Plan: | Pas ongenummerd |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.BPaffPasong-1802 |
Initiatiefnemer is voornemens een woning te realiseren ten zuiden van de onlangs gerealiseerde woningen aan de Pas te Afferden. De gemeente Druten heeft aangegeven een positieve grondhouding te hebben ten aanzien van het plan. Gelijktijdig met het toestaan van de realisatie van de woning is de activiteit ter plaatse van de naastgelegen paardenhouderij aangepast ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kom Afferden'. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Pas in Afferden, gemeente Druten. Het plangebied betreft een agrarisch gebied direct ten zuiden van de twee onlangs gerealiseerde woningen aan de Pas, kadastraal bekend onder sectie D nummer 921. De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.
Ligging plangebied (Bron: www.openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Afferden is een klein dorp dat onderdeel uitmaakt van het stedelijk gebied van de gemeente Druten. In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als weiland, en gelegen direct ten zuiden van een recent ontwikkeld woonperceel. In het plangebied is momenteel geen bebouwing aanwezig. Het perceel wordt ontsloten door de Pas, een doodlopende lintweg die haaks is aangesloten op de zuidelijk gelegen Koningstraat. Het plangebied en de directe omgeving heeft een landelijk, kleinschalig en divers karakter. Aan de overzijde van de Pas is een paardenhouderij gelegen. Bijgevoegd is een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied aan de Pas
In het plangebied wordt één woning gerealiseerd. Op navolgende afbeelding is de globale situering van de woning weergegeven.
Situering nieuwe woning (rood)
Beoogde locatie van de nieuwe woning
Met de positionering van de woning op het perceel is rekening gehouden met de geurcontour behorend bij de paardenhouderij (de oom van de initiatiefnemer is de eigenaar van deze inrichting) aan de overzijde van de Pas. Door de woning buiten de 50 meter contour te plaatsen wordt voldaan aan het toetsingsregime in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de door de gemeente vastgestelde geurverordening. In paragraaf 4.1.4 wordt het aspect Geur nader besproken.
Voorgenomen woning sluit wat betreft uitstraling en rooilijn aan bij de reeds gerealiseerde woningen ten noorden van het plangebied. In lijn met deze woningen krijgt voorliggende initiatief eveneens een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 meter, en een bouwvlak van 100 m².
De woning wordt ontsloten via de Pas en krijgt een eigen erftoegangsweg. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. In paragraaf 4.4 wordt het aspect verkeer en parkeren nader besproken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het voorliggend plan van 1 woning is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan er van uit gegaan worden dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de Structuurvisie Druten vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen.
Planspecifiek
Op de kaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'Bestaand woongebied'. Inzet van de gemeente is woningen ten behoeve van de eigen behoefte te realiseren binnen de kernen. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan inbreidingslocaties en invulling van open plekken in lintbebouwing. Bij het realiseren van invulling van de woonbehoefte moet de sfeer en identiteit van de afzonderlijke kernen worden behouden. Daarnaast dient bij herontwikkeling sprake zijn van een kwaliteitsverbetering.
De nieuwe woning wordt gebouwd binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Afferden. Bij de inpassing en uitstraling van het initiatief wordt daarnaast aangesloten bij omliggende (woon)percelen. Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit bij de structuurvisie van Druten.
De gemeenteraad van Druten heeft op 21 december 2016 besloten tot het vaststellen van de “Woonvisie 2016-2021 Samen werken aan beter wonen”. De visie is uitgewerkt aan de hand van vijf speerpunten:
Vanwege de groei van het aantal huishoudens is Druten zet de gemeente in op het vergroten van de woningvoorraad. In totaal dienen er 310 woningen te worden toegevoegd in de periode 2012 t/m 2019. Hierbij wordt gestreefd naar een goede afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt, zowel kwantitatief als kwalitatief.
Met name door het aanbod van betaalbare eengezinskoopwoningen te vergroten wil de gemeente de mogelijkheden van jonge gezinnen vergroten. Daarnaast zet de gemeente in op het bouwen van levensloop bestendige woningen om de vergrijzing eveneens te faciliteren.
De sociale voorraad dient met 25 woningen toe te nemen naar 1.960 woningen in 2021. Daarbij is het vooral belangrijk dat er meer doorstroming komt op de huurmarkt. Dit kan gefaciliteerd worden door een meer passend aanbod te realiseren in (dure) huursector en koopwoningen.
Vooral op het vlak van het schoon, heel en veilig houden van de buurt hebben corporaties nog mogelijkheden om hierin een bijdrage te leveren. Hiertoe verstrekt de gemeente een leefbaarheidsbudget.
Toekomstbestendig wonen bestaat uit twee elementen; levensloopgeschiktheid en energiezuinigheid, d.m.v. o.a. gasloos bouwen.
Planspecifiek
De realisatie van de woning past binnen speerpunt 1, 2, 3 en 5 van de woonvisie. Daarmee wordt er voldaan aan de beleid van de gemeente en is het initiatief passend op deze locatie.
Het doel van het GVVP is om aan te sluiten op de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente. In het GVVP zijn zowel de bestaande situatie als de gevolgen van diverse toekomstige ontwikkelingen in beeld gebracht.
In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Voor alle wegen wordt een inrichting conform de wegcategorisering van Duurzaam Veilig voorgestaan. Het wegennet van de gemeente Druten is verdeeld in drie wegcategorieën: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Op stroomwegen staat het doorstromen van verkeer centraal. Ook de kruispunten op stroomwegen zijn zodanig ingericht dat het verkeer zo min mogelijk vertraging ondervindt van het kruispunt. De provinciale Maas en Waalweg (N322) is de enige stroomweg op het grondgebied van Druten.
Planspecifiek
Het plangebied wordt door middel van een inrit ontsloten via de Pas. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen zal deze ontsluiting zijn definitieve plek krijgen op het perceel. Gezien de zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling is nader onderzoek naar bereikbaarheid van het plangebied en effecten op de rest van de gemeente niet aan de orde. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de paragraaf 4.4 Verkeer en Parkeren.
De nota parkeernormen dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. In de Nota Parkeernormen zijn voor verschillende functies parkeereisen opgenomen. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, kan een ontheffing worden verleend waarbij per ontbrekende parkeerplaats een bijdrage in het parkeerfonds is verschuldigd.
Planspecifiek
In paragraaf 4.4 is opgenomen dat er in voorliggend initiatief wordt voldaan aan de parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente Druten. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de paragraaf 4.4 Verkeer en Parkeren.
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt een initiatief beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Om de inhoudelijke kennis aan juridisch houdbare criteria en efficiënte procedures te koppelen is door de raad van de gemeente Druten de Welstandsnota vastgesteld. Voor de inwoners en initiatiefnemers voor nieuwe bouwwerken binnen de gemeente Druten biedt de nota
meer inzicht in de toetsing door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de bestemmingswijziging ten behoeve van het omzetten van de agrarische bestemming naar de woonbestemming. Een gedetailleerd bouwplan is in deze fase nog niet aan de orde. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal voorliggend initiatief worden getoetst aan de Welstandsnota. In die fase treedt de initiatiefnemer in overleg met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om te komen tot een voor een ieder gewenste ruimtelijke invulling van de planlocatie.
Het plangebied ligt in het planologische regime van het bestemmingsplan 'Kom Afferden'. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het realiseren van een woning is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De gronden waarop de nieuwe bebouwing gesitueerd zal zijn, zijn momenteel in gebruik als agrarisch. Dit gebruik zal in de toekomstige situatie wijzigen naar een strenger bodemgebruik. Bodemonderzoek is derhalve noodzakelijk om te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Hiervoor is door Verhoeven Milieu een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd. Hieronder zijn de conclusies overgenomen, het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 1 opgenomen.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Voor de algemene bodemkwaliteit werd de hypothese gesteld van een verdachte locatie met
betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging. Op het oorspronkelijke maaiveld (klei) is in de loop der jaren een zandlaag gecreeerd met puinbijmengingen. Ten behoeve van het aantonen van de algemene NEN-kwaliteit zijn in het onderzoek zowel de zandlagen met bodemvreemde bijmengingen als de oorspronkelijke kleilagen geanalyseerd en een extra NEN-pakket ingezet. Op basis van de onderzoeksresultaten kan de gestelde hypothese worden verworpen, aangezien in de grond en in het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. In zowel de zandlagen als oorspronkelijke kleilagen zijn geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen voor de NEN-parameters. De verdachte hypothese voor het teeltlaagonderzoek wordt eveneens verworpen, aangezien in de (oorspronkelijke) teeltlaag geen verhoogde gehalten voor de geanalyseerde OCB zijn aangetoond.
De aangetoonde verontreinigingen betreffen overschrijdingen van de streef- op achtergrondwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de index van 0,5 niet overschrijden zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Conclusie verkennend onderzoek naar asbest
Voor wat betreft asbest is eveneens de hypothese gesteld van een verdachte locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese verworpen. Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond in zowel de zandlagen als de diepere kleilagen, ook in de meest verdachte zandlaag met sterke bijmengingen is geen asbest aangetroffen. Ondanks dat de herkomst van de zandlagen niet bekend is, zijn hierin geen ernstige verontreinigingen aangetroffen.
Algehele conclusie en aanbevelingen
Middels de voorliggende onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (inclusief asbest) ter plaatse van de onderzoekslocatie gelegen aan de Pas ong. (kadastraal perceel D921) te Afferden (Gld.) in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de geplande functiewijziging naar bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15576683 (aan de Maas- en Waalweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 19,5 µg/m3 | 7,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Aan deze waarden wordt voldaan waardoor er sprake is van acceptabele concentraties en een goed woon- een leefklimaat.
Bijdrage initiatief
Onderhavig initiatief betreft het realiseren van één woning. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen (zie 4.4) ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De woning is geprojecteerd aan de Pas binnen de bebouwde kom van Afferden. De planlocatie ligt buiten de zone van de noordelijke gelegen Van Heemstraweg (rond dergelijke zones dient binnen 200 meter van deze weg onderzoek te worden gedaan naar de invloed van wegverkeerlawaai) waarmee deze weg geen invloed heeft op het plan. De Pas en de zuidelijk gelegen Koningstraat zijn geen gezoneerde wegen, dit betreffen 30 km/h wegen. De afstand tot de Koningweg is zodanig groot en is afgeschermd door middel van tussenliggende bebouwing dat er wat betreft het aspect geluid geen problemen zijn te verwachten. Dit geldt eveneens voor De Pas, dit betreft een rustige, doodlopende weg met een dermate smal profiel dat wegverkeerlawaai geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Geurverordening Druten
De gemeenteraad van Druten heeft een geurverordening vastgesteld, de ‘Verordening geurhinder en veehouderij Druten 2009’. Op grond van deze de geurverordening bedraagt voor andere diercategorieën (waarvan geen geuremissie per dier is vastgesteld) de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object:
Planspecifiek
Naast de planlocatie ligt een kleinschalige paardenfokkerij, tegelijkertijd met deze ontwikkeling is een gewijzigde melding activiteitenbesluit ingediend waarin de afstand van de stallen tot de voorgenomen woning en dieraantallen wordt aangepast. Op basis van deze aangepast melding is een nieuwe berekening van de geurhinder uitgevoerd. Deze geurberekening met onderbouwing voor de uitgangspunten is als bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting. Uit de geurberekening blijkt dat de nieuwe woning voldoet aan de norm van 2,0 ouE/m3 en de minimale afstand van 50 meter tussen het emissiepunt van de veehouderij en de nieuwe woning.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van de locatie. Het gaat hier om de volgende bedrijven:
Gezien de gemengde omgeving kan in dit geval een stap lager dan die van een rustige woonwijk gehanteerd worden.
Grondverzet- en sierbestratingsbedrijf
Het grondverzet- en sierbestratingsbedrijf aan de Pas 3a is een aannemingsbedrijf met werkplaats, groter dan 1000 m2, waarmee het een 3.1 categoriebedrijf betreft (SBI-2008 code 41.2 volgens de VNG-brochure). Voor een categorie 3.1 bedrijf is de minimale gewenste afstand 30 meter (in gemengd gebied). Het bedrijf is gelegen op circa 57 meter van het plangebied. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de hindercirkel van het bedrijf.
Paardenhouderij
Voor een paardenhouderij is het milieuaspect geur dominant (SBI-2008 nr. 0143.1, milieucategorie 3.1). In voorgaande paragraaf 4.1.4 Geur is uiteengezet dat met de verplaatsing van de stal (het emissiepunt) op het perceel Koningsstraat 51 wordt voldaan aan de richtafstand behorend bij de paardenhouderij. Voor wat betreft de overige aspecten resteert een minimale afstand van 30 meter (categorie 2). Deze bedrijfsactiviteiten vinden op voldoende afstand (> 10 meter) plaats gezien het een gemengd gebied betreft.
Opleidings- en meditatiecentrum
Het betreft hier een boeddhistische organisatie die in de voormalige kerk haar opleidingsactiviteiten uitvoert en ruimte biedt voor meditatie en bezinning. Een dergelijke functie is niet omschreven binnen bedrijven en milieuzonering. Maar komt overeen met die van een kerkgebouw of buurtcentrum. De minimale gewenste afstand bedraagt 10 meter. De feitelijke afstand is 25 meter.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect Bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Voor inrichtingen geldt dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart, plangebied aangegeven met blauw
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater, grondwater en hemelwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Gemeentelijk beleid
verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (vGRP)
Het vGRP heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten:
In het vGRP is opgenomen wat de gemeente wil bereiken op het gebied van afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater, wat ze er voor gaat doen en wat dit kost. Het vGRP is de leidraad voor beleid en handelen bij:
Met de vaststelling van het vGRP op 1 maart 2018 is de voorloper Waterplan Druten afgesloten.
Watertoets en geohydrologische quickscan
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Op basis van de digitale procedure blijkt dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang) en dat kan worden volstaan met een standaard wateradvies van het waterschap. Daarnaast is een geohydrologische quickscan uitgevoerd, zie voor beide documenten bijlage 3. Op basis van de watertoets en de quickscan wordt het volgende geconcludeerd voor het plangebied:
Afvalwater:
In de Pas is een gemengd rioolstelsel gelegen. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater op het riool wijzigen. Het vuilwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de Pas. Hiertoe wordt door de initiatiefnemer een aanvraag ingediend bij de gemeente. Gezien de beperkte toename van het aanbod van vuilwater als gevolg van de realisatie van het initiatief zijn er geen belemmeringen te verwachten en is het initiatief uitvoerbaar.
Hemelwater:
De bovengrond bestaat voornamelijk uit kleiig, uiterst fijn matig humeus zand. De ondergrond bestaat tot 2,4 m -mv uit zwak tot sterk zandige klei. Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen planlocatie, mede op basis van de textuur, niet geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor een bergende voorziening te kiezen aangezien infiltratie slecht tot niet mogelijk zal zijn.
Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater te worden geborgd op eigen terrein. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. Het plangebied betreft een (voormalig) agrarisch terrein. In de huidige situatie is in het plangebied, met een oppervlakte van circa 785 m², nagenoeg geen verhard oppervlak aanwezig.
In de toekomstige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:
In totaal is er in de toekomstige situatie een verhard oppervlak van circa 355 m² aanwezig. De totale toename van het verhard oppervlak komt hiermee op 355 m². De benodigde compensatie is als volgt: 355 (in m²) * 0,0436 = 15,48 m³.
Om de wateropgave in te vullen is ervoor gekozen om het hemelwater op eigen terrein af te voeren. Dit zal gebeuren door een combinatie van een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt zullen worden zijn het regenwater (deels) opvangen en hergebruiken in regenton, schutting (Rainwinner) of regenwaterbuffertank (ACO EasyGarden) en het toepassen van infiltratiekratten. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde (tijdelijke) waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.
Grondwater:
Uit de quickscan blijkt dat het grondwater van het eerste watervoerend pakket in zuid tot zuidwestelijke richting stroomt. Op basis van een interpolatie van grondwatergegevens uit de omgeving alsmede de grondwaterstromingsrichting, wordt voor de projectlocatie vooralsnog uitgegaan van een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van circa 5,75 m +NAP. Hiermee zou de GHG zich op ± 1,55 m -mv bevinden. Een woonbestemming kan worden toegekend als de GHG niet hoger komt te staan dan 0,70 m onder maaiveld en 1,00 m onder toekomstig vloerpeil (ontwateringsdiepte). Geconcludeerd wordt dat hier aan wordt voldaan.
Oppervlaktewater:
Op basis van de leggerkaart van waterschap Rivierenland is in het plangebied en in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater gelegen. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor het toekennen van de woonbestemming op het perceel.
Kwaliteit:
Bij nieuwbouw wordt geadviseerd de emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken in verband met de waterkwaliteit en zoveel mogelijk gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk. Daarnaast dient het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk beperkt te worden en wordt geadviseerd bij voorkeur gebruik te maken van alternatieven hierin.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning binnen het bestaand stedelijk gebied. De planlocatie maakt daarbij geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. De locatie is gelegen op een afstand van 210 meter tot het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, en op een afstand van 425 meter tot het dichtsbijzijnde Natura2000-gebied Rijntakken. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling, afstand tot beschermd gebied kan een effect op Natura2000-gebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft op dit moment een intensief begraasd weiland omringd door woningen en bedrijvigheid. Er verdwijnen geen bomen, oppervlaktewater of andere groenvoorzieningen. Effecten om aanwezige beschermde soorten worden niet verwachten.
Het voorliggend bestemmingsplan is daarmee op het gebied van ecologie uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en de parkeerbehoefte.
Ontsluiting/bereikbaarheid
Het plangebied zal worden ontsloten worden via de Pas. De verwachting is dat er niet of nauwelijks sprake zal zijn van extra verkeer als gevolg van de bouw van één woning. Verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. De realisatie van de woning op deze locatie zal niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woning zal de inrit tot het perceel worden meegenomen in de aanvraag en wordt gerealiseerd op kosten van de initiatiefnemer. Voor de inrit zal door de initiatiefnemer een inritvergunning worden aangevraagd bij de gemeente.
Parkeren
In de Nota Parkeernormen zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Druten. Bij nieuwbouw van een woning in de categorie 'duur' hanteert de gemeente een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost in de hoedanigheid van twee parkeerplaatsen naast elkaar en is voorwaardelijk in dit bestemmingsplan verplicht.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor het beoordelen of archeologische waarden goed beschermd worden ligt bij de gemeente als bevoegd gezag.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 december 2015 de Beleidsnota cultuurhistorie met bijbehorende beleid -en waarderingskaart vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het plangebied zich bevindt in een gebied met een hoge cultuurhistorische waardering (historische dorpskern). Deze waardering is geborgd in het op 29 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "2e periodieke herziening stedelijk gebied" met dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze dubbelbestemming met bijbehorende regels zijn meegenomen in voorliggende planherziening "Pas ongenummerd".
Gelet op de situering van de nieuwe woning wordt de historische dorpskern en -wegen en aanwezige historische bebouwingsstructuur niet wezenlijk veranderd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen onevenredige afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het betreffende gebied. Daarnaast bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied de Sint Victorkerk (gemeentelijk monument) met bijbehorende pastorie (rijksmonument). De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op enige afstand van deze monumenten en het zicht en beleving wordt niet aangetast.
Archeologie
Bij de realisatie van de woning worden sloop- en bouwwerkzaamheden binnen het plangebied uitgevoerd. Het is daarom van belang te kijken naar de archeologische waarden binnen het plangebied. Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart ligt de locatie van de voorgenomen woning in een gebied met een 'hoge archeologische verwachting', en is aangemerkt met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Ter plaatse geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm. In dit kader is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4.
Op basis van het archeologisch bureau- en het veldonderzoek bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat zich hier waardevolle archeologische (nederzetting-)resten in de bodem bevinden. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Wel geldt als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet artikel 5.10 bij de gemeente dienen te worden gemeld.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend (ontwerp)bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
De gronden binnen de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor de aanleg en gebruik van tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, watergangen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Erkers mogen uitsluitend ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, en er mag uitsluitend voor een bijgebouw of inpandige garage geparkeerd worden.
Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. Tevens mogen er vrije beroepen worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en verhardingen aan te leggen. Ook zijn watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan en mogen er parkeervoorzieningen worden aangelegd. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 10 meter.
De zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegekend aan terreinen met een hoge archeologische verwachting. Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm.
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is toegekend aan terreinen met een zeer hoge of hoge cultuurlandschappelijke waardering ten behoeve van de instandhouding, herstel en versterking van deze waarden. Ter plaatse van deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken op te richten of werkzaamheden uit te voeren aan de aanwezige bodem, begroeiing, wegen en paden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.