingsaspecten archeologie en cultuurhistorie zijn geen belemmering voor het project.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Op grond van de Wet bodembescherming moet de bodemkwaliteit voldoen aan de norm voor de beoogde functie en moet de bodem zo nodig worden gesaneerd, zodat ze voor die functie kan worden gebruikt (functiegericht saneren).
Om de gevoelige functie wonen toe te staan, moet aangetoond worden dat de bodem veilig is om op te wonen.
Ter plaatse van het plangebied gelden in de huidige situatie de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de bestemming 'Tuin' in ieder geval aangepast naar 'Wonen'. Daarnaast wordt er gebouwd op plekken waar in de bestaande situatie nog geen bebouwing aanwezig is.
Verkennend bodemonderzoek
Om de veiligheid aan te tonen is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5.
Uit het vooronderzoek concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.
De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, zeer fijn zand. De grond is bovendien zwak humeus. De boringen zijn vanwege de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied niet dieper in de ondergrond geboord, dan tot 3,0 m-mv). In de grond van de gehele onderzoekslocatie zijn in verschillende gradaties baksteenresten aangetroffen. Tijdens de werkzaamheden zijn er zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek NEN 5740
Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de locatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).
In de matig baksteenhoudende bovengrond zijn plaatselijk matig tot sterk verhoogde gehalten zink aangetoond. In de zintuiglijk met baksteenresten verontreinigde bovengrond zijn verder lichte verontreinigingen met cadmium, koper en/of lood en PAK aangetoond. De zintuiglijk met baksteenresten verontreinigde ondergrond is licht verontreinigd met koper en zink.
In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetoond, welke vermoedelijk een natuurlijke oorzaak heeft.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er reden voor een nader onderzoek.
Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen directe aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgegraven en opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in het grondmengmonster van de verdachte grond asbest aangetoond. Het gemeten asbestgehalte ligt ruim beneden de helft van de hergebruikwaarde (50 mg/kg d.s.). Het verhoogde asbestgehalte is, gelet op de analyseresultaten, te relateren aan de aanwezigheid van enkele kleine (8-20 mm) stukjes plaatmateriaal in het grondmengmonster.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem (of puin). In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
Advies
Econsultancy adviseert om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de geconstateerde matige en sterke verontreinigingen met zink in de bodem ter plaatse van boring 9,10, 11 en 13. Aangezien het nader onderzoek het gehele zuidelijke deel van de locatie betreft is niet uitgesloten dat de verontreiniging een belemmering vormt voor de realisatie van de plannen.
Een nader onderzoek is noodzakelijk om hierin meer inzicht te verkrijgen.
Nader bodemonderzoek
Het veldwerk voor het nader onderzoek is op 16 en 17 januari 2023 uitgevoerd. Het onderzoeksrapport van 27 februari 2023 is te lezen in Bijlage 6.
Resultaten verkennend bodemonderzoek en onderzoek asbest in bodem
In de verdachte bovengrond (0,0-0,5 m -mv) is plaatselijk een licht verhoogd gehalte asbest gemeten (24,1 mg/kg d.s.), ruim beneden de helft van de hergebruikswaarde (50 mg/kg d.s.). Het verhoogde asbestgehalte is, gelet op de resultaten, te relateren aan de aanwezigheid van een enkel stukje plaatmateriaal in de opgegraven grond. De bovengrond is verder, naast plaatselijk sterk verontreinigd met zink (tot maximaal 1,0 m -mv), ook licht verontreinigd met cadmium, lood, PCB en/of PAK. Deze lichte verontreinigingen houden mogelijk verband met de resten (baksteen/beton/dakpan) puin / kolengruis, die in de bovengrond aangetroffen zijn. In de zintuiglijk schone ondergrond (vanaf 1,0 m-mv) zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Resultaten nader bodemonderzoek zink in bodem
Uit de zintuiglijke waarnemingen en de analyseresultaten, in combinatie met de onderzoeksresultaten van het voorgaande bodemonderzoek, kan gesteld worden dat er in de bovengrond (tot maximaal 1,0 m -mv) op de locatie 2 vermoedelijk afzonderlijke verontreinigingskernen met zink aanwezig zijn. Op basis van analyseresultaten en de zintuiglijke waarnemingen worden de sterke zinkverontreinigingen in de grond als globaal afgeperkt beschouwd. De zuidoostelijke kern met een sterke zinkverontreiniging in de grond bevindt zich vanaf maaiveld tot maximaal tot circa 0,5 m -mv. De totale omvang van de sterke zinkverontreiniging bedraagt hier circa 115 m³. De noordoostelijke kern met een sterke zinkverontreiniging in de grond bevindt zich vanaf circa 0,5 m -mv tot maximaal tot circa 1,0 m -mv. De totale omvang van de sterke zinkverontreiniging bedraagt hier ook circa 115 m³.
De gehele bouwlocatie is verder licht tot matig verontreinigd met zink. De totale omvang van de zinkverontreiniging op de onderzoekslocatie bedraagt globaal 2.400 m3. Hiervan is circa 230 m3 sterk verontreinigd met zink (115 m3 x 2). De matige tot sterke zinkverontreiniging kan op grond van het nader bodemonderzoek op de onderzoekslocatie verticaal als afgeperkt en horizontaal als deels afgeperkt worden beschouwd. Het gehele geval van bodemverontreiniging is, gelet op de doelstelling van onderhavig onderzoek, vooralsnog echter niet bepaald.
Uit de milieuhygiënische beoordeling is gebleken dat er geen sprake is van onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Uitgaande hiervan, alsmede van de mate en het volume van de grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat hier in het kader van de Wet Bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft.
Advies
Aangezien er bij de voorgenomen werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Econsultancy adviseert de met zink verontreinigde bodem ten tijde van de nieuwbouw te saneren conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan. Dit onderzoek wordt in 2024 uitgevoerd.
De met zink verontreinigde bodem dient ten tijde van de nieuwbouw gesaneerd te worden conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan. De provincie Noord-Brabant is bevoegd gezag in deze. De sanering zal plaatsvinden op basis van een plan van aanpak, waarin de opzet, uitvoering en doelstelling van de sanering worden uitgewerkt. De sanering en de milieukundige begeleiding dienen plaats te vinden door respectievelijk BRL SIKB 7000 en 6000 erkende bedrijven.
Voor het omgevingsaspect water is in dit project het beleid van het waterschap relevant. Gemeente Waalre ligt in het beheergebied van waterschap De Dommel en dat heeft haar beleid neergelegd in het Waterbeheerplan 2022-2027 de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
Keur Waterschap De Dommel 2015
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Beleid gemeente Waalre
Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Waalre
De gemeente heeft de bevoegdheid om bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;
Het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid het afvloeiende hemelwater en het grondwater in een bepaald gebied vanaf een vooraf te bepalen datum niet meer te doen afvloeien in een openbaar vuilwaterriool.
Bij nieuwbouw geldt een hemelwaterbergingseis van 60 mm per m² bebouwd oppervlak. Het geborgen hemelwater wordt in de ondergrond geïnfiltreerd of bovengronds op het erf geborgen. De hemelwaterberging is na 48 uur leeg. Het hemelwater dat niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbaar hemelwaterriool of op de openbare ruimte.
Programma Water, Riolering en Klimaat Gemeente Waalre | 2023 – 2027
De gemeente richt nieuwbouw en herontwikkelingen klimaatadaptief in. Nieuwbouw en herontwikkelingen bieden de kans om nieuwe stedelijke gebieden vanaf de tekentafel geschikt te maken voor de toekomst. De gemeente heeft begin 2022 een Beleidsnotitie ‘Duurzame nieuwbouw Waalre’ opgesteld. Hierin is vastgesteld dat de gemeente streeft naar een hydrologisch neutrale situatie bij nieuwbouw. Dit realiseert de gemeente door bij nieuwbouw een waterberging van 60 millimeter waterberging per m² verhard oppervlak te eisen. 10% van deze waterberging moet bestaan uit zichtbare waterberging om bewustwording te vergroten. Daarnaast sluit de gemeente bij nieuwbouw en herontwikkelingen aan bij de Landelijke Maatlat voor een Groene en Klimaatadaptieve Gebouwde Omgeving.
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie bevind zich een boerderij op het plangebied. Het plangebied en de omliggende straten zijn erg groen. Een klein deel van het plangebied is verhard (253 m2).
Grondwater
Het plangebied ligt in een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied. Hiervoor zijn de regels in lid 10.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied opgenomen.
Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de gronden van het plangebied bestaan uit leemarm en zwak lemig fijn zand.
Ten oosten van het plangebied is sprake van een grondwatertrap IVc. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand (GHG) 77 centimeter onder het maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 152 centimeter onder het maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 20 meter ten opzichte van het NAP.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied bevinden zich geen watergangen. Ook is het plangebied niet binnen de beschermingszone van watergangen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden 26 sociale huurappartementen gerealiseerd. De boerderij wordt gesloopt.
Waterkwantiteit
Volgens de keur van het waterschap dient 60 mm per m2 toename van verhard oppervlak gecompenseerd te worden. De bebouwing, de rijweg en de voetpaden worden volledig verhard. De oppervlakte hiervan komt uit op 1.405 m2. De oppervlakte halfverharding voor de parkeerplaatsen, de paden in de binnentuin en het bospad bedraagt 674 m2.
Wanneer er onder de halfverharding geen waterbergende fundering wordt toegepast, dient de halfverharding binnen dit plangebied volledig meegeteld te worden als verharding bij berekening van de waterberging. Er wordt dan in totaal 1.405 m2 + 674 m2= 2.079 m2 verhard. Hiervoor is 2.079 m2 * 0,06 meter = 124,74 m3 waterberging compensatie nodig.
Wanneer er wel een waterbergende fundering onder de halfverharding wordt toegepast, mag de halfverharding voor 50% als verharding worden meegerekend. In totaal wordt dan 1.405 m2 + (50% x 674 m2) = 1.742 m2. Hiervoor is 1.742 m2 * 0,06 meter = 104,5 m3 waterberging compensatie nodig.
Figuur 4.6: oppervlakte verhardingen (Bijlage 7)
De waterberging kan in de vorm van een aquaflow systeem opgelost worden. Dit systeem kan onder het parkeerterrein gerealiseerd worden. Hiermee wordt 140 liter/m2 hemelwater gebufferd. Dit betekent voor elke 7 m2 bestrating een buffer van 1.000 liter (1 m3) hemelwater. Met dit systeem kan (mits voldoende k-waarde) de 104,5 m3 water geborgen worden onder het parkeerterrein.
Figuur 4.7: Impressie Aquaflow
Naast het aquaflowsysteem kan van de binnentuin ook een waterbergende functie worden gemaakt. Evenals 2 wadi's in het groen. Hiermee wordt 10% van de waterberging zichtbaar uitgevoerd om bewustwording te vergroten.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Uit de waterparagraaf blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, mits watercompenserende maatregelen worden genomen. In de regels in lid 10.1 is geborgd dat bouwwerken niet dieper dan 3 meter de grond in mogen en dat een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor werken verplicht is. In lid 9.1 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om waterberging te realiseren.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Bij de beoordeling van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg
Het plangebied ligt binnen het 4 kilometer brede invloedsgebied van de snelweg A2/A67. Deze snelwegen maken onderdeel uit van het Basisnet. Het plangebied ligt op circa 1 kilometer van de snelweg en daardoor op een grotere afstand dan 200 meter. Daarmee is rekenkundig onderzoek van het groepsrisico niet nodig.
Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient er advies te worden gevraagd bij de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Op 11 mei 2017 heeft de Veiligheidsregio voor ontwikkelingen op grote afstand van risicobronnen en kleine ontwikkelingen een standaardadvies opgesteld. Samengevat luidt dit advies:
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op circa 1,2 kilometer van het plangebied ligt een gastransportleiding. Het plangebied ligt op voldoende afstand.
Figuur 4.8: Uitsnede provinciale risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Het omgevingsaspect externe veiligheid is geen belemmering voor het project.
Op grond van artikel 74 lid 1 Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidzone, tenzij de weg in een woonerf ligt of voor die weg een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidzone is het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen - bij de vaststelling van een bestemmingsplan, een afwijking van een bestemmingsplan of bij de aanleg of reconstructie van wegen - moet worden nagegaan of de geluidsituatie bij woningen of andere geluidgevoelige functies in overeenstemming is met de geluidvoorschriften uit de Wgh. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg, al dan niet binnen de bebouwde kom.
Wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt hebben geen zone en vallen als zodanig buiten het regime van de Wgh. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet wel worden beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen in een 30 km/uur gebied. De Sophiastraat ten noorden van het plangebied is echter een 50 km/uur weg en heeft een geluidzone van 200 meter. In het kader van de Wgh maar ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om binnen het plangebied nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, te kunnen realiseren.
Het onderzoeksrapport wegverkeerslawaai is te lezen in Bijlage 8. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats.
Industrie- of inrichtingslawaai
Naast het wegverkeerslawaai is er geen sprake van industrie- of inrichtingslawaai.
Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Ter voorbereiding van een ruimtelijk plan of besluit moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en van natuurgebieden de uitvoering van het plan of project niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat de vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met het plan of besluit mogelijk worden gemaakt.
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Soortenbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten beschermde natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. Wat betreft Natura 2000-gebieden:
Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen:
Bij de beoordeling van de gevolgen van plannen, projecten en handelingen voor de instandhoudingsdoelstellingen spelen onder andere de ecologische effecten van verzuring en vermesting door een eventuele toename van stikstofdepositie een rol. Uit jurisprudentie volgt dat in een overbelaste situatie al bij een kleine toename van stikstofdepositie sprake kan zijn van significante negatieve effecten. In dat geval is een passende beoordeling noodzakelijk.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Noord-Brabant uitgewerkt als Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Het plangebied bestaat uit een boerderij omringd door veel groen in de vorm van bomen en struiken. De bestaande Rooische Hoeve zal gesloopt moeten worden ten behoeve van het planvoornemen. Ondanks dat er zo veel mogelijk groen behouden blijft, zullen een aantal bomen en struiken gerooid moeten worden (zie ook paragraaf 3.2 en Bijlage 1).
Quickscan flora en fauna
Door de sloop van de woning en het te rooien groen kunnen beschermde soorten bedreigd worden. Om in kaart te brengen of zich beschermde soorten in het gebied kunnen bevinden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is na te lezen in Bijlage 9.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 4.3. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel 4.3: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (bron: Econsultancy)
Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming dient voorafgaand aan de werkzaamheden middels aanvullend ecologisch onderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor huismus, gierzwaluw, vleermuizen, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en Alpenwatersalamander.
Gelet op de begroeiing met bomen ten oosten van de onderzoekslocatie, zijn overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuizen te vermijden als potentiële verblijfplaatsen en foerageergebied functioneel en duurzaam behouden blijven. Additionele (bouw)verlichting richting deze bomen tijdens de werkzaamheden en eindfase dient te worden voorkomen. Indien een verlichtingstoename niet te voorkomen is dienen maatregelen genomen te worden om de toename tot een minimum te beperken.
Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels kunnen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen (globaal van maart tot half augustus). Indien binnen het broedseizoen gewerkt wordt, kan dit enkel indien voorafgaand aan het broedseizoen de bebouwing ongeschikt is gemaakt of nadat tijdens een broedvogelinspectie is bevestigd dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Daarnaast wordt geadviseerd het snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Nader onderzoek vleermuizen, gierzwaluw huismus, marterachtigen en de Alpenwatersalamander
Naar aanleiding van een eerder uitgevoerde Quickscan flora en fauna is een nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 10). Dit nader onderzoek dient te bepalen of de betreffende ontheffingsplichtige soorten, namelijk vleermuizen, gierzwaluw huismus, marterachtigen en de Alpenwatersalamander binnen het plangebied voorkomen en welke functies het plangebied voor deze soorten invult. Op basis van de geplande werkzaamheden is getoetst of er sprake is van een overtreding van één of meer van de verbodsbepalingen van de soortenbescherming uit de Wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Daarnaast is er geen essentieel foerageergebied of een essentiële vliegroute voor vleermuizen binnen het plangebied aanwezig. Wel is een vliegroute aanwezig langs de laanbomen van de Frederik Hendrikstraat. Negatieve effecten op vleermuizen door de geplande werkzaamheden zijn vooralsnog uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Gierzwaluw
Binnen het plangebied zijn geen nestlocaties van gierzwaluwen vastgesteld. Daarnaast is er geen essentieel foerageergebied binnen het plangebied aanwezig. Negatieve effecten op gierzwaluwen door de geplande werkzaamheden zijn daarom uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Huismus
Binnen het plangebied zijn geen nesten of rustplaatsen van huismussen aangetroffen. Negatieve effecten op de huismus, als gevolg van de geplande werkzaamheden, zijn daarom uitgesloten. Er worden geen verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Marterachtigen
Binnen het plangebied zijn geen vaste rust-of verblijfplaatsen van de kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) of steenmarter aangetroffen. Wel is een vast territorium en looproute van de steenmarter binnen het plangebied vastgesteld. Negatieve effecten op de steenmarter, als gevolg van de geplande werkzaamheden, zijn daarom niet uitgesloten. Er worden verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn noodzakelijk.
Alpenwatersalamander
Binnen het plangebied is een voortplantingsbiotoop van de Alpenwatersalamander vastgesteld. Negatieve effecten op de Alpenwatersalamander, als gevolg van de geplande werkzaamheden, zijn daarom niet uitgesloten. Er worden verbodsbepalingen overtreden uit de Wet natuurbescherming en vervolgstappen zijn noodzakelijk.
Overige waarnemingen
Binnen het plangebied zijn meerdere algemene diersoorten aangetroffen. Negatieve effecten op de aanwezige algemene broedvogels, als gevolg van de geplande werkzaamheden, zijn uitgesloten mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt (globaal van 15 maart tot en met 15 juli), waarbij een broedende vogel buiten deze periode ook beschermd is. De zorgplicht is te allen tijde van kracht voor alle flora en fauna.
Aanbevelingen
Negatieve effecten op de steenmarter en Alpenwatersalamander, als gevolg van de voorgenomen ingreep, zijn niet uitgesloten. Daarom is het verkrijgen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor deze soorten. Voor het verkrijgen van een ontheffing Wnb zijn de volgende voorwaarden benodigd:
Bij het verjagen of verplaatsen van de steenmarter en Alpenwatersalamander, nadat de ontheffing Wnb is verleend, dient hoe dan ook rekening gehouden te worden met de volgende maatregelen om negatieve effecten en overtredingen van verbodsbepalingen te voorkomen:
Bij de geplande werkzaamheden is het van belang om de algemene zorgplicht te allen tijde in acht te nemen voor alle in het wild levende organismen. Hierbij geldt dat:
Om vleermuizen, met name langs de vliegroutes, in en rondom het plangebied niet te verstoren is het noodzakelijk om de geplande ingrepen, indien deze worden uitgevoerd in de vleermuisactieve periode (globaal van 15 april tot en met 15 oktober), niet tussen zonsondergang en zonsopkomst uit te voeren. Als hier niet aan kan worden voldaan wordt aanbevolen om lage, op de grond én binnen het plangebied gerichte verlichting te gebruiken. Eventueel kan 's nachts gewerkt worden met vleermuisvriendelijkere verlichting, zoals roodlicht, echter gelden ook hiervoor dezelfde voorwaarden.
Om algemene broedvogels ook niet onnodig te storen en overtreding te voorkomen, wordt aangeraden om potentieel verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (globaal van 15 maart t/m 15 juli, hoewel dit per soort verschilt). Het wordt daarnaast aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied nogmaals kort te controleren op de aanwezigheid van vogelnesten door een erkend en kundig ecoloog.
Door de toekomstige nieuwbouw natuurinclusief in te richten, kunnen onder andere vleermuizen, huismussen, steenmarters en Alpenwatersalamanders daarvan profiteren. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door het aanbrengen van verblijfplaatsen in spouwmuren of toepassing van inbouw(nest)kasten en/of het aanleggen van inheemse beplantingen of het aanbrengen van gerichte "rommelhoekjes" en poelen.
De in dit rapport gepresenteerde gegevens over beschermde soorten zijn houdbaar tot drie jaar na afronding van het veldonderzoek. Indien de in dit rapport beschreven ingreep wijzigt dan wel wordt uitgevoerd na oktober 2025 kan een actualisatie van het onderzoek nodig zijn.
Activiteitenplan en ontheffing Wnb
Uit het Nader onderzoek (Bijlage 10) is gebleken dat binnen het plangebied een vast territorium en looproute van de steenmarter en een zomer- en voortplantingsbiotoop van de Alpenwatersalamander aanwezig zijn.
Het uitvoeren van de geplande ingrepen en daarmee de vernietiging van de beschermde gebiedsfuncties is een overtreding op de Wet natuurbescherming (Wnb artikel 3.10, lid 1b). Om overtreding van de Wnb bij uitvoering van de plannen te voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk. In het activiteitenplan in Bijlage 13 worden mitigerende en compenserende maatregelen beschreven die de negatieve effecten op de steenmarter en Alpenwatersalamanders zo veel mogelijk beperken.
Aanvullende gegevens Wnb soortenbescherming
Naar aanleiding van de ontheffingsaanvraag heeft het odbn op 6 pril 2023 verzocht om aanvullende informatie op 4 vragen (Bijlage 11). Op 2 mei 2023 heeft RSK deze aanvullende gegevens aangeleverd (Bijlage 12). Samengevat bestaan de antwoorden uit:
Figuur 4.9: 3 mogelijkheden voor de nieuw aan te leggen poel in de weilanden (bron: RSK)
Figuur 4.10: Amfibieënscherm rondom oude poel (bron: RSK)
Figuur 4.11: Bouwhekken in combinatie met amfibieënschermen worden rondom het plangebied geplaatst, zodat er geen dieren van buitenaf het plangebied kunnen bereiken (bron: RSK)
Op 16 mei 2023 is door het odbn de Wnb soorten ontheffing verleend met kenmerk Z/195040-355195 (Bijlage 14). Voor de steenmarter is geen ontheffing verleend, omdat er voor deze soorten geen verbodsbepaling wordt overtreden.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natuurnetwerk Brabant (figuur 4.12). Door de afstand van in ieder geval 285 meter heeft het plangebied geen directe invloed op deze natuur.
Figuur 4.12: Plangebied, blauw omkaderd, ten opzichte van Natuurnetwerk Brabant (bron: atlasleefomgeving.nl)
Het plangebied ligt op circa 460 meter van de rivier de Tongelreep (figuur 4.13). Deze rivier maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied 'Leenderbos Groote Heide & Plateaux. Het plangebied kan een negatieve invloed hebben op het Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie in de realisatiefase en in de gebruiksfase door de toename aan verkeer. Om uit te zoeken dat er geen stikstofdepositie in beide fases is op dit Natura 2000-gebied, zijn er stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd in de AERIUS tool (versie 2022.2), zie Bijlage 15 voor de aanlegfase berekening in 2024 en Bijlage 16 voor de aanleg- en gebruiksfase berekening in 2025. In Bijlage 17 zijn de berekeningen toegelicht in een memo.
Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2022.2) voor de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000]gebied in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Figuur 4.13: Plangebied, blauw omkaderd, ten opzichte van Natura 2000-gebied ‘Leenderbos Groote Heide & De Plateaux’ (bron: atlasleefomgeving.nl)
Door de omgevingsdienst is een ontheffing verleend voor het verstoren van beschermde dieren. Middels maatregelen kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het planvoornemen heeft in de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op gevoelige gebieden.
In de regio Zuidoost-Brabant zijn veel intensieve veehouderijen gevestigd. Bij de vergunningverlening wordt getoetst of de uitstoot van geur voldoet aan de norm zodat op individueel niveau de veehouderij geen geuroverlast veroorzaakt. Dit wordt de voorgrondbelasting genoemd.
Alle uitstoot van geur van alle veehouderijen bij elkaar opgeteld heeft echter ook een opgeteld effect (cumulatie), dit wordt de achtergrondbelasting genoemd. Ook voor de achtergrondbelasting zijn normen opgesteld die gekoppeld zijn aan een beleving van de kwaliteit van de leefomgeving.
De kwaliteit van de leefomgeving met betrekking tot achtergrondbelasting geur wordt binnen en rondom het plangebied als 'zeer goed' ervaren.
Figuur 4.14: Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' (bron: ODZOB)
Ter plaatse van het plangebied heerst qua geur een goed woon- en leefklimaat.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen. Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Met het invoeren van het extra aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer bepaalt de NIBM-tool - uitgaande van worst case omstandigheden - de bijdrage aan luchtkwaliteit en daarmee of een plan wel of niet NIBM is. Uitgaande van een verkeersgeneratie van 123 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (zie paragraaf 5.2) toont de NIBM-tool aan dat het verkeer vanwege de nieuwe woningen niet in betekenende mate bijdraagt bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (zie figuur 4.13). Daarom hoeft dit project formeel niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.
Figuur 4.13: Toepassing NIBM-tool
Tabel 4.4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Doordat de NSL-Monitoringstool de eerste maanden van 2023 niet werkt, is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN). De concentraties zijn als volgt:
Alle waarden in dit gedeelte van de gemeente Waalre blijven dus ruim onder de grenswaarden (tabel 4.4).
Het omgevingsaspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het project.
De verschillende bestemmingen en bouwmogelijkheden zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, zijn vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. De afwijking van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden door middel van een omgevingsvergunning afwijken van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. In het kader van een aanlegvergunningstelsel zijn bepaalde werken en werkzaamheden niet toegestaan zonder dat hiervoor een aanlegvergunning is verkregen van het daartoe bevoegde gezag.
In dit bestemmingsplan zijn 3 bestemmingen benoemd.
De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn paden toegestaan voor langzaam verkeer en tevens speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan met uitzondering van gebouwen voor algemeen nut. Voor zover ten dienste van de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wel toegestaan.
De bestemming 'Verkeer' biedt ruimte aan alle voor dit plan benodigde onderdelen voor realisatie van de openbare ruimte. Het omvat niet alleen verkeerskundige doeleinden, maar tevens groenvoorziening, waterberging, speelvoorzieningen et cetera.
Binnen de bestemming 'Wonen' is geregeld waar en hoe gebouwd mag worden. Tevens is geregeld hoe de bebouwing mag worden gebruikt. De privé buitenruimten vallen ook binnen deze bestemming.
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingen bestemmingsplan, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel is geregeld dat overschrijding van het bouwvlak en/of bestemmingsvlak en de bouwhoogte van ondergeschikte bouwdelen is toegestaan met een maximale maat. De oppervlakte van balkons is hierin ook gemaximeerd. Ook is er een maximale hoogte van brandtrappen opgenomen.
Daarnaast wordt in dit artikel, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in dit artikel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van het bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels.
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
Bij dit bestemmingsplan behoort de digitale en analoge tekening met nummer NL.IMRO.0866.BP00205-0201.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Drie factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
a. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De Algemene wet bestuursrecht (Awb), afdeling 3.4 bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure. In de bestemmingsplanprocedure zijn conform de gemeentelijke inspraakprocedure en conform afdeling 3.4 van de Awb een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
b. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
c. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure (realisatie)overeenkomst wordt gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.
Het aspect planschade is opgenomen in de anterieure overeenkomst.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening.
De gemeente Waalre heeft een participatieverordening. Op basis hiervan is participatie gedaan door middel van 2 omgevingsdialogen met de omgeving:
Het bestemmingsplan Frederik Hendrikstraat Aalst heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen op grond van de artikel 3.8 Wro. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
Binnen 12 weken na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeenteraad in principe het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt.
Na vaststelling van het bestemmingsplan Frederik Hendrikstraat Aalst kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.