Plan: | 't Hazzo e.o. |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0866.BP00200-0201 |
In 2016 is gestart met de ontwikkeling van een gebiedsvisie voor de herontwikkeling van het gebied rondom gemeenschapshuis ’t Hazzo aan de Trolliuslaan 7 in het kerkdorp Aalst te Waalre. Als gevolg van de bouw van het nieuwe multifunctionele Huis van Waalre aan de Koningin Julianalaan heeft het gemeenschapshuis een belangrijk deel van haar functie verloren. Met het oog op deze ontwikkeling en de behoefte om naar de ontwikkeling van een groter gebied te kijken, is besloten een gebiedsvisie op te stellen voor het gebied rondom 't Hazzo. In deze visie zijn de ruimtelijke, functionele en stedenbouwkundige kaders en uitgangspunten voor de herontwikkeling op hoofdlijnen uitgewerkt.
Dit traject heeft geresulteerd in het vaststellen van de gebiedsvisie door de gemeenteraad op 18 april 2017. De visie beperkt zich niet enkel tot de locatie van ’t Hazzo, maar heeft betrekking op een groter gebied, dat wordt begrensd door de Akkerstraat, de Gestelsestraat, de Prunellalaan en de Primulalaan.
In de visie wordt uitgegaan van sloop van een deel van 't Hazzo en de ontwikkeling van diverse (particuliere) deelprojecten, vooral op het gebied van woningbouw. Tot begin 2020 zijn de nodige stappen gezet in de realisatie van de verschillende deelprojecten. In het najaar van 2019 heeft de gemeenteraad voor één van de particuliere woningbouwlocaties aan de Gestelsestraat (plan 'De Keizer' als onderdeel van 'deelgebied 2') een bestemmingsplan vastgesteld. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is in deze visie aangeduid als onderdeel van 'deelgebied 1' aan de voorzijde van 't Hazzo.
Binnen de kaders van die gebiedsvisie is voor het plangebied, waarbinnen 't Hazzo zelf is gelegen, een schetsontwerp uitgewerkt en aan de gemeenteraad voorgelegd. Het betreft het realiseren van (sociale) huurappartementen voor woningcorporatie Woonbedrijf op de plek van het inmiddels gesloopte deel van het gemeenschapshuis en het ombouwen van 't Hazzo tot een duurzame accommodatie voor sport en ontmoeten. Onderdeel van de ombouw is het realiseren van een nieuwe kantine bij de sporthal, die tevens kan worden gebruikt als ontmoetingsruimte. In de visie werd nog uitgegaan van situering van de ingang van de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte aan de noordzijde. Hierover heeft de gemeenteraad op 6 februari 2018 een besluit genomen.
In het daaropvolgende traject met gebruikers, omwonenden en Woonbedrijf om tot een nieuwe invulling van het gebied te komen bleek echter dat er vanuit de zijde van de gebruikers geen draagvlak bestond voor situering van de kantine c.q. ontmoetingsruimte aan de noordzijde van 't Hazzo. Mede naar aanleiding van een unaniem verzoek van de gebruikers heeft de gemeenteraad op 6 november 2018 groen licht gegeven ook situering aan de zuidzijde te onderzoeken.
Alles (opmerkingen omwonenden en gebruikers, gebruiks- en exploitatiemogelijkheden, ruimtelijke kwaliteit, kosten en mogelijke maatregelen) afwegende heeft het college uiteindelijk op 8 oktober 2019 besloten om de kantine c.q. ontmoetingsruimte aan de zuidzijde van 't Hazzo te situeren.
Het geldende bestemmingsplan staat de ontwikkeling van twee appartementengebouwen ten westen van 't Hazzo en een uitbreiding van de bestaande sporthal met kantine c.q. ontmoetingsruimte aan de zuidzijde van 't Hazzo niet rechtstreeks toe. Om de realisatie van deze gebouwen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Dit bestemmingsplan omvat de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de beoogde ruimtelijke ingreep.
Het plangebied is gelegen aan de Trolliuslaan 7 in het kerkdorp Aalst. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Aalst, sectie E, nr's 1.339, 2.892, 2.893 en 2.081 (deels) en wordt als volgt begrensd:
Op navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven:
Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting maakt juridisch dan ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken waarin de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende gedeelte van dit bestemmingsplan.
Ter plaatse van de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Aalst' zoals de gemeenteraad dat op 25 juni 2013 heeft vastgesteld. Het plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan hoofdzakelijk bestemming 'Maatschappelijk (artikel 15)' en voor een klein deel 'Verkeer (artikel 19)'. Daarnaast is er nog een nutsvoorziening aanwezig, die voorzien is van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 6)' en heeft een heel klein deel de bestemming 'Groen (artikel 12)'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Verder geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Omdat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Verkeer' het realiseren van woningen niet is toegestaan en de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte buiten het bestaande bouwvlak is geprojecteerd, wordt het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien.
Het relevante beleidskader staat centraal in hoofdstuk 2. In dit bestemmingsplan volgt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied (situering en begrenzing, ruimtelijke opzet en ontwikkelingen) in hoofdstuk 3, gevolgd door de beschrijving van het plan (voorwaarden, visie en beeldkwaliteit) in hoofdstuk 4. De uitgevoerde onderzoeken zijn samengevat en voorzien van een conclusie in hoofdstuk 5. Uiteindelijk is dit bestemmingsplan juridisch vastgelegd met behulp van de regels en de verbeelding. De opzet hiervan is beschreven in hoofdstuk 6. De uitvoerbaarheid van het plan (economisch en handhaving) komt in hoofdstuk 7 aan de orde, waarna de procedure van het plan uiteen is gezet in hoofdstuk 8.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 2.1.2.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 27 woningen mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de eerste trede van de ladder van duurzame verstedelijking kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een woningbouwlocatie en daarmee sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Ten aanzien van de realisatie van woningbouwlocaties in de regio Eindhoven heeft regionale afstemming plaatsgevonden (Regionale Agenda Wonen, 13 december 2017). Waalre maakt deel uit van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). De regio die in 2017 samen met de provincie Noord-Brabant nieuwe afspraken heeft gemaakt over woningbouw: De Woonafspraken 2017. Alle gemeenteraden hebben ingestemd met deze afspraken. De gemeente Waalre heeft hierin niet alleen een taakstelling om te bouwen voor de eigen behoefte, maar ook voor de regionale behoefte. Uitgangspunt voor de totale subregio blijft de prognose van de woningvoorraad, zoals de provincie deze heeft berekend. In principe worden deze woningen gerealiseerd op inbreidingslocaties; er worden geen nieuwe uitleglocaties ontwikkeld (nee, tenzij). Het voorliggende plan betreft de realisatie van 27 sociale huurappartementen op een inbreidingslocatie in het kerkdorp Aalst. Sociale huurwoningen behoren tot de doelgroep van het gemeentelijke woonbeleid. Gezien de grote druk op de woningmarkt is het van belang om de beoogde ontwikkeling te realiseren.
Tevens wordt er een kantine c.q. ontmoetingsruimte gerealiseerd bij de al bestaande sporthal, ter vervanging van het ter plaatse inmiddels grotendeels gesloopte gemeenschapshuis. Vanuit de gebruikers van de sporthal en de wijkbewoners ligt er een duidelijke vraag naar een kantine c.q. ontmoetingsruimte. De rest van de bijeenkomstfunctie (=gemeenschapshuis) is naar de locatie van het Huis van Waalre verplaatst.
Ten aanzien van de tweede trede kan worden gesteld dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren.
In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
De volgende regels zijn relevant voor het plangebied:
Afdeling 3.5: stedelijke ontwikkeling en mobiliteit
Voor stedelijke ontwikkeling zijn er twee werkingsgebieden opgenomen:
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag in gebieden waar 'Verstedelijking afweegbaar' is.
Bij stedelijke ontwikkelingen is de relatie gelegd met de afspraken die in het regionaal overleg zijn gemaakt.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik is als basisprincipe opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen stedelijk gebied en dat de ruimte binnen stedelijk gebied zo goed als mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed. Vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen gelden dienaangaande ook voorwaarden (zie subparagraaf 2.1.3).
Regionaal overleg
Omdat de stedelijke ontwikkeling van wonen, werken en voorzieningen ook bovengemeentelijke gevolgen kan hebben, worden hierover binnen het regionale overleg afspraken gemaakt. Het is belangrijk dat stedelijke ontwikkelingen op een juist niveau zijn afgestemd met andere initiatieven zowel vanuit kwantiteit als vanuit kwaliteit. In dit artikel wordt de koppeling met die afspraken gelegd, waardoor deze doorwerking krijgen bij de ontwikkeling van plannen.
Afdeling 3.2 basis op orde
Naast de rechtstreeks werkende regels die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 gelden er regels voor de toedeling van functies binnen de waterwinning voor menselijke consumptie. De regels hebben een verschillend karakter en vullen elkaar aan. De rechtstreeks werkende regels reguleren concrete activiteiten binnen de gebieden.
Vanuit een oogpunt van eenduidige regelgeving is het niet logisch dat een bestemmingsplan functies toedeelt in die gebieden, die de bodem en het zich daarin bevindende grondwater aantasten.
Artikel 3.11 grondwaterbeschermingsgebied
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat de kwaliteit van de bodem en het zich daarin bevindende grondwater bescherming vraagt. Daarom geldt dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen. Overigens liggen de grondwaterbeschermingsgebieden veelal in gebieden waar op grond van andere instructieregels al beperkingen gelden, bijvoorbeeld ten aanzien van stedelijke ontwikkeling. De regels voor grondwaterbescherming zijn hier aanvullend op.
Hierbij geldt tevens dat de provincie verontreiniging van het grondwater wil voorkomen door uitspoeling van schadelijke uitloogbare (bouw)materialen. Daarom wil de provincie dat het gebruik van dit soort bouwmaterialen binnen grondwaterbeschermingsgebied wordt tegengegaan. Deze regeling geldt in aanvulling op de rechtstreeks werkende regels waarin voorwaarden zijn opgenomen voor de opvang van hemelwater van gebouwen.
Artikel 3.12 boringsvrije zone
In de boringsvrije zone geldt een beperkte bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hiertoe zijn concrete regels gesteld in de omgevingsverordening. Over het algemeen is het voor boringsvrije zones niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijk spoor op te nemen aangezien in hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening voorziet in een systeem van melding van activiteiten. Desondanks is opname van de zone in het bestemmingsplan zinvol vanwege mogelijke beperkingen die er gelden voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van bodemenergiesystemen bij de ontwikkeling van nieuwe functies.
Planspecifiek
Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels voor stedelijke ontwikkeling en de daarvan afgeleide regels van het beleid gelden is in de Omgevingsverordening het bestaand stedelijk gebied van alle Brabantse kernen vastgesteld. Het plangebied is, voortvloeiend uit het beleid van de provinciale omgevingsvisie, gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Meer specifiek is het plangebied gelegen in stedelijk concentratiegebied. In subparagraaf 2.1.3 is daarnaast aangetoond dat de beoogde extra woningen passen binnen de Regionale Agenda Wonen.
Er is verder geen specifiek beleid opgenomen met betrekking tot maatschappelijke voorzieningen zoals een kantine c.q. ontmoetingsruimte, anders dan dat deze bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied zijn gelegen.
In de algemene aanduidingsregels zijn de specifieke regels voor grondwaterbeschermingsgebieden uit het geldende bestemmingsplan 'Aalst' overgenomen. Er is geen boringsvrije zone in het bestemmingsplan vastgelegd. Er wordt ook geen bodemenergiesysteem aangelegd in het plangebied.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Op 17 september 2013 heeft de gemeenteraad de structuurvisie ‘Focus op Waalre’ vastgesteld. De visie schrijft vanuit de bestaande situatie naar een wensbeeld. De gemeente maakt onderscheid in beleid voor gebieden en beleid per thema. Voor dit plan is vooral de algemene hoofdkoers voor Waalre relevant. Toekomstige ontwikkelingen moeten geënt zijn op de bestaande waarden: zowel ervan profiteren en erop voortbouwen, maar ook door ze te respecteren en de kwaliteit ervan verder te versterken. De hoofdkoers wordt door zestien punten getypeerd, waarvan de volgende drie relevant zijn voor het plangebied:
Voorzieningen in het algemeen zijn van het grootste belang voor de leefbaarheid en de woon- en leefkwaliteit in onze gemeente. In het algemeen heeft de gemeente vooral een faciliterende rol ten opzichte van de organisaties en instellingen die deze voorzieningen bieden. Deze faciliterende rol uit zich in het bieden van de juridisch-planologische mogelijkheden en daarnaast heeft de gemeente voor veel typen voorzieningen een subsidiërende rol.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een transformatielocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Door af te zien van een woongebouw met galerijontsluiting en het tussenstuk aan de zijde van de Prunellalaan niet te realiseren, ontstaat een meer open ruimtelijke structuur ten westen van de sporthal.
In het kerkdorp Aalst is sporthal en (voormalig) gemeenschapshuis 't Hazzo gelegen. Als gevolg van de keuze om een nieuw multifunctioneel gemeentehuis, het 'Huis van Waalre' te bouwen aan de Koningin Julianalaan heeft 't Hazzo een groot deel van haar gemeenschapsfunctie verloren. Met het oog op deze ontwikkeling en de behoefte om naar de ontwikkeling van een groter gebied te kijken, heeft de gemeenteraad op 18 april 2017 besloten een gebiedsvisie vast te stellen voor het gebied 't Hazzo en omgeving. De visie is tot stand gekomen na enkele consultaties met diverse grondeigenaren. Tevens heeft er in juli 2016 een bewonersavond plaatsgevonden waarin bewoners en direct omwonenden zijn uitgenodigd mee te denken over de gewenste richting.
De visie geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke, functionele en stedenbouwkundige uitgangspunten voor de toekomstige herontwikkeling van het gebied. In de visie zijn de door de gemeenteraad benoemde aandachtspunten 'sociale woningbouw', 'seniorenhuisvesting' en 'ontmoeten gekoppeld aan de sporthal' meegenomen. Van belang is te realiseren dat de visie een voornamelijk ruimtelijke visie is. Bij de verdere uitwerking en besluitvorming worden keuzes ten aanzien van bijvoorbeeld woningtypologie nog nader ingevuld.
De in de visie uitgewerkte modellen geven een goed beeld van de mogelijke toekomstige invulling van het gebied, maar zijn geen blauwdruk. Wel bieden zij samen met de visiekaart(en) de kaders en uitgangspunten voor de verdere planontwikkelingen.
Planspecifiek
Er is een visiekaart met twee mogelijke varianten ontwikkeld voor de herontwikkeling van de voorzijde van ’t Hazzo. Deze varianten zijn op onderdelen verschillend maar hebben vergelijkbare ambities. In beide varianten wordt het westelijk deel van 't Hazzo gesloopt. Tijdens de raadsvergadering waarin de visie is vastgesteld, is overigens gekozen voor variant #1:
Visiekaart uitwerking variant #1
In de visie wordt het volgende gezegd over variant #1: "Een bouwblok met galerijontsluiting aan de Prunellalaan. Hierin is gemixt gebruik mogelijk, zoals appartementen en nieuwe voorzieningen zoals sportgerelateerde functies. Dit bouwblok wordt grotendeels losgekoppeld van ’t Hazzo om te voorkomen dat er één massief gebouw ontstaat. Een centraal koppelend element verbindt de sporthal met het nieuwe bouwblok. In deze laag zijn de nevenfuncties van ’t Hazzo opgenomen, zoals een kantine. Het bouwblok is lichtelijk gedraaid om een interessante ruimte in het binnengebied te vormen. De appartementen zijn gunstig gelegen op de zon en hebben zicht op het groene binnengebied."
In de ruimte rondom ’t Hazzo wil de gemeente de bestaande groene kwaliteiten van bijvoorbeeld het platanenveld en andere waardevolle bomen zoveel mogelijk behouden. Met een doorgaande groene structuur wordt een verbinding gelegd tussen de twee deelgebieden, aan de voorzijde en achterzijde van ’t Hazzo.
Met name aan de voorzijde van ’t Hazzo speelt de openbare ruimte een dominante rol. De doorgaande groene lob speelt hier de hoofdrol en verbindende factor tussen de voorzijde van ’t Hazzo en de achterzijde. Met het inzetten van smalle meanderende paden wil de gemeente de beleving van dit groen versterken. In het groen vinden we af en toe een bankje of een speelplek. Hoewel alle woningen met de auto bereikbaar moeten zijn heerst het gevoel dat de auto te gast is in een fiets- en voetgangerszone. De gemeente wil dit bereiken door ook de wegen van de auto’s naar de huizen een minimaal benodigde maat te geven met aan weerszijden bijvoorbeeld een strook van grasbetontegels of een soortgelijke verharding met groene uitstraling.
Wat betreft de ontsluiting van ’t Hazzo zal zich dit gaan concentreren aan de Prunellalaan. De doorsteek voor auto’s via de Primulalaan en Trolliuslaan komt te vervallen, zodat het parkachtige gebied aan de voorzijde van ’t Hazzo enkel voor bestemmingsverkeer wordt en dus autoluw.
Door voortschrijdend inzicht is overigens besloten het bouwblok met galerijontsluiting en het tussenstuk aan de zijde van de Prunellalaan niet te realiseren, maar alleen de twee alzijdige appartementengebouwen in het binnengebied. Dit is terug te zien in het stedenbouwkundig verkavelingsplan zoals weergegeven in hoofdstuk 4 Planbeschrijving en zorgt voor een meer open ruimtelijke structuur.
In paragraaf 8.1 Inspraak en vooroverleg is verder aangegeven waarom het college op basis van een nadere uitwerking van het plan voor een kantine c.q. ontmoetingsruimte bij de sporthal en het overleg met gebruikers, omwonenden en overige belanghebbenden in het najaar van 2019, in afwijking van de gebiedsvisie, tot een zuidelijke situering van deze voorziening heeft besloten.
De gemeente Waalre wil (meer) werk maken van duurzaamheid. Het thema duurzaamheid maakte een belangrijk en integraal onderdeel uit van het Coalitieakkoord 2014 - 2018. Het geeft aan dat duurzaamheid in Waalre bestuurlijk veel prioriteit krijgt.
De gemeente Waalre kiest een ambitie in duurzaam bouwen die verder reikt dan het wettelijke kader; de gemeente streeft naar nieuwbouw richting ‘Nul op de Meter’. Elke initiatiefnemer van een nieuwbouwproject weet van tevoren dat hij de vraag krijgt hoe hij dat denkt te gaan realiseren.
Trias Energetica
De Trias Energetica vormt de basis voor het ontwerp van de gebouwde omgeving. Gebouwen worden optimaal geïsoleerd en in de resterende energievraag wordt zo maximaal mogelijk door duurzaam opgewekte energie voorzien. Dit betekent dat a) de gemeente hiermee in de planvorming hiermee rekening houdt en b) de initiatiefnemer hiermee in de opstalontwikkeling rekening houdt. Het is een wederzijdse verantwoordelijkheid. Gedurende het hele ontwerp-, ontwikkelings- en realisatietraject is het een bespreekpunt.
Materiaalgebruik en afval
Vanwege noodzakelijk materiaalgebruik voor isolatie en duurzame energie opwekking kan de score op het GPR thema ‘milieu’ lager uitvallen dan een zeven. Als aangetoond wordt dat er geen andere mogelijkheid is om op het GPR thema ‘energie’ een tien te halen dan is een lagere score dan een 7 -mits erg goed onderbouwd door de initiatiefnemer - aanvaardbaar. Tijdens de bouwfase zal via de beoordeling van de bouwplaats inrichting en toezicht en handhaving worden gestuurd op gescheiden afval inzamelen.
Fases bouwproject
In de verschillende fasen van een bouwproject moet voortschrijdend invulling en uitwerking aan duurzaamheid worden gegeven. Centraal in de werkwijze is dat de gemeente Waalre stuurt op het realiseren van de in de initiatieffase vastgelegde duurzaamheidsambitie. Het overeengekomen publiek privaat stelsel van afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente vormt de basis voor de uitwerking en uitvoering van het project. Deze afspraken worden met de beoordeling van de vergunningen getoetst. Als ze akkoord zijn bevonden wordt de stap naar de realisatie gemaakt. In het bouwtoezicht wordt er op toegezien dat de maatregelen ook worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Bij de uitwerking van de bouwplannen is de gemeentelijke GPR systematiek voor gebouwen van toepassing. De gemeente conformeert zich voor de kantine c.q. ontmoetingsruimte ook hieraan, voor zover mogelijk voor een bestaand gebouw. Het hele dak van de te handhaven sporthal ligt overigens al vol met zonnepanelen.
Het hemelwater van het dak van alle nieuwe bebouwing in het plangebied, maar ook van de bestaande sporthal, wordt verder waar mogelijk in het plangebied geïnfiltreerd.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven genoemde beleid.
De bebouwing in het plangebied bestaat op dit moment nog uit het oostelijke deel van het voormalige gemeenschapshuis en direct ten oosten daarvan sporthal 't Hazzo. Dit is een groot introvert gebouw met veel dichte gevels.
Ten zuiden van de sporthal liggen, enigszins verscholen maar binnen het plangebied, door groen omringde jeu-de-boulesbanen.
Het westelijke deel van het gemeenschapshuis (circa 1.350 m²) is inmiddels gesloopt (zie navolgende afbeelding). Alleen de huidige kantine en LIAC (circa 900 m²) van dit gebouw, aan de westzijde van de sporthal zijn nog gehandhaafd.
Navolgend een impressie van de bestaande situatie in het plangebied (d.d. december 2019):
Aan de zijde van de Primulalaan, direct ten westen van het plangebied, heeft de omgeving een groene aanblik. Die sfeer wordt vooral bepaald door de bomen aan deze laan en de Platanen op het grasveld voor ‘t Hazzo.
Aan de noordzijde, aan de zijde van de Prunellalaan, en aan de oostzijde grenst het plangebied direct aan een bedrijventerrein, waarvan een deel 'verkleurd' is naar wonen.
Ten zuiden van het plangebied liggen enkele woningen aan de Trolliuslaan 4 - 10, enkele bedrijfspercelen en sluit de doodlopende Klaprooslaan, een woonstraat met daaraan aan één zijde patiowoningen, aan op het plangebied. Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de omgeving goed zichtbaar:
Impressie bestaande situatie op (Bron: basisregistratie grootschalige topografie, het westelijk deel van
het gebouw binnen het plangebied is inmiddels gesloopt)
De beoogde ontwikkeling in het plangebied bestaat uit het realiseren van:
Ontwerp omgeving sporthal 't Hazzo (Bron: kragten, nr. WAL094, d.d. 10 maart 2020)
Ad a
Op navolgende afbeelding is te zien dat het meest zuidelijke appartementengebouw, dat het dichtst bij de bestaande woningen is gesitueerd, bestaat uit twee bouwlagen. Hierin bevinden zich 11 sociale huurappartementen. Het noordelijke appartementengebouw bestaat uit drie bouwlagen met daarin 16 sociale huurappartementen.
Ad b
Voor de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte wordt een uitbouw van 130 m² gerealiseerd aan de bestaande sporthal (= circa 2.025 m²). Het resterende deel van de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte (circa 170 m²) wordt binnen de bestaande oppervlakte van de sporthal gerealiseerd. Tijdens of na het uitbouwen en ingebruiknemen van de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte aan de zuidzijde van de bestaande sporthal wordt het resterende deel van de huidige kantine en LIAC (circa 900 m²) aan de westzijde van de bestaande sporthal gesloopt. In totaal is er dan 1.350 m² gemeenschapshuis en 900 m² (LIAC en kantine) = 2.250 m² gesloopt.
Ad c
Het afsluiten van de verbindingsweg vanaf de Prunellalaan naar de Trolliuslaan, opent de mogelijkheid voor een meer groene invulling van het plangebied. Over de exacte invulling van het park is overleg gevoerd met omwonenden. De definitieve inrichting is een uitvoeringsaspect.
De jeu-de-boulesbanen aan de zuidoostzijde van het plangebied blijven in beginsel liggen op de bestaande locatie. Er zal alleen een herschikking plaatsvinden.
Op de situatietekening is te zien waar de parkeerplaatsen in het plangebied zijn geprojecteerd zijn. De huidige parkeerplaatsen bij het platanenveld komen te vervallen. In het eerste deel van de Trolliuslaan worden vier parkeerplekken voor bezoekers aangelegd. Tussen de nieuwe appartementenblokken en de westgevel van de sporthal worden parkeerplaatsen gerealiseerd die hoofdzakelijk bedoeld zijn voor bewoners en bezoekers van de appartementen.
De strook ten noorden van de sporthal wordt ingericht met extra parkeerplaatsen en de parkeerplaatsen ten oosten van 't Hazzo blijven behouden. Deze plekken zullen met name worden gebruikt door bezoekers van 't Hazzo.
In subparagraaf 5.1.2 wordt nader ingegaan op de parkeerbalans.
Huidige (planologische) situatie
De gemeente Waalre is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als 'matig stedelijk' gebied' en het plangebied maakt onderdeel uit van de rest bebouwde kom waardoor de verkeersgeneratie voor een sporthal volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uitkomt op 9,95 voertuigbewegingen per 100 m² bvo. Hierbij is uitgegaan van het midden van de bandbreedte. De sporthal heeft in de huidige situatie een oppervlakte van circa 2.025 m². Dit betekent dat er in de huidige (planologische) situatie vanwege de sporthal 20,25 x 9,95 = 201,5 voertuigbewegingen gegenereerd worden.
De verkeersgeneratie van het inmiddels gesloopte deel van het gemeenschapshuis (circa 1.350 m² vergaderdeel/ theaterzaal) is als volgt bepaald. In publicatie 381 zijn geen voertuigbewegingen opgenomen voor een gemeenschapshuis. Wel zijn er verkeersgeneratiecijfers beschikbaar voor een theater/ schouwburg (13,1 per 100 m² bvo) of een musicaltheater (9,4 per 100 m² bvo). Voor een vergelijk tussen de verkeersgeneratie in de bestaande en de nieuwe situatie, waarbij sprake is van sloop, hanteren we de laagste norm.
Na sloop van het laatste deel van het gemeenschapshuis (circa 900 m² LIAC en kantine) zal er een oppervlakte van circa 1.350 + 900 = 2.250 m² aan bebouwing zijn komen te vervallen, wat neerkomt op een (afname van de) verkeersgeneratie met 22,5 x 9,4 = 211,5 voertuigbewegingen.
In totaal bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige (planologische) situatie daarmee 201,5 + 211,5 = 413 voertuigbewegingen.
Toekomstige situatie
Om de verkeersgeneratie van nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte in de toekomstige situatie is ook gekeken naar publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte wordt een uitbouw van 130 m² gerealiseerd aan de bestaande sporthal (= circa 2.025 m²). Het resterende deel van de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte (circa 170 m²) wordt binnen de bestaande oppervlakte van de sporthal gerealiseerd. Dit betekent een extra verkeersgeneratie van 1,3 x 9,95 = 12,9 voertuigbewegingen.
Voor de sociale huurappartementen bedraagt volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW de verkeersgeneratie 3,6 voertuigbewegingen per woning per etmaal. Uitgaande van 27 sociale huurappartementen en maximaal 130 m² aan uitbreiding van de sporthal voor de kantine c.q. ontmoetingsruimte betekent dit dat er 27 x 3,6 = 97,2 voertuigbewegingen plaatsvinden per etmaal als gevolg van de nieuwe woningen.
In totaal bedraagt de extra verkeersgeneratie (los van de verkeersgeneratie van de bestaande sporthal) daarmee 12,95 + 97,2 = 110,15 voertuigbewegingen.
Samen met de verkeersgeneratie van de bestaande sporthal bedraagt de totale verkeersgeneratie in de toekomstige situatie 110,15 + 201,5 = 311,65 voertuigbewegingen, afgerond 312 voertuigbewegingen.
Per saldo zal de verkeersgeneratie daarmee in de toekomstige situatie afnemen ten opzichte van de huidige (planologische situatie) met 413 - 312 = 101 voertuigbewegingen. Per saldo is er dus sprake van een verbetering.
Huidige (planologische) situatie
De gemeente Waalre is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als 'matig stedelijk' gebied' en het plangebied maakt onderdeel uit van de rest bebouwde kom waardoor de parkeernorm voor een sporthal volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW uitkomt op 2,85 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Hierbij is uitgegaan van het midden van de bandbreedte. De sporthal heeft in de huidige situatie een oppervlakte van circa 2.025 m². Dit betekent dat er in de huidige (planologische) situatie voor de sporthal 20,25 x 2,85 = 57,7 parkeerplaatsen nodig zijn.
De parkeerbehoefte van het inmiddels gesloopte deel van het gemeenschapshuis (circa 1.350 m² vergaderdeel/ theaterzaal) is als volgt bepaald. In publicatie 381 zijn geen parkeernormen opgenomen voor een gemeenschapshuis. Raadpleging van verschillende gemeentelijke parkeernota's verspreid over het land, leert dat een parkeernorm van 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² gangbaar is voor een gemeenschapshuis/ cultureel centrum/ wijkgebouw. Na sloop van het laatste deel van het gemeenschapshuis (circa 900 m² LIAC en kantine) zal er een oppervlakte van circa 1.350 + 900 = 2.250 m² aan bebouwing zijn komen te vervallen, wat neerkomt op een (afname van de) parkeerbehoefte met 22,5 x 3,0 = 67,5 parkeerplaatsen.
In totaal bedraagt de parkeerbehoefte in de huidige (planologische) situatie daarmee 57,7 + 67,5 = 125,2 parkeerplaatsen, afgerond 126 parkeerplaatsen.
Toekomstige situatie
Om de parkeerbehoefte van nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte in de toekomstige situatie is ook gekeken naar publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor een kantine c.q. ontmoetingsruimte (als onderdeel van een sporthal) wordt net als voor de sporthal uitgegaan van een norm van 2,85 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Voor de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte wordt een uitbouw van 130 m² gerealiseerd aan de bestaande sporthal (= circa 2.025 m²). Het resterende deel van de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte (circa 170 m²) wordt binnen de bestaande oppervlakte van de sporthal gerealiseerd. Dit betekent een extra parkeerbehoefte van 1,3 x 2,85 = 3,7 parkeerplaatsen.
Voor de sociale huurappartementen gaat de gemeente uit van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Uitgaande van 27 sociale huurappartementen betekent dit een extra parkeerbehoefte van 27 x 1,5 = 40,5 parkeerplaatsen.
In totaal bedraagt de extra parkeerbehoefte (los van de parkeerbehoefte als gevolg van de bestaande sporthal) daarmee 3,7 + 40,5 = 44,2 parkeerplaatsen.
Samen met de parkeerbehoefte van de bestaande sporthal bedraagt de totale parkeerbehoefte in de toekomstige situatie 44,2 + 57,7 = 101,9 parkeerplaatsen, afgerond 102 parkeerplaatsen.
Per saldo zal de parkeerbehoefte daarmee in de toekomstige situatie afnemen ten opzichte van de huidige (planologische situatie) met 126 - 102 = 24 parkeerplaatsen.
Uit de inrichtingstekening (zie hoofdstuk 4) blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied is voorzien in voldoende parkeerplaatsen om in de toekomstige behoefte te voorzien. Bovendien zal de parkeerdruk afnemen als gevolg van een afname van de parkeerbehoefte met 24 parkeerplaatsen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is een verkennend bodemonderzoek, een onderzoek naar asbest in bodem en onderzoek naar PFAS uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de mogelijke herontwikkeling en/of onroerend goed transactie, rekening houdend met navolgende aanbeveling.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
Regelgeving
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/uur-gebieden.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het plangebied voor de twee appartementencomplexen. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Primulalaan en (in het verlengde daarvan) de Kerkhoflaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen 30 km/u wegen (Prunellalaan, Salvialaan en Akkerstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Op basis van de stedenbouwkundige verkavelingsopzet (zie hoofdstuk 4) is een model opgesteld met de projectie van de twee appartementencomplexen. Het noordelijk gebouw heeft drie bouwlagen met in totaal 16 appartementen. Het zuidelijk gebouw bestaat uit twee bouwlagen met in totaal 11 appartementen. Voor elke zijde van de gebouwen zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd.
De geluidsbelasting op de appartementen bedraagt hoogstens 44 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
Er is een akoestisch onderzoek industrielawaai in het kader van het aspect milieuzonering uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Het plangebied is een gebied waar sprake is van een functievermenging gezien het feit dat direct aan het plangebied diverse bedrijven en een sporthal aanwezig zijn. In de randen van het bedrijventerrein zijn tevens bedrijfswoningen toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan.
De richtafstanden voor omgevingstype 'gemengd gebied' zijn voor de afzonderlijke bedrijven weergegeven in de 3e kolom in navolgende tabel. Ter indicatie zijn de richtafstanden voor omgevingstype 'rustige woonwijk' in de 3e kolom tussen haakjes weergegeven:
Uit het onderzoek, waarbij is aangesloten bij de systematiek van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', blijkt dat er drie bedrijven c.q. maatschappelijke voorzieningen waar niet aan de richtafstanden wordt voldaan. Het maatgevende aspect is hierbij geluid. Via nader akoestisch onderzoek is de akoestische situatie voor alle bedrijven c.q. maatschappelijke voorzieningen bepaald in relatie tot de nieuwe woningen in het plangebied (uit stap 2 uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”). Hieruit blijkt dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten woningbouw geen belemmering is voor de bestaande bedrijven en dat tevens ter hoogte van de nieuw te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het onderdeel geluid.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 27 sociale huurappartementen en een kantine c.q. ontmoetingsruimte mogelijk gemaakt. In subparagraaf 5.1.1 Verkeer is bepaald dat er een afname van het aantal voertuigbewegingen plaatsvindt. Er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats.
Er is ook geen sprake van de realisatie van een gevoelige bestemming zoals opgenomen in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Tevens blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en PM10 in en om het plangebied in het jaar 2020 met <35 µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie PM2,5 wordt met een waarde van <20 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximum 3 ouE/m³ | maximum 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximum 14 ouE/m³ | maximum 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken.
In (de directe nabijheid van) het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd die hinder veroorzaken.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omcirkeling, Bron: www.risicokaart.nl)
In (de directe nabijheid van) het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en/of objecten danwel routes van gevaarlijke stoffen, die mogelijk risico's kunnen opleveren voor de personen die zich in het plangebied bevinden.
Dit betekent dat het standaardadvies van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO) van toepassing is:
Bij bestemmingplannen waarbij zich een toxisch scenario (giftige schadelijke stoffen) kan voordoen adviseert de VRBZO tevens de volgende maatregelen:
De gemeente Waalre neemt de aanbevelingen uit het advies voor zover mogelijk over en past de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de VRBZO toe op de beoogde ontwikkelingen in het plangebied.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Quickscan ecologie
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Wet Natuurbescherming (Natura 2000, Vogel- of Habitatrichtlijn). In de directe omgeving, zijn ook naar verwachting geen natura 2000 of andere beschermde gebieden gelegen die kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen maatregel. Dit wordt bevestigd door het uitgevoerde stikstofdepositieonderzoek voor de aanleg- en de gebruiksfase, dat als bijlage 6 bij de toelichting is gevoegd. Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Noord-Brabant (NNB), voorheen EHS. In de directe omgeving zijn ook geen terreinen gelegen die binnen het netwerk vallen.
Soortenbescherming
De herinrichting van het activiteitencentrum ’t Hazzo kan worden uitgevoerd nadat er nader onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen daarnaast moet er rekening worden gehouden met broedvogels, zie navolgende punten:
Vervolgonderzoek vleermuizen
Er is een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden uitgesloten dat er in het te slopen gebouw zomer-, kraam-, paar-, of winterverblijfplaatsen aanwezig zijn. De voorgenomen maatregelen, de sloop van het multifunctionele gebouw ’t Hazzo, kunnen worden uitgevoerd zonder in overtreding te zijn van de verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2019 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat vooralsnog gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016 - 2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Er is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek komen op een later moment beschikbaar. Tot die tijd blijft de bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd voor het hele plangebied.
Cultuurhistorie
Uit de cultuurhistorische waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een molenbiotoop. Op circa 240 m ten zuidzuidwesten van het plangebied bevindt zich de historische Aalstermolen (1905, herbouwd na een brand in 1936) met bijbehorende molenbiotoop. In het geldende bestemmingsplan is ter bescherming van de molenbiotoop een vrijwaringszone van 100 m opgenomen rond deze molen. Zodoende is er geen sprake van overlap met plangebied. Los hiervan is de maximum bouwhoogte van de nieuw op te richten bebouwing (woningen en kantine c.q. ontmoetingsruimte), lager dan, maar maximaal gelijk, aan de inmiddels gesloopte bebouwing zodat er sowieso geen verslechtering optreedt voor de molenbiotoop.
In het plangebied is verder geen sprake van monumentale bebouwing of andere (cultuurhistorische) waardevolle objecten danwel structuren.
De archeologische dubbelbestemming uit het geldende bestemmingsplan blijft gehandhaafd in het hele plangebied tot de resultaten van het archeologisch onderzoek bekend zijn.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Mede ten gevolge van de waterproblemen die in een aantal winters aan het eind van de 20e eeuw in Nederland optraden ten gevolge van hevige regenval, is het besef gegroeid dat water een belangrijke plaats verdient in toekomstige ruimtelijke plannen. Om het hoofd te kunnen bieden aan zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling, nu en in de toekomst, is het van essentieel belang dat het waterbeheer een belangrijke plaats inneemt in de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen hierbij zijn: meer ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten.
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in het Waterbeheerplan 2016 – 2021. Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016 - 2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.
Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen hebben de 3 Brabantse waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hun beleid sinds 1 maart 2015 geharmoniseerd. In de Keur 2015 zijn nieuwe beleidsuitgangspunten opgenomen voor hydrologisch neutraal bouwen. De nieuwe beleidsregels zijn opgenomen in de regeling ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’. De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). De nieuwe keur is eenvoudiger en er is minder vaak een vergunning nodig dan voorheen. Activiteiten rondom kleine watergangen zijn in veel gevallen zelfs vrijgesteld van regels.
Watertoets
Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.
Bodem
Op de locatie is een circa 20 m dikke deklaag aanwezig. De deklaag is een slecht waterdoorlatende complexe eenheid van de Formatie van Boxtel en bestaat uit een afwisseling van zandige klei, midden en fijn zand. Het onderliggende goed doorlatende eerste watervoerend pakket is circa 49 meter dik en bestaat voornamelijk uit midden tot grof zand van de Formatie van Sterksel.
Grondwater
De grondwaterspiegel bevindt zich op een diepte van circa 1,7 - 2,0 m -mv. De grondwaterstromingsrichting in het eerste watervoerende pakket is noordelijk gericht. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
Afvalwater
De nieuwe bebouwing in het plangebied zal aangesloten worden op de riolering in de Prunellalaan. Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelsgrens.
Hemelwater
Om te kunnen bepalen of er compensatie moet plaatsvinden is gekeken naar het verhard oppervlak in zowel de huidige situatie als de nieuwe situatie.
In de huidige situatie is eigenlijk het hele plangebied verhard, behalve een smalle strook aan de noordzijde van de bestaande sporthal en het inmiddels gesloopte gemeenschapshuis.
In de toekomstige situatie is dit niet langer het geval en is er rondom de woongebouwen aan de westzijde van het plangebied sprake van een groene parkachtige inrichting. In totaal is er straks 2.250 m² aan bebouwing gesloopt van 't Hazzo. Er wordt slechts een uitbouw aan de sporthal gerealiseerd van 100 m². De twee appartementencomplexen hebben een bebouwde oppervlakte van een kleine 1.200 m². Per saldo vindt er daarmee een afname plaats van de bebouwde oppervlakte met 2.250 - 100 - 1.200 = 950 m².
Wel worden er ter hoogte van de sporthal 16 extra parkeerplaatsen aangelegd binnen de eerder genoemde smalle groenstrook. Per saldo neemt het verhard oppervlak echter fors af.
Bergingscapaciteit
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. De grenswaarden waaraan getoetst wordt zijn: minder dan 2.000 m², tussen de 2.000 m² en 10.000 m², en meer dan 10.000 m².
Met een verhardingsafname vanuit het ontwerp valt de planontwikkeling onder de grenswaarde van 2.000 m². In de beleidsregels wordt voor deze categorie geen compensatie geëist.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan liggen met twee appartementengebouwen met 27 appartementen en een nieuwe kantine/ ontmoetingsruimte ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Bovendien verdwijnt de ontmoetingsfunctie van het gemeenschapshuis planologisch gezien uit het plangebied. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
De verschillende bestemmingen en bouwmogelijkheden zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, zijn vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.
Begrippen
In artikel 1 is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
In artikel 2 is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allemaal een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De afwijking van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. In het kader van een omgevingsvergunningstelsel zijn bepaalde werken en werkzaamheden niet toegestaan zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen van het daartoe bevoegde gezag.
Groen
De structurele groenvoorzieningen zijn positief bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, wandel- en fietspaden, voorzieningen voor de waterhuishouding en parkeervoorzieningen toegestaan.
Er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. De hoogte en oppervlakte zijn in de regels weergegeven. Daarnaast zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan waarvoor in de regels maximale hoogtes zijn weergegeven.
Maatschappelijk
De sporthal met kantine c.q. ontmoetingsruimte is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, met een maximum goothoogte en maximum bebouwingspercentage. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Daarnaast zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan waarvoor in de regels maximum bouwhoogtes zijn opgenomen.
Verkeer
Alle wegen in het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. Het betreft hier (gebieds)ontsluitingswegen. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfunctie tevens groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden toegestaan, alsmede nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Kleine bouwwerken, alsmede gebouwen ten behoeve van voorziening van openbaar nut met een beperkt oppervlak zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen in grondgebonden woningen danwel appartementen.
Hoofdgebouwen
De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen, de maximum bouwhoogte en de bouwwijze, in dit geval alleen gestapeld, zijn weergegeven op de verbeelding. De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd.
Bijgebouwen
Bijgebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan en moeten bij gestapelde woningen binnen de hoofdmassa worden opgelost.
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tevens maximum bouwhoogtes en maximum oppervlaktes opgenomen.
Via een omgevingsvergunning wordt een bedrijf aan huis onder voorwaarden toegestaan.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Voor terreinen met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting wordt duurzaam behoud nagestreefd. Het behoud in situ van archeologische vindplaatsen geschiedt mede door een op het behoud afgestemd beheer (dubbelbestemming archeologie).
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de aanduidingen opgenomen die over meerdere bestemmingen zijn gelegen. Het betreft in dit plan regels voor het grondwaterbeschermingsgebied.
Algemene gebruiksregels
De regels met betrekking tot strijdig gebruik zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten (met uitzondering van goot- en bouwhoogten van bijgebouwen), oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, met maximaal 10 %;
Tevens is de bevoegdheid opgenomen om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten.
Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is een standaardbepaling welke is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente en derden moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente en zullen deels worden verkocht aan woningcorporatie Woonbedrijf om de bouw van de sociale huurappartementen mogelijk te maken. Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingplan, het bouwrijp maken van de te verkopen gronden en het woonrijp maken van het openbaar gebied komen voor rekening van de gemeente. Het wettelijk kostenverhaal vindt plaats via de gronduitgifte, waarmee de kosten 'anderszins verzekerd' zijn als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. In de begroting van de gemeente zijn reeds eveneens middelen gereserveerd voor de (ver)bouw van de (maatschappelijke) voorzieningen (o.a. kantine c.q. ontmoetingsruimte). Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet nodig.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Drie factoren zijn van wezenlijk belang voor een goede handhaving.
Inspraak
De gemeente Waalre kent een gemeentelijke inspraakverordening. Op grond van deze verordening wordt altijd inspraak toegepast bij het herzien van bestemmingsplannen. Dit is een extra stap ten opzichte van de wettelijke bestemmingsplanprocedure die bedoeld is als een informeler afstemmingstraject met bijvoorbeeld omwonenden van een plangebied. Op deze manier kan in een vroegtijdig stadium gesproken worden over mogelijke zorgen en knelpunten, In het proces rondom de herontwikkeling van 't Hazzo zijn alle belanghebbenden uitgebreid betrokken en geïnformeerd, onder andere tijdens het proces van het opstellen van de Gebiedsvisie 't Hazzo en omgeving.
Alle betrokkenen hebben tijdens een inloopavond op 4 september 2019 nog hun mening kunnen laten horen, over de (ten opzichte van de gebiedsvisie) gewijzigde situering van de kantine c.q. ontmoetingsruimte. Op 8 oktober 2019 heeft het college na een afweging van verschillende belangen (van met name omwonenden en gebruikers) en aspecten (onder andere indeling gebouw, financieel en exploitatiemogelijkheden) besloten de nieuwe kantine c.q. ontmoetingsruimte van 't Hazzo aan de zuidzijde van de bestaande sporthal te situeren.
Op 13 februari 2020 is er een bewonersavond geweest waar a) het ontwerp van de buitenruimte en b) de situering van de appartementengebouwen uitvoerig zijn besproken.
Omdat er al op meerdere momenten participatie heeft plaatsgevonden, heeft het college besloten om, gelet op artikel 4 lid 2 van de Inspraakverordening, de inspraak op andere wijze vorm te geven dan door het gedurende 4 weken ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan. Veel informatie, zorgpunten en opmerkingen ten aanzien van de plannen heeft de gemeente al ontvangen en het college blijft met de diverse belanghebbenden in gesprek over de planvorming. Op deze manier geeft de gemeente op een andere, meer interactieve manier, invulling aan inspraak.
Door deze aanpak zijn de mensen veel directer en actiever betrokken dan wanneer hen wordt gevraagd te reageren op een voorontwerp bestemmingsplan. Met het oog op vaststelling van het uiteindelijk bestemmingsplan en de voortgang van het project betekent deze aanpak ook dat de procedure in tijd is verkort. Daarmee kan ook de realisatie van woningbouw en de definitieve (her)inrichting van het gebied sneller worden gestart.
De verschillende belanghebbenden worden door de gekozen aanpak niet benadeeld. Zij zijn uitgenodigd actief mee te blijven praten en denken en behouden altijd hun mogelijkheid om bij het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze in te dienen.
Vooroverleg
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Gedurende de wettelijke zienswijzenperiode van 6 weken kan iedereen een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Na vaststelling van het bestemmingsplan kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan.