Inhoudsopgave
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaand onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Noordwolderweg 19 te Vinkega met identificatienummer NL.IMRO.0098.BPNoordwolderweg19-VO01 van de gemeente Weststellingwerf;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aan- of uitbouw:
een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een bedrijfswoning, die in directe verbinding staat met de bedrijfswoning en qua afmetingen ondergeschikt is aan die bedrijfswoning;
6. agrarische cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
7. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
8. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
9. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
10. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
11. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
12. bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);
13. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
14. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
15. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning dat qua afmetingen ondergeschikt is aan die bedrijfswoning;
16. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
17. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
18. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
19. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
20. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
21. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
22. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
23. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
24. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
25. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
26. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
27. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
28. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
29. geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
30. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
31. kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
32. kap:
een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
33. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
34. landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;
35. maatvoering:
de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;
36. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
37. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
38. mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste drie aansluitende maanden;
39. overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
40. paardenbak:
niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;
41. peil:
het peil overeenkomstig het Bouwbesluit 2012, dan wel indien geen peil overeenkomstig het bouwbesluit is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
42. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
43. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
44. risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
45. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
46. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
47. stacaravan:
een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling, inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer;
48. straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
49. vast kampeermiddel:
een stacaravan of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
50. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
51. voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
52. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
53. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2. de bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;
3. de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;
4. de breedte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;
5. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
6. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
7. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
8. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9. de bouwhoogte van een windmolen/windturbine met een vrijwel horizontale wiekenas:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen/windturbine.
Meetverschillen
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Uitzonderingsregel
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgronden,
met de daarbij behorende:
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
paden.
3.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, met dien verstande dat:
-
de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 75 m³;
-
de bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijfsactiviteiten, genoemd in bijlage 1, onder categorie 1 en 2;
-
een mechanisatiebedrijf, inclusief de bijbehorende bedrijfsgerelateerde detailhandelsactiviteiten, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – mechanisatiebedrijf”,
met de daarbij behorende:
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
-
parkeervoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
ontsluitingen en paden;
-
tuinen en erven.
Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet in de bestemming begrepen.
4.2 Bouwregels
-
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – bebouwing uitgesloten” mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
-
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer de landschappelijke inpassing, zoals die is vastgelegd in het in bijlage 2 opgenomen Advies Nije Pleats, middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:
-
de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
-
de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.
-
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
-
de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
bedrijfsgebouwen moeten achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 3950 m²;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7,5 m en 11 m;
-
de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 20°.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
-
per bedrijf is maximaal het aangegeven aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” toegestaan;
-
de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
-
de afstand van bedrijfswoningen tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 150 m²;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 9 m;
-
de dakhelling van bedrijfswoningen mag niet minder bedragen dan 35°;
-
de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
-
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en - bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, gelden de volgende regels:
-
de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 75 m³;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 4.2 sub c onder 1 en sub d onder 2 en toestaan dat de afstand van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 m bedraagt;
-
het bepaalde in lid 4.2 sub c onder en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot met ten hoogste 250 m², met dien verstande dat:
-
de te bouwen bedrijfsgebouwen landschappelijke worden ingepast, passend binnen de landschappelijke inpassing zoals die is vastgelegd in het in bijlage 2 opgenomen Advies Nije Pleats;
-
de te bouwen bedrijfsgebouwen uitsluitend gebouwd mogen worden ten behoeve van een ondergeschikte uitbreiding(en) van bestaande bedrijfsgebouwen;
-
de regels van lid 4.2 onder a, b en c van overeenkomstige toepassing zijn;
-
het bepaalde in lid 4.2 sub c onder 5 en sub d onder 6 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt;
-
het bepaalde in lid 4.2 sub d onder 3 en toestaan dat een bedrijfswoning dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde;
-
het bepaalde in lid 4.2 sub d onder 7 en toestaan dat de oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning wordt vergroot, met dien verstande dat:
-
de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
-
de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning bovendien niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3 sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het uitzicht vanuit woningen;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
-
de landschappelijke waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan het bestaande aantal bedrijven per bestemmingsvlak;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel en toegestane detailhandel op grond van lid 4.1;
-
het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
-
het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
-
het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 1, onder de categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreffen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5 sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het uitzicht vanuit woningen;
-
de milieusituatie;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
-
de landschappelijke waarden.
Artikel 5 Leiding – Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van (riool)persleidingen met een belemmerde strook ter breedte van 3 m aan weerszijden van de hartlijn van de (riool)persleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.
5.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de (riool)persleidingen, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 5.2 sub a en lid 5.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 5.2 sub a en lid 5.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door bijvoorbeeld ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroerende activiteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
Alvorens te beslissen op een aanvraag als bedoeld onder a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
-
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
-
voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de (riool)persleiding(en).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
-
een grotere goothoogte;
-
een grotere bouwhoogte;
-
een grotere oppervlakte;
-
een grotere dakhelling;
-
een kleinere dakhelling,
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:
-
de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;
-
de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.
7.2 Bouwregels in verband met de Wet geluidhinder
-
De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
-
alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeurs-grenswaarde is.
-
Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.
-
Bij het bouwen van woningen die dienen als vervanging van reeds bestaande woningen mag, indien de geluidsbelasting op de gevel van de bestaande woning meer dan de voorkeursgrenswaarde is, de afstand tot de weg met maximaal 10% worden verkleind.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
-
het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
-
het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
-
het gebruik van gronden voor de bouw en of aanleg van een paardrijbak, met de daarbij behorende bouwwerken.
8.2 Uitzonderingen
Lid 8.1 geldt niet voor:
-
het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
-
de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan;
-
het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
-
het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden;
-
het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of ontheffing vereist en deze is verleend;
-
het gebruik van bouwwerken en gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van passieve, actieve en fotovoltaïsche zonne-energie;
-
kleinschalige opwekking van andere vormen van duurzame energie.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, sub g en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg en/of bouw van een paardrijdbak, met dien verstande dat:
-
de voorzieningen worden gerealiseerd op een afstand van ten hoogste 120 m gerekend vanaf de voorgevel van een woonhuis;
-
de voorzieningen alleen worden gerealiseerd en gebruikt ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik van de bewoners van het woonhuis;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de voorzieningen per woonhuis niet meer bedraagt dan 2.400 m²;
-
de afstand van de voorzieningen tot de perceelgrens niet minder bedraagt dan 5 m;
-
de voorzieningen, vanaf de weg gezien, achter de achtergevelrooilijn en als regel achter de bestaande eigen bebouwing worden aangelegd en/of worden gebouwd;
-
er een beplantingsplan wordt ingediend voor een strook met beplanting van ten minste 3,5 m breed tussen de voorzieningen en de perceelgrens. Het bevoegd gezag kan in een specifieke situatie in het belang van het behoud van het open landschap besluiten dat geen of slechts enkele beplanting moet worden aangelegd. De beplanting zal uit streekeigen soorten bestaan en overeenkomstig het goedgekeurde beplantingsplan worden aangelegd en in stand gehouden;
-
de bouwhoogte van de lichtmasten niet meer mag bedragen dan 10 m;
-
het aantal lichtmasten niet meer mag bedragen dan 6;
-
er sprake is van objectgerichte verlichting;
-
de verlichting van de lichtmasten niet buiten de perceelgrens schijnt;
-
de verlichting van de lichtmasten vanaf 21.00 uur tot zonsopgang niet brandt en van een verzegelde tijdschakelaar is voorzien;
-
de afstand van de lichtmasten tot de nabij gelegen woningen ten minste 30 m bedraagt;
-
op basis van een verlichtingsrapport van een ter zake deskundige is aangetoond dat aan de voorwaarden in sub j, k, l en m wordt voldaan.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
-
het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de landschappelijke waarden;
-
de archeologische waarden;
-
de natuurwaarden;
-
de verkeersveiligheid;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:
-
de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf’ voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 m, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
-
de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd.
-
Wijzigingen als bedoeld in sub a kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
de woonsituatie;
-
de landschappelijke waarden;
-
de archeologische waarden;
-
de natuurwaarden;
-
de verkeersveiligheid;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op een gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Noordwolderweg 19 te Vinkega’.
