direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Munsel 104, Boxtel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Voor het perceel aan Munsel 104 te Boxtel is het ‘Bestemmingsplan Noord-Oost’ het geldende bestemmingsplan. Hierin heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bedrijfsbestemming is een bouwvlak aangeduid. Op het perceel is het mogelijk om één bedrijfswoning te realiseren.

Deze is reeds aanwezig, maar de wens is hiervan een burgerwoning te maken en het bedrijfsperceel te splitsen in een woon- en bedrijfsperceel. De wens is daarnaast om eventueel later een tweede woning te realiseren in de woonboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0001.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

Het bestaande kadastrale perceel, bekend als de Gemeente Boxtel, nummer 2944 en 3384 wordt daarvoor gesplitst. van perceel 3383. De extra woning wordt gerealiseerd in de bestaande woonboerderij. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2.560 m².

Op 3 oktober 2017 heeft het college besloten om onder voorwaarden medewerking te verlenen. Middels een bestemmingsplanherziening is de wijziging in een woonbestemming en splitsing van de woonboerderij mogelijk.

Daarvoor dient een bestemmingsplan te worden opgesteld waarin is aangetoond dat het initiatief op verschillende onderdelen haalbaar is. Onderliggend rapport betreft het

bestemmingsplan om de procedure te doorlopen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom in Boxtel aan de Munsel tussen de A2 en de Brederodeweg. De Brederodeweg is een belangrijke noord - zuid verbindingsweg waarover het doorgaand verkeer rijdt. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan woonpercelen en aan de zuidzijde aan het bedrijfsperceel van Van Elk Tuin en park bv.

De ligging en begrenzing van het plangebied is indicatief weergegeven op de afbeeldingen hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0002.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0003.jpg"

LUCHTFOTO SITUATIE

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is ‘Bestemmingsplan Noord-Oost’ het geldende juridische kader. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Boxtel op 29 september 2015.

Bestemming 

Conform het bestemmingsplan is voor het plangebied de bestemming ‘Bedrijf’ geldend. Binnen het bestemmingsvlak is één bouwvlak aan gegeven met aanduidingen met verschillende hoogten en een maximum bebouwingspercentage van 37%. Hiermee wordt de bestaande bebouwing positief bestemd.

De burgerwoning is gepland op het westelijk perceel binnen het bestemmingsvlak, binnen het aanduidingsvlak van de woonboerderij. Het westelijk deel van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Conform de geldende bestemming is het niet mogelijk om twee burgerwoningen

op het perceel te realiseren. Om dat te kunnen doen is het noodzakelijk om een juridisch-planologische procedure te doorlopen. In de bestemmingsregeling voor 'Bedrijf' is geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, noch een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee een functiewijziging kan worden toegekend. Onderliggend document betreft het bestemmingsplan waarmee de ruimtelijke procedure kan worden doorlopen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na deze inleiding

volgt een beschrijving van het plan in hoofdstuk 2. De beleidstoets is in hoofdstuk 3 van dit

bestemmingsplan opgenomen. In hoofdstuk 4 worden alle relevante milieuonderwerpen behandeld en verantwoord. De juridische toelichting is in hoofdstuk 5 opgenomen en in hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid beschreven.

In hoofdstuk 7 is tenslotte de maatschappelijke haalbaarheid beschreven.

Rapportages van uitgevoerde onderzoeken zijn als separate bijlage aan dit

bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Omgeving plangebied

Landschap en stedenbouw

Het plangebied ligt in de groene buffer tussen het woongebied en zorginstelling De La Salle aan de oude route Munsel.

De wegen Munsel en Munselse Hoeve vormen een historische route. Deze route is door het deels smalle profiel niet geheel toegankelijk voor auto’s en wordt op diverse plaatsen begeleid door beeldbepalende langgevelboerderijen en bomenrijen.

Functioneel

Behalve het directe buurperceel, dat een bedrijf, betreft bestaat de gehele omgeving uit woon/zorg bebouwing en een groengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0005.jpg"

2.2 Huidige situatie

De woonboerderij is officieel een bedrijfswoning bij het naastgelegen bedrijf. Het gebruik van het hoofdgebouw als bedrijfswoning en de relatie met het naastgelegen bedrijf "Van Elk Tuin & Park BV" is echter reeds meerjarig verbroken door de verkoop van het bedrijf in 1999 aan de heer Van Elk en is de binding van de bedrijfswoning met het bedrijf er niet meer. Behoud van de woning als bedrijfswoning is dan ook niet noodzakelijk. De (bedrijfs)woning met bijgebouwen en het bedrijf zijn ook van elkaar gescheiden door een hekwerk en vormen geen architectonische/stedenbouwkundige eenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0007.jpg"

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

Men is voornemens de kadastrale percelen B2944 en B3384 af te splitsen en te wijzigen in de bestemming "Wonen" en om de bestemming van het naastgelegen bedrijf op perceel B3383 ongemoeid te laten en dus niet te wijzigen. De bedoeling is om de woning, een langgevelboerderij uit 1953, grondig te verbouwen, dan wel (uit economische overwegingen) te splitsen in 2 woningen. Feitelijk verandert de huidige fysieke situatie met de omzetting van de bestemming niet. Er wordt nu reeds gewoond in de boerderij.

In dit bestemmingsplan is daarom de bestemming 'Wonen' opgenomen met een regeling dat het aantal woningen maximaal 2 mag bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0009.jpg"

Hoofdstuk 3 BELEIDSTOETS

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Conclusie

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Brabant 2010 (partiële herziening 2014)

De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 1 oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Op 7 februari 2014 hebben de Provinciale Staten de Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0010.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING

Hierin is een aantal wijzigingen opgenomen ten aanzien van de Structuurvisie uit 2010. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

De vier structuren zijn:

  • de groenblauwe structuur;
  • de infrastructuur;
  • het landelijk gebied;
  • de stedelijke structuur.

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijke gebied – Kernen in het landelijke gebied.

In kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • versterking van de economische kennisclusters.

Voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, spelen de elementen ‘zorgvuldig ruimtegebruik’ en ‘meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit‘ een rol.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het ‘aansnijden van nieuwe ruimte’ voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden.

Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

Conclusie

De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de omzetting van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' en mogelijke toevoeging van één extra woning binnen bestaand stedelijk gebied in de kern Boxtel.

De bebouwing betreft een bestaande woonboerderij waardoor de karakteristiek van de kern in tact blijft en er sprake is van het instandhouden van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Daarnaast is er met de voorgestane ontwikkeling sprake van herontwikkeling en daarmee van zorgvuldig ruimtegebruik

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte is op 7 februari 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en op 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0011.jpg"

AANDUIDINGEN VERORDENING RUIMTE 2014

De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De Verordening bevat regels voor:

  • Bevordering van ruimtelijke kwaliteit;
  • Stedelijke ontwikkeling;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Water;
  • Groenblauwe mantel;
  • Aardkunde en cultuurhistorie;
  • Agrarisch gebied;
  • Intensieve veehouderij;
  • Glastuinbouw;
  • Niet - agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied;
  • Regionaal ruimtelijk overleg;
  • Bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte als ‘bestaand stedelijk gebied; kernen in landelijk gebied’ zijn aangeduid. Bestaand stedelijk gebied is gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Op deze gronden mogen stedelijke ontwikkelingen plaats vinden. De in dit bestemmingsplan mogelijke gemaakte functiewijziging van bedrijf naar wonen is zodoende in overeenstemming met het provinciale beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie verfrissend Boxtel

In juli 2011 heeft de gemeenteraad van Boxtel de Structuurvisie Verfrissend Boxtel voor het gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Hierin wordt een integrale visie gegeven op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie bestaat ten eerste uit een Atlas, hierin wordt een inventarisatie van het huidige beleid gemaakt en een beschrijving van het huidige Boxtel gegeven. Vervolgens is een analyse gemaakt op vier integrale thema’s: wonen en leven, beleven, ondernemen en verbinden. Daarop volgend zijn een agenda, welke de belangrijkste vraagstukken bevat, en een bedrijfsplan gemaakt.

De vier thema’s vormen de rode draad van de visie. In het thema ‘wonen en leven’ wordt een voorwaardenkaart voor aangenaam leven geschetst, in het thema ‘beleven’ wordt een troevenkaart van Boxtel gegeven, in het thema ‘ondernemen’ wordt een kansenkaart voor vitaliteit geschetst en in het thema ‘verbinden’ wordt een vervlechtingskaart van duurzame relaties gegeven.

In de structuurvisie wordt de nadruk gelegd op de ligging van Boxtel en de omringende dorpen in het Nationale Landschap Het Groene Woud. Beide entiteiten zijn onmiskenbaar aan elkaar gekoppeld, het wonen en werken kunnen daar direct van profiteren. Ondanks de wenselijke verschillen tussen de bebouwde kommen en het buitengebied, wordt juist ook gezocht naar overeenkomsten. Hierbij wil de gemeente Boxtel de omgeving niet grondig in aanzien veranderen, maar de bestaande sterke punten van de gemeente beter benutten. Hiertoe worden in de structuurvisie onder andere een aantal concentratiegebieden aangegeven waar de voor de visie belangrijke projecten worden geplaatst.

De woonomgeving in Boxtel is gevarieerd. De opgave voor het woningaanbod is te komen tot meer differentiatie en variatie. Onder andere via het organiseren van goed verspreide zorgvoorzieningen. De woningvraag in Boxtel leidt niet tot grootschalige uitbreidingen, maar eerder tot ‘afronden’ (met kleinschalige uitbreidingen) en ‘inbreiden’ en herstructureren. De leefomgeving kan nog beter worden uitgeput, onder andere door de openbare ruimte direct in te richten op het wonen. De structuurvisie richt zich met name op nieuwe woningbouwlocaties.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt een bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning en mogelijk een extra woning toegevoegd. De woningen betreffen een herontwikkeling (in bestaand stedelijk gebied). Dit is in lijn met het beleid inzake de realisatie van nieuwe woningbouwlocaties

3.3.2 Boxtel 2020, duurzaam en dynamisch centrum in het Groene Woud

In deze strategische visie (29 juni 2009) is aangegeven in welke richting Boxtel zich in de periode 2010 - 2020 verder wil ontwikkelen. De strategische visie is verwoord in zes ambities. De ambities zijn ondersteund in de vele gesprekken die hebben plaats gevonden en moeten worden voortgezet.

De zes ambities zijn:

  • 1. Boxtel blijft voorop met duurzaamheid;
  • 2. Boxtel ontwikkelt toerisme en recreatie tot een volwaardige bedrijfstak;
  • 3. Boxtel versterkt zijn positie als werkgelegenheidsgemeente;
  • 4. Boxtel werkt aan een sterk centrum;
  • 5. Boxtel is ook in 2020 een prima woongemeente;
  • 6. Boxtel heeft een modern bestuur.

Deze ambities zijn toegelicht in de zes hoofdstukken. Voor dit bestemmingsplan is

ambitie vijf van belang. In de navolgende alinea wordt deze ambitie nader toegelicht.

Boxtel, een prima woongemeente.

Tot 2020 groeit de eigen bevolking van Boxtel nog met 700 inwoners tot een totaal van 30.900. Voor deze groei alleen zijn ongeveer 300 woningen nodig. Een veel groter aantal, plusminus 900 woningen, is nodig om de nog steeds doorgaande gezinsverdunning op te vangen. De gemiddelde woningbezetting bedroeg in 2008 namelijk 2,47 en zal dalen naar ongeveer 2,30 in 2020. Voor de eigen bevolking zijn er dus opgeteld zo'n 1.200 woningen nodig.

In dit geval wordt mogelijk één extra woning gerealiseerd. Met de woning wordt tegemoet gekomen aan de woningbouwopgave voor de gemeente Boxtel.

Conclusie 

Boxtel heeft behoefte aan een groei van de woningbouwvoorraad, vanwege een groei van de bevolking en de aanhoudende afname van de gemiddelde gezinsgrootte. Met één nieuwe woning is Boxtel een stap dichter bij de realisatie van de woningbouwopgave.

Hoofdstuk 4 MILIEUHIGIËNISCHE EN PLANOLOGISCHE VERANTWOORDING

Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk en milieubeleid naar elkaar in de vorm van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op alle milieuaspecten.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De gemeente Boxtel heeft een Nota vastgesteld waar in het archeologisch beleid is opgenomen. In deze nota (Nota gemeentelijk archeologiebeleid Boxtel) is een kaart met een classificatie opgenomen. De classificatie gaat in op de mogelijkheid tot het aantreffen van archeologische vondsten.

De gemeente Boxtel heeft het plangebied geclassificeerd met 2 beleidscategorieën:

  • categorie 2: 'gebieden met zeer hoge archeologische waarde en historisch geografische objecten meteen archeologische relevantie' en
  • 1. categorie 5: 'gebieden met middelhoge archeologische waarde en na-oorlogse woonwijken en industriegebieden die in een gebied met een hoge archeologische verwachting liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0012.jpg"

UITSNEDE ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Voor dit initiatief, omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning en woningsplitsing, geldt dat er geen nieuwe bodemverstorende activiteiten zullen plaatsvinden. Omdat er mogelijk in de toekomst wel dergelijke activiteiten plaats gaan vinden, maar er nu nog niet bekend is op welke plek, zullen 2 dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' op de verbeelding opgenomen worden. In de regels wordt dan opgenomen dat:

  • in categorie 2: het verboden is om groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld te bouwen, en
  • in categorie 5: het verboden is om groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld te bouwen,

Hiervan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, tenzij op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. 'Behoud door ontwikkeling' is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Op de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart zijn de cultuurhistorische waarden van bovenlokaal belang aangegeven. Gebaseerd op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant heeft het plangebied geen bijzondere waardering met betrekking tot historische geografie.

Ook volgens het gemeentelijk beleid zijn hier geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leiden niet tot een belemmering van de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Flora en Fauna

4.2.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
4.2.2 Analyse

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen ligt op ongeveer 3,2 kilometer afstand. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie. Hiervoor geldt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

Door de ontwikkeling worden maximaal 8 extra verkeersbewegingen per dag (voor de extra woning) verwacht. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ontwikkeling zijn significante effecten op voorhand uitgesloten.

Daarnaast geldt dat in de PAS is rekening gehouden met een autonome economische groei van 2,5% per jaar. De toevoeging van 1 woning behoort tot de autonome groei. Een nadere toetsing aan de PAS is niet nodig. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming
Bij de functionele omzetting van een bedrijfswoning naar burgerwoning worden geen bomen gekapt, beplanting gerooid of bebouwing gesloopt. Er vindt daarmee geen verstoring van natuurwaarden plaats. Wanneer in een later stadium door de splitsing van de woning verstorende werkzaamheden gaan plaatsvinden zal voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen alsnog een quickscan Natuurwaarden worden uitgevoerd.

4.2.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.3 Waterparagraaf

4.3.1 Inleiding

Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies in te winnen bij de waterbeheerder. Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem.

4.3.2 Beleid

Waterschap De Dommel

Sinds maart 2015 is een gezamenlijke Keur door de Brabantse Waterschappen opgesteld. Op grond van de Keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels opgesteld.

Door samenwerking met de verschillende bevoegdheden (Gemeente, Provincie, Waterschap, Rijk) wordt gestreefd naar een duurzaam watersysteem.

Het gemeentelijk beleid van Boxtel is overeenkomstig met het beleid van het waterschap. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.

Het gemeentelijk water en rioleringsbeleid van Boxtel is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2019. De belangrijkste aanpassing hierin ten opzichte van voorgaande gemeentelijke rioleringsplannen komt voort uit het in werking treden van de Wet verankering en bekostiging Gemeentelijk Watertaken. Gemeenten hebben daarin de verplichting om naast de zorgplicht voor inzamelen en transporteren van huishoudelijk afvalwater, ook de grondwater- en hemelwaterzorgplicht uit te werken en een plaats te geven. In de gemeente Boxtel wordt afvalwater en hemelwater in de meeste gebieden gemengd via de riolering afgevoerd. In nieuwere gebieden wordt neerslag bij hoge neerslagintensiteiten via een verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater. Bij lage intensiteiten wordt het afgevoerd naar de zuivering. In enkele gebieden in Boxtel is (een deel van) het verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel en wordt het opgevangen regenwater geïnfiltreerd in de bodem of gebufferd in oppervlaktewater.

Watervisie Boxtel

Samen met de gemeente Sint-Michielsgestel en Waterschap De Dommel heeft de gemeente Boxtel een Watervisie opgesteld. Het plan biedt een overzicht van de maatregelen die genomen moeten worden voor een goed waterbeheer. Daarbij gaat het om maatregelen op de korte en de lange termijn.

De Watervisie Boxtel is een afgeleide van het Waterplan en vormt als zodanig het kader voor de nadere uitwerking van onderliggende plannen, waaronder het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). De thema’s en streefbeelden uit het Waterplan zijn geëvalueerd en waar nodig in de visie geactualiseerd. Dit betekent onder meer dat er ‘hydrologisch neutraal’ moet worden gebouwd, conform de Hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen.

Op planniveau geldt voor de herontwikkeling met een bijkomend verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 een vrijstelling voor de realisatie van de compensatie vanuit het waterschap maar kan door de gemeente een specifieke invulling afhankelijk van de mogelijkheden ter plaatse geëist worden. De gemeente kiest er bewust voor hemelwater in openbaar gebied te verwerken en niet te kiezen voor verwerking van hemelwater op particulier terrein. Op deze manier wordt goed gebruik gemaakt van de deskundigheid van de gemeente en blijft het systeem beheersbaar. Bovendien wordt de particulier op deze manier ontzorgd.

Eventuele compensatie geëist door de gemeente dient plaats te vinden volgens de voorkeursvolgorde: infiltreren, retentie binnen plangebied, retentie buiten plangebied of berging in bestaand watersysteem. Deze watertoets dient derhalve aangeleverd te worden ter goedkeuring aan het waterschap. Als een voorziening wordt aangelegd, kan een (indicatief) onderzoek naar de infiltratiecapaciteit van de bodem noodzakelijk zijn. In eerste instantie is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de verwerking op zijn/haar terrein.

4.3.3 Analyse

Voorliggend initiatief betreft een functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning waarbij geen veranderingen met betrekking tot het verhard oppervlak worden verwacht (gronden direct rondom de woning zijn ook al verhard). Realisatie van infiltratievoorzieningen voor de afvoer van extra hemelwaterafvoer worden dan ook niet noodzakelijk geacht.

Wanneer de woning toch gesplitst wordt zal bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat de mogelijke extra verharding ten behoeve van parkeren of terras binnen het eigen perceel kan worden opgelost.

4.3.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

4.4.2 Analyse

In juli 2017 heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn hierna beschreven. De rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Algemene bevindingen veldwerkzaamheden

De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 3,25 m-mv overwegend uit matig fijn, matig siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.

Grond

In grondmengmonster MM2 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met lood aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarde niet.

In de grondmengmonsters MM1 (bovengrond) en MM3 (ondergrond) zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.

Grondwater

In het grondwater uit peilbuis B1 zijn analytisch geen verhoogde gehalten aangetoond.

Asbest in grond en puin

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.

4.4.3 Conclusie

Middels het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de bestemmingswijziging ter plaatse van de onderzoekslocatie.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

4.5.2 Analyse

Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving. In de omgeving van het plangebied is één bedrijf aanwezig. Onderbouwd dient te worden dat het naastgelegen bedrijf niet belemmerd wordt in zijn bedrijfsactiviteiten door de omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning. en dat er een aanvaardbaar woon-en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Door DPA Cauberg-Huygen is in juli 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd om bovenstaande te onderbouwen. Hierna zijn de resultaten opgenomen. De rapportage is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Bedrijfsactiviteiten op het perceel 

In drie stappen is onderzocht of bij de bedrijfsactiviteiten op het perceel een goed woon-en leefklimaat mogelijk is:

  • 1. de richtafstand van de VNG publicatie wordt overschreden, omdat de woning op slechts 6 meter van het bedrijf is gesitueerd. Er dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
  • 2. Binnen stap 2 bedraagt de richtwaarde voor de geluidbelasting op de gevel 45 dB(A). De geluidbelasting wordt vastgesteld op 55 dB(A) ter plaatse van de zijkant van de woning. Een scherm moet de oplossing bieden in dit geval voor het terugdringen van de geluidbelasting. Dit is binnen alle redelijkheid niet mogelijk. Het scherm zou dermate grote afmetingen moeten hebben dat dit een onprettige leefsituatie creëert. De scheiding tussen de kavels dient in dat geval namelijk hoger te worden dan 2 meter met een lengte van minstens 53 meter.
  • 3. Binnen stap 3 mag de geluidbelasting 50 dB(A) bedragen op de zijgevel van de Munsel 104, met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht. Dit kan gerealiseerd worden met een scherm van 2 meter hoog en een lengte van 26 meter tot aan de voorgevel van de woning samen met een scherm van 1 meter hoog en een lengte van 10 meter vanaf de voorgevel tot aan de voorste perceelsgrens. De voor het plangebied relevante maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door de lichte vrachtwagens/bestelbussen op de grens van de inrichting. Door de plaatsing van het geluidscherm dat nodig is ten behoeven van de equivalente geluiduitstraling worden de maximale geluidniveaus voldoende gereduceerd om aan de normstelling van 70 dB(A) te voldoen.

Conclusie

Door de plaatsing van het geluidsscherm kan het bedrijf de bedrijfsactiviteiten blijven uitoefenen. De burgerwoning vormt geen belemmering.

Verkeersaantrekkende werking

Het bedrijf veroorzaakt ook verkeersbewegingen. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de 50 dB(A) etmaalwaarde (voorkeursgrenswaarde) ter plaatse van de woning gerespecteerd wordt. De maximale belasting die wordt berekend op de gevel van de omliggende woningen bedraagt: 45 dB(A). De verkeersaantrekkende werking legt daarmee geen beperking op aan het bestaande bedrijf.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die zorgen voor een belemmering van het initiatief. Er zijn voor zover bekend ook geen kabels en leidingen in het plangebied gelegen die een beschermingszone vereisen en die in dit bestemmingsplan geregeld moet worden. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zal een klic-melding worden aangevraagd om er voor te zorgen dat geen kabels worden beschadigd. Aanvragen hiervoor dienen rechtstreeks ingediend te worden bij de nutsbedrijven.

4.7 Akoestiek

4.7.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

4.7.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Industrielawaai
In paragraaf 4.5 is het akoestisch onderzoek industrielawaai beschreven.

4.7.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.8 Verkeer en parkeren

Met het initiatief wordt een extra burgerwoning gerealiseerd. Er is sprake van een kleine toename van de verkeersintensiteiten (8 extra motorvoertuigen per etmaal). Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden (2 auto’s). Op het terrein is voldoende ruimte om het parkeren op te vangen.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.9.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat maximaal de toevoeging van 1 woning en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2015, 2020 en 2030 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

4.10.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe kwetsbare objecten. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes).

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.bp09Munsel104-ONT1_0013.jpg"

Uit een inventarisatie op basis van de risicokaart blijkt, dat het plangebied niet in de risicocontouren (invloedgebieden, PAG en/of PR 10-6 contouren) van inrichtingen, of weg- of waterwegen ligt.

De woning ligt op ongeveer 1.450 meter van de spoorlijn ‘s-Hertogenbosch-Eindhoven. De woning ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6. Het invloedsgebied voor het spoortracé bedraagt 995 meter op basis van transport toxische vloeistoffen.

De afbeelding laat zien dat het plangebied wel in de nabije omgeving van een ondergrondse buisleiding ligt.

De woning ligt in het invloedsgebied van hogedrukaardgasleiding A-527. Als gevolg van het plan is er een toename van de personendichtheid ter plaatse van het plangebied.

De locatie ligt binnen de 100% letaliteit van de hogedrukaardgasleiding A-527.

Omdat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding is er een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Er moet ingegaan worden op: personendichtheid, zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid, toetsing aan de oriënterende waarde en maatregelen ter beperking van het groepsrisico door de exploitant.

Verantwoording groepsrisico hoge druk aardgasleiding

Voor onderhavige ontwikkeling geldt dat er geen relevante toename is van het groepsrisico. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Er dient daarvoor verantwoord te worden dat de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding om zich in veiligheid te brengen worden beschouwd.

Personendichtheid

Met het bestemmingsplan wordt één woning toegevoegd. De personendichtheid zal door dit plan niet noemenswaardig toenemen.

Hoogte groepsrisico

Door dit bestemmingsplan zal de hoogte van het groepsrisico niet significant wijzigen, omdat de toename aan personendichtheid beperkt is, maximaal 2,4 personen wanneer de boerderij wordt gesplitst.

Bestrijdbaarheid

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. De Munsel is de ontsluitingsweg, die tevens via de Bosscheweg goed is ontsloten op de A2, zowel in noordelijke als zuidelijke richting.

Zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zijn personen aanwezig die zelfredzaam zijn. Dit zal niet wijzigen. Daarnaast zijn er twee ontsluitingsroutes vanuit het plangebied van de risicobron af gericht. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn daarmee goed te noemen.

Voor de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zal, conform artikel 12 lid 2 Bebv, advies gevraagd worden bij de Regionale brandweer.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.11 Vormvrije m.e.r.

4.11.1 Inleiding

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling (door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling) nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

4.11.2 Analyse

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Lijst D

In het plangebied wordt een burgerwoning mogelijk gemaakt. De realisatie van woningen (stedelijk ontwikkelingsproject) valt onder bijlage D, 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. In deze bijlage is opgenomen dat het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig is wanneer de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m² of meer.

In dit geval neemt het aantal woningen toe met maximaal één en blijft de ontwikkeling dus ruim onder de drempelwaarden, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Natuurbeschermingswet

Naast het Besluit m.e.r. is de Natuurbeschermingswet van belang om te bepalen of een planMER noodzakelijk is. In de Natuurbeschermingswet is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura2000 gebieden niet zijn uit te sluiten een planMER in procedure dient te worden gebracht.

Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een planMER niet noodzakelijk. De effecten hebben met name betrekking op de depositie van stikstof ter plaatse van de Natura-2000 gebieden. De stikstofdepositie wordt veroorzaakt door onder andere uitlaatgassen, veehouderijbedrijven en verwarmingsinstallaties.

In paragraaf 4.2 (flora en fauna) is aangetoond dat het plan geen negatieve gevolgen heeft op Natura-2000 gebieden.

Milieugevolgen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, stikstofdepositie en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

4.11.3 Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten. Daarom is het niet noodzakelijk een uitgebreide m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Algemene opzet

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting

Een planbeschrijving, beleidsverantwoording en een toets aan de relevante milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de uitvoeringsaspecten.

De regels

De regels geven aan wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn binnen het plangebied. Uitgegaan is van de standaarden, die de gemeente hanteert.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en aanduidingen weergegeven, zoals beschreven wordt in paragraaf 5.2 en 5.3.

5.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Tuin’ opgenomen. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding-Gas', Waarde-Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 5 opgenomen.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de bestemmingen.

Tuin

De tuin is bedoeld voor erven, waterpartijen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen. Ook zijn hier erkers, serres, luifels, balkons, e.d. toegestaan als voldaan wordt aan bepaalde maximale maten.

Wonen

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis. Na gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid zijn ook bedrijven aan huis, mantelzorg en bed&breakfast mogelijk. Tevens zijn de bij wonen behorende voorzieningen, zoals tuinen,erven en parkeervoorzieningen toegestaan.

Het hoofdgebouw is alleen toegestaan in het op de verbeelding getekende bouwvlak. Hier mogen maximaal 2 woningen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen het bouwvlak als daarbuiten toegestaan. Hierbij geldt een minimale afstand van 3 meter achter de voorgevellijn. Hiermee wordt stedenbouwkundig verantwoorde situatie geborgd. Niet mag worden gebouwd in de zijtuin, indien deze grenst aan openbaar toegankelijk gebied zoals doorgaande wegen (de zijtuinstrook). Zo wordt voorkomen, dat bijbehorende bouwwerken op de perceelsgrens worden gebouwd, wat leidt tot vernauwing en verstening van het woongebied. Er geldt geen zijtuinstrook indien de woning gelegen is aan openbaar groen (een groenstrook van minimaal 3 meter breed), een pad/weg naar binnenterreinen (niet doorlopende routes) of parkeerstroken.

Leiding - Gas 

De in het plangebied gelegen gasleiding heeft de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ gekregen. De gronden zijn ter plaatse primair bestemd voor de gasleiding. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 2 en 5

Ter bescherming van mogelijke archeologische waarden zijn over het plangebied een tweetal dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. In deze dubbelbestemmingen wordt middels omgevingsvergunningen geregeld wanneer een locatie vrij gegeven wordt ten aanzien van archeologie en wanneer een onderzoek naar de archeologische waarden noodzakelijk is. De dubbelbestemmingen omvatten elk een andere oppervlakte ondergrens waar een onderzoeksverplichting aan verbonden is.

5.4 Toelichting op de overige regels

Hieronder volgt een toelichting op hoofdstuk 1, 3 en 4 van de regels.

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van bouwwerken te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

Hoofdstuk 3. Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is verplicht overgenomen uit het Bro (art. 3.2.4.) en is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat een algemene regeling ten aanzien van het overschrijden van het bouwen bestemmingsvlak door ondergeschikte bouwdelen.

.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan een omgevingsvergunning tot afwijken kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Ook is een regeling opgenomen voor zend- en ontvang en/of sirenemasten.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarbij een wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

De overgangsregeling is overgenomen uit het Bro (art. 3.2.1 en 3.2.2). Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Boxtel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Boxtel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Omdat in voorliggend geval geen sprake is van een bestemmingsplanwijziging in combinatie met bouwen bestaat niet de mogelijkheid om voor de planwijziging een anterieure overeenkomst af te sluiten. Wat betreft de kosten valt het verzoek direct onder de legesverordening. De te maken kosten voor het voeren van de bestemmingsplanprocedure komen in dit geval dus via de legesverordening voor de rekening van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

6.2 Financiële haalbaarheid

De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart.

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan plan worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties worden in dit plan verwerkt.

7.2 Procedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan.

7.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal twee of zes weken ter visie gelegd (afhankelijk of het plan gewijzigd of ongewijzigd wordt vastgesteld). Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.