direct naar inhoud van 4.2 Water
Plan: Heuvelstraat 18
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.WP00155-0001

4.2 Water

4.2.1 Waterbeleid

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen is het verplicht gesteld een waterparagraaf op te nemen in ruimtelijke plannen en besluiten. Hierin wordt aangegeven hoe in het plan wordt omgegaan met de waterbelangen. In de paragraaf wordt het beleid en de hydrologische situatie beschreven, gevolgd door een voorstel voor de te nemen maatregelen.

Alle beleidskaders op watergebied zijn gericht op duurzaam waterbeheer. In ruimtelijke plannen wordt dit begrip afgewogen volgens onderstaande trits:

  • Stap 1: voorkomen van hemelwaterafvoer (vasthouden);
  • Stap 2: benutten of infiltreren van hemelwater (bergen);
  • Stap 3: vertraagd afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater (afvoeren).

Rijksbeleid

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Dit plan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het plan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Daarbij heeft het plan het karakter van een kapstokplan, waar grote beleidsvelden zoals Stroomgebiedsbeheersplannen, Waterbeheer 21e eeuw e.d. als min of meer zelfstandige eenheden zijn aangehaakt.

Provinciaal beleid

Op 20 november 2009 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Waterplan 2010-2015 ‘Waar water werkt en leeft’ vastgesteld. Het Provinciaal Waterplan is op 22 december 2009 in werking getreden.

De hoofddoelen uit het beleid zijn:

  • schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen;
  • adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstromingen;
  • Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig).

Op de structuurvisiekaart is het plangebied weergegeven als onderdeel van de beschermingszone natte natuurparel, overeenkomstig het reconstructieplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0016.png"

Uitsnede uit de structuurvisie kaart Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Waalre en omgeving maken onderdeel uit van het waterschap de Dommel. Het waterschap heeft meerdere beleidsstukken en regelgeving welke relevant zijn voor het voorliggend plan. Deze worden hier kort aangehaald.

Waterbeheerplan ‘krachtig water’ In het waterbeheerplan 'Krachtig Water' heet het waterschap de strategische doelen voor de periode 2010-2015 beschreven. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan.

In dit beleid worden meerdere thema’s besproken. Twee onderwerpen hebben echter een hoge prioriteit gekregen. Dit betreft het voorkomen van wateroverlast en het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0017.png"

Uitsnede prioritaire gebieden en beken waterkwaliteit

Het plangebied is gelegen in het gebied dat in het waterbeheerplan wordt aangeduid als ‘prioritaire gebieden aanpak diffuse bronnen’. Hier worden door het waterschap maatregelen genomen of gestimuleerd om diffuse verontreiniging van ‘prioritaire beken waterkwaliteit’ door de landbouw te verminderen. Dit betreft gebieden:

  • die afwateren op prioritaire beken waterkwaliteit;
  • met relatief hoge concentraties of vrachten aan bepaalde stoffen;
  • waar de landbouw een relatief groot aandeel in heeft.

De mate waarin bepaalde stoffen waterkwaliteitsproblemen veroorzaken en het aandeel van de landbouw daarin zijn bepalend voor het type maatregel.

Daarnaast betekent de ligging in het beschermingsgebied van de natte natuurparel, dat het plangebied onder de keur van het waterschap valt. Deze gebieden worden aangeduid als ‘keurbeschermingsgebied’.

Keur

Het plangebied maakt onderdeel uit van het keurbeschermingsgebied.

Het is verboden zonder vergunning water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewaterlichamen in keurbeschermingsgebieden en attentiegebieden. Er dient derhalve een vergunning te worden aangevraagd voor het lozen van het hemelwater.

Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk

In deze beleidsnotitie wordt ingegaan op het concept hydrologisch neutraal ontwikkelen. Het instrument "watertoets" biedt de mogelijkheid vroegtijdig te anticiperen op ruimtelijke ontwikkelingen door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan "hydrologische neutraliteit" conform het waterbeleid. Dit concept vormt het uitgangspunt bij het uitvoeren van de watertoets. In de beleidsnotitie wordt ingegaan op de definitie en randvoorwaarden.

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen" geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. Voorbeelden hiervan zijn infrastructurele en recreatieve ontwikkelingen.

In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm hydrologisch neutraal heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk {binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Toetsingscriteria zijn:

  • het plan mag geen toe- of afname zijn van de afvoer van water
  • er mogen geen veranderingen optreden in de oppervlaktewaterstanden
  • er mag geen overlast optreden door extreme gebeurtenissen
  • de grondwateraanvulling blijft gelijk
  • er mogen geen veranderingen optreden in de grondwaterstanden

Gemeente

Per 1 januari 2008 is de Wet Gemeentelijke Watertaken van kracht geworden. De gemeenten zijn met deze nieuwe wet verantwoordelijk geworden voor de ruimtelijke inpassing van maatregelen die de waterbeheerder treft. Daarnaast kent de wet drie zorgplichten toe aan de gemeenten: voor afvalwater, hemelwater en grondwater. De gemeente is hiermee verantwoordelijk voor het zoveel mogelijk afkoppelen van neerslag van het rioolstelsel, binnen bepaalde grenzen van effectiviteit.

4.2.2 Huidig watersysteem

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen nabij het stroomgebied van De Dommel. De bodem bestaat uit ‘eerdgronden’. Dit bodemtype is te omschrijven als voedselrijk en vochtig tot droog. In het plangebied is geen sprake van wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0018.png"

Uitsnede grondwatertrappen

Het plangebied ligt in een overgangsgebied van drogere delen rondom Waalre naar de lager gelegen gronden nabij de Dommel. Doordat het gebied in een overgangszone tussen drogere en nattere delen ligt, is de exacte grondwatertrap moeilijk te bepalen. Deze ligt tussen trap VI en IIIb. De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt hierbij rond 20 centimeter onder maaiveld. De ligging in de overgangszone betekent ook dat het gebied op de grens ligt van infiltratie en kwel gebied. Rond de Dommel treedt kwel op.

Afvalwater

Het perceel is aangesloten op de drukriolering. Het afvalwater van zowel de woning als het bedrijf wordt via de riolering afgevoerd. Het is niet mogelijk om regenwater af te voeren.

Nieuwe situatie

Hemelwater

Het plan voorziet in een uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van 0,8 naar 1,2 ha. De hoeveelheid bebouwing op het perceel neemt toe met ongeveer 2.000 m2 . De hoeveelheid verhard oppervlak zal toenemen met 3.205 m2 , van 4.295 m2 naar 7.500 m2 . Hiermee zal de hoeveelheid versneld af te voeren hemelwater ook toenemen. Voor dit hemelwater geldt het principe van vasthouden-bergen-afvoeren.

Voorgesteld wordt een gedeelte van het water (afkomstig van de nieuwe ligboxenstal) op te vangen in de naastgelegen sloot. Het overige gedeelte van het regenwater (afkomstig van de sleufsilo’s en loods) kan aan de oostzijde het land oplopen en hier middels een wadi-voorziening worden geïnfiltreerd. Er zijn op het terrein vier afvoerpunten aanwezig waarmee het water over het land verdeeld wordt.

De omvang van de infiltratievoorziening is berekend door Exlan consultants4. In het geval van de mogelijkheid om water in de bodem te infiltreren middels wadi’s, dient een bergingscapaciteit gerealiseerd te worden met een omvang van 64 m3 voor een extreme neerslagsituatie T=10 + 10%. De bergingsvoorziening dient een omvang te hebben van 447 m2 (70 m3) en een afvoercapaciteit van 1.2 m3 /uur. De infiltratievoorziening dient een omvang te krijgen van 56 m2 met een berging van 7 m3 bij T=10. De exacte uitvoering van de voorzieningen zal in een later stadium worden uitgewerkt door een deskundig adviesbureau en aan het waterschap worden voorgelegd ter beoordeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0019.png"

4 De resultaten van deze berekening zijn in bijlage 2 bijgevoegd.

Afvalwater

Zoals vermeld is een drukriolering aanwezig waarlangs het afvalwater kan worden afgevoerd. De hoeveelheid af te voeren afvalwater in de nieuwe situatie zal worden afgestemd op de capaciteit van de drukriolering.

Resultaten overleg waterschap

De waterparagraaf is tot stand gekomen op basis van het huidig beleidskader en overleg met de gemeente. De uitwerking van de waterparagraaf zullen aan het waterschap worden voorgelegd. De resultaten van dit overleg worden in de waterparagraaf verwerkt.

4.2.3 Archeologie

Teneinde de mogelijke effecten van de voorgenomen uitbreiding op eventueel aanwezige archeologische waarden te kunnen beoordelen is door ArcheoPro5 een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het archeologisch onderzoek betrof een inventariserend veldonderzoek met bureaustudie. Het bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het inventariserend veldonderzoek heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0020.png"

5 ArcheoPro Archeologisch rapport nr 9126. Heuvelstraat. Waalre, gemeente Waalre. Inventariserend veldonderzoek (IVO-O); bureauonderzoek en karterend booronderzoek 21-01-2010.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten daterend vanaf het paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Deze verwachting werd opgesteld op basis van de ligging op een verhoging in het beekdal en de aanwezigheid van enkeerdgronden.

Bij de bouw van het woonhuis met bijhorende stallen in de tweede helft van de 20ste eeuw bestaat er echter een grote kans dat de bodem verstoord is.

Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied 20 boringen gezet met behulp van een megaboor. Uit het met de edelmanboor met een diameter van 15 cm verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het plangebied sterk geroerd is tot in de C-horizont. Hierdoor worden binnen het plangebied geen behoudenswaardige vuursteenvindplaatsen van jagerverzamelaars uit het laat-paleolithicum en mesolithicum meer verwacht. Daarnaast is het plangebied vanwege de hoge grondwaterstand veel ongunstiger gelegen dan verwacht. Zo blijkt op het moment van onderzoek de grondwaterstand op slechts 10 cm beneden het maaiveld voor te komen.

Nederzettingsresten vanaf het neolithicum tot en met de vroeg middeleeuwen worden gekenmerkt door houten funderingspalen. Houtbouw is bijzonder gevoelig voor grondwater. Een hoge grondwaterstand is dan ook ongunstig om nederzettingsresten aan te treffen waardoor ook de verwachting voor landbouwnederzettingen vanaf het neolithicum naar laag kan worden bijgesteld. Ten slotte zijn tijdens het booronderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de archeologische verwachting voor het plangebied voor alle perioden naar laag worden bijgesteld en is er geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden. Voor het aspect archeologie worden dus geen nadere belemmeringen verwacht ten aanzien van de realisering van het initiatief.

4.2.4 Natuur

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Het plangebied is gelegen in de buurt van beschermde gebieden namelijk:

EHS en een Natura2000-gebied. Door Staro Natuur en Buitengebied is onderzoek verricht naar de effecten van het plan op beschermde soorten en gebieden (rapportnr. P10-0078 april 2010).

Flora en fauna

Op 6 april 2010 is een veldbezoek uitgevoerd, waarbij alle in het plangebied aanwezige biotopen zijn opgenomen. Daarnaast zijn directe en indirecte aanwijzingen op het voorkomen van beschermde soorten opgenomen. Vervolgens zijn de aanwezige biotopen vergeleken met de habitateisen van beschermde planten- en diersoorten. Op basis van deze vergelijking is beoordeeld welke van deze soorten in het plangebied zouden kunnen voorkomen. Aanvullend heeft een bronnenonderzoek plaatsgevonden, waarbij is gekeken naar de gebiedsgerichte bescherming en mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Uit het uitgevoerde onderzoek kan navolgende worden geconcludeerd:

Soorten van FFlijst 1

(Mogelijk) in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën komen voor op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt evenwel een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFlijst 2/3 en FFlijst vogels

Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst vogels en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien de werkzaamheden echter worden uitgevoerd op de wijze zoals hieronder is beschreven, zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0021.png"

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijken er op basis van de Floraen Faunawet geen belemmeringen voor de realisering van de voorgenomen uitbreiding.

Beschermde gebieden

Ten aanzien van beschermde gebieden geldt dat het plangebied is gelegen tegen de EHS en binnen een straal van 300 meter van het Natura2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.

Er hoeft bij uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar maximaal 1,5 ha geen rekening te worden gehouden met de EHS.

Door invoering van de Crisis- en herstelwet is de Natuurbeschermingswet 1998 gewijzigd en hoeven de gevolgen voor de stikstofdepositie van bestaande, niet-gewijzigde activiteiten (peildatum 7 december 2004), niet getoetst te worden bij de beoordeling van een aanvraag van een NB-wetvergunning. Dat geldt ook voor uitbreidingen van bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten, onder de voorwaarden dat er per saldo nergens sprake is van een toename van stikstofdepositie (artikel19kd van de Nbwet).

Uit de aanvraag bij de milieuvergunning blijkt dat mede door wijziging van de te houden aantallen en soorten dieren de ammoniakemissie niet toeneemt. Het plan zal dan ook niet leiden tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen Natura2000 gebied.

Het plangebied maakt tevens onderdeel uit van de provinciale groene blauwe mantel6, voorheen benoemd als provinciale groene hoofdstructuur, subzone leefgebied struweelvogels. Dit betreffen agrarische gebieden met een kleinschalige percelering met veel perceelsrandbegroeiingen. De belangrijkste habitateisen voor de struweelvogels betreffen: de afwisselende aanwezigheid van bosjes, houtwallen en hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden en een extensief beheerd agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.WP00155-0001_0022.png"

6 Conform de ontwerp Verordening Ruimte Noord-Brabant, Fase 2, d.d. 1 juni 2010.

Met het voornemen vindt een geringe uitbreiding van de bebouwing plaats in noordelijke en westelijke richting. De betreffende gronden zijn momenteel in gebruik als weiland en deels (aan de westzijde) reeds bestemd als agrarisch bouwvlak. Uit de quickscan natuurwaarden onderzoek blijkt dat ter plekke geen beschermde soorten voorkomen. Met inachtneming van de voorgestelde landschappelijk inpassing kan het karakter van het kleinschalig beekdallandschap worden versterkt en wordt aangesloten bij de habitateisen van struweelvogels onder meer middels de aanplant van nieuwe houtsingels.