Plan: | Koningstraat 53, Afferden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.BPaffkoningsstr53-2103 |
Op de gronden behorend bij de boerderij aan de Koningstraat 53 bestaat het voornemen om een viertal nieuwe woningen te realiseren. De gemeente Druten heeft aangegeven een positieve grondhouding te hebben ten aanzien van het plan. De invulling van het perceel sluit aan op omliggende percelen aan de Koningstraat en de recent ontwikkelde woningbouwlocatie De Vloedschuur direct ten noorden van het plangebied.
De ontwikkeling van de woningen past niet in het geldende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)'. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern van Afferden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Druten sectie D met nummer 2101. De locatie aan de Koningstraat is in de huidige situatie grotendeels onbebouwd en in gebruik als grasland. De lintbebouwing langs de Koningstraat heeft zich in de loop van de jaren in zuidelijke richting uitgebreid tot het huidige dorp Afferden. Van recente datum is de nieuwe uitbreiding De Vloedschuur direct ten noorden van onderhavig plangebied. De navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.
Ligging plangebied (Bron: www.openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied betreft een kavel behorend bij de monumentale boerderij Koningstraat 53, gelegen tussen de woning aan de Koningsstraat 51 en de boerderij in. De locatie wordt aan de zuidzijde begrensd door de Koningstraat en is onderdeel van de daaraan gelegen gevarieerde lintbebouwing. Ten noorden van de locatie is nieuwe woningbouw genaamd De Vloedschuur in ontwikkeling. Het totale plangebied bestrijkt een oppervlakte van circa 3.550 m².
De locatie bestaat momenteel grotendeels uit grasland. Aan de achterzijde van de voormalige boerderij op nr. 53 staat een aantal fruitbomen. Ook staan er een drietal schuurtjes op het perceel. De gehele locatie is onverhard. Bijgevoegd is een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied
De ontwikkeling van het plangebied zal er voor zorgen dat er een ruimtelijke relatie wordt gelegd tussen de bebouwing van Afferden en de woningontwikkeling De Vloedschuur. Er worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd in een erfopzet. In bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan voor het plangebied opgenomen.
In voorliggend plan wordt uitgegaan van een informele ontsluiting op Koningstraat welke in beeld als een “formeel” karrespoor uitgevoerd wordt. De monumentale boerderij aan de Koningstraat blijft gehandhaafd en krijgt rondom een ruime kavel. Hiermee blijft de boerderij een onderdeel van het dorpslint. Westelijk daarvan ligt de nieuwe insteekweg met daaraan de nieuwe woningen. De nieuwe woningen liggen achter het dorpslint in een erfopzet en maken deel uit van het boerderij-ensemble. De noordelijkste twee woningen kunnen aaneengebouwd of fysiek los van elkaar worden gebouwd, maar zijn in positie en vormgeving aan elkaar gekoppeld zodat het oogt als één volume. Mede vanuit dit oogpunt worden de garages/bergingen bij deze woningen bij voorkeur inpandig gerealiseerd. Navolgende afbeelding betreft de toekomstige situatie van het plangebied.
Toekomstige situatie. Bron: Beeldkwaliteitsplan woningbouwontwikkeling Koningstraat 53, Buro SRO
De bouwhoogte betreft maximaal 1,5 bouwlaag met zadelkap. Bijgebouwen worden opgenomen in het hoofdgebouw dan wel vrijstaand achter het hoofdgebouw. Parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein, per kavel komen er minimaal twee parkeerplaatsen, zoveel als mogelijk achter de voorgevelrooilijn.
Het plangebied zal via een wandelpad met bruggetje over de watergang verbonden worden met plan De Vloedschuur. Het geheel is ruim opgezet met grote kavels en ruimte voor groen. De bestaande fruitbomen blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. Daarnaast worden langs de insteekweg naar de Koningstraat ook nieuwe bomen geplant.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het voorliggend plan van 4 woningen is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is vanuit het provinciale beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de Structuurvisie Druten vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen.
Planspecifiek
De Koningstraat met aanliggende bebouwing maakt deel uit van het 'Bestaand woongebied'. Het achterste deel van het plangebied is aanwezen als 'Gemengde functie buitengebied / verbreden landbouw'. Onderhavig plangebied is tevens aangewezen als exploitatiegebied waar ruimte is voor meerdere nieuwe woningen. Inzet van de gemeente is woningen ten behoeve van de eigen behoefte te realiseren binnen de kernen. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan inbreidingslocaties en invulling van open plekken in lintbebouwing. Bij het realiseren van invulling van de woonbehoefte moet de sfeer en identiteit van de afzonderlijke kernen worden behouden. Daarnaast dient bij herontwikkeling sprake zijn van een kwaliteitsverbetering.
De nieuwbouw De Vloedschuur direct ten noorden van het plangebied is op de structuurvisiekaart aangegeven als 'uitbreiding woningbouw/herontwikkeling'. Voorliggende ontwikkeling van de nieuwe woningen vormt een verbinding tussen de nieuwbouw De Vloedschuur en de bestaande bebouwing aan de Koningstraat. Bij de inpassing en uitstraling van het initiatief wordt aangesloten bij de naastgelegen boerderij en omliggend erf. Daarnaast vult het initiatief een open plek op in het bestaande bebouwingslint de Koningstraat. Geconcludeerd wordt dat het plan aansluit bij de structuurvisie van Druten.
De gemeenteraad van Druten heeft op 21 december 2016 besloten tot het vaststellen van de “Woonvisie 2016-2021 Samen werken aan beter wonen”. Deze visie is in 2020 aangevuld n.a.v. Regionaal Woningmarktonderzoek 2019 en opnieuw vastgesteld op 26 maart 2020. De visie is uitgewerkt aan de hand van vijf speerpunten:
Vanwege de groei van het aantal huishoudens in Druten zet de gemeente in op het vergroten van de woningvoorraad. De benodigde plancapaciteit voor de periode 2020 t/m 2024 is gesteld op 970, zijnde 100% van de behoefte. 70% hiervan moet binnen 5 jaar zijn gerealiseerd, hetgeen betekent; te realiseren 679 woningen.
Met name door het aanbod van betaalbare eengezinskoopwoningen te vergroten wil de gemeente de mogelijkheden van jonge gezinnen vergroten. Daarnaast zet de gemeente in op het bouwen van levensloopbestendige woningen om de vergrijzing eveneens te faciliteren.
De sociale voorraad dient met 200 woningen toe te nemen naar 2025 woningen in 2030. Daarbij is het vooral belangrijk dat er meer doorstroming komt op de huurmarkt. Dit kan gefaciliteerd worden door een meer passend aanbod te realiseren in (dure) huursector en koopwoningen.
Vooral op het vlak van het schoon, heel en veilig houden van de buurt hebben corporaties nog mogelijkheden om hierin een bijdrage te leveren. Hiertoe verstrekt de gemeente een leefbaarheidsbudget.
Toekomstbestendig wonen bestaat uit twee elementen; levensloopgeschiktheid en energiezuinigheid, d.m.v. o.a. gasloos bouwen.
Planspecifiek
De realisatie van de vier woningen wordt hieronder getoetst aan de vijf speerpunten uit de Woonvisie:
1. Het plan voorziet in een uitbreiding van de woningvoorraad.
2. Met voorliggend plan worden maximaal aanpasbare woningen gebouwd, die met eenvoudige maatregelen levensloopgeschikt kunnen worden gemaakt, en die flexibel genoeg zijn om ook aantrekkelijk te zijn/blijven voor andere doelgroepen.
3. Wat betreft het aspect betaalbaarheid geldt dat 50% in de categorie betaalbaar moet worden gebouwd, maar er is ook behoefte aan woningen in andere prijscategorieën. In dit geval is gekozen voor invulling met woningen in een duurder segment. Het plan kan wel een doorstroming op gang brengen waarmee andere woningen vrij komen.
4. Niet van toepassing, dit plan wordt niet ontwikkeld door een woningcorporatie.
5. De woningen voldoen aan de nieuwste eisen op het gebied van duurzaamheid en energiezuinigheid en zijn met eenvoudige maatregelen levensloopgeschikt te maken.
Geconcludeerd wordt dat de woningen passen binnen de speerpunten 1, 2, 3 en 5 van de Woonvisie. Daarmee wordt er voldaan aan de beleid van de gemeente en is het initiatief passend op deze locatie.
De Nota Parkeernormen dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. In de Nota Parkeernormen zijn voor verschillende functies parkeereisen opgenomen. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, kan een ontheffing worden verleend waarbij per ontbrekende parkeerplaats een bijdrage in het parkeerfonds is verschuldigd.
Planspecifiek
Het parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. In paragraaf 4.4 is onderbouwd dat er in voorliggend initiatief wordt voldaan aan de parkeernormen.
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt een initiatief beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Om de inhoudelijke kennis aan juridisch houdbare criteria en efficiënte procedures te koppelen is door de raad van de gemeente Druten de Welstandsnota vastgesteld. Voor de inwoners en initiatiefnemers voor nieuwe bouwwerken binnen de gemeente Druten biedt de nota
meer inzicht in de toetsing door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen.
Planspecifiek
Het lint aan de Koningstraat behoort bij het deelgebied Waaldorpskernen in de Welstandsnota en valt onder het welstandsniveau 1: zeer waardevolle welstandsgebieden. Het is daarom van belang binnen het samenhangende dorpsbeeld de individuele herkenbaarheid van de onderlinge panden kenmerkend voor de karakteristiek van het dorpsbeeld te respecteren en zoveel mogelijk te behouden. Mede vanwege het hoge welstandniveau is een BKP opgesteld voor dit plan (zie bijlage 1). Deze is goedgekeurd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Het BKP geldt als aanvullend welstandsbeleid en het toekomstige bouwplan zal hieraan worden getoetst.
Het plangebied ligt in het planologische regime van het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)'. Dit bestemmingsplan is op 30 januari 2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Het realiseren van de vier woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Tuin'. Daarnaast ontbreekt een bouwvlak. Om het voorgenomen initiatief mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. In de puinhoudende bovengrond is asbest aangetroffen. Het gehalte aan asbest ligt ruim onder de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. waardoor er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Ook de waarde voor nader onderzoek van 50 mg/kg wordt niet overschreden waardoor vervolgonderzoek niet nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt (15576683, ter hoogte van de kruising Schriksestraat en de Maas- en Waalweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 25,2 µg/m3 | 18,8 µg/m3 | 11,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan maakt vier nieuwe woningen binnen het plangebied mogelijk. Daarmee blijft het plan ver onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De woning is geprojecteerd aan de Koningstraat binnen de bebouwde kom van Afferden. De planlocatie ligt buiten de onderzoekszone (200 m) van de noordelijke gelegen Van Heemstraweg waarmee deze weg geen invloed heeft op het plan. De Koningstraat en de oostelijk gelegen weg Pas zijn geen gezoneerde wegen, dit betreffen 30 km/h wegen. Bij een 30 km/u weg is een akoestisch onderzoek vanuit de Wgh niet nodig. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel gewenst zijn om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de meest zuidelijke woning (57 - 5 = 52 dB inclusief correctie) hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Het aanvragen van een hogere waarde is niet nodig omdat de woning niet binnen de wettelijke geluidzone van een weg ligt. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aanvullend worden er wel in het kader van het bouwbesluit eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel. De geluidbelasting op de andere drie woningen binnen het plangebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Geurverordening Druten
De gemeenteraad van Druten heeft een geurverordening vastgesteld, de 'Verordening geurhinder en veehouderij Druten 2009'. Op grond van deze de geurverordening bedraagt voor andere diercategorieën (waarvan geen geuremissie per dier is vastgesteld) de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object:
Planspecifiek
Op meer dan 50 m afstand ten oosten van het plangebied ligt een kleinschalige paardenfokkerij aan de Koningstraat 51. Paarden betreffen vasteafstandsdieren ten aanzien van geuremissie (50 m). Er wordt voldaan aan de richtafstand van minimaal 50 m tussen het emissiepunt van de veehouderij en de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gelegen die van belang kunnen zijn voor de ontwikkeling van de locatie. Het gaat hier om de volgende bedrijven:
Grondverzet- en sierbestratingsbedrijf
Het grondverzet- en sierbestratingsbedrijf aan de Pas 3a is een aannemingsbedrijf met werkplaats, groter dan 1000 m², waarmee het een 3.1 categoriebedrijf betreft (SBI-2008 nr. 41.2). Voor een categorie 3.1 bedrijf is de minimale gewenste afstand 30 meter (in gemengd gebied). Het bedrijf is gelegen op circa 131 meter van het plangebied. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de hindercirkel van het bedrijf.
Paardenhouderij
Voor een paardenhouderij is het milieuaspect geur dominant (SBI-2008 nr. 0143.1, milieucategorie 3.1). In voorgaande paragraaf 4.1.4 Geur is uiteengezet dat de bedrijfsactiviteiten zich op voldoende afstand (> 50 meter) bevinden.
Garagebedrijf
Voor het garagebedrijf is het milieuaspect geluid dominant (SBI-2008 nr. 451, 452, 454 , milieucategorie 2). Voor een categorie 2 bedrijf is de minimale gewenste afstand 10 meter (in gemengd gebied). Het bedrijf is gelegen op circa 134 meter van het plangebied. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de hindercirkel van het bedrijf.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Voor inrichtingen geldt dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart, plangebied aangegeven met blauw
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit onderdeel D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Onderhavig plan omvat de bouw van vier woningen in de lintbebouwing binnen de kern Afferden. Deze ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is derhalve geen m.e.r.(beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.
Wel zijn in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.
Conclusie
Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Gemeentelijk beleid
Verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (vGRP)
Het vGRP heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten:
In het vGRP is opgenomen wat de gemeente wil bereiken op het gebied van afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater, wat ze er voor gaat doen en wat dit kost. Het vGRP is de leidraad voor beleid en handelen bij:
Watertoets
Voor dit plan is een watertoets en een geohydrologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 4. Op basis van de watertoets en de quickscan wordt het volgende geconcludeerd voor het plangebied:
Stedelijk afvalwater:
Het gaat hier om stedelijk afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer. Dat komt neer op al het huishoudelijk afvalwater, al dan niet vermengd met ander (afval)water. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater op het riool wijzigen. Het vuilwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de Koningstraat. Hiertoe wordt door de initiatiefnemer een aanvraag ingediend bij de gemeente. Gezien de beperkte toename van het aanbod van vuilwater als gevolg van de realisatie van het initiatief zijn er geen belemmeringen te verwachten en is het initiatief uitvoerbaar.
Afvloeiend hemelwater:
Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater te worden geborgd op eigen terrein. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. Het plangebied betreft een (voormalig) agrarisch terrein. In de huidige situatie is in het plangebied, met een oppervlakte van circa 3.250 m², geen verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie komt er 400 m² bebouwing en 580 m² aan verharding (klinkers/tegels en verharding eigen terrein) bij. De ontwikkeling heeft tot gevolg dat het verharde oppervlakte toeneemt met 980 m².
Waterschap Rivierenland stelt dat er per hectare aan nieuwe verharding, 463 m³ waterberging gerealiseerd dient te worden. De benodigde compensatie bedraagt derhalve 42 m3 (980 x 0,0436). Waterberging kan gerealiseerd worden door een greppeltje te graven langs de oostzijde van de onderzoekslocatie en deze eventueel af te laten wateren op de b-watergang ten noorden van het perceel. Een andere optie is het graven van een wadi in de groenvoorziening op het oostelijke terreindeel. Door de wadi wat lager aan te leggen dan de omgeving kan hemelwater op natuurlijke wijze naar de wadi stromen.
Gezien de bovenlaag tot 4 m-mv bestaat uit een complexe eenheid is niet goed in te schatten hoe snel de wadi zal leeglopen. De onderliggende laag (formatie van Kreyftenheye) bevat vaak midden tot grof zand en relatief veel grind. Derhalve kan verwacht worden dat de infiltratiecapaciteit van de grond voldoende hoog is om het hemelwater te kunnen bergen en de bergingsvoorziening op tijd leeg is voor de volgende bui.
Oppervlaktewater:
Op basis van de leggerkaart van waterschap Rivierenland ligt direct ten noorden van het plangebied een B-watergang. Rond deze watergang is een smalle beschermingszone aanwezig waarbinnen men rekening moet houden met het bereikbaar houden van deze watergang ten behoeve van onderhoud. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater:
De onderzoekslocatie heeft een globale hoogteligging van 6,6 m+NAP. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse van de onderzoekslocatie geeft een GHG aan van 0.8 tot 1 m-mv. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich tussen de 1 en 2 m-mv. Naar opgave van de provincie Gelderland ligt het onderzoeksgebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Op de onderzoekslocatie wordt voor zover bekend geen grondwater onttrokken. Tenslotte is uit de digitale Wateratlas te herleiden dat de locatie zich in een infiltratiegebied bevindt. Een woonbestemming kan worden toegekend als de GHG niet hoger komt te staan dan 0,70 m onder maaiveld en 1,00 m onder toekomstig vloerpeil (ontwateringsdiepte). Geconcludeerd wordt dat hier aan wordt voldaan.
Kwaliteit:
Bij nieuwbouw wordt geadviseerd de emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken in verband met de waterkwaliteit en zoveel mogelijk gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk. Daarnaast dient het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk beperkt te worden en wordt geadviseerd bij voorkeur gebruik te maken van alternatieven hierin.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van water. In een later stadium zal nader worden bepaald op welke wijze waterberging op het terrein gerealiseerd wordt. Er is voldoende ruimte binnen het plangebied voor dergelijke maatregelen.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de woningbouwontwikkeling is een Quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Een samenvatting van de conclusies staat hieronder. Het complete rapport is opgenomen in bijlage 5.
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website www.natura2000.nl/gebieden/gelderland geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Natura 2000 gebied Rijntakken
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 350 meter tot Natuurnetwerk Nederland en op een afstand van circa 470 meter tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Deze afstand is te groot om effecten te ondervinden als gevolg van geluid, trillingen, optische verstoring e.d. Een toename van stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en gebruik van de woningen kan mogelijk wel effect hebben op de natuurwaarden ter plaatse. Daarom is voor het plan een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 6. In het rapport wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. In de aanlegfase is er sprake van een tijdelijke, beperkte verhoging van de stikstofdepositie (0,01 mol/ha/jaar) door de inzet van mobiele werktuigen en de verkeersbewegingen van zwaar verkeer tijdens de bouw. Omdat dit van beperkte duur is, is er geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er rekening gehouden dient te worden met de 1) Functie van de rand van het plangebied als broedlocatie voor de steenuil, 2) Algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd) en 3) Kans op de vestiging van rugstreeppad indien ondiepe plassen ontstaan tijdens de voortplantingsperiode. Door met de ingrepen preventief rekening te houden met broedende vogels algemeen, en het plangebied ongeschikt te houden voor de rugstreeppad zijn effecten eenvoudig te voorkomen. Om verstoring van de steenuil te voorkomen en de functionaliteit van het leefgebied te borgen
dienen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase maatregelen te worden opgenomen om effecten te voorkomen. Door te werken conform het advies en dit tijdens de uitvoer te borgen staat de aanwezigheid van het nest van de steenuil het plan niet in de weg.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.
Voorafgaand aan de realisatie (óók grondwerk) dienen de volgende voorzieningen te worden getroffen:
Aan te leggen takkenril (geel) rondom de nestlocatie van de steenuil
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en de parkeerbehoefte.
Ontsluiting/bereikbaarheid
Het plangebied zal worden ontsloten worden via de Koningstraat. De verwachting is dat er beperkt sprake zal zijn van extra verkeer als gevolg van de bouw van vier woningen. Dit kan zonder problemen via de bestaande wegen worden afgewikkeld. Verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. De realisatie van de woningen op deze locatie zal niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder.
Parkeren
In de Nota Parkeernormen zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Druten. Bij nieuwbouw van een woning in de categorie 'duur' hanteert de gemeente een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost in de hoedanigheid van twee parkeerplaatsen naast elkaar per woning en is voorwaardelijk verplicht gesteld in dit bestemmingsplan.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die waarschijnlijk in 2021 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 december 2015 de Beleidsnota cultuurhistorie met bijbehorende beleid -en waarderingskaart vastgesteld. Hierin is opgenomen dat het plangebied zich bevindt in een gebied met een hoge cultuurhistorische waardering (historische dorpskern). Deze waardering is geborgd in het op 30 januari 2020 vastgestelde bestemmingsplan "Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)" met dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze dubbelbestemming met bijbehorende regels zijn meegenomen in voorliggende planherziening "Koningstraat 53".
Bij de invulling van het plangebied is de positionering van de woningen zorgvuldig afgestemd op de cultuurhistorische kenmerken in de directe omgeving. Daarnaast zijn de woningen in bebouwingshoogte en -massa vormgegeven in relatie tot het omliggende woningen en landschap. Voor een gedetailleerde toelichting op het thema cultuurhistorie wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan in bijlage 1.
Archeologie
Bij de realisatie van de woning worden sloop- en bouwwerkzaamheden binnen het plangebied uitgevoerd. Het is daarom van belang te kijken naar de archeologische waarden binnen het plangebied. Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart ligt de locatie van de voorgenomen woningen in een gebied met een 'hoge archeologische verwachting' en een 'gematigde archeologische verwachting', en is aangemerkt met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4". Ter plaatse geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte van respectievelijk groter dan 500 m² c.q. 5.000 m² en dieper dan 50 cm. In dit kader is een verkennend archeologisch onderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7 en 8.
In het verkennend archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat het niet uit is te sluiten dat de archeologische indicatoren wijzen op oudere archeologische resten. Voorts is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om nader te bepalen of archeologische resten aanwezig zijn in die zones waarin graafwerkzaamheden voor de nieuwbouw zijn voorzien. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn echter geen sporen waargenomen en maar weinig vondsten aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat de site volgens de waardering op KNA voorgeschreven wijze een lage waardering krijgt en niet behoudenswaardig is. Het selectieadvies is daarom dan ook om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het bevoegd gezag, de gemeente Druten, neemt dit selectieadvies over. De dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" zijn hierom niet opgenomen op de verbeelding. Wel geldt als er tijdens de graafwerkzaamheden toch zaken aan het licht komen, deze op grond van de Erfgoedwet artikel 5.10 bij de gemeente dienen te worden gemeld.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij voorliggend bestemmingsplan is qua regels aangesloten bij de bestemmingsregeling van bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)', dat op 30 januari 2020 is vastgesteld. Voorliggend (ontwerp)bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf en
groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming wordt ook de ontsluiting voor de woningen aangelegd; deze is met een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Binnen de bestemming groen mogen geen gebouwen worden opgericht.
De gronden binnen de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor de aanleg en gebruik van tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, watergangen, en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Erkers mogen uitsluitend ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, en er mag uitsluitend voor een bijgebouw of inpandige garage geparkeerd worden.
Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. Tevens mogen er vrije beroepen, gastouderschap en internetwinkels worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en verhardingen aan te leggen. Ook zijn watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan en mogen er parkeervoorzieningen worden aangelegd. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Verder is de regel opgenomen dat de toekomstige bebouwing dient aan te sluiten op de gewenste beeldkwaliteit in het BKP.
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is toegekend aan terreinen met een zeer hoge of hoge cultuurlandschappelijke waardering ten behoeve van de instandhouding, herstel en versterking van deze waarden. Ter plaatse van deze gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken op te richten of werkzaamheden uit te voeren aan de aanwezige bodem, begroeiing, wegen en paden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
In december 2019 is een inloopbijeenkomst georganiseerd waarbij omwonenden zijn geïnformeerd over het woningbouwplan. Naar aanleiding van de reacties is de situering van de woningen aangepast. De woning is gedraaid en de afstand tot de bestaande woningen aan de Vloedschuur ten noorden van het plangebied is vergroot.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 januari 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is er één zienswijze ingediend. In de Zienswijzennota in bijlage 9 is deze samengevat en beantwoord. Naar aanleiding van de zienswijze is de toelichting op enkele punten aangevuld en aangepast.