direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenemorgen Afferden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een woningbouwontwikkeling aan de Driemorgen in Afferden, genaamd Groenemorgen. Op basis van het besluit van 24 mei 2022 van het college van burgemeester en wethouders om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan een principeverzoek voor een woningbouwplan van een kleine 55 woningen, is verder gewerkt aan een stedenbouwkundig plan. Dit stedenbouwkundig plan is uiteindelijk nader uitgewerkt tot een plan met 60 woningen, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.

Van de Klok Wonen is samen met een particuliere grondeigenaar voornemens om in het plangebied maximaal 60 grondgebonden woningen te realiseren. Het betreft aaneengebouwde woningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen, voor zowel starters als doorstromers binnen bestaand stedelijk gebied. Een deel van de woningen is tevens levensloopbestendig. De beoogde ontwikkeling is niet passend binnen de huidige bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken, is onderhavig nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Druten, sectie D, nr.'s 1.335, 1.472 (deels), 1.505 (deels), 2.093 (deels) en 2.094 (deels) en is gelegen in het stedelijk gebied van de kern Afferden.

Het plangebied heeft een omvang van circa 20.985 m2 en wordt omgeven door bebouwing:

  • Noordzijde: de lintbebouwing met overwegend burgerwoningen aan de zuidzijde van de Koningstraat;
  • Oostzijde: de bestaande woonwijk aan de Driemorgen, van het nieuwe woongebied afgescheiden door een brede A-watergang;
  • Westzijde: de lintbebouwing met burgerwoningen aan de oostzijde van de Oude Weisestraat, grotendeels van het plangebied afgescheiden door een B-watergang;
  • Zuidzijde: de westelijke B-watergang loopt aan deze zijde door, met ten zuiden van deze watergang (buiten het plangebied) een smalle strook met agrarische gronden. Deze agrarische percelen zijn van de lintbebouwing met burgerwoningen aan de Hoogstraat afgescheiden door het verlengde van de A-watergang, die zich direct ten oosten van het nieuwe woongebied bevindt.

Omwille van de aansluiting van de nieuwe woonwijk op de omliggende percelen zijn ook een deel van de tuin van het woonperceel Driemorgen 4, een heel klein deel van het woonperceel Koningstraat 102B en de watergang aan de oostzijde van het plangebied binnen de plangrens meegenomen.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0001.png"

Globale ligging plangebied (Bron: maps.google.nl, rode druppel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0002.png"

Begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldende plannen

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)', zoals de gemeenteraad dat op 30 januari 2020 heeft vastgesteld. De gronden in het plangebied hebben grotendeels de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast heeft een klein deel van het plangebied, aan de noordwestzijde, al de bestemming 'Wonen'.

Daarnaast is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' en heeft een strook langs de westzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

In de bestemmingsplannen '5e periodieke herziening Druten', zoals vastgesteld op 3 juni 2021, en '6e periodieke herziening', zoals vastgesteld op 22 september 2022, zijn alleen enkele ondergeschikte regels aangepast.

De realisatie van burgerwoningen is niet mogelijk binnen de agrarische bestemming uit het geldende bestemmingsplan. Maar ook binnen de woonbestemming uit het geldende bestemmingsplan ontbreekt een bouwvlak. Vandaar dat het noodzakelijk is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen om de beoogde woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is in de bestaande situatie voor het overgrote deel in gebruik als weiland, met centraal door het plangebied een C-watergang. Een klein deel van het plangebied is op dit moment in gebruik voor een bijgebouw dat staat achter het woonperceel Oude Weisestraat 2-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0004.png"

Vogelperspectief bestaande situatie met globale aanduiding plangrens (rode omkadering)

Navolgend enkele impressies van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0005.png"

Impressie plangebied vanaf de Driemorgen, net ten zuiden van nr. 4, in westelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0006.png"

Impressie plangebied vanaf de Oude Weisestraat (tussen nr. 2A en 4) in oostelijke richting

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ruimtelijke context

Het plan vormt een logisch vervolg op de historisch gegroeide structuur en voegt zich daarmee binnen de bestaande stedenbouwkundige opzet van het dorp. De woningbouwontwikkeling sluit aan op de bestaande bebouwing in de omgeving terwijl daarnaast een woongebied ontstaat met een nieuwe, onderscheidende kwaliteit. In samenhang met de aansluitende, landelijke percelen wordt een afronding gecreëerd aan de westzijde van Afferden.

Vanuit het plangebied wordt een overgang naar het landelijk gebied gemaakt. Aan de noordzijde wordt aangesloten op de bestaande percelen aan de Koningstraat. Aan de zuidzijde wordt het nieuwe woongebied omsloten door een groenblauwe zone die in verbinding staat met het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0007.png"

Schematische impressie ligging plangebied in de omgeving

Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door bestaande bebouwing: de lintbebouwing aan de Koningstraat en de Hoogstraat, de landelijke bebouwing aan de Oude Weisestraat en de nieuwbouw uit de eerste jaren van deze eeuw aan de Driemorgen. In historische en ruimtelijke zin maakt het plangebied deel uit van het bestaande dorp.

Op navolgende uitsnede van de gemeentelijke kaart ‘Bestaand Stedelijk Gebied’ is voor Afferden te zien dat het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied (de geel gemarkeerde gronden). Door de stedelijke ontwikkeling van de afgelopen decennia zijn deze gronden binnen de kom komen te liggen en zijn daarmee binnen het bestaande stedelijk gebied opgenomen (legenda-eenheid: ‘ruim begrensd’).

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0008.png"

Uitsnede kaart 'Bestaand Stedelijk Gebied' d.d. maart 2020, inclusief globale aanduiding ligging nieuw woongebied

2.2.2 Stedenbouwkundig concept

De nieuwe woningbouwontwikkeling maakt een duidelijke afronding aan de westzijde van het dorp op de overgang naar het landelijk gebied. De nieuwe woningen sluiten in maat en schaal aan bij de omliggende bebouwing. Waar wordt aangesloten op bestaande percelen wordt uitgegaan van een passende oriëntatie van de nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0009.png"

Impressie stedenbouwkundig concept als verlengstuk van de kern Afferden met zich op een groen, waterrijk gebied

Door de bestaande watergang en groenstructuur te behouden, wordt afstand bewaard tot het historische lint aan de Hoogstraat en de Kerkweg. Daarmee blijft de verbinding met het achtergelegen landschap beleefbaar.

Vanuit de naastgelegen wijk aan de oostzijde zal vanaf de bestaande bocht in de Driemorgen een nieuwe verkeersverbinding worden gemaakt. Deze nieuwe verbinding is voldoende breed om de verschillende verkeerssoorten op een overzichtelijke en veilige wijze af te wikkelen. Via een lus worden alle woningen binnen het plangebied ontsloten. Het verkeer vanuit het plangebied zal zich verdelen over de Driemorgen en de Kerkweg richting de Koningstraat.

Aanvullend op deze verkeersverbinding komt er ook een langzaamverkeersverbinding halverwege het plangebied. Deze verkeersverbinding dient tevens als calamiteitenontsluiting.

Met Waterschap Rivierenland heeft afstemming plaatsgevonden over de nieuwe ontsluiting ter hoogte van de bestaande watergang langs de Driemorgen. Met de aanleg van een duikerconstructie wordt de ontsluiting naar het nieuwe woongebied tot stand gebracht. Aan de noordoostzijde komt een extra (calamiteiten)ontsluiting voor langzaam verkeer en hulpdiensten.

2.2.3 Stedenbouwkundig plan

In de toekomstige situatie vormt het plangebied de nieuwbouwlocatie voor het project Groenemorgen. De nieuwe ontwikkeling voegt zich binnen bestaand stedelijk gebied en de historische structuur van Afferden met de oude dorpsdonk aan de zuidzijde en de omliggende wegen op de oeverwal.

De stedenbouwkundige opzet met 60 grondgebonden woningen wordt gedomineerd door de groen/blauwe randzone aan de oost-, zuid- en westzijde van het plan. Het plan is hierdoor open en heeft een directe relatie met zijn omgeving. Aan de noordzijde sluiten ruimere kavels aan op de lintbebouwing van de Koningstraat. Aan de west- en zuidzijde is direct contact met het landelijk gebied, hier is het plan naar buiten georiënteerd. Om het ruime profiel van de groen/blauwe rand mogelijk te maken wordt het binnengebied meer compact vormgegeven.

Het zwaartepunt van het woningbouwprogramma bevindt zich aan de dorpszijde en wordt meer ontspannen richting het landschap. Dit komt ook tot uiting in de architectuur van de woningen, waarmee een zachte overgang naar het landschap wordt beoogd. De hoofdverkeerslus geeft het plan een heldere structuur en ontsluit het gebied op de Driemorgen. Daarnaast komt er een extra ontsluiting voor langzaamverkeer en hulpdiensten aan de noordoostzijde.

De woningen zijn in de basis op de hoofdlus georiënteerd. De uitzondering hierop zijn de woningen aan het centrale hof. Het hof is verkeersluwer met een meer intieme sfeer. Langsparkeren vindt plaats aan de binnenzijde van de hoofdlus en in het hof. Op de kop van het hof en in de noordoosthoek zijn parkeerkoffers voorzien. De groen/blauwe rand blijft zodoende vrij van parkeren, wat de relatie met de omgeving versterkt.

Op navolgende afbeelding is de concept stedenbouwkundige uitwerking weergegeven. Het betreft een voorbeeldverkaveling die op onderdelen nog aangepast kan worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0010.png"

Voorbeeldverkaveling stedenbouwkundig plan (versie 26 april 2023, Bron: Buro Waalbrug)

De ontwikkeling van dit nieuwe woongebied komt tegemoet aan de actuele vraag naar nieuwe woningen in Afferden. Hierbij wordt uitgegaan van een mix aan verschillende woningtypes. Op de gronden achter Oude Weisestraat 2-1 zijn 5 kavels voor vrijstaande woningen geprojecteerd.

Het woonprogramma uit de voorbeeldverkaveling bestaat uit 49 rijwoningen, 6 twee-onder-één-kapwoningen en 5 vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0012.png"

De woningen krijgen maximaal één tot twee bouwlagen met kap en worden deels levensloopgeschikt (12 stuks, zijnde 20 %) uitgevoerd. Ook bij de 5 vrijstaande woningen, de 4 twee-onder-één-kapwoningen in het zuidwestelijke deel van het plangebied en de hoekwoningen van de driekappers in het plangebied is het realiseren van een levensloopgeschikte woning eenvoudig mogelijk.

Het parkeren bij de woningen is deels bij de woningen en deels in de openbare ruimte voorzien.

2.2.4 Beeldkwaliteit

Er is een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de nieuwe woningen in het plangebied. Het plan is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld de uitgangspunten weer voor de bebouwing. Het is een verfijning van het stedenbouwkundig plan, dat juridisch-planologisch verankerd wordt in een bestemmingsplanregeling. Het beeldkwaliteitplan en de daarin gegeven richtlijnen moeten worden gezien als aansporing en inspiratie voor de verschillende betrokken partijen bij de planontwikkeling. Het schept een kader voor de ontwikkeling van het gebied, garandeert samenhang in het eindbeeld en vormt een aanzet tot het leveren van een op kwaliteit gerichte inspanning. Het beeldkwaliteitplan is vooral een communicatiemiddel, dat met behulp van beelden en tekst aangeeft wat de ‘doelstellingen’ zijn ten aanzien van de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit en samenhang en waar ruimte ligt voor eigen invullingen. Binnen dit kader is het de uitdaging voor de architect om tot creatieve oplossingen te komen.

In het beeldkwaliteitplan wordt niet alleen een inspirerend kader geschetst, maar zijn tevens beeldkwaliteitsaspecten benoemd waar criteria aan verbonden zijn:

  • Woningtypen;
  • Rooilijn;
  • Geveloriëntatie;
  • Kaplandschap;
  • Architectuur en materialisatie;
  • Erfafscheidingen.

Door het beeldkwaliteitplan, gelijktijdig bij vaststelling van het bestemmingsplan, ook als onderdeel van de welstandsnota vast te stellen, kunnen de beeldkwaliteitsaspecten ook daadwerkelijk als toetsingscriteria worden gehanteerd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.

Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van 60 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten aanzien van de eerste trede van de ladder kan, los van het voorgaande, worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda en de toevoeging van woningen voor zowel starters als doorstromers, zijn volgens het gemeentelijke woonbeleid nodig om te voorzien in de huidige en toekomstige woningbehoefte, zie subparagraaf 3.2.3.

In der kern Afferden is er anno 2023 slechts één andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar die voor woningbouw in aanmerking komt. Dit betreft de locatie Koningstraat 73 (31 woningen), waarvan de planvorming ook op dit moment in ontwikkeling is. Samen met onderhavig plan geeft dat plan invulling aan de woningbehoefte in de kern Afferden voor de komende jaren.

Wat betreft de tweede trede is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Zie hiervoor de kaart in paragraaf 2.2.1 van de toelichting. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland' hebben Provinciale Staten op 5 juli 2022 vastgesteld en de regels zijn deels op 14 januari 2023 in werking getreden. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. In subparagraaf 3.1.3 is aangetoond dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Klimaatadaptief
In dit plan wordt het hemelwater binnen de plangrenzen tijdelijk geborgen. Hiervoor is in het plan voldoende ruimte gereserveerd.

Het plangebied ligt een stuk lager dan het historische lint aan de noordzijde (Koningstraat). Vanwege de toename aan verhard oppervlak wordt er bergingsruimte gerealiseerd waar het water uit de nieuwe wijk naartoe afgevoerd en opgevangen kan worden. De waterberging wordt niet alleen langs het zuidelijk deel van het plangebied gerealiseerd maar ook binnen het plangebied in de wadi's en langs de westzijde van het plangebied in de droogvallende B-watergang. Het tijdelijk geborgen hemelwater wordt uiteindelijk via de bestaande A-watergang ten oosten van het plangebied afgevoerd. De waterberging krijgt een groene, natuurlijke inrichting met gevarieerde randen, waardoor deze ook bijdraagt aan een hoge biodiversiteit in het gehele gebied.

Energiezuinig
De woningen worden, ondanks het grote aandeel woningen in het betaalbare segment, toch duurzaam- en bijna energieneutraal (BENG) gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en zal er daarnaast sprake zijn van balansventilatie, goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een luchtwarmtepomp en worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken.

Natuurinclusief
In alle straatprofielen zullen verschillende inheemse bomen worden toegepast, bijvoorbeeld de Crataegus Mongyna (eenstijlige meidoorn) of Quercus Robur (zomereik). Bomen hebben een verkoelende werking op hun omgeving, vanwege schaduwvorming en transpiratie. Daarmee dragen ze bij aan het verminderen van hittestress. In het plan zal een grote variatie in structuur en oriëntatie van de beplanting voorkomen. Beplanting in waterretenties en het straatprofiel zullen schuilplaatsen en huisvesting bieden aan verschillende diersoorten zoals vogels, insecten en vleermuizen.

Erfafscheidingen zullen bestaan uit hagen of gaashekwerk met klimplanten, bijvoorbeeld de Carpinus Betulus (haagbeuk) of Rosa Arvensis (Bosroos). Deze inheemse soorten zullen het hele jaar bescherming bieden aan vogels en kleine zoogdieren.

De omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor het realiseren van het nieuwe woongebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 60 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.2.3), is de voorgenomen ontwikkeling op dit onderdeel passend binnen de Omgevingsverordening.

Daarnaast is het plangebied, ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de winning drinkwater, gelegen in een Intrekgebied. De Omgevingsverordening regelt dat een Intrekgebied geen bestemming mag krijgen die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake.

Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat het realiseren van de nieuwe burgerwoningen passend is binnen de kaders van de Omgevingsverordening.

3.2.3 Woondeal 2.0 Regio Arnhem - Nijmegen

In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.

De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:

  • 1. Woningbouwopgave en versnelling;
  • 2. Betaalbare woningen voor lage en middeninkomens;
  • 3. Huisvesting aandachtsgroepen;
  • 4. Klimaatadaptief, conceptueel en circulair bouwen;
  • 5. Leefbaarheid en stadsvernieuwing;
  • 6. Verstedelijking en gebiedsontwikkeling;
  • 7. Overige thema's als vakantieparken, stikstof en elektriciteitsnetwerken.

Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Druten is 910 woningen tot en met 2030. Op dit moment is er tot en met 2030 voldoende plancapaciteit om de opgave in te vullen. Deze capaciteit ligt geleidelijk boven 130% van de geambieerde nieuwbouw. Daarmee is in theorie voldoende plancapaciteit. Voorliggend plan met 60 woningen is opgenomen in de plancapaciteit en draagt dus bij om de gestelde kwantitatieve woningbouwopgave te behalen.

In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar tweederde betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30 % sociale huur en minimaal 35 % middenhuur en betaalbare koop (tot € 355.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 808-€ 1.123, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.

Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.

Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020 - 2030
Voor plannen waar per 1 juli 2023 nog geen bestemmingsplan of overeenkomst is gesloten, gelden de uitgangspunten van de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen. Voorliggend initiatief is echter opgestart toen de Woondeal 2.0 nog niet van kracht was en gaat dus uit van de uitgangspunten van het regionale woonbeleid vóór de Woondeal 2.0, in casu de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020 - 2030.

In de Woonagenda wordt onder meer gesteld dat minimaal 50 % van de nieuwbouwwoningen in het betaalbare segment moeten worden gerealiseerd. De Woondeal 2.0 stelt dat op regionaal niveau wordt toegewerkt naar tweederde deel betaalbare huur- en koopwoningen. Met 60 % van de te realiseren woningen die in het betaalbare segment vallen, sluit het initiatief aan op de uitgangspunten van de Woonagenda en werkt het toe naar de ambities van de huidige Woondeal 2.0.

Daarnaast zet de Woonagenda in op ouderenhuisvesting. Dit is ook een thema in de huidige Woondeal 2.0. Ook hier sluit het plan aan omdat het initiatief voorziet in de realisatie van een deel levensloopbestendige woningen.

Voorliggend initiatief sluit hiermee aan op de uitgangspunten van zowel de Woondeal als de Woonagenda.

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Druten

De Gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de 'Structuurvisie Druten’ vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten beoordeelt. Uitgegaan wordt van een groei van de gemeente, waarbij de mogelijkheden in het bestaande stedelijk gebied worden benut en de bestaande kwaliteit wordt versterkt. Op de verbeelding van de structuurvisie, op navolgende afbeelding, wordt het plangebied aangeduid als 'gemengde functie buitengebied/ verbreden landbouw', maar is aan drie zijden omgeven door bestaand woongebied. Inmiddels is het plangebied door de lintbebouwing aan de oostzijde van de Oude Weisestraat ook aan de westzijde grotendeels ingebouwd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0013.png"

Uitsnede verbeelding structuurvisie, met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat ingezet wordt op het realiseren van woningen ten behoeve van de eigen behoefte in alle kernen. Een eventuele woningbouwontwikkeling moet qua aantal en uitstraling aansluiten op de identiteit van de desbetreffende kern, de directe omgeving en het deelgebied waar het een onderdeel van moet worden. De kansen op het gebied van wonen zijn:

  • voldoende woningen realiseren voor de eigen inwoners;
  • bouwen voor de juiste doelgroepen op de juiste locatie;
  • zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen;
  • ruimte bieden aan particulier opdrachtgeverschap;
  • de kwaliteit van de directe woonomgeving behouden en zo mogelijk versterken;
  • de sfeer en identiteit van de afzonderlijke kernen behouden.

Planspecifiek
De structuurvisie stamt uit 2012 en is daarmee verouderd, maar vormt nog wel het geldende ruimtelijke beleid. De huidige omstandigheden zijn wezenlijk anders zijn dan in 2012. Op dit moment zijn er grote tekorten op de woningmarkt, terwijl de gemeenteraad van Druten in 2011 juist de notitie 'Faseren en doseren' vaststelde, om te kunnen omgaan met de grote overprogrammering van woningbouwplannen in die jaren. Dit verklaart dan ook dat gemeente Druten in 2012 een andere afweging heeft gemaakt en deze locatie op de structuurvisiekaart niet heeft aangemerkt als 'uitbreiding woningbouw/ herontwikkeling'. Er was in 2011/2012 immers nauwelijks behoefte aan nieuwe woningbouw. Anno 2023 is er juist wel een grote woningbehoefte en zijn de uitbreidingslocaties voor woningbouw die zijn opgenomen in de structuurvisie onvoldoende om aan de woningbouwbehoefte in de gemeente Druten, en in de kern Afferden in het bijzonder, te kunnen voldoen. Zie hiervoor ook subparagraaf 3.1.3.

De nieuwe grondgebonden woningen leveren een bijdrage aan de leefbaarheid en vitaliteit van de kern Afferden. Daarnaast wordt door de ontwikkeling van verschillende grondgebonden woningtypen, voorzien in de lokale woningbehoefte. Kwalitatief gezien voorziet het plan in het deels toevoegen van levensloopgeschikte woningen. Het plan draagt er zodoende aan bij dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.

3.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie voor de periode 2016 - 2021 in 2016 vastgesteld. De aanvulling, naar aanleiding van regionaal woningmarktonderzoek, is op 26 maart 2020 vastgesteld. Met ingang van 15 december 2021 geldt de nieuwe woonvisie, zijnde Woonvisie 2016 - 2021, met aanvulling 2020 en aanvulling 2021. Hierin zijn afspraken met betrekking tot zelfbewoningsplicht, levensloopgeschiktheid, prijsdifferentiatie en gebruik sturingsinstrumentarium koopstart, koopgarant e.d. vastgelegd.

De visie is beschreven aan de hand van vijf speerpunten:

  • Faseren, doseren en samenwerken:  omdat de groei van het aantal huishoudens in Druten de komende jaren doorzet, zet de gemeente in op het vergroten van de woningvoorraad. De gemeente streeft naar een goede afstemming van vraag en aanbod op de woningmarkt, zowel kwantitatief al kwalitatief.
    Aanvulling:  door verdere groei van de bevolking en economie en achterblijvende bouwproductie is de druk op de woningmarkt de afgelopen jaren verder toegenomen. Om enerzijds in te spelen op de groei van het aantal huishoudens en anderzijds in te lopen op het huidige woningtekort, moet de gemeente een versnelling in de woningproductie bewerkstelligen. Dat betekent dat (gemiddeld) per jaar meer woningen moeten worden toevoegen dan in 2016. Het streven is de bouw van 970 woningen in de periode 2019-2030 (gemiddeld 90 woningen per jaar), waarvan 70 % in de periode tot 2025 (versnelling woonagenda).
  • Invulling geven aan woonwensen: Druten is een echte gezinsgemeente. De komende jaren wordt dit profiel versterkt door het aanbod van betaalbare eengezinskoopwoningen te vergroten. Dat neemt niet weg dat Druten ook verder gaat vergrijzen. Daarom zet de gemeente in op de bouw van maximaal aanpasbare woningen. Deze woningen zijn met eenvoudige maatregelen levensloopgeschikt te maken, maar zijn flexibel genoeg om op de lange termijn ook aantrekkelijk te blijven voor andere doelgroepen. Starters biedt de gemeente meer keuzemogelijkheden. Vooral door de doorstroming op gang te brengen.
    Aanvulling: door de prijsstijgingen in de koopsector de afgelopen jaren en de alsmaar strenger wordende hypotheekeisen, is de behoefte aan goedkope koopwoningen (tot €200.000), sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en middeldure hoopwoningen alleen maar gestegen. Dit is niet enkel op te lossen met doorstroming in de bestaande voorraad, die is namelijk veelal te duur geworden. Substantieel bij bouwen in de categorie goedkoop en middelduur is nodig. Verder blijft het zaak in te zetten op levensloopgeschikte woningen voor senioren, zodat zij verleid worden te verhuizen. Hierdoor komen in de bestaande voorraad ruime grondgebonden woningen vrij voor bijvoorbeeld gezinnen.
  • Betaalbaar wonen: de komende jaren neemt de behoefte aan sociale huur licht toe. Maar het is vooral belangrijk dat er meer doorstroming komt op de huurmarkt. Als scheefwoners naar een meer passende huur- of koopwoning verhuizen, komen sociale huurwoningen beschikbaar voor de laagste inkomensgroepen. Om dit te bereiken is het noodzakelijk dat er voldoende alternatieven op de woningmarkt voor de middeninkomens zijn.
    Aanvulling: de behoefte aan sociale huurwoningen voor de komende jaren is gestegen ten opzichte van een paar jaar geleden. Dat komt doordat er grote groepen zijn die minder gaan profiteren van de welvaartsgroei en er nieuwe groepen komen die opteren voor sociale huur (migranten, zorgvragers). Uit het regionale woningmarktonderzoek (2019) blijkt een behoefte aan 200 extra sociale huurwoningen ten opzichte van 2019.
  • Leefbare wijken en dorpen: de gemeente is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de leefbaarheid van de wijken en dorpen. Zij vraagt hierbij ook een inspanning van de corporaties. Corporaties hebben namelijk een taak om de leefbaarheid in buurten waar zij veel woningbezit hebben, op orde te houden.
  • Toekomstbestendig wonen: toekomstbestendig wonen bestaat uit twee elementen, namelijk levensloopgeschiktheid en energiezuinigheid. De gemeente wil het aantal levensloopgeschikte woningen vergroten door de bestaande voorraad aan te passen en door nieuwbouw. Ook op het vlak van energiezuinig wonen ligt er een grote opgave om met name de bestaande particuliere voorraad energiezuiniger te maken.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van 60 woningen past kwantitatief gezien zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 970 woningen (en daarmee ook binnen de subregionale woonagenda. Zoals in subparagraaf 3.2.3 al aangegeven, zijn deze 60 extra woningen onderdeel van de versnellingsopgave uit de regionale woonagenda: het doel is om 70 % van de opgave van 970 woningen (=680 woningen) te realiseren in de periode tot 2025. In dit laatste getal is nog geen rekening gehouden met 30 % planuitval, waarbij de aantallen oplopen tot 1.261 woningen waarvan 884 (=70 %) in de periode tot 2025.

Eind 2021 heeft de gemeenteraad in de woonvisie bovendien opgenomen dat de gemeente door versneld woningen toe te voegen, het tekort aan woningen in 2025 grotendeels weggewerkt wil hebben. Vanaf dat moment verwacht de gemeente dat er meer rust en balans op de woningmarkt ontstaat.

Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat er grote behoefte is aan betaalbare woningen, zowel in de huur- als de koopsector voor de lage en de middeninkomens. Appartementen hoeft men in deze context niet letterlijk te nemen, ook een grondgebonden gelijkvloerse woning zal aan deze woonwensen voldoen.

De voorgenomen ontwikkeling van 60 woningen past daarmee kwantitatief en kwalitatief gezien zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 970 woningen (en daarmee binnen de subregionale woonagenda).

3.3.3 Mobiliteitsvisie Druten en Wijchen

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 de mobiliteitsvisie vastgesteld. In de visie draait het om de mobiliteitsambities en wensen van de gemeente Druten voor het komende decennium. Centraal in de mobiliteitsvisie staat de ‘waarom-vraag’: waarom is verkeer en mobiliteit belangrijk voor de gemeente en welke ambities wil Druten waarmaken?

De mobiliteitsvisie kent vijf speerpunten:

  • Leefbaarheid in de gemeente;
  • Bereikbaarheid tussen de kernen;
  • Verbonden met de regio;
  • Duurzaam verplaatsen;
  • Verkeersveiligheid als blijvend speerpunt.

Het mobiliteitsplan wordt aansluitend opgesteld en geeft antwoord op de ‘hoevraag’: welke maatregelen worden genomen om de wensen en ambities van de gemeente Druten waar te maken? Het mobiliteitsplan zal daarom gemeente specifiek inzoomen op lokale verschillen en een uitvoeringsgericht karakter hebben.

Planspecifiek
Er zijn geen concrete maatregelen opgenomen in de mobiliteitsvisie die betrekking hebben op het plangebied. In zijn algemeenheid wordt met onderhavig plan wel ingezet op de punten 'leefbaarheid' en 'duurzaam verplaatsen'. In de (nieuwe) woonwijk is voldoende ruimte voor fietsers, voetgangers en verblijfsruimte, waardoor de auto een minder dominante positie krijgt.

3.3.4 Toetsingskader

Op 30 september 2021 heeft de gemeenteraad van Druten het toetsingskader voor woningbouwinitiatieven vastgesteld. Dit toetsingskader bevat de criteria waarop woningbouwinitiatieven worden getoetst. Daarbij kan het gaan om het inspelen op de woonwensen van lokale woningzoekenden (qua typologie, eigendom, prijsklasse), maar bijvoorbeeld ook het voorzien in de juiste kwaliteit als het gaat om duurzaamheid, ruimtelijke inpassing en mate van levensloopgeschiktheid.

Het doel hiervan is om op een transparante en goed onderbouwde wijze te kunnen toetsten of een plan tegemoetkomt aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de gemeente. Belangrijk hierbij is wel dat er een juiste balans zit tussen onze opgave om snel te voorzien in extra woningen versus het belang om de juiste kwaliteit woningen toe te voegen. Beide opgaven worden met dit toetsingskader gewaarborgd.

Toetsing vindt plaats aan de hand van vier criteria: de kwantitatieve behoefte (1), de kwalitatieve behoefte (2), ruimtelijk beleid (3) en toekomstbestendig wonen (4). Op basis van deze criteria is een scoretabel opgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0014.png"

Elk initiatief moet een minimale score van 6 punten behalen. Daarnaast geldt dat elk initiatief minimaal 3 punten (van de totale score) moet behalen op criterium 1 en 2, vanwege het belang om plannen aan te laten sluiten op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Er kunnen initiatieven bestaan die -ondanks dat ze niet aan de minimale score van 6 punten komen- toch heel waardevol kunnen zijn voor de gemeente Druten. In dergelijke situaties heeft het college de bevoegdheid om bij een te lage score af te wijken van de uitkomst van het toetsingskader en toch medewerking te verlenen aan een bouwplan.

Planspecifiek
Volgens het Toetsingskader Woningbouwinitiatieven moeten plannen minimaal 6 punten scoren in de bijhorende scoretabel. Dit plan scoort 6 punten. Het aantal woningen past namelijk geheel in de geraamde kwantitatieve behoefte van de kern Afferden (2 punten) en het programma kent een hogere ambitie dan de Woondeal omdat 60% van het programma valt in categorie 'betaalbaar' (2 punten). Dit betekent dat minimaal 60 % van het woningbouwprogramma in het sociale of middeldure (koop tot NHG-grens) valt. De uiteindelijke verdeling is als volgt: 30 % sociaal, 30 % middelduur (koop tot NHG-grens) en 40 % in de vrije sector. Daarnaast wordt het plan gerealiseerd binnen het vastgestelde 'bestaand stedelijk gebied' (zie kaart in subparagraaf 2.2.1) van de gemeente Druten (2 punten). Dit brengt het totaal op 6 punten.

3.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de voertuigaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. In aansluiting op de Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021 is Afferden qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de voertuiggeneratie (uitgaande van het maximum van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:

  • 6,0 voertuigbewegingen per woning in de categorie 'huurhuis, sociale huur';
  • 7,8 voertuigbewegingen per woning in de categorie 'koop, tussen/hoek';
  • 8,2 voertuigbewegingen per woning in de categorie 'koop, twee-onder-één-kap';
  • 8,6 voertuigbewegingen per woning in de categorie 'koop, vrijstaand'.

Om te kijken of er verkeerskundig geen knelpunten optreden is er een onderzoek naar de verkeersgeneratie en -afwikkeling uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0015.png"

Uitgaande van het woonprogramma van 60 woningen betekent dit dat er maximaal = 452,8 afgerond 453 extra voertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden.

Deze toename kan goed verwerkt worden op de Driemorgen. De aansluiting op de Koningstraat is met minder dan 3.000 voertuigen (dit betreft de bestaande intensiteit inclusief toevoeging bestaand verkeer en toekomstig verkeer op de Driemorgen) dusdanig laag belast dat het verkeer eenvoudig verwerkt kan worden. Vanaf dit punt zal het verkeer zich verdelen en is geen sprake van een significante toename van verkeer welke gevolgen kan hebben voor kruispunten.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

De gemeenteraad heeft op 3 juni 2021 de Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021 vastgesteld. Deze nota dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen.

De kern Afferden is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied valt binnen de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW hebben als basis gediend en in de nota is aangegeven dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit wordt gegaan van het gemiddelde van de bandbreedte van de parkeernormen. Dit komt uit op:

  • 1,5 parkeerplaatsen per woning, prijsklasse goedkoop;
  • 1,8 parkeerplaatsen per woning, prijsklasse gemiddeld;
  • 2,0 parkeerplaatsen per woning, prijsklasse duur;

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0016.png"

Het concept stedenbouwkundig plan voorziet in 75 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Daarnaast hebben 21 woningen parkeerplaatsen op eigen terrein. Het gaat om:

  • 13 woningen met een garage met dubbele oprit, die tellen voor 2,0 parkeerplaatsen per woning: 26,0 in totaal;
  • 3 woningen met een dubbele oprit zonder garage, die tellen voor 2,0 parkeerplaatsen per woning: 6,0 parkeerplaatsen
  • 4 woningen met een lange oprit zonder garage of carport: 4,0 in totaal;
  • 1 woning met een enkele oprit zonder garage, die tellen voor 0,8 parkeerplaatsen per woning: 0,8 in totaal.

Per saldo zijn er daarmee 75,0 + 26,0 + 6,0 + 4,0 + 4,0 + 0,8 = 111,8 parkeerplaatsen voorzien. De parkeernormen zijn in lid 10.2 van de regels van het bestemmingsplan geborgd.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de functiewijziging van 'agrarisch' naar de milieugevoelige functie 'wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. Bij het verkennend bodemonderzoek is een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Deze verontreiniging bleek echter niet verifieerbaar.

Bij het onderzoek zijn geen verontreinigingen aangetoond die duiden op het gebruik van organochloorbestrijdingsmiddelen in de voormalige fruitteelt op de locatie.

Op basis van deze resultaten dient de hypothese in principe verworpen te worden. De gevolgde strategie is echter als voldoende te beschouwen.

De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet zinvol. Tegen de eventuele bebouwing van de onderzoekslocatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.

Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone van een gezoneerde weg. De wegen rondom het plangebied, waaronder de Koningstraat, de Driemorgen en de Oude Weisestraat, kennen een snelheidsregime van 30 km/u en zijn zodoende niet voorzien van een onderzoekszone. Nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

Voor het aspect industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0017.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van goede ruimtelijke ordening is doormiddel van een quickscan bedrijven en milieuzonering onderzocht of in de omgeving van het plangebied bedrijfsmatige bestemmingen aanwezig of mogelijk zijn, die een belemmering vormen voor de geplande woningen en of het plan een belemmering kan vormen voor de bedrijvigheid. De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) dient hierbij als onderlegger. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Pal naast het plangebied is aan de noordoostzijde een bedrijfsbestemming met specifieke aanduiding ‘garagebedrijf’ aanwezig (1). Het betreft een showroom en werkplaats voor motorfietsen. Daarnaast ligt een bestemming ‘detailhandel’ (2). Met uitzondering van bouwmarkten, tuincentra en postorderbedrijven is hiervoor milieucategorie 1 van toepassing. In noordwestelijke richting is nog een bedrijfsbestemming aanwezig (3), met specifieke aanduiding ‘dakbedekkingsbedrijf’. Deze inrichting wordt ingeschaald als een bouwbedrijf met een bruto oppervlak van minder dan 2.000 m², een inrichting in milieucategorie 3.1. Verder zijn binnen 300 m afstand nog twee maatschappelijke bestemmingen aanwezig, waaronder een begraafplaats (4) en een basisschool (5). De nutsvoorzieningen op 50 m ten noorden (6) en meer dan 100 m afstand ten zuidoosten (7) zijn niet relevant voor het plangebied. Uit kaartmateriaal van de provincie Gelderland volgt dat binnen 200 m afstand tot het plangebied enkele veehouderijen zijn gevestigd, in navolgende afbeelding gemarkeerd als (8) en (9):

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0018.png"

Relevante niet-woonbestemmingen binnen 300 m tot het plangebied

Inrichtingen tot milieucategorie 4.2 kennen een richtafstand tot ten hoogste 300 m. Op grotere afstand zijn derhalve alleen inrichtingen vanaf categorie 5.1 potentieel belemmerend in relatie tot het plangebied. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.

Het plangebied is gelegen binnen de richtafstand van één naastgelegen bedrijfsmatige bestemming. Het betreft een showroom en werkplaats voor motorfietsen binnen de bestemming ‘bedrijf’ met specifieke aanduiding ‘garagebedrijf’. Wanneer binnen de richtafstand woningen worden geprojecteerd, is nader akoestisch onderzoek en geuronderzoek naar het woon- en leefklimaat noodzakelijk. Ook wordt geadviseerd nader geuronderzoek uit te voeren naar de agrarische inrichting aan de Koningsstraat 73 wanneer binnen 100 m afstand tot deze inrichting woningen worden geprojecteerd.

Akoestisch onderzoek industrielawaai
Het plangebied is deels gelegen binnen de richtafstand van de 30 m van de showroom en werkplaats voor motorfietsen. Daarom is een nader onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

In overeenstemming met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998) is in de dagperiode enkel getoetst op 1,5 m hoogte, omdat personen in en om het gebouw voornamelijk op die hoogte zullen verblijven. Voor het plangebied is nog geen indeling in bouwvlakken beschikbaar. Daarom wordt de geluidsbelasting aan de hand van contouren inzichtelijk gemaakt:

Langtijdgemiddeld geluidniveau
Uit navolgende afbeelding volgt dat een relatief groot deel van het plangebied een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van meer dan 45 dB(A) ondervindt. Woningen die binnen dit gebied worden geprojecteerd, ondervinden derhalve een geluidsbelasting die de richtwaarde uit stap 2 overschrijdt. De richtwaarde uit stap 3 wordt echter niet overschreden. Ook kan binnen het plangebied aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit worden voldaan, met uitzondering van een klein gebied tot hoogstens 4,0 m binnen de plangrenzen. Omdat het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen' op een afstand van 13,5 m of meer is gelegen van de grens van het bedrijf, vormt deze inrichting geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.

Ter plaatse van de woningen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op 1,5 m boven maaiveld ten hoogste 50 dB(A), waarmee aan het Activiteitenbesluit wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0019.png"

Maximaal geluidniveau
Uit navolgende afbeelding volgt dat een gebied tot ten hoogste 4,0 m binnen de grenzen van het plangebied een maximaal geluidniveau van meer dan 65 dB(A) ondervindt. Woningen die binnen dit gebied worden geprojecteerd, ondervinden derhalve een geluidsbelasting die de richtwaarde uit stap 2 overschrijdt.

De richtwaarde uit stap 3 wordt in een kleiner gebied overschreden. Geadviseerd wordt geen bouwvlak te projecteren binnen het gebied waar een maximaal geluidsniveau van 70 dB(A) of meer kan optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0020.png"

Omdat het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'Wonen' op een afstand van 13,5 m of meer is gelegen van de grens van het bedrijf, vormt deze inrichting geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van 60 wooneenheden mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Desondanks is de NIBM-tool (versie 22 juli 2023) ingevuld en hieruit blijkt dat sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0021.png"

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 13,0 µg/m3, 16,4 µg/m3 en 10,0 µg/m3 bedragen in 2021. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder moeten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv maakt hierbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren:

  • De wet schrijft voor dat bij dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld de geurbelasting op een 'geurgevoelig object' niet meer mag bedragen dan een bepaalde waarde. De geuremissiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).
  • Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen, moet tenminste een minimale afstand tussen een veehouderij en een 'geurgevoelig object' worden aangehouden.

De maximaal toegestane geurbelasting op 'geurgevoelige objecten' is bij dieren met een geuremissiefactor afhankelijk van de liggen van de objecten. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Hierbij wordt uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden.

Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele relevante agrarische bedrijven gelegen. Er is daarom een geuronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Alle relevante gegevens van de veehouderijen worden beheerd door de gemeenten. De gegevens van de veehouderijen zijn ontleend aan I-GO Veehouderijen van de Gelderse omgevingsdiensten. Door de kritische ligging van de veehouderij aan de Koningstraat 73 te Afferden zijn de emissiekenmerken van deze veehouderij aangevuld op basis van de gegevens zoals opgenomen in de vigerende vergunning (milieudossier) van het bedrijf.

De afstand ten opzichte van het te realiseren plangebied en de kadastrale grens van de meest nabijgelegen veehouderij aan de Koningstraat 73 is 85 m. Aan de te hanteren afstandseisen uit de gemeentelijke verordening en de Wet geurhinder en veehouderij wordt hiermee ruimschoots voldaan.

Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder ter plaatse van de toekomstige woningen is zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend met respectievelijk V-Stacks vergunning en gebied. De maximale voor- en achtergrondbelasting bedraagt respectievelijk 1,9 en 2,9 ouE/m³ voor het plangebied. Het percentage geurgehinderden blijft beperkt tot 10,9% en 8,3%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de veehouderijen redelijk goed tot goed zal zijn.

Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Aan de vaste afstanden uit de gemeentelijke geurverordening wordt met de realisatie van het plangebied voldaan. Ook de voor- en achtergrondbelasting ter plekke van de toekomstige geurgevoelige objecten is acceptabel volgens de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke verordening. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan tevens niet beperkt.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0022.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting of bedrijf. De meest nabijgelegen inrichting betreft het LPG-tankstation aan de Van Heemstraweg 40 in Afferden op 385 m of meer ten noorden van het plangebied. Deze inrichting is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt niet nabij een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Waal is gelet op de ruime afstand van circa 1,7 km tot het plangebied niet relevant. De vaarweg is conform het Basisnet water een zwarte vaarweg en hiervoor geldt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn komt. Het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 m langs de vaarweg. Het plangebied is niet gelegen binnen deze zones.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een aardgastransportleiding. De dichtstbijzijnde gasleiding ligt op circa 1.400 m ten westen van het plangebied.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).

Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.

Waterparagraaf
Het waterhuishoudkundig plan in bijlage 7 beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In het waterhuishoudkundig plan is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.

4.8.1 Beschrijving watersysteem

Geomorfologie en geohydrologie
Om inzicht te krijgen in de actuele verharding- en maaiveldhoogte en de aanwezige obstakels, is in oktober 2022 de situatie ingemeten. In bijlage 1 van het waterhuishoudkundig plan is de meting toegevoegd, hieruit blijkt het volgende:

  • In de bestaand situatie ligt het plangebied op 6,00 m +NAP aan de zuidwestzijde tot 6,85 m +NAP aan de noordoostzijde.
  • De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is gelegen op circa 6,05 m +NAP.
  • Het plangebied staat onder invloed van kwel vanaf de Waal gedurende hoogwaterperioden.

Het plangebied is op basis van de omgevingsverordening van de provincie Gelderland gelegen in een intrekgebied van waterwingebied Druten. Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Daarnaast moet in een intrekgebied worden voorkomen dat in de aanleg- en gebruiksfase van het woningbouwplan verontreinigende stoffen in de bodem en/of het oppervlaktewater terecht komen. Afvoer van hemelwater in/op de bodem en naar oppervlaktewater mag alleen plaatsvinden via bodempassages.

Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3) blijkt dat de bodem vanaf maaiveld tot een diepte variërend van circa 0,5 tot 1,0 m -mv, opgebouwd uit zandige klei. Hieronder is de bodem minimaal tot het diepste punt van de boringen, circa 3,9 m -mv, opgebouwd uit matig siltige klei. De eerste watervoerende laag bestaat uit afzettingen behorende tot de formatie Kreftenheye, Urk en Sterksel. De afzettingen bestaand uit uiterst grof tot middel-grof grindhoudend zand en kleilenzen.

Uit de zandbanenkaart van de Provincie Gelderland (zie figuur 2 van het waterhuishoudkundig plan) blijkt onder de kleilaag een zandpakket aanwezig te zijn. Onder het grootste deel van het plan bevindt zich een zandlaag 'Pleistoceen zand' op circa 3,0 - 4,0 m -mv. Aan de zuidzijde bevindt zich 'Pleistoceen zand' op circa 2,0 - 3,0 m -mv. In de uiterste zuidwesthoek blijkt een dek van eolisch zand aanwezig te zijn in de top tussen 1,0 - 2,0 m -mv.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Het plangebied ligt in het peilgebied Quarles van Ufford ligt, peilvak QvU162 met een zomerpeil van 5,35 m +NAP en een winterpeil van 5,10 m +NAP. De volgende watergangen met afwateringsrichting bevinden zich binnen of grenzend aan het plangebied:

  • Centraal in het plan C-watergang 092775, afwaterend richting zuiden;
  • West- en zuidzijde B-watergang 091965, afwaterend richting zuiden en vervolgens naar oosten;
  • Oostzijde A-watergang 093574, afwaterend van noordzijde richting zuidwesten;
  • Aan de noordoostzijde van de Koningstraat is een schotbalkstuw gelegen (024210) die twee peilgebieden scheid;
  • Enkele C-watergangen parallel aan de oude Weisestraat;

In het plangebied is geen kern en/of beschermingszone van een waterkering gelegen.

Het stedelijk watersysteem van kern Afferden bestaat uit een verbeterd gemengd rioolstelsel, met een berging van 666 m3 in het stelsel en 164 m3 in het bergbezinkbassin. Het stelsel loost op het eindgemaal van Waterschap Rivierenland aan de Ringelenbergstraat. Conform opgaaf van gemeente Druten is de geïnstalleerde capaciteit van het pompgemaal Afferden 70 m³/u met een normcapaciteit van 66,7 m³/h. Dat betekend dat er nog 3,3 m³/u aan ruimte is.

Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.

4.8.2 Waterbeleid en waterbeheer

Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In het Waterplan Druten zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens artikel 7 en 10 en Activiteitenbesluit artikel 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33).

Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet artikel 3.5).

Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).

Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet artikel 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.

4.8.3 Leefomgeving en ruimtegebruik

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.

Water is ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.

Gevolgen van/voor het plan
In het waterhuishoudkundig plan is uiteengezet hoe in de plannen rekening is gehouden met de ruimteclaim van de benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen (zie voor meer uitleg subparagraaf 4.8.6) en dat de beoogde woningbouwontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De waterhuishouding in het gebied is daarnaast afgestemd op de beoogde gebruiksfunctie door rekening te houden met de minimaal benodigde ontwateringsdiepte (zie voor meer uitleg subparagraaf 4.8.7).

4.8.4 Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan
Om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood). De emissies vanuit bouwmaterialen worden beperkt door gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk. Omdat het hemelwater van het plangebied binnen het plangebied wordt verwerkt en niet naar het gemengde rioolstelsel van Afferden wordt afgevoerd, worden het aantal en de omvang van de overstortingen van het gemengde rioolstelsel van Afferden op het oppervlaktewater niet negatief beïnvloed.

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot de aanleg van enkele verlaagde bermen. Een verlaagde berm is een bovengrondse (groene) afkoppelvoorziening waarbij het hemelwater bij voorkeur oppervlakkig wordt getransporteerd naar een laagte waar het vervolgens vertraagd kan worden afgevoerd. Een dergelijke voorziening is controleerbaar en beheersbaar en draagt bij aan de belevingswaarde van het water en daarmee het waterbewustzijn.

4.8.5 Klimaatadaptatie

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.

Gevolgen van/voor het plan
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. In het plan zijn geen specifieke maatregelen opgenomen om drinkwaterverspilling te voorkomen. Dat is iets wat toekomstige bewoners, desgewenst zelf moeten regelen.

Zoals hiervoor aangegeven neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied toe ten opzichte van de bestaande situatie en worden langs de buitenranden meerdere groenzones ingezet als wadi voor het opvangen van het (van de daken) afstromende hemelwater in het plangebied. Om te voorkomen dat bij klimaatbuien overlast optreedt, wordt de bestaande B-watergang verbreedt en worden verlaagde bermen, retenties en hemelwaterriolering gerealiseerd.

4.8.6 Waterberging

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan
Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 14.228 m². De oppervlakten zijn bij benadering en bepaald aan de hand van het schetsontwerp, zoals opgenomen in paragraaf 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0023.png"

Aan de noordwestzijde binnen het plan komt een deel van 825 m² aan bestaande verharding te vervallen. De vervallen verharding kwam tot afstroming in de B-watergang 091965 waardoor deze in mindering is gebracht bij het totale verhard oppervlak.

In navolgende tabel is de totaal benodigde waterberging weergegeven berekend op basis van het verhard oppervlak en de algemene (vuist)regel voor benodigde waterberging conform opgaaf van Waterschap Rivierenland:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0024.png"

Voor de waterberging zijn twee situaties berekend; T=10+10% en T=100+10%. De locaties waar het water wordt geborgen of is komen te vervallen met principedoorsneden staan weergegeven op tekening welke is bijgevoegd als bijlage 2 bij het waterhuishoudkundig plan. De in het plan opgenomen en vervallen waterberging is uitgebreid beschreven in subparagraaf 4.3.2 van het waterhuishoudkundig plan en bestaat op hoofdlijnen uit:

  • de centrale C-watergang 092775 door het plangebied komt te vervallen. Totaal gaat het om 18 m³ (T=10+10%) en 104 m³ (T=100+10%) aan bergingsverlies wat elders binnen het plan gecompenseerd wordt;
  • Om het plangebied te ontsluiten zijn er aan de oostzijde twee dammen met duikers gesitueerd. Deze ontsluitingen kruisen de bestaande A-watergang 093574. Omdat het hier om een infrastructurele duikers gaat moet het verlies aan waterberging worden gecompenseerd. Totaal gaat het om 28 m³ (T=10+10%) en 65 m³ (T=100+10%) aan bergingsverlies wat elders binnen het plan gecompenseerd wordt.
  • Aan de noordzijde en centraal in het plangebied zijn verlaagde bermen voorzien. De totale waterberging bedraagt hiermee 322 m³ in de T=100+10% situatie.
  • Aan de zuidzijde wordt een retentievoorziening aangelegd. De afmetingen van de retentievoorziening zijn circa 5 m * 110 m. Het totale bodemoppervlak van de retentie is 207 m² en het oppervlak van de taluds is 328 m². Er is gerekend met een peilstijging van 0,5 m tot aan de insteek waarbij er geen water op straat staat. Dit komt neer op een totaal van 186 m³ aan waterberging in zowel T=10+10% als T=100+10% situatie.
  • Aan de west- en zuidzijde ligt de bestaande B-watergang (091965) die wordt verbreed tot de maximale breedte van 8,00 m (bij éénzijdig onderhoud). De verbreding vindt plaats aan de planzijde. In de berekening is de bestaande waterberging afgehaald van de totale nieuwe waterberging in deze watergangen. Dit komt neer op een totaal van 55 m³ (T=10+10%) en 206 m³ (T=100+10%).
  • Binnen het plangebied wordt hemelwaterriool aangelegd. Het riool is bedoeld om het regenwater, door toename van verhard oppervlakte, af te voeren richting de B-watergang aan de zuidzijde van het plangebied. De inhoud van het riool met een totale lengte van 270 m bedraagt circa 21 m³.

De totale waterbergingsbalans is daarmee als volgt:

Situatie T=10+10% (geen water op straat)

  • Benodigde waterberging T=10+10% situatie: 620 m³
  • Aanwezige waterberging T=10+10% situatie: 701 m³

Situatie T=100+10% (geen water in gebouwen/geen inundatie)

  • Benodigde waterberging T=100+10% situatie: 945 m³
  • Aanwezige waterberging T=100+10% situatie: 945 m³

Hieruit kan geconcludeerd worden dat er voor de klimaatbui T=10+10% voldoende waterberging wordt gerealiseerd om geen water op straat te hebben staan.

Bij de klimaatbui T=100+10% mag er geen water in de gebouwen komen (eis gemeente) of inundatie optreden (eis waterschap). Wanneer de inhoud van het hemelwaterriool voor 50 % wordt meegerekend als waterberging is er voldoende waterberging aanwezig.

4.8.7 Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op het plangebied moet zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of -fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan
De minimale aanlegpeilen per functie kunnen worden bepaald op basis van de minimaal benodigde ontwateringsdiepte (t.o.v. GHG +6.05 m NAP) en drooglegging (t.o.v. zomerpeil +5.35 m NAP). Voor plan Groenemorgen zijn voor alle gebruiksfuncties de ontwateringsdiepte maatgevend. In navolgende tabel zijn deze gegevens in tabelvorm gepresenteerd met in de laatste kolom het minimale aanlegpeil:

afbeelding "i_NL.IMRO.0225.BPaffgroenemorgen-2303_0025.png"

De bouwpeilen van enkele bestaande woning aan Driemorgen, Koningstraat en Oude Weisestraat zijn gemeten en bevinden zich op een hoogte tussen +7.28 m NAP (Driemorgen en Oude Weisestraat) en +7.47 m NAP (Koningstraat). Op basis van de ontwaterings- en droogleggingseis de (bouw)peilen in de omgeving en huidige terreinhoogte worden minimaal de volgende aanlegpeilen gehanteerd:

  • Bouwpeil: >= +7,05 m NAP;
  • Wegen: >= +6,75 m NAP;
  • Maaiveld: >= +6,55 m NAP.

Het afvalwater van het plangebied wordt afgevoerd via een gemaal naar het gemengde rioolstelsel van Afferden en daarvandaan via het eindgemaal van Afferden naar de rioolwaterzuivering in Druten.

Overweging & conclusie

Het verhard oppervlak ter plaatse van het plangebied neemt toe en het hemelwater van het dakoppervlak wordt verwerkt in het plangebied en niet afgevoerd naar riolering en/of oppervlaktewatersysteem. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch neutraal en heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

Bij verdere uitwerking van het plan moeten de exacte bouw- en aanlegpeilen te worden vastgesteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met de eisen zoals omschreven in het waterhuishoudkundig plan en met de grondbalans. Nieuwe aanlegpeilen van het maaiveld mogen niet leiden tot wateroverlast voor de percelen rondom het plangebied, rekening houdend met de peilen van grondwater en oppervlaktewater. Aangezien de percelen binnen het plangebied particulier eigendom worden zullen ook de toekomstige eigenaren van de percelen hier rekening mee dienen te houden.

Overleg met waterbeheerder

Beleidsuitgangspunt
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.

Gevolgen van/voor het plan
Er is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Deze toets is als bijlage opgenomen in de uitgebreide watertoets die als bijlage 8 bij de toelichting is gevoegd. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan waarvoor de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Het bestemmingsplan moet in het kader van het vooroverleg voorgelegd worden aan het waterschap.

De initiatiefnemer heeft het plan in het kader van de watertoetsprocedure in samenspraak met de waterbeheerders (gemeente en waterschap) tot stand gebracht. Beide waterbeheerders adviseren positief over het plan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Druten is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Quickscan Wet natuurbescherming
In het kader van de woningbouwontwikkeling ter plaatse van het plangebied is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield.

Mogelijk is essentieel leefgebied van de steenuil aanwezig. Als dit leefgebied wordt aangetast, gaan mogelijke nestplaatsen verloren. Nestplaatsen van de steenuil zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien er essentieel leefgebied van deze soort aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Op het moment is het niet waarschijnlijk dat de rugstreeppad in het plangebied voorkomt omdat zanderig terrein en ondiepe poelen ontbreken. Als het plangebied in een later stadium echter uit braakliggend terrein zal bestaan, is het niet onmogelijk dat de soort zich in het plangebied zal vestigen. Aangeraden wordt om ondiepe poelen zo snel mogelijk te dempen en het terrein zo kort mogelijk braak te laten liggen. Hiermee kan vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen.

Andere essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op ruim 0,5 km afstand ten noorden van het plangebied. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen zijn gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de realisatie van nieuwbouw op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een onderzoek stikstofdepositie is uitgevoerd in zowel de aanleg- als de gebruiksfase. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 11 bij de toelichting. Uit de berekening volgt dat het plan geen significant negatief effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving, ten opzichte van de referentiesituatie. De toename van de stikstofdepositie voldoet voor alle berekende situaties aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/j. Op basis van de resultaten kunnen daarom vanwege de ontwikkeling van de woningen die het plan mogelijk maakt, significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten.

Aanvullend onderzoek steenuil
Er is een aanvullend ecologisch onderzoek naar de steenuil uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.

De steenuil maakt gebruik van het plangebied als foerageergebied. Met de voorgenomen werkzaamheden gaat geschikt leefgebied van de steenuil verloren. In de ruimere omgeving van het plangebied is veelvuldig kleinschalig cultuurlandschap aanwezig wat zeer geschikt leefgebied betreft. Door de ligging van het plangebied ten opzichte van de steenuil-territoria, kan echter aannemelijk worden gemaakt dat het plangebied niet essentieel is voor de betreffende territoria.

Belangrijk is dat de drie territoria niet grenzen aan andere steenuil-territoria. Het noordelijke territorium heeft de mogelijkheid om richting het noorden en oosten te verplaatsen, waar binnen 300 m zeer geschikt leefgebied aanwezig is (hoogstamboomgaarden, dierenweides etc.) maar waar bij het onderzoek geen steenuilen zijn aangetroffen. Ook het zuidelijke territorium kan verplaatsen, met name richting het oosten, waar aan de Schoolstraat verschillende zeer geschikte erven aanwezig zijn. De mogelijkheid tot verschuiven biedt ruimte aan het middelste territorium om nieuw leefgebied in te nemen. Ondanks dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied kan worden aangenomen dat dit geen essentieel leefgebied van de aanwezige steenuilen betreft.

Met de voorgenomen ontwikkeling gaat geen essentieel leefgebied van de steenuil verloren. Een mogelijke overtreding met betrekking tot de steenuil is daarmee redelijkerwijs op voorhand uitgesloten.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2024 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Gemeentelijk archeologiebeleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Druten is opgenomen op de archeologische waarden- en beleidskaart. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente zijn enkele terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich enkele terreinen met een bekende archeologische waarde. Daarnaast kunnen drie archeologische verwachtingszones worden onderscheiden:

  • hoge archeologische verwachting;
  • gematigde archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.

Ook zijn er gebieden aangemerkt waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft gebieden waar reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en niets is aangetroffen, gebieden die zijn afgegraven of ontgrond, grotere waterpartijen en grootschalige afgravingen of geërodeerde stukken land.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Er zijn zowel een bureauonderzoek als een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De rapportages van beide onderzoeken zijn als bijlage 12 en bijlage 13 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van het archeologisch vooronderzoek is vastgesteld dat de verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied middelhoog is. Dit komt overeen met de verwachting in het bureauonderzoek, dat in een eerder stadium is uitgevoerd. De top van de verwachte oeverafzettingen is immers in de ondergrond van het gehele plangebied intact aanwezig. In de top van de oeverafzettingen geldt een verwachting op resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen.

In het bureauonderzoek is tevens een verwachting toegekend aan het rivierduinzand, dat zich in de ondergrond zou moeten bevinden. De aanwezigheid ervan is inderdaad aangetoond, maar gezien het voorkomen van klei op het zand en de mengen van dit zand met de erboven gelegen klei, is de verwachting dat deze afzettingen archeologisch niet meer intact zijn. Het veldonderzoek heeft de verwachting uit het bureauonderzoek bevestigd dat er oeverafzettingen op komafzettingen op rivierduinafzettingen aanwezig zouden zijn. De rivierduinafzettingen zijn echter verspoeld en daardoor niet intact. Dit deel van het verwachtingsmodel van Melman (2020) is naar laag bij te stellen.

Advies
Op basis van het vooronderzoek is gebleken dat er vanaf 0,4 m -mv een middelhoge verwachting is op archeologische resten in de top van de oeverafzettingen. Hiermee zal tijdens de herontwikkeling van het plangebied rekening moeten worden gehouden. Daarom adviseert het onderzoeksburo een aanvullend onderzoek. Het vervolgonderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een karterend booronderzoek, waarmee kan worden vastgesteld of er in het plangebied sprake is van een archeologische vindplaats of niet. Gezien de brede verwachting kan gekozen worden voor methode E2, met een boorgrid van 13 bij 15 m.

Selectiebesluit
Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft de gemeente Druten het selectiebesluit genomen dat er geen karterend booronderzoek moet worden uitgevoerd maar een proefsleuvenonderzoek. Dit om vast te stellen of er in het plangebied sprake is van een (behoudenswaardige) archeologische vindplaats. Het selectiebesluit is toegevoegd achteraan de rapportage van het inventariserend veldonderzoek (zie bijlage 13).

Cultuurhistorie
De gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart laat zien dat ter plaatse van het plangebied geen waardevolle monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zone zijn opgenomen.

Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal 60 wooneenheden toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Uit de afweging in hoofdstuk 4 is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht. Desondanks is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie opgesteld. Deze is terug te vinden in bijlage 15. Hierin wordt bevestigd dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Druten. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.

Algemene gebruiksregels 
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels 
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene wijzigingsregels 
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent vier (enkel)bestemmingen en vier dubbelbestemmingen:

Artikel 3 Groen
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, recreatie, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Artikel 4 Verkeer
Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf (zowel wegen met een doorgaande (stroom-) functie alsook woonstraten), parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Bermen met laanbeplanting en bestaande greppels/sloten langs wegen is ook mogelijk doordat de gronden ook bestemd zijn voor groenvoorzieningen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er mogen uitsluitend jongerenontmoetingsplaatsen, fietsenstallingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Hiervoor zijn bouwregels opgenomen.

Artikel 5 Water
Deze gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen, en nutsvoorzieningen. Beide ontsluitingen die over deze bestemming lopen zijn vanwege de signaalfunctie voorziening van de aanduiding 'ontsluiting'.

Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Artikel 6 Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, vrije beroepen, tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. In de regel geldt dat het hoofdgebouw (de woning) uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak is toegestaan. Op de verbeelding zijn de typologie en de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Het bestaand aantal woningen per bouwperceel is daarbij maatgevend, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangeduid.

Andere bouwwerken, zoals een bijgebouw of een aan- en uitbouwen, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak van deze bestemming toegestaan.

Burgemeester en wethouder kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde bouwregels. Het uitoefenen van een vrij beroep is toegestaan. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Alvorens grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Overigens is archeologisch onderzoek alleen nodig vanaf bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,5 m beneden maaiveld en bij een omvang van meer dan 5.000 m2 (Waarde - Archeologie 4).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Te zijner tijd zullen eventueel ingediende vooroverlegreacties van een gemeentelijke reactie worden voorzien.

6.2.2 Inspraak

Er is op verschillende momenten met direct omwonenden en vertegenwoordigers van de omliggende bedrijven gesproken. In het omgevingsdossier (zie bijlage 14) is verslag gedaan hoe omwonenden en andere belanghebbenden bij de planvorming zijn betrokken en hoe zij over de planvorming zijn geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn:

  • Qua architectuur ziet een meerderheid van de inwoners graag een dorpse en landelijke architectuurvorm. Deze input is meegenomen en dit is ook zo verwerkt in het Beeldkwaliteitsplan dat is goedgekeurd door het Gelders Genootschap. Het Beeldkwaliteitsplan is als bijlage bijgevoegd bij het bestemmingsplan.
  • Verder gaven veel personen aan behoefte te hebben aan woningen voor starters en ouderen in uiteenlopende prijscategorieën. Om deze redenen zijn er goedkope koop woningen (V.O.N. prijs tot €250.000,-) en meer levensloopbestendige (semi)-bungalows toegevoegd aan het woningbouwprogramma. Zo zullen er eveneens levensloopbestendige (semi)-bungalows worden aangeboden in de vrije sector, betaalbare koop en sociale huur.
  • Eveneens kwam er tijdens die bijeenkomst naar voren dat direct omwonenden behoefte hadden om d.m.v. individuele gesprekken meer te weten te komen over verschillende onderwerpen. Als reactie hierop zijn er bij verschillende adressen keukentafelgesprekken gevoerd en heeft er een groepsgesprek plaatsgevonden met een groep omwonenden (zie paragraaf 3.3 en 3.4 van het Omgevingsdossier). Met name de verkeersontsluiting en de toename in verkeersbewegingen was voor het merendeel van de omwonenden een heet hangijzer. Om deze reden is er een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door een onafhankelijk gespecialiseerd buro.
  • Uit dit onderzoek is gebleken dat de verwachting is dat het overgrote deel van het verkeer vanuit en richting het plangebied via de Driemorgen naar de Koningstraat rijdt. De Driemorgen kan worden aangemerkt als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 30km/u geldt. De weg heeft een breedte van circa 5.0m en is aan de westzijde voorzien van een trottoir. De weg kent relatief korte rechtstanden en sluit aan bij de voorschriften die voor een dit type weg geldt. Het maximale aantal wenselijke verkeersbewegingen voor de Driemorgen wordt geschat op 2.000 verkeersbewegingen per etmaal. De verwachte ritgeneratie van de planontwikkeling bedraagt worst case ongeveer 500 ritten op de gemiddelde werkdag. Met de toevoeging van het verkeer afkomstig van het plangebied komt men uit op een totaal aantal verkeersbewegingen van 600. Een relatief laag aantal voor een erftoegangsweg. Deze toename kan goed verwerkt worden op de Driemorgen. De aansluiting op de Koningstraat is met minder dan 3.000 voertuigen dusdanig laag belast dat het verkeer eenvoudig verwerkt kan worden. Vanaf dit punt zal het verkeer zich verdelen en is geen sprake van een significante toename van verkeer welke gevolgen kan hebben voor kruispunten. Het verkeerskundig onderzoek is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan en is bijgevoegd als bijlage I van het Omgevingsdossier.
  • Uiteindelijk heeft er een tweede participatiebijeenkomst plaatsgevonden om samen met bewoners van de Driemorgen te spreken over verkeer en de verkeersontsluiting. In deze bijeenkomstzijn mensen meegenomen in de totstandkoming van de conclusies en onderzoeksopzet van de verkeersrapportage (zie paragraaf 3.7 van het Omgevingsdossier).
  • Een ander groot punt van zorg bij veel omwonenden was het zware bouwverkeer. Dit komt doordat de Driemorgen is ingericht als erftoegangsweg en daardoor minder geschikt is als een weg waar zwaar transport doorheen moet. Om deze reden hebben wij ons hard gemaakt om een alternatieve bouwroute voor het zware bouwtransport te realiseren. Om die reden stemt het ons erg goed dat dit uiteindelijk ook is gelukt. Zwaar bouwtransport zal dus niet door de Driemorgen rijden.

6.2.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 november 2023 tot en met 4 januari 2024 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn gedurende deze periode 19 zienswijzen ingediend, die in de nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie zijn voorzien. De nota zienswijzen is als bijlage 16 bij de toelichting gevoegd.

6.2.4 Vaststellingsfase

De gemeenteraad heeft op 27 juni 2024 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Er zijn een drietal wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • Jongerenontmoetingsplaatsen: In artikel 4.1 Verkeer zal het woord jongerenontmoetingsplaatsen worden verwijderd zodat het niet meer mogelijk is om een jongerenontmoetingsplaatsen te realiseren in het plangebied van Groenemorgen
  • Het woord 'lampen' in artikel 6.2.3 van de planregels wordt verwijderd;
  • Artikel 6.2.1 sub k van de planregels wordt verwijderd. Door dit artikel te verwijderen verdwijnt de mogelijkheid om dakterassen te realiseren.