direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Molenstraat 35a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00148-0001

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeren (op eigen terrein).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak mag niet meer dan 1 hoofdgebouw worden gebouwd.
  • c. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.
  • d. De voorgevel van een hoofdgebouw dient in dan wel op maximaal 2 meter achter de gevellijn ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ te worden gebouwd.
  • e. De afstand van een hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ gelden aanvullend de volgende regels:
    • 1. De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 75m²
    • 2. De goothoogte bedraagt maximaal 6 meter.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ gelden aanvullend de volgende regels:
    • 1. De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m2.
    • 2. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter.
    • 3. Over een oppervlakte van maximaal 25% van de woning mag de goothoogte worden verruimd tot maximaal 6 meter ten behoeve van een hoogteaccent.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 3’ gelden aanvullend de volgende regels:
    • 1. De oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m2.
    • 2. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter.

3.2.3 Aanbouwen, aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen

Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder b zijn aanbouwen voor de voorgevel toegestaan in de vorm van erkers en entreeportalen met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3,3 meter betreft;
    • 2. de breedte niet meer dan 40% van de breedte van de voorgevel, dan wel de breedte van de bestaande gevelopening betreft;
    • 3. de diepte niet meer dan 1/3 van de breedte van de betreffende aanbouw bedraagt tot maximaal 1,5 meter;
    • 4. minimaal 2 meter tussen de aanbouw en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder b zijn aanbouwen wel toegestaan voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ zonder de aanduiding ‘gevellijn’, mits minimaal 3 meter tussen de aanbouw en de naar de weg gekeerde perceelsgrens onbebouwd blijft.
  • e. De totale oppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 100 m2.
  • f. De totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 50 m².
  • g. De goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,3 meter.
  • h. De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 meter.
  • i. Aanbouwen bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan een zijde van het hoofdgebouw, achter de voorgevel en het verlengde daarvan, worden gerealiseerd.
  • j. Vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte:
    • 1. van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen en ander tuinmeubilair ,voor de voorgevel of het verlengde daarvan, bedraagt maximaal 1 meter
    • 2. van erfafscheiding, achter de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 2 meter;
    • 3. van bouwwerken, geen gebouwen en geen erfafscheidingen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 3 meter.;
  • c. De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals overkappingen en carport, bedraagt maximaal 25 m².

3.2.5 Niet overdekte zwembaden

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. Het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 400 m².
  • b. Een zwembad mag binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • c. De oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel tot niet meer dan 100 m² bedragen.
  • d. Het zwembad dient achter de achtergevel of het verlengde daarvan te worden gerealiseerd.
  • e. Het zwembad dient minimaal 2 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd

3.2.6 Kelders

Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:

  • a. Bij iedere woning mogen één of meer kelders worden gebouwd.
  • b. Kelders moeten vanuit de woning of een aanbouw bereikbaar zijn.
  • c. De totale oppervlakte van kelders mag niet meer bedragen dan het totale bebouwde oppervlak van bovengrondse gebouwen.
  • d. De bovenkant van een kelder, gelegen buiten de bovengrondse bebouwing, mag tot maximaal 0,40 meter boven maaiveld worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van een zwembad, alsmede met betrekking tot te treffen voorzieningen ter afscherming van belendende percelen, indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. in verband met de brandveiligheid;
  • c. voor een verantwoorde en evenwichtige inpassing van het toegestane zwembad in samenhang met karakter van de betreffende omgeving;
  • d. ter voorkoming van geluidsoverlast.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Mantelzorg/afhankelijke woonruimte

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is het toegestaan dat een aanbouw en/of bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aangebouwde bijgebouwen;
  • c. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

3.4.2 Parkeren

Voor het parkeren gelden de volgende regels:

  • a. Voor vrijstaande woningen dienen per hoofdgebouw twee parkeerplaatsen voor personenauto's op eigen terrein te worden gerealiseerd.
  • b. Indien aanbouwen en bijgebouwen worden gebruikt voor bewoning in het kader van mantelzorg, dan dient bij vrijstaande woningen een derde parkeerplaats voor personenauto’s op eigen terrein te worden gerealiseerd.

3.4.3 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen;
  • b. gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. gebruik van gronden en bebouwing voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf;
  • d. de bedrijfsmatige exploitatie van een zwembad bij een woning.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.4.3 onder c voor de uitoefening van een bedrijf aan huis en/of een beroep aan huis, mits:
    • 1. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
    • 2. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
    • 3. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (dan wel een AMvB op grond van deze wetten) zoals deze van kracht zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het 'beroep aan huis' alsmede goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd;
    • 5. geen verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten plaatsvinden;
    • 6. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
    • 7. het niet activiteiten betreffen, die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijf en videotheek;
    • 8. alleen de in het besluit aangewezen ruimte wordt gebruikt en alleen het in het besluit genoemde beroep of bedrijf hier door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
    • 9. de eigendom van het bijgebouw en van de woning in één hand te zijn, indien het beroep of bedrijf aan huis wordt gevestigd in een bijgebouw.