direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eindsestraat 22a, Balgoij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om ten westen van de Eindsestraat 22A een levensloopbestendige woning te realiseren. Het bouwen van een nieuwe woning op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen Eindsestraat in Balgoij. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0002.png"

Omgeving Eindsestraat, plangebied rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen tussen de Eindsestraat 22A en de Eindsestraat 24, ten westen van Balgoij en op ca. 220 meter ten noorden van de Maas. Aan de Eindsestraat is verspreid bebouwing aanwezig, voornamelijk woningen. Ten zuiden van het bestemmingplan ligt de sportclub Diosa, met meerdere sportvelden. De woning aan de Eindsestraat 24 en 24a ten westen van het plangebied is een gemeentelijk monument. Het plangebied maakt deel uit van het perceel van de Eindsestraat 22A en wordt gebruikt als oprit en tuin. In het plangebied zijn nu enkele bomen en bijgebouwen aanwezig. Bijgevoegde afbeelding geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0003.png"

Luchtfoto Eindsestraat, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In het plangebied zal een nieuwe levensloopbestendige woning worden gerealiseerd. Deze woning bestaat gedeeltelijk uit een bouwlaag met kap en gedeeltelijk uit één bouwlaag met plat dak, en zal rolstoel toegankelijk worden ingericht. In het lagere deel bevinden zich verblijfsruimten zoals onder andere slaapkamers. De woning zal gebruik maken van de huidige oprit in het plangebied. Een deel van de bestaande bijgebouwen in het plangebied zal worden gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwe woning. De bestaande schuur achterop het perceel blijft staan. Met het plan is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gemeentelijk monument aan de Eindsestraat 24 en 24a. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5. Navolgende afbeeldingen tonen welke bijgebouwen gesloopt worden en hoe de toekomstige situatie eruit komt te zien. Ook is de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling afgebeeld. De volledige tekeningen zijn opgenomen in bijlage 8. Op de perceelsgrens met de woning aan de Eindestraat 24 en 24a wordt een 2 meter hoge groenvoorziening gerealiseerd en aan de zijde van de weg een 1 meter hoge beukenhaag. Met fruitbomen wordt de grens met de woning aan de Eindsestraat 22a geaccentueerd. Het realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing is in de regels geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0004.png"

Te slopen en te behouden bebouwing (Bron: Ariëns Groep)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0005.png"

Ontwerpschets toekomstige woning (bron: Ariëns Groep)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0006.png"

Schets landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

In dit bestemmingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat woningbouwlocaties waar minder dan 12 woningen gerealiseerd worden niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. In dit bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, en het toetsen van dit plan aan de Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. Zoals is beschreven in paragraaf 3.3 passen de nieuwe woningen binnen de woonagenda van de Regio Nijmegen. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.

Op 7 februari 2018 is door de Regio Nijmegen een nieuwe Woonagenda ondertekend. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal te bouwen woningen met ongeveer 350 woningen tot 1.100 woningen. Uitgangspunt daarbij is dat met name vraaggerichte woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.

Planspecifiek

Het plan draagt in beperkte mate bij aan een toename van het aantal woningen binnen de gemeente Wijchen. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van één levensloopbestendige woning, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor senioren. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4.2.

Het initiatief past binnen de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0007.png"

Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de groene stip (bron: Structuurvisie Wijchen)

Het plangebied ligt binnen de bestaande lintbebouwing. Voor deze gebieden is geen specifiek beleid in de structuurvisie opgenomen. Wel heeft de structuurvisie de doelstelling om het tekort aan huisvesting voor jongeren, starters en ouderen op korte termijn aan te pakken. In het plan wordt één levensloopbestendige woning in het bestaande bouwlint ingepast. Hiermee draagt het plan bij aan de doelstelling van de visie.

Het initiatief past binnen de gemeentelijke strategische visie en de structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie gemeente Wijchen

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.

Planspecifiek

Dit plan maakt de komst van één levensloopbestendige woning binnen het plangebied mogelijk. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.

Het initiatief is passend binnen de woonvisie.

3.4.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', vastgesteld op 23 februari 2015. Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Wonen- 1', en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Aan de zuidzijde van het plangebied langs de Eindsestraat ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Onderstaande afbeelding geeft het bestemmingsplan ter hoogte van het plangebied weer.

In het plangebied geldt tevens het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen', vastgesteld op 3 mei 2017. Hierin heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5 Cultuurhistorie en archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0008.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plangebied in rood.

In het geldende bestemmingplan is per bestemmingsvlak slechts een woning toegestaan. Het oprichten van een nieuwe woning binnen het bestemmingsvlak van de Eindsestraat 22a is dan ook strijdig met het bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend en gewenst is op deze locatie, is besloten om het bestemmingsplan te herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

De gronden in het bestemmingsplan hebben in het geldende bestemmingsplan al de bestemming Wonen. Om te achterhalen of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe woning is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat in de bodem van het plangebied lichte (natuurlijke) verontreinigingen aanwezig zijn, maar dat deze zo gering zijn dat deze als niet significant kunnen worden beschouwd. De lichte verontreinigingen leveren geen risico's op voor de volksgezondheid. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Het onderzoeksgebied van voorgaand onderzoek betreft een deel van het plangebied en niet de gehele planlocatie. De omgevingsdienst regio Nijmegen (ODRN) heeft daarom een bodemadvies uitgebracht om te beoordelen of het onderzoek voldoende representatief is voor het gehele plangebied van onderhavig pan, zie bijlage 2. In het advies wordt geconcludeerd dat het onderzoek voldoende representatief is voor de bodemkwaliteit van het gehele plangebied. Het niet onderzochte deel van het plangebied kent geen wezenlijk ander gebruik en is op basis van de beschikbare historische informatie niet verdacht voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Aanvullend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15561965 (aan de Drutenseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,52 µg/m3   19,30 µg/m3   12,13 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het gebruik van één levensloopbestendige woning van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Eindsestraat ter hoogte van het plangebied heeft een maximumsnelheid van 30 km per uur. Deze gaat binnen 100 meter van het plangebied over in een 60-kilometerweg, met een onderzoekszone van 200 meter. Het plangebied ligt binnen deze onderzoekszone. Om deze reden is voor het plan een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting in het plangebied vast te stellen. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting in het gehele plangebied de voorkeurswaarde van 48 dB niet overschrijdt. De geluidsbelasting van deze weg zal het woon- en leefklimaat in het plangebied niet schaden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.

Planspecifiek

In de direct omgeving van het plangebied <900 meter bevinden zich twee veehouderijen. Het betreffen twee intensieve veehouderijen aan de Wegelaar 1 en 9. Het bedrijf aan de Wegelaar 1 ligt ten noordwesten van het plangebied op een afstand van circa 410 meter. Het bedrijf aan de Wegelaar 9 ligt ten noordoosten van het plangebied op een afstand van circa 490 meter.

Voorgrondbelasting

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom, ook de realisatie van een extra woning leidt er niet toe dat er na realisatie sprake is van een bebouwde kom zoals dit in de MvT van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is geduid. Omdat er geen geurverordening is vastgesteld en de gemeente Wijchen zich niet in een concentratiegebied bevindt, bedraagt de geurnorm 8,0 ouE/m3.

Wegelaar 9:

Uit een indicatieve geurberekening bij de huidige vigerende situatie van het bedrijf aan de Wegelaar 9 blijkt een geurbelasting van 1,8 ouE/m³ ter plaatse van de nieuwe woning. In de meest slechte situatie, alle uitstoot op de hoek van het bouwblok het meest nabij het geurgevoelig object, is de hoogste geurwaarde 2,9 ouE/m³ (met een afstand van 520 meter van het bouwvlak van de woning tot het agrarisch bouwvlak). In beide gevallen wordt ruimschoots aan de geurnorm van 8,0 ouE/m³ voldaan.

Wegelaar 1:

Uit een indicatieve geurberekening bij de huidige vigerende situatie van het bedrijf aan de Wegelaar 1 blijkt een geurbelasting van 2,8 ouE/m³ ter plaatse van de nieuwe woning. In de meest slechte situatie, alle uitstoot op de hoek van het bouwblok het meest nabij het geurgevoelig object, is de hoogste geurwaarde 4,6 ouE/m³ (met een afstand van 520 meter van het bouwvlak van de woning tot het agrarisch bouwvlak). In beide gevallen wordt ruimschoots aan de geurnorm van 8,0 ouE/m³ voldaan.

Omgekeerde werking

De nieuwe woning komt niet dichter bij het bedrijf aan de Wegelaar 1 te liggen ten opzichte van de naastgelegen bestaande woning Eindsestraat 24/24a. Voor dit bedrijf zijn deze objecten maatgevend. Gelet op de gemeten afstand tot het meest nabije gelegen mogelijke emissiepunt komt de nieuwe woning wellicht maximaal enkele meters dichterbij het bedrijf aan de Wegelaar 9 dan de bestaande naastgelegen woning aan de Eindestraat 22. De nieuwe woning wordt daarmee het meest nabijgelegen nieuwe geurgevoelige object voor het bedrijf aan de Wegelaar 9. Het kan in potentie belemmerend zijn voor de bedrijfsontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Echter gezien het verschil tussen de geurwaarde van 2,9 ouE/m³ (huidige situatie worst-case) en de geurnorm van 8.0 ouE/m³ is het aannemelijk dat het bedrijf niet in haar ontwikkelingsmogelijkheden wordt geschaad. Er is ten opzichte van het nieuwe geurgevoelige object nog aantoonbaar veel geurruimte aanwezig om de bedrijvigheid uit te kunnen breiden zonder dat de nieuwe woning daarvoor een belemmering vormt.

Achtergrondbelasting

Wat betreft de cumulatieve geurbelasting binnen het plangebied als gevolg van de hierboven genoemde veehouderijen kan worden aangenomen dat wanneer de maximale belasting van 2,9 ouE/m³ (Wegelaar 9) en 4,6 ouE/m³ (Wegelaar 1) bedraagt, de cumulatieve geurbelasting niet zodanig is dat er geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat. De geurnorm van 8.0 ouE/m³ voor de voorgrondbelasting komt overeen met gemiddeld 29% geurgehinderden in een niet-concentratiegebied. Als we hetzelfde percentage geurgehinderden nemen voor het bepalen van de maximale aanvaarbare achtergrondbelasting voor het plangebied, dan komt dit overeen met een achtergrondbelasting van 18 ouE/m³. Het is niet aannemelijk dat deze achtergrondbelasting gezien de lage voorgrondbelasting in het gebied gehaald kan worden.  

Geconcludeerd wordt dat de aanwezige veehouderijen het woon- en leefklimaat in het plangebied niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de nieuwe woning geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de veehouderijen nu en in de toekomst.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten zuiden van het plangebied ligt Sportclub Diosa. Deze sportclub valt binnen de categorie "Veldsportcomplex (met verlichting)" in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Hiervoor geld een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De officiële sportvelden liggen allen op meer dan 50 meter van het plangebied. Het veldje aan de overzijde van de Eindsestraat ten opzichte van het plangebied is geen officieel sportveld. Hier worden geen wedstrijden met publiek gehouden. Het gebruik van dit veld is vergelijkbaar met een regulier grasveld binnen de bebouwde kom. Daarom is hier geen onevenredige geluidsbelasting van te verwachten. Het sportcomplex heeft daarmee geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woning. Verder liggen er geen inrichtingen met een milieuzonering op een afstand waar deze het woon- en leefklimaat van de woning kunnen beïnvloeden.

De sportclub zal niet worden gehinderd in haar bedrijfsvoering door de aanwezigheid van de nieuwe woning, aangezien er al meerdere woningen op eenzelfde afstand in dezelfde richting staan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0009.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied ter hoogte van de oranje stip

Hieruit is op te maken dat er geen buisleidingen of inrichtingen in de omgeving van het plangebied liggen die een risico vormen voor de veiligheid in het plangebied. Het plangebied ligt op ca. 220 m van de Maas, welke is aangewezen als een basisroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De 10-6 contour van het PR voor deze vaarroute is gelijk aan het stroomgebied van de rivier, zoals op de kaart is aangegeven. De woning ligt niet binnen het invloedsgebied van deze vaarroute. De vaarroute vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.

Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

1. Huidige watersystemen

Geomorfologie en grondwatersysteem

Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen, op een hoogte van circa 8,30 m +NAP (Bron: AHN).

De bodem ter plaatse bestaat uit uit een zandlaag van ca. 50-60 cm boven een kleilaag van ca. 50 cm diep tot 200 cm diep.

Op ongeveer 1.000 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B45F0993-001). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode mei 2008 t/m mei 2018 niet hoger gestaan dan 8,50 m+ NAP en niet lager dan 4,25 m+ NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was 6,00 m +NAP. De hoogste waterstand was een eenmalige uitschieter als gevolg van een overstroming. In de overige jaren is de hoogste grondwaterstand maximaal 7,50 m+ NAP. In het plangebied is naar verwachting deze grondwaterstand ongeveer 0,10 m hoger, dus niet hoger dan 7,60 m +NAP en niet lager dan 4,35 m +NAP en het gemiddelde op 6,10 m+NAP.

Voor het initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Bij het bodemonderzoek is het grondwater vastgesteld op 2,50 meter -mv. Ter plaatse van de desbetreffende peilbuis bedraagt het maaiveld 8,30 m +NAP. Hiermee valt de gemeten grondwaterstand van 6,80 m +NAP binnen de hiervoor genoemde grondwaterrange.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 220 meter afstand de Maas. IN de huidige situatie zijn in het plan geen inrichtingen aanwezig die aangesloten zijn op het rioleringsstelsel.

Ecosysteem

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied of natte natuur.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Gemeentelijk waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

Zorgplicht afvalwater

Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).

Zorgplicht hemelwater

Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).

Zorgplicht grondwater

Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)

De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.

3.1 Leefomgeving algemeen

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.

Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.

Gevolgen van/voor het plan 

Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Zo worden de woningen hydrologisch neutraal gebouwd en zal het hemelwater op eigen terrein worden opgevangen. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.

3.2 Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan

In het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Tegenover het plangebied ligt aan de overkant van de Eindsestraat een C-watergang. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief. Het hemelwater zal worden opgevangen op eigen terrein. Bij de bouw worden niet-uitlogende materialen gebruikt. Afvalwater wordt met een nieuwe aansluiting op het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare riolering worden afgevoerd.

3.3 Klimaatverandering

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.

Gevolgen van/voor het plan 

In navolgend onderdeel 3.4 in uiteengezet hoe er wordt omgegaan met de toevoeging van verharding in het plangebied en welke maatregelen worden getroffen met betrekking tot het opvangen van regenwater.

Drinkwaterbesparing is bijvoorbeeld mogelijk door een opslagsysteem voor hemelwater te realiseren en bij droogte met het opgeslagen regenwater de tuin te besproeien. Bij het ontwerp van de woningen en de inrichtingen van de tuinen kan rekening gehouden worden met hittestress en toenemende droogte middels het ontwerp van de woning, het aanplanten van groen in de tuin, aanleggen van kleinschalige waterbergingen, en het planten van bomen om schaduw in de tuin te creëren.

3.4 Waterberging

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geinfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan

In de huidige situatie is reeds circa 65 m² verhard. Voor de toekomstige verharding wordt uitgegaan van een oppervlakte van circa 150 m². In totaal is er daarmee een toename van verharding van circa (150 - 65 =) 85 m². Deze toename valt binnen de eenmalige uitzondering voor particulieren en kleine bedrijven van het waterschap Rivierenland. Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: circa 150 m². Er is gerekend met 15 millimeter waterberging per m². Dit komt neer op een capaciteit van 2,25 m³. De bodem ter plaatse bestaat uit uit een zandlaag van ca. 50-60 cm boven een kleilaag van ca. 50 cm diep tot 200 cm diep. Water kan goed infiltreren in zand, maar minder goed in klei.

Het is verplicht om regenwater op eigen grond te laten infiltreren, maar dit is alleen verplicht als dit ook mogelijk is. Onderhavig plangebied ligt nabij de rivier de Maas en bevat daardoor veel kleihoudende grond. Hierdoor is infiltratie van grasland wel mogelijk, maar vanaf verhard oppervlak wordt infiltratie gecentreerd, omdat het ergens afgevoerd wordt. Het plangebied is te klein om gecentreerd water te infiltreren, omdat dit in de bovenlaag van zand van 50 cm moet gebeuren. Wanneer niet kan worden geïnfiltreerd op eigen grond, mag worden geloosd op oppervlaktewater (in een vijver of sloot maar ook in een rivier). Tegenover het plangebied ligt aan de overkant van de Eindsestraat een C-watergang. Deze sloot kan oppervlakte water afvoeren naar de Maas. Om op deze sloot te lozen is toestemming nodig van het waterschap. Het waterschap heeft hiervoor toestemming gegeven aangezien er geen andere mogelijkheid is. De C-watergang/sloot heeft een waterpeil van 5,2 meter. De Eindsestraat heeft een peil van circa 8 meter. Dit betekent dat de sloot het grootste gedeelte van het jaar droog staat. Hiermee is er voldoende capaciteit om het te lozen water op te vangen. Normaliter dient gecompenseerd te worden wanneer geloosd wordt op oppervlaktewater. Met voorliggend plan is dit niet van toepassing, omdat de toename aan verharding door het plan minder is dan 1.500 m² en omdat het plangebied op minder dan 100 meter afstand van oppervlaktewater ligt (de Maas). Hierover heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden.

3.5 Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan

Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. In een worstcase scenario is er sprake van een hoogste grondwaterstand van 7,60 m +NAP (zie punt 1). Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 8,60 m +NAP gerealiseerd worden. Voor de drooglegging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het zomerpeil betreft 5,80 m+NAP. Met een vloerpeil van 8,60 m +NAP is dit voldoende gewaarborgd. Hiermee bevindt het vloerpeil zich 0,30 m boven maaiveld, waarmee bij hevige neerslag en hemelwater niet in de woning komt of naar een buurperceel afstroomt. Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Binnen een bestaande tuin wordt een levensloopbestendige woning mogelijk gemaakt. Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor toe. Hoewel er binnen het plangebied voldoende onverhard terrein aanwezig blijft, zullen maatregelen worden getroffen om de afname van het waterbergend vermogen van de locatie, te compenseren. De opnamecapaciteit blijft daardoor gelijk.

In de omgeving is geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar het riool.

Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar dit kan ook de gemeente, Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.

Gevolgen voor het plan

Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4.

Onderhavig plan is getoetst door de gemeente en het waterschap. De wateradviezen zijn in deze waterparagraaf verwerkt. De gemeente en het waterschap adviseren positief over het plan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van het initatitief op de Natura 2000 gebieden te beoordelen is de Aerius calculator geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBeindsestraat22a-DFBP_0010.png"

Omgeving plangebied met alle Natura 2000 gebieden weergegeven, plangebied ter hoogte van de rode stip (bron: Aerius.nl)

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied, en ligt op meer dan 10 kilometer afstand van alle omliggende Natura 2000 gebieden. Gezien de aard en omvang van het plan kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden.

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de beoogde ingrepen. Er is geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren. Wel worden aanbevelingen gegeven. Voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd dient gecontroleerd te worden of de situatie veranderd is. Tijdens het broedseizoen mag niet gekapt worden en mogen geen nestkasten verplaatst worden. Aanvullend wordt aanbevolen om natuurinclusief te bouwen door extra voorzieningen toe te voegen, zoals nestkasten voor vogels en vleermuizen te plaatsen en nestelpannen/vogelvides in het dak te verwerken te verwerken. Tijdens de werkzaamheden blijft de algemene zorgplicht van kracht.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plan maakt gebruik van een bestaande oprit aan de Eindsestraat. De toevoeging van een woning aan de Eindsestraat veroorzaakt een zodanig beperkte hoeveelheid verkeersbewegingen dat deze geen significante druk leggen op de bestaande wegenstructuur.

Als gevolg van het plan zal ook de vraag naar parkeervoorzieningen in het plangebied toenemen. in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016 is aangegeven dat voor de gemeente Wijchen de parkeernormen uit de CROW publicatie 317, waarbij voor het buitengebied gebruikt gemaakt word van de maximale norm voor een niet-stedelijke gemeente. Voor een vrijstaande koopwoning is deze norm 2,8 parkeerplaatsen per woning. Voor de woning zullen 3 parkeerplaatsen worden ingericht op het eigen terrein.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verplichting om rekening te houden met archeologische waarden ligt bij de initiatiefnemer. De borging van de bescherming van archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het 'Parapluplan cultuurhistorie Wijchen' hebben het plangebied en de gebieden rond het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Het plangebied bestaat uit een oprit en een deel van de tuin bij de Eindsestraat 22A. In het plangebied staan twee bijgebouwen bij deze woning. De huidige bebouwing heeft op zichzelf geen cultuurhistorische waarde. In het parapluplan zijn ook de cultuurhistorische waarden van de oude bebouwingslinten als gebied opgenomen. Dit zijn:

  • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
  • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
  • de maat en schaal van de bebouwing;
  • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
  • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
  • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
  • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.

De nieuwe woning wordt met respect voor deze cultuurhistorische waarden gerealiseerd. De waarde van het gebied veranderd niet door de ontwikkeling.

De naastgelegen boerderij aan de Eindsestraat 24/24a betreft een gemeentelijk monument. Om te onderzoeken of de waarde van het gemeentelijk monument aan de Eindsestraat 24 en 24a wordt aangetast door de ontwikkeling is een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat de nieuwe woning en beperkte impact heeft op de directe omgeving van het naastgelegen monument, omdat het totale bouwvolume in verhouding tot de monumentale landarbeiderswoning relatief klein is en er in het plangebied deels vervanging plaatsvindt van bestaande bebouwing. Op basis van de aanbevelingen uit het cultuurhistorisch onderzoek is voorliggend plan op een aantal punten aangepast. De rooilijn van de nieuwe woning is iets teruggelegd ten opzichte van de monumentale boerderij en de dakvorm van de nieuwe woning is veranderd. Tevens is he plangebied zo groen mogelijk ingericht.

Archeologie

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Dit houd in dat bij de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 120 m2 een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden om te achterhalen of de bouw van het initiatief mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem zal verstoren. Voor het gebied is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze bestaat uit zowel een bureauonderzoek als een inventariserend veldonderzoek. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 7. Het rapport concludeert dat de planlocatie vrijgegeven kan worden, en de bouw van de woning in het plan niet zal leiden tot een verlies van archeologische waarden.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

'Wonen'

De bestemming 'Wonen' ligt over het gehele plangebied. Binnen deze bestemming is het bouwen van een hoofdgebouw toegestaan binnen het bouwvlak. De te realiseren woning, bestaande uit deels een bouwlaag en een kap en deels een bouwlaag met een plat dak (waarin de slaapvertrekken zich bevinden), wordt geheel als hoofdgebouw beschouwd. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogtes van het hoofdgebouw zijn bepaald met maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'

Mede bestemd voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'

Deze bestemming ligt op een strook grond aan de zuidzijde van het perceel, langs de Eindsestraat. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijn de toegestaan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de digitale watertoets. Het waterschap heeft positief geoordeeld over het initiatief.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er is voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen. De omwonenden zijn over de ontwikkeling geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 september 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van terinzagelegging zijn in totaal 6 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota bij het vaststellingsbesluit. Op basis van de ingediende zienswijzen is een tekstuele aanvulling toegevoegd aan paragraaf 4.1.4 Geur en is bijlage 8 als bijlage bij de toelichting opgenomen (plattegrond en ontwerp woning).