1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens invulling te geven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost'. Het zuidelijke deel van het nieuwe woongebied Druten-Oost gaat namelijk de komende jaren in ontwikkeling. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wil men de agrarische bestemming van het gebied laten vervallen en wijzigen naar een woonbestemming ten behoeve van de realisatie van maximaal 200 woningen. Voor deze invulling van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk.
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft het zuidelijke deel van het nieuwe woongebied Druten-Oost. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
- aan de noordzijde door de tichelgaten in de centrale waterzone;
- aan de oostzijde door de Waalbandijk en de kwelbergingsvijver aan de Klapstraat;
- aan de zuidzijde door de Van Heemstraweg;
- aan de westzijde door het terrein van RTP Elektrotechniek B.V.
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Druten Oost'. De gemeenteraad van Druten heeft dit bestemmingsplan op 7 juli 2011 vastgesteld. De navolgende afbeelding toont de verbeelding van het geldende bestemmingsplan:
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Landschapswaarden'. Daarnaast is voor het gehele plangebied de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opgenomen. Volgens artikel 18 lid 3 van de planregels van het geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ter plaatse van deze aanduiding de geldende agrarische bestemming, onder voorwaarden, wijzigen in 'Wonen'.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Planconcept
De wijk Druten-Oost is een nieuw woonmilieu dat wordt toegevoegd aan de diverse woonkwaliteiten die Druten reeds kent. Het plan bouwt voort op de meest karakteristieke kenmerken van de locatie. De bijzondere sfeer van de tichelgaten en het omringende groen staat centraal als identiteitsdrager van de nieuwe wijk. Hierdoor is de indeling van de buurten logisch bepaald. Immers, naar de randen van het plangebied, de Waalbandijk en de Van Heemstraweg, resten ruimten die zich bij uitstek lenen voor de projectie van kleinschalige buurten die naadloos aansluiten bij de ‘dorpse sfeer van Druten’. Door deze buurten zorgvuldig in te passen kunnen waardevolle landschappelijke elementen worden gehandhaafd, waardoor de locatie op natuurlijke wijze verankerd wordt in het omringende landschap en vanzelfsprekend verbonden wordt met de bestaande kern van Druten. In het planconcept wordt onderscheid gemaakt tussen vier verschillende buurten, zie de navolgende afbeelding:
Structuurschets Druten-Oost
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft buurt 4, ten zuiden van de tichelgaten. De woningen in deze buurt bestaan uit rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Appartementen kunnen eventueel als accent worden ingezet. De dichtheid neemt af richting de Van Heemstraweg en de zuidoostgrens van het plangebied.
2.2 Beeldkwaliteit
Tegelijk met het opstellen van de verkaveling wordt voor het plangebied een beeldkwaliteitplan gemaakt. Hierin wordt de gewenste architectonische uitstraling van de buurt vastgelegd. Het beeldkwaliteitplan wordt voor de vaststelling om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voorgelegd.
2.3.1 Ontsluiting
De hoofdentree van de wijk Druten-Oost voor auto's is in de vorm van een rotonde aan de Van Heemstraweg gesitueerd. Deze ontsluiting takt aan op een ring rondom het groen-blauwe hart van de wijk, de tichelgaten. Vanaf deze ring zijn de verschillende buurten te bereiken. Alle wegen vanaf de ring zijn secundair. Voor het langzaam verkeer zijn er meerdere ontsluitingen naar buiten. Ter plaatse van het plangebied is er een langzaam verkeersontsluiting in de zuidoosthoek richting de (bushaltes aan de) Van Heemstraweg. Deze ontsluiting kan, indien nodig, als calamiteitenontsluiting dienen. Navolgende afbeelding toont een schematische weergave van de toekomstige ontsluiting.
Schematische weergave ontsluiting
2.3.2 Parkeren
Het parkeren gebeurt zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte. Als de kavelindeling het mogelijk maakt moet parkeren op eigen terrein worden ingepast. Het heeft de voorkeur twee auto’s naast elkaar op eigen terrein te kunnen plaatsen. Volgens de Nota parkeernormen van de gemeente mag dit worden gerekend als twee theoretische parkeerplaatsen. Als dit niet mogelijk is kunnen er twee opstelplekken achter elkaar worden gesitueerd. Dit zijn dan 1,3 theoretische parkeerplaatsen. Het parkeren in de openbare ruimte is afhankelijk van het aantal en type woningen in de straat. Hoe meer rijwoningen, hoe meer parkeergelegenheid er in de openbare ruimte moet worden gemaakt. De voorkeur gaat uit naar ofwel enkelzijdig haaksparkeren danwel langsparkeren aan één of twee zijden van de weg. Indien er grote concentraties parkeren nodig zijn kunnen er parkeerhoven of -koffers worden gemaakt. Dit is voornamelijk nodig bij appartementen en locaties met veel rijwoningen. De parkeerhoven of -koffers moeten in de directe nabijheid van de parkeerbehoefte liggen. Aan de rondweg rondom de tichelgaten mag geen haaksparkeren worden gesitueerd, alleen langsparkeren is hier toegestaan. Dit in verband met de verkeersveiligheid.
3 Beleidskader
Voor de beschrijving van het beleidskader wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Druten - Oost'. Hierin is het beleidskader reeds uitputtend beschreven en is aangetoond dat de ontwikkeling binnen randvoorwaarden beleidsmatig aanvaardbaar is. Daarnaast stelt artikel 8.2.2, lid 2, onder a van de Omgevingsverordening Gelderland het volgende: 'Onder bestaande rechten worden verstaan: een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voorzover dat plan onherroepelijk is, danwel voorzover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend'. Op basis van dit artikel kan de ontwikkeling van woningen in het plangebied, opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het onherroepelijke bestemmingsplan 'Druten - Oost', gezien worden als een bestaand recht. Desalniettemin dient voorliggend wijzigingsplan en de hierin opgenomen woningbouwontwikkeling, aanvullend op het reeds beschreven beleid, nog wel getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:
- er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Ten behoeve van de ladder voor duurzame verstedelijking is een ladderonderbouwing opgesteld, zie bijlage
1. In deze onderbouwing wordt geconcludeerd dat de realisatie van woningen in het zuidelijk deel van het bestemmingsplan Druten-Oost voldoet aan alle treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De realisatie van 200 woningen in het plangebied in de periode 2018 tot en met 2024 (gemiddeld circa 30 woningen per jaar) sluit aan op zowel de actuele kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte in de gemeente Druten.
De realisatie van woningen in het zuidelijk deel van het bestemmingsplan Druten-Oost valt niet binnen bestaand stedelijk gebied, echter er zijn geen realistische alternatieven om (grote) aantallen nieuwbouwwoningen binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken naast de lopende herstructurering van Druten-West. Tot slot is de locatie multimodaal ontsloten en daarmee op meerdere manieren te bereiken.
De ladderonderbouwing is afgestemd met de gemeenten Beuningen, West Maas en Waal, Wijchen en Nijmegen.
4 Haalbaarheid
In artikel 18 lid 3 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze bevoegdheid kan het bevoegd gezag, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied', het plan wijzigingen in de bestemming 'Wonen' in de vorm van gestapelde en grondgebonden woningen met de bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
- er ten hoogste 200 woningen mogen worden gebouwd;
- de bouwhoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 12 m;
- de bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 18 m;
het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning mag ten hoogste bedragen:
- 70 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1.000 m²;
- 100 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m²;
- eveneens zijn toegestaan tuinen, erven, groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst, verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen met bijbehorend straatmeubilair en sirenemasten en nutsvoorzieningen.
Toetsing aan de voorwaarden
In het kader van het wijzigen van de vigerende agrarische bestemming naar de bestemming ‘Wonen’ is er getoetst aan de hiervoor genoemde voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid:
- Op de verbeelding van voorliggend wijzigingsplan is een maximum aantal woningen van 200 opgenomen. Met de bijbehorende regels wordt daarmee geborgd dat in het plangebied niet meer dan 200 woningen gerealiseerd mogen worden.
- In artikel 5 lid 2.2 sub e van de regels van voorliggend wijzigingsplan is bepaald dat de maximum bouwhoogte van grondgebonden woningen 12,0 m bedraagt.
- In artikel 5 lid 2.2 sub f van de regels van voorliggend wijzigingsplan is bepaald dat de maximum bouwhoogte van gestapelde woningen 18,0 m bedraagt.
- In artikel 5 lid 2.3 sub c van de regels van voorliggend wijzigingsplan is bepaald dat het gezamenlijke maximum oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning 70 m² bedraagt voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1.000 m² en 100 m² voor bouwpercelen groter dan 1.000 m².
- In artikel 5 lid 1 van de regels van voorliggend wijzigingsplan is opgenomen dat de gronden in het plangebied, naast woningen, ook bestemd zijn voor wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair en hondenuitlaatplaatsen.
5.1 Vormvrije mer-beoordeling
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval slechts om maximaal 200 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met vormvrij wordt hier bedoeld dat er geen procedurevereisten voor zijn. Er gelden wel inhoudelijke vereisten voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, ecologie en spuithinder, in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
2. In dit bodemonderzoek is het plangebied onderverdeeld in twee deelgebieden, zie de volgende afbeelding.
Deelgebieden bodemonderzoek
Navolgend worden per deelgebied de belangrijkste resultaten weergegeven.
Deelgebied A
Erfgedeelte (groen omkaderde gebied)
De kleiige bovengrond blijkt plaatselijk matig verontreinigd met DDE en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik, lood, nikkel, zink, PAK, PCB en diverse overige organochloorbestrijdingsmiddelen.
Erfgedeelte, opslagplaats bestrijdingsmiddelen
De kleiige bovengrond blijkt licht verontreinigd met alfa-endosulfan, drins (som), DDD, DDE en DDT.
Erfgedeelte, aanmaakplaats bestrijdingsmiddelen
De zandige bovengrond blijkt matig verontreinigd met DDT en licht verontreinigd met alfa-endosulfan, DDD en DDE. De kleiige bovengrond blijkt licht verontreinigd met DDD, DDE en DDT.
Voormalige boomgaarden
De uiterst puinhoudende zandlaag (boring 36) blijkt ten hoogste licht verontreinigd met kobalt, molybdeen en PAK. De kleiige bodemlaag van 0,0-0,3 m-mv blijkt voor wat betreft de parameters van het standaardpakket plaatselijk licht verontreinigd met kwik. In de kleiige bodemlaag van 0,3 tot 0,6 m-mv blijken voor wat betreft de parameters van het standaardpakket lichte verontreinigingen met kobalt, nikkel en PAK.
Voorgaande laat zien dat de locatie verontreinigd is met het bestrijdingsmiddel DDT en de afbraakproducten DDD en DDE. De oorzaak van de verontreiniging met bestrijdingsmiddelen is het voormalig gebruik van de locatie als boomgaard. Met betrekking tot de aanwezigheid van deze verontreiniging is door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen een advies opgesteld, waarin de mogelijkheden worden besproken om woningbouw op de locatie te realiseren in relatie tot de verontreiniging, zie bijlage
3. Navolgend worden de belangrijkste punten uit dit advies weergegeven.
In het onderzoek is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ grond boven de Interventiewaarde). Wel is op twee plaatsen een overschrijding van de interventiewaarde gemeten (boring 45 en 49). Deze twee locaties met overschrijdingen worden ontgraven en afgevoerd naar een erkende verwerker.
Uit de uitgevoerde onderzoeken en beoordelingen is gebleken dat de verhoogde waarden aan DDT, DDD en DDE niet leiden tot verhoogde risico’s bij het gebruik van de locatie voor woondoeleinden (Risicotoolbox 2010). Bij het uitvoeren van een nieuwe beoordeling met de Risicotoolbox (2017) blijkt dat ook bij andere gevoelige gebruikstypen (moestuin, speelplaats voor kinderen) geen verhoogde risico’s aanwezig zijn. Waar zich wel problemen voor doen is bij de verspreiding en toepassing van grond binnen en buiten het plangebied. Op basis van de huidige Bodemkwaliteitskaart (BBK) en de Nota bodembeheer is grondverzet in deellocatie A namelijk niet toegestaan, omdat (voormalige) boomgaarden volgens de Nota bodembeheer zijn uitgesloten van de Bodemkwaliteitskaart.
Voor het probleem met hergebruik/grondverzet van de licht verontreinigde bovengrond van deellocatie A zijn vier oplossingsmogelijkheden onderzocht:
- ontgraven verontreinigde grond;
- leeflaag aanbrengen;
- op-en-nabij regeling;
- beleid opstellen op basis van het gebiedsspecifieke kader, met lokale maximale waarden.
Onderstaande tabel toont beknopt de voor- en nadelen van de verschillende oplossingsmogelijkheden.
Oplossingsrichting | Kosten | Risico's voor bewoners | Uitvoerbaarheid |
1. ontgraven verontreinigde grond | Hoog | Geen | Goed |
2. leeflaag aanbrengen | Hoog | Aanvaardbaar | Goed |
3. op-en-nabij regeling | Laag | Aanvaardbaar | Slecht |
4. beleid opstellen op basis van het gebiedsspecifieke kader, met lokale maximale waarden | Laag | Aanvaardbaar | Goed |
Gezien voorgaande zal voor deelgebied A van plangebied Tichellande op basis van het gebiedsspecifieke kader beleid worden opgesteld, waarbij voor de locatie lokale maximale waarden kunnen worden vastgesteld. Het is de bevoegdheid van de gemeenteraad om dit beleid vast te stellen.
Deelgebied E
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
5.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof, namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 200 woningen in het zuidelijke deel van het nieuwe woongebied Druten-Oost. De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang (<1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. De ontwikkeling heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2014 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. In de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Achtergrondconcentraties fijnstof en stikstofdioxide (2014)
5.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Een woning wordt in de Wet geluidhinder gezien als een geluidsgevoelige functie. Gezien de ligging van de nieuwe woningen binnen de geluidszone van de Van Heemstraweg en de Waalbandijk - Klapstraat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. Navolgend worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Van Heemstraweg
Als gevolg van het verkeer op de Van Heemstraweg (in 2027, groeiprognose 1% per jaar) is op de randen van het plangebied een maximale geluidsbelasting (Lden) berekend van 58 dB (zonder geluidreducerend wegdek). Voor circa 50% van het zuidelijke plandeel wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er zal voor maximaal 100 woningen een ontheffing voor een hogere grenswaarde verleend moeten worden met een maximum van 58 dB. Dit aantal woningen lijkt hoog, maar hierbij hoort een kanttekening. Bij de doorrekening van de geluidsbelasting is de afschermende werking van de nog te realiseren woningen niet meegenomen in het geluidsmodel, omdat nog niet bekend is waar en hoe de woningen gesitueerd worden. Daarmee is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van een worstcase scenario. In de praktijk zal het aantal woningen welke een hogere geluidsbelasting ondervindt aanzienlijk lager uitvallen.
De eerstelijnsbebouwing zorgt (deels) voor de afscherming van geluid door verkeer voor de achterliggende woningen. Voor de eerstelijnswoningen betekent dit dat een geluidwering van ca. 30 dB nodig zal zijn. Een dergelijke gevelwering is technisch haalbaar. De standaard gevelweringen zijn echter niet voldoende om een dergelijke geluidwering te halen. Er zal bij de nadere uitwerking van de woningbouwplannen dus rekening moeten worden gehouden met het feit dat er maatregelen (geluidwering) getroffen moeten worden om een goed woon- en leefklimaat te kunnen borgen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal moeten blijken op welke wijze de vereiste gevelwering wordt gehaald.
Hoofdontsluitingsweg plangebied
Op de hoofdontsluitingsweg, die buiten het plangebied ligt, zullen circa 2.700 bewegingen (per etmaal) plaats gaan vinden. De 48 dB- contour ligt dan op 25 meter uit de wegas. Binnen het plangebied zal het aantal verkeersbewegingen minder zijn. Naar verwachting zal echter niet voor alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden voldaan. Maximaal circa 1.200 bewegingen zullen zijn te verwachten op de eerste wijkontsluitingsweg. De 48 dB contour ligt dan op circa 12 meter. Hierbinnen kunnen nog woningen gerealiseerd worden. Op 6 meter is de geluidbelasting ca. 51 dB (56 dB exclusief correctie). De standaard-eisen uit het Bouwbesluit (waaronder minimaal 20 dB gevelwering) zullen over het algemeen voldoende zijn om een binnenniveau van 33 dB te halen en daarmee een goed woon- en leefklimaat te borgen. Bij de nadere uitwerking van de woningbouwplannen zal hier wel rekening mee moeten worden gehouden.
Cumulatie
Bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat moet de cumulatieve geluidbelasting van de Van Heemstraweg en de hoofdontsluitingsweg van het plangebied betrokken worden. Gezien het feit dat de 48 dB-contour van de hoofdontsluitingsweg op circa 25 meter uit de wegas ligt en de afstand van de grens van het plan tot de te verwachten ligging van de hoofontsluitingsweg groter is, zal de Van Heemstraweg bepalend zijn voor de benodigde gevelwering.
Voor het borgen van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied zijn in de regels van voorliggend wijzigingsplan regelingen opgenomen met betrekking tot de afstand van woningen tot de wegas van de Waalbandijk en de hoofdontsluitingsweg.
5.2.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige functies, zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat een (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van (bestaande) bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven, alsook een goed woon- en leefklimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost' is voor de ontwikkeling van geheel Druten-Oost onderzoek gedaan naar bedrijven en milieuzonering, zie bijlage
5. Uit dit onderzoek volgt dat op basis van SBI-codes een aantal bedrijven een knelpunt kan vormen voor de ontwikkeling van Druten-Oost. Enkele milieuhindercontouren reiken namelijk tot in het ontwikkelingsgebied. Nader onderzoek (zie eveneens de eerder genoemde bijlage) naar de milieuhindercontouren op basis van de AMvB's wijst echter uit dat geen van de bedrijven een milieuhindercontour heeft die tot de nieuwe woningen in het gebied reikt.
Bij de beoordeling van de bedrijven door Tauw is voor het bedrijf aan de Van Heemstraweg 47, RTP, uitgegaan van een categorie 2-bedrijf. Dit bedrijf dient echter aangemerkt te worden als een categorie 3.2-bedrijf, zoals blijkt uit een latere beoordeling door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Dergelijke bedrijven hebben voor het aspect geluid een richtafstand van 100 meter. Hiermee kan het bedrijf RTP van negatieve invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen en daarmee een goede ruimtelijke ordening in de weg staan. Indien niet voldaan kan worden aan de richtafstanden dient het bedrijf nader beschouwd te worden in het kader van het Activiteitenbesluit. Immers bij de dagelijkse werkzaamheden dient het bedrijf te voldoen aan de hierin opgenomen voorwaarden, waaronder voorwaarden omtrent het geluid. In het Activiteitenbesluit zijn voorwaarden opgenomen die gerelateerd zijn aan geluidsgevoelige objecten van derden. Voor het bedrijf RTP is de maatgevende woning de woning aan de Van Heemstraweg 49. De kortste afstand tot deze woning bedraagt 15 meter. In het kader van de milieumelding is de bedrijfsvoering van RTP beschouwd in relatie tot deze woning. Uit het advies van het Regionaal Milieubedrijf (d.d. 3 november 2004) blijkt dat de inrichting een electrotechnisch installatiebedrijf is. Een deel van het personeel werkt niet in het pand aan de Van Heemstraweg. Zij installeren op locatie electrotechnische installaties. Het overige deel van het personeel is werkzaam in het kantoor, de werkplaats waar panelen worden gemaakt of in het magazijn.
De belangrijkste geluidsbronnen binnen deze inrichting zijn transportbewegingen van bestelbusjes, personenauto's en vrachtwagens. De werkzaamheden vinden plaats in de dagperiode. De inrichting ligt net buiten de bebouwde kom, aan de doorgaande weg naar Druten. De werkzaamheden van de inrichting vinden overdag plaats. De transportbewegingen van en naar de inrichting bestaan voornamelijk uit eigen busjes. Omdat de geluidsrelevante aspecten enkel de transportbewegingen betreffen en deze in de dagperiode plaatsvinden, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het inrichtingsplan voor het plangebied voorziet in de aanleg van de hoofdontsluitingsweg, een watergang ten oosten van deze hoofdontsluitingsweg (met aan weerszijden een berm) en een erfontsluitingsweg parallel aan de watergang. Hierdoor is de afstand van de nieuw te realiseren woningen tot de bedrijfsbebouwing van RTP circa 55 meter. Indien uitgegaan zou worden van een zogenaamd ‘gemengd gebied’ kan de richtafstand van 100 meter teruggebracht worden tot 50 meter en wordt voldaan aan de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering. Voor de beoordeling van de bedrijfsactiviteiten van RTP is het aspect geluid maatgevend. Tichellande ligt in de nabijheid van de Van Heemstraweg. De Van Heemstraweg is een 60 km weg met een relatief hoge wegintensiteit. Gezien deze ligging en omstandigheden kan het plangebied voor wat betreft het aspect geluid gekenmerkt worden als een zogenaamd 'gemengd gebied'. Daarmee kan uitgegaan worden van de richtafstand van 50 meter, waarmee geconcludeerd kan worden dat er voor de nieuw te realiseren woningen in relatie tot de omliggende bedrijvigheid sprake is van een goed woon- en leefklimaat, maar ook dat de omliggende bedrijven niet gehinderd worden in hun bedrijfsvoering.
Richtafstanden geven slechts een eerste indicatie over de menging van functies. Nu RTP reeds voor de woning aan de Van Heemstraweg 49 moet voldoen aan de eisen van het Actviteitenbesluit, kan aangenomen worden dat ook voor de beoogde nieuwe woningen voldaan zal worden aan de vereisten uit het Actviteitenbesluit en er daarmee bij de nieuw te realiseren woningen een goed woon- en leefklimaat ontstaat.
Wanneer het nu zittende bedrijf zou vertrekken wordt de geluidsruimte voor een nieuw bedrijf bepaald door de maatgevende woning(en); naast de aanwezige en maatgevende woning op 15 meter, zijn de huidige al gerealiseerde woningen in het gebied Tichellande op kleinere afstanden gesitueerd dan 55 meter van de bedrijfslocatie. Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe woningbouw, voortkomend uit dit wijzigingsplan, geen verdere inbreuk maakt op de gebruiksmogelijkheden van de locatie.
5.2.5 Externe veiligheid
De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en door risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. De volgende risicobronnen hebben invloed op het bestemmingsplan gebied:
- LPG tankstation Croonen, Van Heemstraweg 40;
- De Waal.
Toetsing aan Plaatsgebonden risico (PR)
Onder het PR wordt verstaan de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen van die bron. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden (PR*10-6) als toetsingswaarden aangegeven voor kwetsbare objecten en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Daar waar gesproken wordt van een PR contour wordt de PR*10-6 contour bedoeld. De PR contour van beide risicobronnen vallen niet over het plangebied. Het PR vormt dus geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De verantwoording van het groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans weer op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers binnen het invloedsgebied van de beschouwde risicobron. Het groepsrisico dient verantwoord te worden. Voor de verantwoording van het groepsrisico rond bedrijven geldt een ander afwegingskader dan de verantwoording van de risico’s rond transportroutes.
LPG- tankstation Croonen
Bij een explosie van een tankauto met LPG bij Croonen aan de Van Heemstraweg 40 kunnen er slachtoffers vallen binnen het plangebied. Het invloedsgebied (150 meter) van het LPG tankstation ligt slechts voor een klein deel over het plangebied, zie de volgende afbeelding.
Risicocontouren LPG-tankstation
Omdat er door het nieuwe plan in het invloedsgebied een verdichting ontstaat van het aantal objecten waarin mensen kunnen verblijven is er op grond van het Bevi een groepsrisicoverantwoording noodzakelijk. Ook dient er getoetst te worden aan de Circulaire LPG.
Binnen een deel van het invloedsgebied worden woningen gerealiseerd. In het nieuwe plangebied is de dichtheid van woningen nu nul en gaat deze naar ongeveer 40 woningen per hectare. Om het effect op het groepsrisico in beeld te brengen is een berekening uitgevoerd met de LPG rekentool, zie bijlage
6. Onderstaande figuur geeft het groepsrisico weer van de nieuwe situatie na de planontwikkeling. Duidelijk is te zien dat het groepsrisico nog ver onder de oriëntatiewaarde blijft. Maatregelen ter reductie van het risico van de inrichting liggen gezien het beperkte risico niet voor de hand. De doorzet van het LPG tankstation is al vastgezet op maximaal 500 m³ per jaar en is derhalve al minimaal. Ook maatregelen in de overdrachtssfeer en bij de nieuw te bouwen woningen zijn niet effectief. Gezien het feit dat de dichtheid van het aantal woningen vastligt is een verdere beperking van het groepsrisico niet noodzakelijk.
In de circulaire LPG tankstations (29-6-2016) wordt het bevoegd gezag gevraagd tevens te toetsten aan de effectafstand van 60 meter vanaf het vulpunt (voor het brandscenario) en een afstand van 160 meter vanaf het vulpunt (voor het explosie-scenario). Hierbij is het streven om zeer kwetsbare objecten buiten de 160 meter contour te houden en kwetsbare objecten buiten de 60 meter contour. Aan beide eisen wordt in het nieuwe plan voldaan.
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Uit de analyse van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (vrgz) blijkt dat bij het LPG-tankstation Croonen calamiteiten denkbaar zijn met zeer grote effecten. De kansen op een dergelijke calamiteit zijn echter zeer klein. Het zwaarste en maatgevende scenario is het optreden van een BLEVE[1] naar aanleiding van een brand waarbij een LPG-tankwagen betrokken is. Het effect van een BLEVE zal reiken tot het plangebied.
Bestrijdbaarheid
De mogelijkheden voor de rampenbestrijding zijn naar verwachting voldoende indien lossende LPG-tankwagens zijn voorzien van een hittewerende bekleding. In dat geval zal het maatscenario pas optreden na minimaal 75 minuten, hetgeen het handelingsperspectief vergroot voor de hulpdiensten om een zogenaamde warme BLEVE te voorkomen. Bovendien levert het tijdswinst op voor de ontruiming van de omgeving bij een dreiging van dit scenario.
De hulpdiensten zullen zich richten op het voorkomen van een dreigende BLEVE. Hiervoor is de inzet van minimaal twee blusvoertuigen noodzakelijk. Naar verwachting zijn deze binnen 15 minuten na alarmeringen plaatse. In de directe omgeving van het LPG-vulpunt is voldoende direct bruikbaar blus-/koelwater beschikbaar.
Zelfredzaamheid
Het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om direct van de risicobron weg te vluchten. Dit is overigens ook het handelingsperspectief dat de VRGZ adviseert aan burgers. Echter actieve risicocommunicatie kan de zelfredzaamheid van bewoners vergroten en positief bijdragen aan het handelingsperspectief bij een calamiteit.
De mogelijkheden voor de zelfredzaamheid van burgers worden beperkt doordat alarmering van personen via het landelijk sirenenetwerk niet gegarandeerd hoorbaar is. NL-Alert zal naar verwachting op termijn de waarschuwings- en alarmeringsfunctie van het landelijke sirenenetwerk overnemen.
Conclusie
Door de burgers binnen het effectgebied door middel van risicocommunicatie voor te lichten over de risico’s van een LPG tankstation, zal dit bijdragen aan een juiste gevaarsinschatting.
De Waal
De Waal is een rivier waar veel gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. Een klein deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Waal. Gezien de afstand van het plangebied tot de Waal (ongeveer 1000 meter) is er alleen een zeer kleine kans op een gifwolk die het plangebied kan bereiken. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Druten valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Algehele conclusie
Op grond van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
5.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
5.3.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
5.3.2 Beleid Waterschap Rivierenland
Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toegetreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren. Bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Voor het stedelijk gebied hanteert het waterschap een vrijstelling voor 500 m² toename van verhard oppervlak waarbij compensatie niet noodzakelijk is.
5.3.3 Gemeentelijk beleid
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017
In december 2009 is de nieuwe Waterwet in werking getreden. In deze wet en de Wet milieubeheer zijn drie gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater geregeld. De gemeentelijke invulling van deze zorgplichten gebeurt door het opstellen van een vGRP. In het vGRP wordt naast de gebruikelijke inhoud van een GRP tevens inhoud gegeven aan de nieuwe zorgplichten van de gemeente: de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. Tevens komt de samenhang met stedelijk oppervlaktewater meer en meer aan bod. De gemeenten Druten, Beuningen en West Maas en Waal hebben het initiatief genomen om samen het vGRP op te stellen. Hierbij is een tweedeling gemaakt in de rapportage. In het overkoepelende rapport zijn de gezamenlijke beleidsuitgangspunten en het toetsingskader uitgewerkt. Het overkoepelende beleid is voor elke gemeente vervolgens afzonderlijk uitgewerkt in een gemeentelijk deelrapport.
De gemeenten Beuningen, Druten en West Maas en Waal streven een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Ten opzichte van het in het verleden gevoerde rioleringsbeleid is er voor de afvalwaterzorgplicht sprake van een koerswijziging. In de afgelopen 10 tot 15 jaar heeft het accent voor deze zorgplicht gelegen bij de sanering van lozingen in het buitengebied en het terugdringen van de vuiluitworp vanuit het rioolstelsel (uitvoering van de zogenaamde basisinspanning). In de afgelopen tien jaar is er mede door de grote aandacht die er is geweest voor het buitengebied en het uitvoeren van de basisinspanning minder aandacht geweest voor een gestructureerde onderbouwing en uitvoering van het rioleringsbeheer, het uitvoeren van onderhoud en het planmatig onderbouwen van rioolvervangings- en rioolrenovatieprojecten. De laatste jaren is dit aspect al sterk aan het verbeteren.
De volgende aandachtspunten worden door elke gemeente van belang geacht om verder invulling te kunnen geven aan de afvalwaterzorgplicht:
- verder structureren operationeel beheer;
- het verder inrichten en uitvoeren van metingen om het (hydraulisch en) milieutechnisch functioneren in de praktijk te monitoren;
- verbeteren functioneren mechanische riolering;
- opstellen incidentenplan.
De gemeenten Beuningen, Druten en West Maas en Waal streven in het beheergebied een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen.
Alle drie de gemeenten hebben de afgelopen jaren stappen gezet om het hemelwaterbeleid en de uitvoering daarvan vorm te geven. Gedurende de afgelopen jaren zijn er veel projecten uitgevoerd waarbij hemelwater is afgekoppeld. Momenteel is een aantal afkoppelprojecten in uitvoering en in voorbereiding. Voor de wettelijke
invulling van de hemelwaterzorgplicht is het van belang dat de taakopvatting van de gemeenten verder in de praktijk wordt gebracht, onder andere via het instrument van de watertoets.
De volgende aandachtspunten worden door de gemeenten van belang geacht om verder invulling te kunnen geven aan de hemelwaterzorgplicht:
- verder structureren beheertaken hemelwatervoorziening;
- beter verankeren van de watertoets in werkprocessen van de gemeenten en aandacht geven aan effecten van klimaatverandering;
- kennis opdoen over opsporen foutaansluitingen / pilot(s) uitvoeren.
Grondwater en grondwaterstanden mogen geen aanleiding zijn tot structurele overlast met nadelige gevolgen. De gemeenten dragen zorg voor het in openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Eén en ander voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort.
Bij alle drie de gemeenten is er periodiek sprake van hoge grondwaterstanden en lokale grondwateroverlast als gevolg van kwelstromingen door hoge waterstanden op de rivieren. Hiervoor zijn in de loop van de tijd op sommige locaties drainagenetwerken aangelegd.
De volgende aandachtspunten worden door de gemeenten van belang geacht om verder invulling te kunnen geven aan de grondwaterzorgplicht:
- inrichten en optimaliseren grondwatermeetnet;
- beheer drainage voorzieningen.
De gemeenten Beuningen, Druten en West Maas en Waal streven samen met het Waterschap Rivierenland naar een zo goed mogelijke kwaliteit van het stedelijke oppervlaktewater en de kwantitatieve verdeling daarvan. In eerste instantie is het waterschap verantwoordelijk voor de kwaliteit van het stedelijke oppervlaktewater. De gemeente kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren door onder andere haar invloed op locaties en werking van riooloverstorten en de vormgeving van (nieuw) stedelijk oppervlaktewater.
Op het gebied van oppervlaktewater gaan de gemeenten en het waterschap in de komende planperiode aan de slag met de volgende aandachtspunten:
- optimaliseren oppervlaktewatersysteem in relatie tot waterkwantiteitsaspecten;
- optimaliseren oppervlaktewatersysteem in relatie tot waterkwaliteitsaspecten;
- beheer oppervlaktewatersysteem in de woonkernen (inclusief duikers en overkluizingen).
SamenwerkingHet landelijk feitenonderzoek Waterketen heeft laten zien dat de autonome kostenstijging in de (afval)waterketen tot 2020 vrijwel tot staan gebracht kan worden door de doelmatigheid te vergroten. Belangrijke mechanismen hierbij zijn het bundelen van kennis en capaciteit en het verder professionaliseren van werkprocessen. De bevindingen uit het feitenonderzoek staan centraal in het Bestuursakkoord Water (2011).
De afspraken uit het landelijk Bestuursakkoord Water gaan uit van een besparing van 380 miljoen euro per jaar in 2020 voor de gehele afvalwaterketen. Deze besparingen zijn gebaseerd op het feitenonderzoek doelmatig beheer waterketen dat door de waterketenpartners (drinkwaterbedrijven, gemeenten, waterschappen, provincies en rijk) is uitgevoerd. De uitkomsten zijn in het bestuursakkoord bekrachtigd.
Het initiatief ligt nu bij de regio’s om via regionale feitenonderzoeken een begin te maken met het verzilveren van de beoogde doelmatigheidswinst. De gemeenten Druten en Beuningen participeren in het regionale feitenonderzoek van de stadsregio Arnhem-Nijmegen. De gemeente West Maas en Waal neemt deel aan het samenwerkingsverband “Netwerk Waterketen regio Rivierenland (NWrR).
De samenwerking tussen de gemeenten Druten, Beuningen en West Maas en Waal is mede een uitvloeisel van bovengenoemde ontwikkeling. De komende jaren zal deze samenwerking verder worden ingevuld voor acht gezamenlijke projecten.
In het kader van het planproces is er tevens overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland met als doel de samenwerkingsmogelijkheden met het waterschap te onderzoeken.
5.3.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze paragraaf is de watertoets opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van het bestemmingsplan ‘Druten-Oost’ is voor de ontwikkeling van de wijk een waterhuishoudkundig plan opgesteld, bestaande uit de rapportages van Tauw (Aanvullend geohydrologisch onderzoek d.d. 29 april 2008) en BOOT organiserend ingenieursburo BV (Waterhuishoudkundig plan d.d. 11 juni 2010). Na de vaststelling van dit bestemmingsplan is de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied echter aangepast. Hierdoor heeft de Ontwikkelingsmaatschappij Druten-Oost CV, in overleg met het Waterschap Rivierenland, het eerder goedgekeurde waterhuishoudkundig plan bijgesteld (BOOT organiserend ingenieursburo BV, Waterhuishoudkundig plan ‘Ontwikkeling Druten-Oost’ te Druten d.d. 15 mei 2012). In dat rapport worden de uitgangspunten en ontwerpcriteria ten aanzien van de waterhuishouding beschreven. Het (aangepaste) waterhuishoudkundig plan, bestaande uit de rapportages van Tauw (Aanvullend geohydrologisch onderzoek d.d. 29 april 2008) en BOOT organiserend ingenieursburo BV (Waterhuishoudkundig plan d.d. 15 mei 2012), is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (zie bijlage
7). Per brief van 11 juni 2012, kenmerk 201200177/189567, heeft het Waterschap Rivierenland met dit plan ingestemd.
Uit genoemd (bijgesteld) rapport en de onderliggende berekeningen (van Tauw) blijkt onder andere, dat de te realiseren retentievoorzieningen binnen de gehele wijk (ruim) voldoende zijn gedimensioneerd om aan de kwantitatieve bergingseisen van het waterschap te voldoen. Daarnaast wordt bij de voorgestelde aanleghoogten van het gehele plangebied Druten-Oost, voor zowel de gemiddelde situatie alswel de maatgevende situatie bij hoogwater in de Waal, voldoende ontwatering en drooglegging berekend. Tevens blijkt uit het rapport, dat er door de herinrichting van de Afferdense en Deestse Waarden geen sprake is van kweltoename binnen de gehele planlocatie Druten-Oost.
Een ander belangrijk aspect uit het genoemde rapport is de projectie van woningen en infrastructuur in de beschermingszone van de primaire waterkering (noordzijde planlocatie). Ten behoeve van de stabiliteit en functie van de waterkering dient minimaal buiten het profiel van vrije ruimte te worden gebouwd. Een aantal (bouw)fasen ligt direct tegen of in de huidige beschermingszone van de waterkering. In overeenstemming met het waterschap wordt per fase in de uitwerking rekening gehouden met de dan geldende eisen, zodat met de bouw van de woningen en de aanleg van de hiervoor benodigde voorzieningen de stabiliteit en veiligheid van de primaire waterkering zijn gewaarborgd.
Op een aantal onderdelen is van het waterhuishoudkundig plan afgeweken in overleg met Waterschap Rivierenland. Dit zijn voor woningbouwfase 4 de volgende (vergunde) wijzigingen:
- Aanpassing maaiveldverloop woningbouwfase 4 door gewijzigde inzichten Profiel van Vrije Ruimte;
- Aanpassing diepteligging drainage;
- Toepassing ondergrondse hemelwaterafvoer.
De toepassing van bovenstaande wijzigingen zijn onderzocht op effecten op ontwatering, uitstraling naar omgeving en overige bijeffecten. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in meerdere notities.
Het waterhuishoudkundig plan (K08141-Ro2, d.d. 15 mei 2012) voorzag in Tichellande-Zuid ook in bovengrondse afvoer van hemelwater over maaiveld. Water voerde deels af naar de tichelgaten en deels naar een zuidelijk gelegen wadi. Door voortschrijdend inzicht in het functioneren en de toepassing van ondergrondse afvoer in eerdere fasen wordt afgeweken van dit principe.
Door het aanleggen van een HWA-riool in plandeel zuid ontstaat de kans het gebied met minder gradiënt te ontwikkelen. Door het ophogen van planranden en het verlagen van het centrale deel wordt de drainagebasis deels hoger, en deels lager dan in het waterhuishoudkundig plan. De drainage wordt evenals voorgaande fasen dieper aangelegd dan in het waterhuishoudkundig plan voorgesteld. Door de drainage te voorzien van een overstortdrempel wordt de maximale drainagediepte geminimaliseerd. Hierdoor neemt de aanvullende afvoer van kwelwater minimaal toe. Berging van deze toename is voorzien in de tichelgaten, waarin een ruim overschot aanwezig is in de beschikbaarheid van de berging. Eén en ander is beschreven in de notitie d.d. 3 februari 2017, zie bijlage
8, die als oplegnotitie op het waterhuishoudkundig plan van 15 mei 2012 moet worden gezien.
Onderdeel van laatstgenoemde notitie is een waterbergingsbalans. Uit deze balans kan worden geconcludeerd dat:
- voor het plangebied van het wijzigingsplan is er een compensatiebehoefte van circa 2.182 m³, dit is ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan;
- voor het plangebied van het wijzigingsplan resteert nog 3.470 m³ berging voor de compensatie van de aan te brengen verhardingen en bebouwing ten opzichte van de in totaal aanwezige compensatieruimte van 6.546 m³ voor de hele wijk;
- daarnaast wordt nog circa 550 m3 berging gerealiseerd in de watergang langs de Van Heemstraweg.
Het verhard oppervlak waarmee gerekend is betreft een gelijke inrichting van het wijzigingsplan als in het WHP. Door gefaseerde uitvoering van de bouw kan de inrichting van het plangebied nog wijzigen. Bij wijzigingen van de inrichting zal in beeld gebracht moeten worden of eventuele toename aan verhard oppervlak binnen de kaders van het watersysteem kan worden opgevangen.
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieleding:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingsdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming zijn in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NN) en het Gelders Natuurnetwerk (GN) van belang. Het NN en GN vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NN en GN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten, waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage
9. Conclusie van dit onderzoek is dat er in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiele betekenis voor beschermde soorten. Gedurende de ontwikkeling kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad die overigens in zeer lage dichtheden voorkomt in de directe omgeving. De struiken, ruigtes en oeverzones zijn geschikt als broedlocatie voor algemene zoogdieren, amfibieen, insecten en broedvogels.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 50 meter van het plangebied ligt het Gelders Natuurnetwerk. Ook het Natura2000-gebied Rijntakken ligt op een afstand van 50 meter van het plangebied. In 2007 zijn de effecten van de geplande woningen op dit gebied onderzocht. Op basis van dit onderzoek is voor de ontwikkeling van het gehele gebied ontheffing verleend in het kader van de Natuurbeschermingswet (d.d. 20 maart 2008). Het aspect stikstofdepositie maakte destijds echter geen onderdeel uit van de toetsing. Derhalve is in het kader van voorliggend plan een voortoets stikstof opgesteld, zie bijlage
10. Uit het simulatiemodel is gebleken dat het totale effect van stikstofdepositie niet leidt tot een meldingsplichtige of vergunningsplichtige stikstofdepositie.
Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van woningen op de planlocatie leidt niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
5.5 Archeologie
Het archeologisch erfgoed is in Nederland beschermd door de wet- en regelgeving. In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed, onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan onderzoek naar mogelijke waarden als voorwaarde worden gesteld, zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost' zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Navolgend wordt kort op de verschillende onderzoeken ingegaan.
Allereerst is een bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
11. In dit onderzoek komt naar voren dat zich in het plangebied archeologische waarden zouden kunnen bevinden. Met name het zuidelijke deel van het gebied heeft een hoge archeologische verwachting. Dit geldt vooral voor de periode tussen de IJzertijd en de Middeleeuwen. Ook in het dorp Druten zijn in het verleden vondsten gedaan uit de Romeinse tijd. Daarnaast komen in de nabijheid van het plangebied op meerdere terreinen hoge archeologische waarden voor.
Gezien voorgaande conclusie is vervolgens een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
12. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden in het noordelijke en centrale deel van het gebied geen archeologische vindplaatsen verwacht. In het zuidelijke deel van het gebied zijn oeverwalafzettingen van een stroomgordel aanwezig en worden wel archeologische resten verwacht. In een boring zijn in de top van deze oeverafzettingen indicatoren aangetroffen; aangezien hier onder andere botresten zijn gevonden betreft het hier mogelijk resten van begravingen.
Om de aard, omvang en datering van de resten te bepalen is een aanvullend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage
13. In dit onderzoek zijn drie locaties nader onderzocht. Twee van deze locaties vallen binnen het plangebied van voorliggend wijzigingsplan. De locaties zijn weergegeven op de navolgende afbeelding:
Boorpuntenkaart aanvullend booronderzoek
Locatie 1 (boring 1 t/m 9)
Op basis van het botfragment in boring 9 van het voorafgaande onderzoek werd een grafveld uit de Romeinse tijd verwacht, mede omdat in de (wijdere) omgeving sporen van een nederzetting uit deze periode aanwezig zijn. Uit het aanvullende booronderzoek bleek het niveau waarin het botmateriaal werd aangetroffen in oeverafzettingen van de Waal gelegen te zijn. Deze is vanaf de 4e eeuw tot op heden actief en het materiaal is dus van recentere datum. Boormonster 6 is nog gezeefd, omdat twijfel bestond over de origine van enkele bestanddelen. Deze bleken uit fijn grind, worteltjes, zaden en humusbrokjes te bestaan. Zowel in deze boring als in de overige monsters van het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Locatie 2 (boring 10 t/m 13 en 18)
In vier van de vijf boringen is een jonge oeverwal op een oudere oeverwal met bedding aangetroffen. Het gaat hier dus niet om een rivierduin. In de vijfde boring is waarschijnlijk een restgeul behorende bij het oudere riviersysteem aangetroffen. Archeologische indicatoren waren afwezig.
Op basis van voorgaande onderzoeken bestaan er geen bezwaren tegen de voortgang van de ontwikkeling.
5.6 Spuithinder
Spuit- en teeltvrije zones worden opgenomen om gevoelige objecten (zoals woningen) te beschermen tegen de gezondheidsrisico’s die samenhangen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij fruitteelt en boomteelt. Gebruikelijk is het om een zone aan te houden van 50 meter tussen de gevoelige functie en de teelt waarbinnen niet gespoten en geteeld mag worden.
Spuitzones worden opgenomen als zonering bij teeltactiviteiten. Binnen deze zones zijn geen hindergevoelige functies zoals wonen en recreatie toegestaan. Teeltvrije zones worden opgenomen als zonering bij hindergevoelige functies. Binnen deze zones is het niet mogelijk agrarische fruitteelt en/of boomteelt-activiteiten uit te voeren.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan 'Druten-Oost' ligt over een deel van het plangebied de aanduiding 'milieuzone - spuitzone'. Deze spuitzone betreft een afstand van 50 m ten opzichte van de nabijgelegen boomgaard. Zonder nader milieutechnisch onderzoek wordt een dergelijke afstand noodzakelijk geacht om een voldoende woon- en leefklimaat ter plaatse van nieuwe woonbestemmingen te garanderen.
Ten behoeve van voorliggend wijzigingsplan is het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied beoordeeld vanwege de aanwezigheid van de nabijgelegen agrarische percelen, zie bijlage
14. Het gebruik van de percelen is beschouwd, waarbij beoordeeld is of eventuele drift afkomstig van het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen het woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast.
Op basis van dit onderzoek, toegepast op de lokale situatie van het plangebied, kan geconcludeerd worden dat de aanwezige ruimtelijke scheiding tussen het plangebied en de agrarische percelen afdoende is om een voldoende woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functies binnen het plangebied te waarborgen.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, sub a Wro, dient, op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, sub f Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van het bepaalde in artikel 6.12, lid 2 Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De Ontwikkelingsmaatschappij Druten-Oost C.V. verzorgt de grondexploitatie van Tichellande/Druten-Oost. Deze partij bestaat uit de gemeente Druten en Van Wanrooij Projectontwikkeling B.V. uit Geffen. Laatstgenoemde draagt zorg voor de woningbouw en de verkoop van de woningen.
Alle kosten en eventuele planschadeclaims worden gedragen door de C.V., zodat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Hierdoor is het niet nodig om met de vaststelling van dit wijzigingsplan tevens een exploitatieplan vast te stellen.
Voor de ontwikkeling van Druten-Oost is op 24 april 2015 een geactualiseerde grondexploitatie vastgesteld. Deze exploitatie sluit met een klein positief saldo op eindwaarde (2025). Aan de grondexploitatie kleven risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden, zoals kostenstijgingen, tegenvallende aanbestedingsresultaten en opbrengsten uit grondverkoop, renteschommelingen, bodemverontreiniging, etc. Deze risico's vormen een blijvend aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling van Druten-Oost. Daarom dient er continu gestuurd te worden op voorkoming danwel beheersing van deze risico's.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpwijzigingsplan wordt tevens aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland toegezonden. Deze instanties kunnen eventueel ook een zienswijze indienen.
6.2.1 Verslag zienswijzen en wettelijk vooroverleg
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
- 1. Ladderonderbouwing Tichellande-Zuid, Companen, Projectnummer 7747.100, 21 november 2016
- 2. Actualiserend bodemonderzoek Plangebied Tichellande, deelgebieden A en E in Druten, Envita Nijmegen B.V., Rapportnummer: 200610-19/R01, 7 november 2016
- 3. Advies DDT-problematiek plangebied Tichellande, Omgevingsdienst Regio Nijmegen, 10 februari 2017
- 4. Akoestisch onderzoek woningbouwontwikkeling Druten-Oost, Goudappel Coffeng, Kenmerk: SRO040/Kmc/0040.02, 6 januari 2017
- 5. Bedrijven en milieuzonering planontwikkeling Druten-Oost, Tauw, Kenmerk: N004-4661286HDI-kmn-Vo1-NL, 14 juli 2009
- 6. LPG groepsrisico berekeningsmodule - WP Druten-Oost, Buro SRO, 16 augustus 2016
- 7. Waterhuishoudkundig plan
- 8. Actualisatie Waterhuishoudingsplan 'Druten-Oost', BOOT, Projectnummer: K08141-322, 3 februari 2017
- 9. Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna t.b.v. ontwikkeling Druten-Oost, Blom Ecologie, Kenmerk: BE/2016/195/r, 17 januari 2017
- 10. Voortoets stikstof i.h.k.v. Wet natuurbescherming - Bestemmingsplanwijziging plangebied oostzijde kom Druten, De Roever Omgevingsadvies, 20160950/C02/RK, 13 januari 2017
- 11. Bureauonderzoek (BO) De Waarden te Druten, Synthegra Archeologie bv, Kenmerk: AEM/ALG/SAZ/175134, 16 juni 2005
- 12. De Waarden te Druten - Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, Synthegra Archeologie bv, Kenmerk: ABU/UITFYS/SAZ/175241, 23 mei 2006
- 13. Aanvullend booronderzoek De Waarden - gemeente Druten, Vestigia Archeologie & cultuurhistorie, Rapportnummer V392, 23 mei 2007
- 14. Spuitzone-onderzoek fruitteeltpercelen nabij het plangebied gelegen aan de Van Heemstraweg in de gemeente Druten, Windmill, Rapportnummer: P2016.299-02, 7 december 2016