direct naar inhoud van 3.3 Waterhuishouding
Plan: Onze Lieve Vrouwedijk 11
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.PB00005-0001

3.3 Waterhuishouding

Ieder ruimtelijk plan moet aangeven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn. Onderliggende paragraaf voorziet hierin.

Beleidskader

Het beleidskader ten aanzien van dit initiatief bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water, het WB21, het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Waterplan van de provincie Noord-Brabant en het Waterbeheersplan van het Waterschap De Dommel. Uit deze beleidsstukken blijkt dat water een sturend element is in de ruimtelijke ordening. Hiertoe zijn twee drietrapsstrategieën ontwikkeld:

  • 1. vasthouden – bergen – afvoeren (waterkwantiteit);
  • 2. voorkomen – scheiden – zuiveren (waterkwaliteit).

Tenslotte is de beleidsbrief regenwater en riolering nog van toepassing. Hier is aangeven hoe omgegaan moet worden met hemelwater en het afkoppelen hiervan.

Provinciaal Waterplan

Het provinciale waterbeleid van de provincie Noord-Brabant is gericht op het instandhouden en verbeteren van watersystemen, zodat deze ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Dit op een duurzame manier, zodat economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn en de provincie veilig en bewoonbaar blijft. De provincie heeft vijf hoofdthema's gedefinieerd:

  • 1. het realiseren van een duurzame watervoorziening;
  • 2. het verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie;
  • 3. het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • 4. het inrichten van waterlopen met het oog op de versterking van natuurwaarden;
  • 5. anders omgaan met water in bebouwd gebied.

Beleidsnota uitgangspunten Watertoets

Het Waterschap De Dommel heeft in dit document opgenomen wat opgenomen dient te worden in de watertoets. Dit projectbesluit biedt ruimte aan nieuwbouw. Ten aanzien van het onderliggende initiatief zijn de volgende beleidsuitgangspunten van belang:

  • Schoon hemelwater en vuil water moeten gescheiden blijven: het streven is schoon hemelwater af te koppelen. Het vuile water wordt via het rioleringstelsel afgevoerd en het schone hemelwater blijft bijvoorkeur binnen het projectgebied.
  • De gewenste volgorde ten aanzien van de wijze waarop met schoon hemelwater wordt omgegaan betreft: hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer.
  • Hydrologisch neutraal bouwen: in het geval van nieuwe ontwikkelingen moet de hydrologische situatie in ieder geval gelijk te blijven met de startsituatie. De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan op de optimale grondwaterstanden.
  • Water als kans: bij de inrichting van een gebied kan water de belevingswaarde van het gebied verbeteren.
  • Meervoudig ruimtegebruik: het wordt aangeraden om naar meervoudig ruimtegebruik te kijken. Hierdoor hoeft de ruimtevraag van water niet te leiden tot een 'verlies' van vierkante (bouw)meters.
  • Voorkomen van vervuiling: het oprichten van nieuwe bronnen van vervuiling moet voorkomen worden.
  • Wateroverlastvrij bestemmen: in het geval van extreme situaties (NBW-norm1) is de ontwikkeling veilig en kan de extra hoeveelheid water gebufferd worden, waardoor er geen waterlast ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.PB00005-0001_0006.png"

1) Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2003): binnen het NBW vastgestelde werknormen voor het bepalen aan welke bui het type grondgebruik getoetst wordt volgens de normen.

Waterbeheerplan 2010-1015: Krachtig Water

In het waterbeheerplan beschrijft het Waterschap De Dommel hoe zij samen met andere partijen invulling willen geven aan het waterbeheer. Het betreft het beheer van watergangen, stuwen, gemalen, transportstelsels en rioolzuiveringen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de omstandigheden in het geval van calamiteiten.

Het Waterschap De Dommel heeft voor de periode 2010-2015 de doelstelling vastgelegd in het waterbeheerplan. In het plan worden een aantal thema's behandeld en worden twee onderwerpen met een hoge prioriteit opgepakt, te weten:

  • 1. Het voorkomen van wateroverlast;
  • 2. Het herstellen van de watersystemen binnen Natura2000 gebieden.

De doelstelling zijn gericht op het realiseren van waterbergingsgebieden voor 2015. Bebouwde gebieden hebben de hoogste prioriteit. De bescherming en het herstel van natura2000 gebieden zijn urgent. Maatregelen ten behoeve van de watersystemen in deze gebieden hebben daarom voorrang.

In het geval van nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen moet er hydrologisch neutraal ontwikkeld worden. Dit houdt in dat hemelwater in de nieuwe situatie niet versneld mag worden afgevoerd. Het stappenplan 'hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer' is van toepassing. Aanvullend hierop wordt gesteld dat de vermenging van vuil en schoon water ongewenst is.

Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen

De Waterschappen De Dommel en Aa en Maas hebben samen de notitie 'ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk' opgesteld. Hierin wordt gedefinieerd wat hydrologisch neutraal ontwikkelen inhoudt en zijn vijf toetsaspecten voor ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen:

  • De afvoer uit het (plan)gebied is niet groter dan in de referentiesituatie;
  • De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied blijft gelijk of neemt toe;
  • De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving blijven gelijk of verbeteren voor het huidige en toekomstige landgebruik;
  • De (grond)waterstanden in het (plan)gebied moeten aansluiten op de functies van het (plan)gebied zelf;
  • Het plangebied moet zodanig worden ingericht dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied, ten aanzien van de (grond)waterstanden.

Door de Waterschappen De Dommel en Aa en Maas is een toetsingsinstrumentarium ontwikkeld waarbij de verschillende aspecten van de ruimtelijke ontwikkeling daadwerkelijk getoetst kunnen worden. Deze tool is bruikbaar voor kleine tot middelgrote plannen.

Bestaande Situatie

De grondwaterstanden in het plangebied zijn op basis van de wateratlas van de Provincie Noord-Brabant niet concreet vast te stellen, aangezien kernen niet zijn gekarteerd.

De gemiddelde Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) wordt geschat tussen de 1,4 tot 2,0 meter onder het maaiveld. De Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) wordt geschat op meer dan 2,5 meter onder maaiveld. Hierdoor valt het projectgebied in grondwatertrap VIII.

Bij het bestaande gebruik in het plangebied zijn geen gevallen van (grond)wateroverlast bekend. De planlocatie ligt wat dat betreft hoog en droog genoeg voor het realiseren van woonbebouwing. De exacte grondwaterstanden op de projectlocatie zijn sterk afhankelijk van de situatie ter plaatse. Op voorhand kan niet met zekerheid worden gesteld dat er op de projectlocatie mogelijkheden zijn voor infiltratie van hemelwater in de ondergrond. Naast de grondwaterstanden zijn de bodemeigenschappen (met name de aanwezigheid van storende lagen) van groot belang voor de waterdoorlatendheid van de bodem (k-waarde).

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

Oppervlaktewater

In het plangebied, alsook in de directe omgeving ervan zijn geen oppervlaktewateren gelegen.

Riolering

De bestaande opstallen op de projectlocatie zijn voor wat betreft de vuilwaterafvoer (DWA) en de regenwaterafvoer (RWA) aangesloten op de bestaande gemengde riolering ter plaatse.

Water in relatie tot de gewenste ontwikkelingen

Zowel gemeente als waterschap hanteren het beleidsuitgangspunt dat bij nieuwbouw/ herbouw zoveel mogelijk dient te worden afgekoppeld. Dit houdt in dat regenwater dat valt op daken en verhardingen niet via het riool wordt afgevoerd, maar in de nieuwe situatie tijdelijk wordt geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.

Gezien de bodemgesteldheid (eerdgronden met lage grondwaterstanden) is infiltratie van afvloeiend hemelwater in de bodem zeer goed mogelijk. Echter de bovengrond is humusrijk en daardoor enigszins minder waterdoorlatend dan de zandige ondergrond.

Toename verhard oppervlak

In dit plan wordt een woning gesplitst, een aangebouwde garage verwijderd (circa 25 m²) en een bestaande schuur grotendeels verwijderd (circa 40 m²). Tevens worden er een aanbouw (circa 18 m²) aan de achterzijde van het perceel en een nieuw bijgebouw (circa 36 m²) gerealiseerd. Dit betekent dat het verharde oppervlak op het perceel niet toeneemt. Dit heeft tot gevolg dat de er hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt.

Conclusie

Wat betreft wetgeving en beleid op het gebied van water kan het ruimtelijk plan in de huidige vorm doorgang vinden. Omdat het verharde oppervlak van het perceel niet toeneemt is het onderliggende initiatief hydrologisch neutraal.