| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22g Bikkeldam, Horssen |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.TAMhorBikkeldam-2502 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Bikkeldam 2 te Horssen het bestaande boerenerf met paardenwei te herontwikkelen naar woningbouw. Het initiatief voorziet in het mogelijk maken van 49 woningen ter plaatse van het plangebied. Omdat deze ontwikkeling niet past in het omgevingsplan van de gemeente Druten dat sinds de invoering van de Omgevingswet per 01-01-2024 van kracht is (voorheen: het bestemmingsplan), maar dit initiatief wel wenselijk is, wordt middels voorliggende wijziging omgevingsplan (middels TAM-IMRO) medewerking verleend aan de voorgenomen activiteit. In dit document wordt toegelicht waarom er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties conform de Omgevingswet.
Het plangebied is gelegen aan de Bikkeldam in Horssen, gemeente Druten. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmap.org)
Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit de geldende bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan (archeologieverordening (artikel 38, Monumentenwet 1988), geurverordening (artikel 6, Wet geurhinder en veehouderij), verordening afvoer regen- en grondwater (artikel 10.32a, Wet milieubeheer), hogere waarde besluiten (artikel 110a, Wet geluidhinder), vastgestelde veiligheidscontouren (artikel 14, Besluit externe veiligheid inrichtingen) en de bruidsschat. Hierna wordt per aspect de ontwikkeling getoetst op strijdigheden. Om te bepalen of het initiatief past binnen het omgevingsplan, wordt getoetst aan het voorheen geldende bestemmingsplan dat één op één is overgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Op grond van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, meer specifiek het voorheen geldende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)' (vastgesteld op 30 januari 2020) en de daaropvolgende herzieningen, heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is een bouwvlak met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Ter plaatse van het bouwvlak geldt daarnaast een maximum bebouwingspercentage van 100%. De noord- en zuidkant van het plangebied kennen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Daarnaast gelden de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Navolgende afbeelding geeft dit weer.
Uitsnede vigerende planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
'TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het omgevingsplan te wijzigen.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.
Dit TAM-omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. Uiteindelijk zal het verwerkt worden in het definitieve omgevingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische planbeschrijving en in hoofdstuk 6 wordt de economische haalbaarheid van het initiatief behandeld. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op het onderdeel participatie.
Ten aanzien van de ontwikkeling is in bijlage 1 een uitgebreide beschrijving opgesteld van de historische en stedenbouwkundige context van het plangebied, als ook de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied. Navolgende tekst bevat een samenvatting van deze beschrijving.
De planlocatie ligt aan de zuidzijde van Horssen op de overgang van het dorp naar het buitengebied. De Bikkeldam, waar het plangebied aan gelegen is, is te kenmerken als een rustig lint met daaraan diverse vrijstaande woningen en een enkele agrarische functie. In de omgeving zijn daarnaast enkele bedrijven gevestigd. Zowel aan de oost- als aan de westzijde van de Bikkeldam zijn bosschages te vinden die een groene en besloten uitstraling geven aan de Bikkeldam. Langs de Bikkeldam (noordzijde) ligt een kleine greppel.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een stuk land van circa 1,5 hectare en is in de huidige situatie in gebruik voor het houden van paarden. Aan de noordwestzijde van het plangebied ligt een boerenerf met een woning aan de voorzijde, een schuur aan de oostzijde en een aantal aaneengeschakelde kleinere schuren achter het woonhuis. De bebouwing binnen het plangebied, als ook in de directe omgeving, bestaat hoofdzakelijk uit één tot twee bouwlagen met kap (zadeldak). Achter de schuren ligt een paardenbak en bevindt zich de opslag van stro. Het deel voor de woning in de richting van de Bikkeldam is in gebruik als tuin. De zuidoostelijke percelen zijn in gebruik als weidegrond ten behoeve van het houden van paarden.
In het plangebied zijn nauwelijks bomen aanwezig, met uitzondering van een aantal bomen in de voortuin van de woning en als bescherming van de percelen aan de oostgrens van het plangebied. Langs de zijde van de Bikkeldam ligt een kleine greppel ten behoeve van de afvoer van overtollig water. Ook aan de oost- en noordoostzijde van het plangebied ligt een kleine greppel. Dwars door het plangebied is nog een laagte te herkennen waar voorheen een klein beekje gelopen heeft.
Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer middels een luchtfoto.
Luchtfoto plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het initiatief voorziet in het mogelijk maken van 49 woningen ter plaatse van het plangebied. Als een gevolg van deze ontwikkeling worden de bestaande agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd. Voor de woningen is een divers woningbouwprogramma opgesteld. Navolgende tabel geeft dit weer.
Woningbouwprogramma Bikkeldam
Het ontwerp gaat uit van een ontsluiting aan de Bikkeldam. Langs de Bikkeldam komen vrijstaande woningen en twee-onder-eenkappers zodat het bestaande beeld van een lint met woningen zoveel mogelijk intact blijft. Het plangebied wordt op twee plekken aan de Bikkeldam ontsloten waardoor het mogelijk wordt om rond te rijden. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om in de toekomst een ontsluiting richting de oost- en noordzijde voor langzaam verkeer te maken open gelaten.
Centraal in het plangebied komen rijwoningen die aan een grote centrale groenzone liggen, die dienst doet als waterberging (en waar mogelijk als ruimte om te spelen of bloemenweide). Aan de noordzijde van de groenzone kan geparkeerd worden. Vanaf de centrale rondrit zijn een tweetal aftakkingen. De eerste gaat richting het oosten en maakt het mogelijk om in de toekomst een verbinding met de Middelwaard te leggen. De tweede gaat in noordelijke richting en ontsluit een zevental levensloopbestendige woningen inclusief parkeerplaatsen en een kleinschalige groenvoorziening (waterberging). Uitgangspunt van het plan is dat waar mogelijk voor de parkeerplaatsen gebruikgemaakt wordt van halfbeton. Dit wordt op een later moment met de gemeente Druten bepaald. Daarnaast is de intentie om waar mogelijk natuurinclusief te bouwen. Zo wordt er gedacht aan groene daken op bijgebouwen en eventueel nestkasten. Dit wordt bij de aanvraag van de vergunningen voor het bouwen nader uitgewerkt.
De westelijke en oostelijke ontsluiting op de Bikkeldam is vrij breed (ca. 10m) zodat hier ook een aantal parkeerplaatsen, voetpaden en groenstrook een plek kunnen krijgen. Het initiatief voorziet in 62 openbare parkeerplaatsen en daarnaast in extra parkeerplaatsen op eigen terrein (garage met brede oprit/normale oprit). In paragraaf 4.1 is toegelicht dat met deze parkeerplaatsen voldaan wordt aan de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van het plan.
Naast woningen houdt het plan voldoende rekening met het bergen van water (afvoer richting berging op de centrale groenzone en via bestaande sloten richting de greppel langs de Bikkeldam). Naar aanleiding van het overleg met de gemeente Druten en de reacties van onder meer het waterschap en de Commissie Ruimtelijk Kwaliteit, is het plan verder uitgewerkt naar een stedenbouwkundig ontwerp. Het stedenbouwkundig ontwerp is een voortzetting van eerder beschreven principes en toont meer in detail de gemaakte keuzes. In bijlage 2 is het ontwerp opgenomen. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.
In een latere fase worden een inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan gemaakt. Hierin wordt ook meer informatie over de groeninrichting en natuurinclusief bouwen gegeven. Hiertoe is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Op deze manier behoudt de gemeente een toetsmoment over deze onderwerpen, zodat de gewenste omgevingskwaliteit kan worden bereikt.
Stedenbouwkundig ontwerp (Buro SRO)
Er is bebouwing voorzien op gronden waar nu niet gebouwd mag worden (zie paragraaf 1.3). Het initiatief is hiermee in strijd met het omgevingsplan (activiteit bouwen). Daarnaast mag er niet gewoond worden binnen de geldende bestemmingen. Het initiatief is hiermee tevens qua gebruik in strijd met het plan. De voorgenomen ontwikkeling wordt daarom mogelijk gemaakt door middel van onderhavige wijziging omgevingsplan (middels TAM-IMRO). In dit document wordt gemotiveerd dat met de ontwikkeling sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor de activiteit toegelicht en wordt de activiteit hieraan getoetst.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen beschermde gebieden uit de NOVI. Het initiatief heeft daarmee op voorhand geen effect op één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's):
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor de volgende onderwerpen gelden er op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels voor het vaststellen van een (wijziging van het) omgevingsplan:
Planspecifiek
De toetsing aan de eventueel van toepassing zijnde omgevingswaarden vindt plaats in hoofdstuk 4. Omdat met onderhavig initiatief meer dan 11 woningen worden ontwikkeld, is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Op grond van het Bkl dient ingegaan te worden op de behoefte naar de ontwikkeling en de locatie ervan.
Behoefte
Onderhavig initiatief is in paragraaf 3.3.1 en 3.5.3 getoetst aan het regionale en gemeentelijk woonbeleid. In deze paragrafen is gemotiveerd dat het initiatief voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve bijdrage voor de bestaande vraag naar woningen in de gemeente Druten. Daarmee sluit het initiatief aan op de bestaande behoefte.
Locatie
Onderhavig plangebied betreft een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee vindt de ontwikkeling van nieuwe woningen plaats op een passende locatie.
De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het nationale beleid.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Horssen. Hiermee sluit het plan aan op het vertrekpunt van de provincie woningbouw te concentreren binnen verstedelijkt gebied. De woningen voldoen aan de actuele normen op het gebied van duurzaamheid. Doordat als gevolg van de ontwikkeling mogelijkheden voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf nabij woongebied verdwijnen, wordt bijgedragen aan een aantrekkelijk woonklimaat in Horssen. Het initiatief is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Navolgend worden de relevante thema's uit de provinciale verordening toegelicht:
Landschap
Het initiatief is formeel gelegen binnen het beschermde landschap: Gelderse streek Land van Maas en Waal. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de voor deze streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen (art. 5.39). Omdat met onderhavig initiatief sprake is van een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom van Horssen, zijn de in de verordening bedoelde kernkwaliteiten op de locatie niet of nauwelijks aanwezig. Van aantasting is geen sprake.
Intrekgebied
Het plangebied ligt in een intrekgebied. In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen die de kwaliteit van het drinkwater beschermen. Nieuwe ontwikkelingen binnen 'intrekgebieden' mogen geen functies bevatten die de winning van fossiele energie mogelijk maken. Voorliggend initiatief maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen de provinciale omgevingsverordening.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.
De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Druten bedraagt 910 tot en met 2030.
In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 405.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 900-€ 1.185, prijspeil 2025). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.
Aanvullend op het bouwprogramma wordt ingezet op extra kansen door betere benutting van de bestaande woningvoorraad, herstructurering of transformatie van bestaand vastgoed. Transformatie van zelfstandige woningen naar woonruimten voor meerdere kleine huishoudens met gemeenschappelijke voorzieningen biedt kansen. Ook flexibele en tijdelijke woningen en vernieuwende bouwconcepten bieden kansen, waardoor op een snelle manier voorzien kan worden in de woningbehoefte. Daarnaast spant de regio zich in om sterke, toekomstbestendige en gedifferentieerde wijken te realiseren.
Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.
Partijen werken samen aan een regionaal programma circulair en conceptueel bouwen. De regio spant zich in om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% van het aantal woningen industrieel te laten bouwen. En om in 2025 minimaal 25% en in 2030 minimaal 50% minder primaire grondstoffen in projecten te gebruiken. Ook wordt klimaatbestendigheid meegenomen in het ontwerp van gebouwen en buitenruimte.
Planspecifiek
Binnen de Woondeal heeft de gemeente Druten de ruimte gekregen om, tot en met 2030, 910 nieuwe woningen te realiseren. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de extra woningen in dit plan. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van meerdere levensloopbestendige woningen, in op een actuele lokale vraag naar geschikte woningen van dit type. Met het plan worden 15 woningen binnen de sociale huur-sector mogelijk gemaakt, waarmee aan de ambities uit de Woondeal (30% sociale huur) voldaan wordt. Het initiatief past daarmee binnen de regionale Woondeal 2.0.
De regio's Arnhem-Nijmegen en Foodvalley spraken in het najaar van 2019 hun ambitie uit om samen door te ontwikkelen tot een Groene Metropool van internationale betekenis. Eind 2021 stelden de gemeenteraden binnen de twee regio's en de Provinciale Staten van Utrecht en Gelderland het Verstedelijkingsconcept vast. Dit concept vormt het eerste deel van de Verstedelijkingstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley. Het tweede deel bevat de onderzoeksagenda voor de zeven deelgebieden binnen de verstedelijkingsstrategie. Dit deel is eind 2022 door alle raden en staten vastgesteld.
De verstedelijkingsstrategie is een uitwerking van de NOVI en beschrijft welke voorwaarden en principes er zijn om te komen tot nieuwe locaties voor wonen en werken. Er wordt globaal een beeld geschetst waar op de middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon-en werklocaties voor de komende jaren een plek kunnen krijgen. De strategie reikt ontwerpprincipes en levert handvatten voor verder uitwerking en samenwerking. De verstedelijkingsstrategie is opgebouwd vanuit vier bouwstenen:
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in het toevoegen van woningen, passend bij de kwalitatieve vraag (nader gemotiveerd in paragraaf 3.3.1). Daarmee is het initiatief passend binnen de Verstedelijkingsstrategie Arnhem Nijmegen Foodvalley.
Het initiatief is passend binnen het regionale beleid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken: met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 664 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0664
Planspecifiek
In paragraaf 4.9 wordt het initiatief getoetst aan het waterschapsbeleid. Hieruit komen geen belemmeringen ten aanzien van het initiatief naar voren.
De Omgevingsvisie Druten (door de raad vastgesteld eind 2025) vormt het strategisch kader voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Druten voor de periode 2030–2050. De visie bouwt voort op de Toekomstvisie Druten 2040 en vertaalt de gezamenlijke ambities van inwoners, bedrijven en organisaties naar ruimtelijke keuzes. Uitgangspunt is dat Druten een dorpse, gezonde en toekomstbestendige gemeente blijft, met aandacht voor leefkwaliteit, duurzaamheid en samenwerking. De omgevingsvisie vormt daarmee een richtinggevend document voor nieuwe initiatieven en planontwikkelingen.
De ambities zijn geordend aan de hand van zes pijlers:
Planspecifiek
Het plan draagt bij aan een zorgvuldige dorpsgerichte uitbreiding met een divers woningaanbod, passend bij de lokale behoefte. De beëindiging van agrarische activiteiten en de landschappelijke inpassing met groen en waterberging versterken de omgevingskwaliteit. Daarmee sluit het initiatief aan bij de pijlers ‘Thuis in dorpse gemeente Druten’ en ‘Aantrekkelijk en duurzaam landschap’. Het initiatief past daarmee binnen de Omgevingsvisie.
De Gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de 'Structuurvisie Druten' vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten beoordeelt. Uitgegaan wordt van een groei van de gemeente, waarbij de mogelijkheden in het bestaande stedelijk gebied worden benut en de bestaande kwaliteit wordt versterkt. In de structuurvisie, op navolgende afbeelding, wordt het plangebied aangeduid als 'bestaand woongebied'.
Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat ingezet wordt op het realiseren van woningen ten behoeve van de eigen behoefte in alle kernen. Een eventuele woningbouwontwikkeling moet qua aantal en uitstraling aansluiten op de identiteit van de desbetreffende kern, de directe omgeving en het deelgebied waar het een onderdeel van moet worden. De kansen op het gebied van wonen zijn:
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaande woongebied van Horssen (stedelijk gebied). De beoogde woonfunctie is een veelvoorkomende en passende functie in het gebied. In de structuurvisie heeft de gemeente enkele doelstellingen geformuleerd waar voorliggend initiatief op aansluit. Zo neemt het aantal woningen in Horssen toe door voorliggend initiatief, waardoor voldoende woningen beschikbaar zijn voor de eigen inwoners. Het initiatief past daarmee binnen de Structuurvisie Druten.
Met de woonvisie gemeente Druten 2023-2027 wil de gemeente met haar samenwerkingspartners het wonen in de gemeente Druten nog mooier en prettiger maken voor huidige en toekomstige bewoners.
Hiervoor zijn vier speerpunten geformuleerd:
Planspecifiek
Het initiatief sluit op de volgende manier aan bij de genoemde ambities:
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het initiatief aansluit bij de woonvisie.
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het initiatief passend is binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente Druten. De activiteit is echter in strijd met de regels van het (tijdelijke) omgevingsplan (zie paragraaf 2.3). Daarom wordt het omgevingsplan gewijzigd waarvoor onderhavige motivering is opgesteld.
De omgevingsvisie van de gemeente moet een visie op verkeer en vervoer op gemeentelijk niveau bevatten. Het initiatief dient hieraan getoetst te worden. Daarnaast blijven de bekende richtlijnen vanuit het CROW bestaan.
Een toename aan functies zorgt voor extra verkeer. Bij het toelaten van een nieuwe functie moet daarom worden aangetoond wat het effect is op de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling. Daarbij dient in beeld te worden gebracht of er sprake is van een (extra) parkeerbehoefte voor auto's (en evt. ook fietsen en/of scooters). Er mag geen onaanvaardbaar effect zijn.
De gemeente stelt parkeerbeleid op met daarin parkeernormen waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen. De activiteit dient dus aan het gemeentelijk beleid getoetst te worden.
Planspecifiek
Verkeersgeneratie en ontsluiting
Het toevoegen van woningen leidt tot nieuwe verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Daarnaast verdwijnt als gevolg van de ontwikkeling een agrarisch bedrijf, waarmee de aan deze functie te relateren verkeersbewegingen zullen verdwijnen. Per saldo zal voor het plangebied sprake zijn van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. In paragraaf 2.2 is de toekomstige wijze van ontsluiting beschreven. Voor de ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd waarin is bepaald of de bestaande wegen de extra verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkeling aan kan. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. In het onderzoek zijn ook de verwachte effecten van de nabijgelegen ontwikkeling aan 't Straatje meegenomen. Geconcludeerd is dat het omliggende wegennet geschikt is voor de verwerking van het extra verkeersaanbod in het prognosejaar 2033. De verwachte verkeersintensiteiten als gevolg van de ontwikkelingen in Bikkeldam en ’t Straatje blijven ruim onder de richtwaarde van 4.000 motorvoertuigen per etmaal. Bovendien blijkt dat de verkeersafwikkeling op de onderzochte kruispunten (Singel - BIkkeldam, 't Straatje - Bikkeldam, Middelwaard - BIkkeldam en de nieuwe aansluiting van de ontwikkeling op de Bikkeldam), in de toekomstige situatie, zonder knelpunten verloopt.
Parkeren
In de Beleidsregels Parkeernormen Druten zijn regels opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Druten ten aanzien van parkeren. In bijlage 4 is de parkeerbalans voor deze ontwikkeling opgenomen waarin het aantal benodigde parkeerplaatsen op basis van de gemeentelijke nota is weergegeven. Uit de tabel volgt dat voor onderhavig plan 85.1 parkeerplaatsen, afgerond 86 parkeerplaatsen, benodigd zijn. Op basis van de parkeerbalans zijn in ieder geval 85,2 parkeerplaatsen binnen het plangebied in te passen. Het plan zal echter voorzien in minimaal 86 parkeerplaatsen, zodat aan de parkeerbehoefte voldaan wordt. Dit wordt in het inrichtingsplan nader uitgewerkt. In de regels staat dat aan de Beleidsregels Parkeernormen Druten voldaan moet worden, daarmee is geborgd dat er aan de parkeerbehoefte zal worden voldaan.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer en parkeren is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.
Wettelijk kader
Op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het lokale Omgevingsplan is het noodzakelijk om rekening te houden met de bodemgesteldheid bij de uitvoering van een project om de uitvoerbaarheid ervan te waarborgen. Bij de bouw van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de bodemkwaliteit voldoen aan de beoogde functie, en moet worden vastgesteld of er een noodzaak tot sanering bestaat.
Volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving dient, indien de betreffende bodemkwaliteit niet aan de norm voor de beoogde functie voldoet, de grond zodanig gesaneerd of anderzijds beschermende maatregelen genomen te worden dat deze geschikt is voor de beoogde functie. Zowel op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving als de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing voordat een vergunning kan worden verleend.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de realisatie ervan. In de meeste gevallen is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Echter, er bestaat een risico dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld vanwege te hoge saneringskosten. Bij een wijziging van de bestemming of functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht als deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Resultaten bodem
In het kader van de ontwikkeling is er verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportages hiervan zijn opgenomen in bijlage 5 en 6.
Uit het bodemonderzoek 1 (bijlage 5) voor het noordelijke deel blijkt dat ter plaatse van het noordoostelijke terreindeel niet met voldoende zekerheid gesteld kan worden dat er op deze locatie geen sprake is van een ernstige verontreiniging met PAK. Om die reden is nader onderzoek uitgevoerd (toegevoegd in bijlage 7). Het nader onderzoek toont geen overschrijdingen van de tussenwaarde of interventiewaarde aan. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Sanering is om die reden op dit terreindeel niet nodig. Mede ook omdat op dit terreindeel geen asbest is aangetoond.
Tijdens het verkennend onderzoek is wel ter plaatse van de druppelzones van de noordelijke schuur in de toplaag een verontreiniging met asbest aangetoond. Omdat de bron van de verontreiniging duidelijk is, is de globale omvang van de verontreiniging goed in te schatten en is afperkend onderzoek niet nodig. Deze verontreiniging zal voorafgaand aan het uitvoeren van bouwwerkzaamheden worden gesaneerd.
Uit het bodemonderzoek 2 (bijlage 6) voor het overige deel blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling. Wel is op basis van het in dit onderzoek aangetroffen gehalte asbest een asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8). Hierin is de mate en omvang van deze verontreiniging vastgesteld. Het advies luidt om de verontreiniging volledig te verwijderen. In een latere fase wordt hiervoor een plan aangeleverd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert ten aanzien van de ontwikkeling.
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige functies. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen hoe om te gaan met geluid m.b.t. geluidgevoelige functies en stiltegebieden. Bij geluidgevoelige functies gaat het om gebouwen ten behoeve van functies zoals wonen, onderwijs of zorg. Voor andere gebouwen (functies) of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig functie die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden).
Het Bkl bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid en staan in de volgende tabel.
| Geluidbronsoort | Standaardwaarde, in dB. | Grenswaarde, in dB. | |
| Rijks- en provinciale wegen. In Lden | 50 | 60 | |
| Gemeente- en waterschapswegen. In Lden | 53 | 70 | |
| Hoofd- en lokale spoorwegen. In Lden | 55 | 65 | |
| Industrieterrein | Lden | 50 | 55 |
| Lnight | 40 | 45 | |
Standaardwaarde en grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw bij toelaten geluidbron, Tabel 3.34 en 3.35 Bkl
Het bevoegd gezag moet voorzien in een aanvaardbaar geluid door een lokale (spoor)weg op een geluidgevoelig gebouw (artikel 5.78l, lid 2 Bkl). De kans op gezondheidsschade is klein als het geluid voldoet aan de standaardwaarde. Minder geluid dan de standaardwaarde of het geluid op het tijdstip van de wijziging van het omgevingsplan, is aanvaardbaar (artikel 5.78m, lid 1 en lid 2 Bkl). Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikelen 5.78m tot en met 5.78q Bkl). Op grond van artikel 5.78, lid 3 Bkl bepaalt het omgevingsplan dat de waarden gelden:
Het bevoegd gezag kan alleen geluid tot en met de grenswaarde op de gevel van een geluidgevoelig gebouw toestaan als ze:
In lijn met het Bkl dient bij het realiseren van geluidgevoelige functies gekeken te worden naar het aandachtsgebied. Dit omvang van dit aandachtsgebied is afhankelijk van de verkeerdrukte, rijsnelheid, afstand van het project tot de weg en eventuele afschermende bebouwing. Wegen met een verkeersintensiteit van in elk geval minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde hebben geen aandachtsgebied.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden geluidgevoelige gebouwen toegevoegd. Om de effecten met betrekking tot wegverkeerslawaai te beoordelen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9). Navolgend worden de resultaten op hoofdlijnen toegelicht.
Standaardwaarden en grenswaarden
Het berekende geluid van gemeentelijke wegen bedraagt maximaal 60 dB. Hiermee wordt de standaardwaarde van 53 dB overschreden, maar de grenswaarde van 70 dB niet. Het gaat om de 11 woningen aan de Bikkeldam waarop de standaardwaarde wordt overschreden. Maatregelen worden niet doelmatig geacht.
Gevelwering
Het gezamenlijke geluid bedraagt ten hoogste 60 dB ter plaatse van een zuidgevel van een woning aan de Bikkeldam (begane grond en 1e verdieping). De vereiste karakteristieke geluidwering bedraagt dan maximaal 27 dB. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden aangetoond dat de gevelwering voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Woon- en leefklimaat
Op basis van het onderzoek wordt het woon- en leefklimaat als acceptabel aangemerkt. Tevens beschikken de woningen over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte. Aangezien de nieuwbouw aan eisen voor gevelwering voldoet, kan gesteld worden dat het cumulatieve geluid een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat binnen in de woning niet in de weg staat.
Bedrijven (die activiteiten uitvoeren/ ondernemen) kunnen niet zomaar naast een gevoelige functie, zoals een woning, gerealiseerd worden. Ook andersom moet er zorgvuldig gemotiveerd worden dat een nieuwe woning bij bestaande bedrijven gerealiseerd kan worden.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Ook zorgt dit ervoor dat (bestaande) bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De publicatie “Bedrijven Milieuzonering” van de VNG is, zeker ook gezien jurisprudentie, een goed houvast hierbij. De in deze publicatie genoemde richtafstanden gelden voor gemiddelde situaties. Er kunnen omstandigheden zijn waarom er toch van een andere afstanden uitgegaan kan of moet worden.
Op weg naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is door de VNG een nieuwe publicatie uitgegeven: Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2023. Kern van deze publicatie is om de toelating van bedrijven te reguleren op basis van een beschikbaar gestelde milieuruimte per bedrijf, aan de hand van concrete milieunormen. In de nieuwe systematiek wordt de toelating van activiteiten niet meer gekoppeld aan een bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten met milieucategorieën. Dit maakt het ook niet mogelijk de ontwikkeling van nieuwe gevoeligere objecten te toetsen aan bestaande bedrijven. Om die reden wordt voor de beoordeling van de omliggende activiteiten/ functies nog aangesloten bij de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief maakt het toevoegen van nieuwe milieugevoelige functies (woningen) mogelijk. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen en enkele bedrijfslocaties. Horssen is een dorp zonder apart bedrijventerrein waardoor verschillende bedrijven verspreid over het dorp gevestigd zijn. Dit betekent dat een zekere mate van bedrijvigheid hoort bij het gebied. Om de betreffende bedrijven liggen al diverse woningen. Om die reden is er voor onderhavige locatie sprake van ligging in gemengd gebied. Richtafstanden kunnen daarmee met 1 afstandsstap verkleind worden.
In de gebiedsvisie (bijlage 1) is een indicatieve beoordeling ten aanzien van milieuzonering opgenomen. De gehanteerde (richt)afstanden zijn opgenomen in onderstaande tabel. Ter plaatse van de agrarische bedrijfsbestemming aan de Bikkeldam 7 vinden momenteel geen bedrijfsactiviteiten plaats. Het relevante milieuaspect voor dit bedrijf betreft geur en de toetsing daaraan vindt plaats in paragraaf 4.6. Op basis van de conclusie in die paragraaf wordt aangenomen dat deze locatie niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt in de nieuwe woningen en dat het bedrijf niet wordt belemmerd door de ontwikkeling.
Alle genoemde bedrijven zijn rechtstreeks grenzend aan het plangebied. Voor de Rijdt 3 kan, gelet op de richtafstand, op voorhand geconcludeerd worden dat deze geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het initiatief. Ten aanzien van de bedrijven aan de Middelwaard 5 en de Rijdt 5 wordt niet aan de richtafstand voldaan. Om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is een akoestisch onderzoek in het kader van bedrijfslawaai uitgevoerd (zie bijlage 10).
In het akoestisch onderzoek zijn de bedrijven nader beoordeeld. Hierbij is uitgegaan van een hogere milieucategorie voor het bedrijf aan de Middelwaard 5.
Middelwaard 5 en Rijdt 5
Uit de rekenresultaten en de maatregelenbeschouwing blijkt dat, met het realiseren van afschermende voorzieningen, voldaan kan worden aan de geluidwaarden uit het Omgevingsplan van de gemeente Druten. In de rapportage is een uitwerking opgenomen van een mogelijke afschermende voorziening. Voor het treffen van afschermende voorzieningen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Bij de realisering ervan wordt uitgegaan van de feitelijke situatie. Daarnaast blijkt dat door het treffen van aanvullende gevelwering voldaan kan worden aan een aanvaardbaar geluidniveau binnen de beoogde woningen.
Overig
In de huidige situatie grenzen alle bedrijven reeds aan woonbestemmingen. Met onderhavig initiatief worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt die dichter tot deze bedrijven komen te liggen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het initiatief eveneens niet tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van deze bedrijven leidt. Doordat met het initiatief de mogelijkheid tot het uitoefenen van een agrarisch bedrijf verdwijnt ter plaatse van het plangebied, heeft het plan positieve milieueffecten tot gevolg voor de omgeving.
Conclusie
Rekening houdend met nog nader te bepalen realistische maatregelen in de overdracht en maatregelen bij de ontvanger, staat de akoestische situatie een evenwichtige toedeling van functies aan locaties niet in de weg.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl en zijn de 'omgevingswaarden richtlijn luchtkwaliteit' opgenomen in paragraaf 2.2.1.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering komt het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook te vervallen.
Niet in betekenende mate (NIBM)
Voor een activiteit die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 (aandachtsgebieden voor zowel stikstofdioxide als fijnstof) en lid 3 (aandachtsgebieden voor fijnstof) Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 (aanwijzing agglomeraties richtlijn luchtkwaliteit en richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht) Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:
Planspecifiek
Om de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te beoordelen is een luchtkwaliteitsonderzoek (zie bijlage 11) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat ruimschoots aan de geldende rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit voldaan wordt. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de invloed op de luchtkwaliteit in de toekomstige situatie NIBM is. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig initiatief.
In de regelgeving is bepaald dat een omgevingsplan erin voorziet dat de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw (artikel 5.91 Bkl) aanvaardbaar moet zijn (artikel 5.92, tweede lid, Bkl). In artikel 5.91 van het Bkl is de definitie van een geurgevoelig gebouw opgenomen. Het gaat dan in ieder geval om woningen, onderwijsinstellingen, gebouwen met gezondheidszorgfuncties en kinderopvang met bedgebied (wat inhoudt dat er slaapgelegenheid is). Dit betekent dat de gemeente moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. De gemeente moet onder de Omgevingswet rekening houden met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.
De activiteiten dienen te voldoen aan de regels die in het tijdelijk omgevingsplan staan. Indien er nog geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het tijdelijk omgevingsplan en sprake is van een activiteit/inrichting die/dat voorheen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer viel, dan gelden de regels uit de Bruidsschat. De Bruidsschat bevat regels over:
Voor geur zijn er voor dierenverblijven voor landbouwhuisdieren specifieke instructieregels waar de gemeente zich aan moet houden. In deze instructieregels zijn voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor, twee typen normen opgenomen: standaardwaarden en grenswaarden. In een omgevingsplan kan de gemeente afwijken van deze standaardwaarden, zolang dit onder de gestelde grenswaarden blijft.
| Geurgevoelig gebouw | Standaardwaarde | Grenswaarde |
| Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied | 2,0 ouE/m3 | 8,0 ouE/m3 |
| Gelegen binnen de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied | 3,0 ouE/m3 | 14,0 ouE/m3 |
| Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied | 8,0 ouE/m3 | 20,0 ouE/m3 |
| Gelegen buiten de bebouwingscontour geur en binnen een concentratiegebied | 14,0 ouE/m | 35,0 ouE/m3 |
Tabel Standaardwaarde en grenswaarde toelaatbare geur (ouE/m3 als 98-percentiel) door houden landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig gebouw
In het Bkl wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en binnen en buiten de bebouwingscontour. Het onderscheid tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden valt terug te voeren op een verschil in de relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Het RIVM geeft aan dat er geen gezondheidskundige grenswaarden zijn voor geurbelasting of geurhinder. Welk percentage door geur gehinderde omwonenden aanvaardbaar is, is een beleidsmatige keuze.
Afwijkende omgevingswaarde
De gemeente Druten ligt niet in een concentratiegebied. Echter door de gemeente Druten is per verordening op basis van de Wet geurhinder en veehouderij aangegeven dat voor de bebouwde kom van de kern Horssen een afwijkende waarde van geldt van 3,0 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Daarnaast is een afwijkende vaste afstand vastgesteld voor de gehele gemeente van 50 meter afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object en 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
De vastgestelde geurverordening onder de Wgv is automatisch opgenomen in het omgevingsplan.
Planspecifiek
Om de effecten met betrekking tot het aspect geur te beoordelen, is een geuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 12). Navolgend worden de belangrijkste conclusies toegelicht:
Afstanden
Binnen de geldende 50 m-afstandscontour rond het plangebied is enkel het agrarisch bouwvlak van Bikkeldam 7 gelegen. Ter plaatse van de Bikkeldam 7 vinden momenteel geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaats. Deze locatie is daarom niet meegenomen in het geuronderzoek. Invloed van het plan op in de omgeving gelegen bestaande veehouderijen wordt in het onderzoek uitgesloten. Door de ontwikkeling in het plangebied verandert de ligging van de woningen Bikkeldam 3 en 9 naar een ligging binnen de bebouwde kom. Hiervan moet door veehouderijen een afstand van 50 meter aangehouden worden. Hierdoor blijft er nog maar een kleine zone over op het perceel Bikkeldam 7 waar een veehouderij is toegestaan. Gezien de zeer beperkte omvang van die zone zorgt de ontwikkeling er daarmee voor dat het houden van een veehouderij op Bikkeldam 7 niet meer mogelijk is.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Voorgrondbelasting
Uit de berekeningen in het kader van de voorgrondbelasting volgt een hoogste geurbelasting van 4,6 ou/m3. Deze waarde komt overeen met een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat. Aan de geurnorm van 3 ou/m3 wordt hiermee niet voldaan. Desondanks kan met onderhavig initiatief, omwille van de volgende redenen en in relatie tot de achtergrondbelasting, gesproken worden van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat:
Achtergrondbelasting
Uit de berekeningen in het kader van de achtergrondbelasting volgt een waarde van ten hoogste 9,1 ou/m3. Deze waarde komt overeen met de waarden voor een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat. Als vuistregel geldt dat de achtergrondbelasting maatgevend is als deze het dubbele bedraagt van de voorgrondbelasting. Omdat dit niet het geval is, is de voorgrondbelasting maatgevend.
Woon- en leefklimaat
Naast de genoemde argumenten onder 'Voorgrondbelasting', kan ook worden gesteld dat voor een deel van de bestaande woningen van de bebouwde kom Horssen de geurbelasting vergelijkbaar is met de geurbelasting in het plangebied. Een deel van de bestaande woningen van de bebouwde komt Horssen ligt namelijk op nagenoeg dezelfde afstand van de bepalende veehouderij Middenweg 1 als de nieuwe woningen in het plangebied. Vanuit deze woningen zijn er geen klachten over geurhinder bekend. Daarmee is voor de toekomstige woningen in het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ondanks de geurbelasting ter plaatse.
Overig
Tevens verdwijnt als gevolg van de ontwikkeling de mogelijkheid om een intensieve veehouderij uit te oefenen binnen het plangebied. Daarmee wordt gesteld dat het plan een positief effect heeft in het kader van de geurbelasting op in de omgeving gelegen geurgevoelige bebouwing.
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Dit zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingstehuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden er dus altijd aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).
Los van een eventueel voorschriftengebied kan een gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.
Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen. Uitgangspunt is dat personen buiten een aandachtsgebied in een gebouw (dat voldoet aan de eisen uit het BBL) voldoende zijn beschermd tegen de mogelijke effecten van een grootschalig ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de omgevingsveiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is hierop globaal aangegeven.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Op de risicokaart is te zien dat op circa 700 m afstand ten zuiden van het plangebied een hogedrukaardgasleiding gelegen is. Een dergelijke activiteit is aangewezen als risicobron in Bijlage VII van het Bkl, onderdeel D lid 2. De milieubelastende activiteit buisleiding met gevaarlijke stoffen wordt in paragraaf 3.4.3 van het Bal aangewezen. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour en de relevante aandachtsgebieden voor deze buisleiding. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet nodig.
Trillingen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen effect hebben op het welzijn of schade aan gebouwen veroorzaken. De Omgevingswet beschermt (delen van) gebouwen. Trilling wordt gezien als een milieubelastende activiteit. In het omgevingsplan neemt de gemeente regels op voor trillingen door milieubelastende activiteiten. Vastgelegd wordt welke trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Hiervoor gelden de instructieregels over trillingen door activiteiten op trillinggevoelige gebouwen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Het onderdeel Trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en de uitzondering in artikel 22.87a (in verband met agrarische bedrijvigheid) van de Bruidsschat.
Planspecifiek
In de ruime omgeving van het projectgebied zijn geen activiteiten aanwezig die trillingen kunnen veroorzaken zoals grote wegen, spoorlijnen en/of industriële machines.
Het wettelijk kader is gericht op het verkrijgen van inzicht in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het wettelijk kader is afhankelijk van zowel gemeentelijk beleid als het beleid van het waterschap.
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.
De nastreving van de omgevingswaarden zijn als volgt onderverdeeld:
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming worden betrokken bij de weging van het waterbelang. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. In elk geval worden de wateraspecten beschreven en wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige maatregelen voor het project moeten worden getroffen. Over het plan wordt advies gevraagd aan de betrokken waterbeheerder.
In paragraaf 3.4 staat het waterschapsbeleid nader beschreven.
Planspecifiek
Voor het plan is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 13. Binnen het plangebied bestaat de bovengrond grotendeels uit klei, waardoor infiltratie van hemelwater niet mogelijk is. Het hemelwater wordt daarom geborgen in bovengrondse en ondergrondse voorzieningen en vervolgens vertraagd afgevoerd naar de primaire watergang aan de zuidoostzijde van het plangebied. De totale bergingsopgave bedraagt circa 680 m³ op basis van een neerslaggebeurtenis T=100 + 10 %. Binnen het plangebied wordt circa 682 m³ aan berging gerealiseerd in de vorm van wadi’s, infiltratiegreppels en bergingskratten, waarmee aan de eisen van het bevoegd gezag wordt voldaan.
Uit de uitgevoerde stresstest blijkt dat in de huidige situatie, met name in het centrale deel en aan de randen van het plangebied, lokaal wateroverlast kan optreden. Deze overlast wordt deels veroorzaakt doordat de bestaande watergangen beperkt of niet kunnen afwateren op de primaire (A) watergang. Daarnaast is in een deel van de zuidoostelijke hoek puin gestort, wat de waterafvoer belemmert. Door verbreding, opschoning een koppeling van de tertiaire watergang aan de oostzijde zal de afwatering vanuit het plangebied verbeteren. Hiermee wordt tevens het risico op wateroverlast voor de aangrenzende percelen aan de Middelwaard verkleind. Een bestaande tertiaire watergang wordt binnen het plangebied één-op-één gecompenseerd en gekoppeld aan de primaire watergang.
De in het waterhuishoudkundig plan voorgestelde voorzieningen worden in de vervolgfase verder uitgewerkt.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgenomen in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd. Uitgezonderd van de toets ten aanzien van stikstof. Het beoordelen van de effecten van een planontwikkeling op beschermde gebieden is geregeld in artikel 11.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de -nog te bepalen- datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of:
In hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bepaald wanneer een vergunning nodig is.
Planspecifiek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 14. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf opgenomen.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden met in de Quickscan genoemde maatregelen rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van enkele soorten. Hieruit blijkt dat voor enkele soorten maatregelen genomen dienen te worden. Deze zijn beschreven in de Quickscan en behoeven in het kader van de planologische procedure geen verdere actie.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Rijntakken' op circa 4 km ten noorden van het plangebied. Uit de Quickscan blijkt dat directe effecten van het plan op beschermde gebieden grotendeels uit te sluiten zijn. Enkel is een AERIUS-berekening benodigd om te bepalen of er sprake is van een depositie van stikstof als gevolg van de ontwikkeling. Het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie (bijlage 16) toont aan dat het projecteffect op alle rekenpunten ten hoogste 0,00 mol/ha/j bedraagt. Hiermee treden er geen significant negatieve effecten op binnen Natura 2000-gebieden. Hiermee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plan in het kader van gebiedsbescherming.
De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van projecten onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet vormen samen het fundament voor de duiding en de bescherming van het cultureel erfgoed. De vuistregel voor de verdeling tussen Erfgoedwet en Omgevingswet is als volgt: de duiding van cultureel erfgoed en de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit staat in de Erfgoedwet; de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet.
Voor gebouwde of aangelegde monumenten betekent dit dat de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld via de Omgevingswet. Ook aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten gebeurt straks op grond van de Omgevingswet. Datzelfde geldt voor de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Deze aspecten vallen nu nog onder het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.
Besluit kwaliteit leefomgeving
In het Bkl is ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is veelal opgenomen op de archeologische beleidskaart en/of de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal vertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.
Planspecifiek
Cultuurhistorie en landschap
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten of andere waardevolle objecten aanwezig. Wel is een deel van het plangebied bestemd als 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze gronden zijn aangewezen voor de instandhouding, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van gebieden met een zeer hoge of hoge cultuurlandschappelijke waardering, waaronder ook begrepen de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) waardering, waaronder ook begrepen de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan:
Onderhavig initiatief voorziet in transformeren van een agrarische bedrijfslocatie ten behoeve van woningbouw. Als gevolg van de ontwikkeling worden nieuwe woningen toegevoegd aan het lint aan de Bikkeldam. De woningen in het lint volgen niet dezelfde rooilijn, waarmee de variatie in het lint behouden blijft. Qua schaal en maat past de bebouwing bij de reeds bestaande bebouwing. Andere woningen worden grotendeels buiten het cultuurhistorisch waardevolle gebied gerealiseerd. Wel sluiten deze woningen ook qua uitstraling en variatie aan op de relevante kenmerken van het gebied.
De ontwikkeling vindt plaats op een inbreidingslocatie binnen bestaand verstedelijkt gebied. Daarmee heeft het initiatief geen noemenswaardige impact ten aanzien van het landschap.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Voor deze dubbelbestemmingen geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen die groter zijn dan respectievelijk 100 m2, 500 m2 en 1,0 ha, waarbij tevens dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt gegraven.
Omdat met onderhavig initiatief de onderzoeksgrenzen worden overschreden, is een archeologisch onderzoek (zie bijlage 17) uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat verstoring van eventueel aanwezige archeologische resten niet op voorhand uitgesloten kan worden door ligging in een gebied met een hoge archeologische verwachting. De gemeente Druten heeft het archeologisch rapport beoordeeld en goedgekeurd en heeft op basis daarvan een selectiebesluit genomen dat te vinden is in bijlage 18en dat als volgend wordt samengevat:
Binnen het gehele plangebied is vervolgonderzoek nodig in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat hier een of meer behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn die bedreigd worden door de geplande woonwijk, is verder onderzoek (archeologische opgraving) nodig. Van het proefsleuvenonderzoek (en van het eventuele verdere onderzoek) moet een rapport ter beoordeling en goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Pas als naar oordeel van de gemeente Druten voldoende onderzoek is uitgevoerd, kan worden gestart met de werkzaamheden voor de bouw. Het is dan ook van belang dat het archeologisch onderzoek ruim voor de bouwwerkzaamheden wordt uitgevoerd, zodat er voldoende tijd is om al het noodzakelijke onderzoek te doen.
Het benodigde vervolgonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden. Met het plan zijn de dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie in lijn gebracht met de resultaten uit het onderzoek. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn hiermee te allen tijden voldoende beschermd.
Planologisch relevante leidingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Planspecifiek
Uit de vigerende planologische situatie is op te maken dat er geen relevante leidingen in het plangebied aanwezig zijn. Het aspect leidingen levert geen belemmeringen op ten aanzien van het initiatief.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
Op basis van de klimaateffectatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het projectgebied als gevolg van klimaatverandering.
Wateroverlast
Ter plaatse van het plangebied kan een toename van het aantal zeer natte dagen verwacht worden. Gemiddeld neemt de jaarlijkse neerslag toe. Echter, de hoeveelheid neerslag in de zomer neemt naar verwachting af. Uitgangspunt van het initiatief is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen en vervolgens afgevoerd. Hiertoe worden maatregelen getroffen (zie paragraaf 4.9).
Hittestress
De geplande nieuwbouw is goed geïsoleerd conform de huidige bouwnormen. Daarmee voldoen de woningen aan de toegenomen koelbehoefte die kan ontstaan als een gevolg van hittestress. Daarbij zal het projectgebied rondom de woningen zo groen mogelijk worden ingericht en met zo min mogelijk verharding, ter voorkoming van hittestress.
Droogte
Ter plaatse van het projectgebied kan een hoger neerslagtekort verwacht worden. Dit heeft gevolgen voor de grondwaterstanden en droogtegevoeligheid van het gebied. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en nabij af te voeren, blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. De kans op een natuurbrand is bij langdurige droogte in de toekomst gelijk aan de huidige situatie.
Overstroming
De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat het plangebied op enige afstand van de Waal en Maas ligt. Mochten ergens de dijken bezwijken, is er slechts een kleine kans (1/300 tot 1/3.000 jaar) dat het plangebied overstroomt.
Wettelijk kader
In paragraaf 5.1.4 van het Bkl wordt het wettelijk kader voor het beschermen van de gezondheid en het milieu gegeven. In deze paragraaf worden instructieregels gegeven voor luchtkwaliteit (paragraaf 5.1.4.1), geluid (paragraaf 5.1.4.2 en 5.1.4.3), trilling (paragraaf 5.1.4.4), bodem (paragraaf 5.1.4.5) en geur (paragraaf 5.1.4.6).
Planspecifiek
In hoofdstuk 4 wordt per milieuaspect ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op gezondheid en milieu. Gezondheid heeft onder meer betrekking op de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit, (water)veiligheid en bodem. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat voor de onderzochte aspecten, door het treffen van maatregelen, een gezonde fysieke leefomgeving kan worden gewaarborgd. Daarmee is dit in lijn met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Het bevoegd gezag zal per specifiek geval na moeten gaan of er sprake is van een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn.
Beoordeling of een M.e.r. procedure of beoordeling plaats moet vinden volgt uit Bijlage V van het Omgevingsbesluit.
Planspecifiek
Staande jurisprudentie geeft aan dat woningbouw tot en met 11 woningen niet als stedelijk ontwikkelingsproject aangemerkt kan worden. Aangezien met dit initiatief meer dan 11 woningen worden gerealiseerd, is een m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 19. Uit de beoordeling komt naar voren dat aanzienlijke milieueffecten kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Het TAM-IMRO omgevingsplan is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) voor gemeenten die in de beginperiode van de Omgevingswet om enige reden nog niet in staat zijn om een omgevingsplan in STOP/TPOD op te stellen of te wijzigen. De TAM is primair bedoeld om urgente gebiedsontwikkeling te kunnen blijven faciliteren. Kort gezegd houdt TAM-IMRO omgevingsplan in dat de oude IMRO-standaard voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet (nieuw juridisch kader, oude techniek).
Hoewel onderhavig initiatief gebruik maakt van bestaande techniek, wordt juridisch wel voldaan aan de regels van de Omgevingswet. De regels en verbeelding van voorliggend TAM-omgevingsplan zijn dan ook opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding bij het plan. Dit plan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan in die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan [een hoofdstuk 22g] wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van [hoofdstuk 22g] van het omgevingsplan Druten.
Dit plan komt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de regels staat de verhouding tot de rest van het tijdelijke omgevingsplan (zie artikel 1.2 en 1.3).
Onderhavig initiatief kent de volgende functies:
Wonen
Deze gronden zijn bedoeld voor wonen, vrije beroepen, tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de functie 'Wonen' zijn bouwvlakken opgenomen met daarin de bij de beoogde woningen behorende typologieën en maatvoeringen. Voor de woningen gelegen aan de Bikkeldam is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen, ten behoeve van een verspringende voorgevelrooilijn. Dit sluit aan bij de bestaande kenmerken van het bebouwingslint.
Groen
Deze gronden zijn onder meer bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ter plaatse toegestaan.
Tuin
Deze gronden zijn onder meer bedoeld voor tuinen, erven en verhardingen bij de woningen. Ook parkeer- en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn hierbinnen mogelijk.
Verkeer
Deze gronden zijn onder meer bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Water
Deze gronden zijn onder meer bedoeld voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder ook de voorzieningen voor waterberging en watergangen. Ter plaatse van deze functie zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Overig
Het plan voorziet in regels ten behoeve van de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden.
Het kostenverhaal is het door de overheid verhalen van kosten op een initiatiefnemer. Het gaat over overheidskosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen. Bijvoorbeeld kosten voor het wijzigen van het omgevingsplan en het aanleggen van openbare voorzieningen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het exploitatieplan komen te vervallen. Het publiekrechtelijk kostenverhaal is daarmee geïntegreerd in het omgevingsplan, het projectbesluit of de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De overheid (meestal een gemeente) en een initiatiefnemer kunnen een overeenkomst sluiten over kostenverhaal voorafgaand aan het besluit dat de aangewezen activiteit mogelijk maakt: een zogenoemde 'anterieure overeenkomst'. De Omgevingswet biedt daarvoor een grondslag in paragraaf 13.6.2 van de Omgevingswet. Onderdeel van deze overeenkomst is ook dat hier wordt vastgelegd op welke wijze omgegaan wordt met de nadeelcompensatie.
Naast het kostenverhaal kan ook een vrijwillige 'financiële bijdrage gebiedsontwikkeling' worden afgesproken. Dat is een bijdrage voor ontwikkelingen die niet onder het kostenverhaal vallen, maar wel bijdragen aan de kwaliteit van een gebied.
De omgeving is, rekening houdend met de participatiewijzer, op de hoogte gesteld van het plan. Een verslag van de informatieavond is opgenomen in de gebiedsvisie (zie bijlage 1). Hierin is tevens aangegeven welke vervolgstappen zijn ondernomen naar aanleiding van de informatiebijeenkomst.
Het initiatief wordt in het kader van het wettelijk overleg voorgelegd aan de relevante instanties.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, zullen te zijner tijd de resultaten met betrekking tot zienswijzen worden opgenomen.