Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: BPbgwaalbd155173
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0225.BPbgwaalbd155173-2003

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:
   
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Waalbandijk 155-173' met identificatienummer NL.IMRO.0225.BPbgwaalbd155173-1902 van de gemeente Druten.

1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.7 bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van het met gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, te bebouwen deel van een bouwvlak.

1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.9 bedrijfsinstallatie:
Installaties op en bij bedrijfsterreinen en gebouwen die benodigd zijn voor de productie van goederen, de aan- en afvoer van grondstoffen, de aan- en afvoer van afvalstoffen en gassen, energiewinning, verlichting en de klimaatbeheersing van gebouwen. Hieronder worden tevens reclame uitingen, waaronder één vrijstaande mast, verstaan.
 
1.10 bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
  
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats en/of ligplaats.

1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
  
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten.

1.21 escortbedrijf:
een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend (onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus).

1.22 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt.

1.23 Gelders natuurnetwerk:
Samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland.
 
1.24 Groene ontwikkelingszone:
Zone die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders natuurnetwerk en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland.
 
1.25 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Paardenfokkerijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.26 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding tussen de levende en niet-levende natuur.

1.27 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige (habitats voor) flora- en fauna, ecologische samenhangen en structuren.

1.28 Natuurnetwerk Nederland:
De ecologische hoofdstructuur van Nederland, een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
 
1.29 normaal onderhoud:
werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
 
1.30 peil:
  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor bouwwerken in het water: de gemiddelde hoogte van het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.
 
1.31 prostitutiebedrijf:
een persoon, een groep van personen of een rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, zich via openlijke of besloten prostitutie beschikbaar stelt of aanbiedt om tegen een vergoeding seksuele of erotische handelingen te verrichten.
  
1.32 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een erotische massagesalon of een (raam)prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar.

1.33 waterbeheerder:
het bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat is belast met de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.

1.34 watergebonden bedrijven:
bedrijven die voor de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabricaten en/of producten mede gebruik maken van het transport over water.

1.35 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
 

Artikel 2 Wijze van meten

 
2.1 Meetregels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  
2.2 Aanvullende meetregels
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:

ondergeschikte bouwonderdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarde

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde tuinbouw;
  2. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid 17.1 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  3. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwaarden;
  4. water(gangen), waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden;
  6. groenvoorzieningen, waaronder voorzieningen voor landschappelijke inpassing;
  7. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, (landbouw)wegen, (onderhouds)paden en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende
bepalingen:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De bouwhoogte van palen voor ooievaarsnesten mag niet meer bedragen dan 8 m.
  3. de bouwhoogte van informatieborden ten behoeve van dagrecreatief medegebruik maximaal 2,5 meter mag bedragen.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.3.1 Strijdig gebruik 
  1. het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken is niet toegestaan;
  2. het in gebruik nemen of laten namen en/of geven van onbebouwde grond als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  3. het gebruiken van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, waaronder begrepen kuilvoer- en mestopslag, is niet toegestaan;
  4. het gebruiken van gronden buiten het bouwvlak voor niet als bouwwerk aan te merken mest- of andere bassins is niet toegestaan;
  5. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die in het schema in lid 3.4.2 zijn aangemerkt als strijdig, is niet toegestaan.
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de in het schema in lid 3.4.2 genoemde vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden uit te voeren.
 
3.4.2 Schema omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden 
 
Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden
Omgevingsvergunning nodig
Bodem en water

1
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet of provinciale ontgrondingenverordening
Ja
2
Het diepwoelen, -ploegen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter
Ja
3
Het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels
Ja
4
Het dempen van waterlopen, sloten en greppels
Ja
5
Werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, slaan van putten, draineren, etc.
Ja
Beplanting en grondgebruik

6
Het vellen of rooien van houtgewas (indien geen omgevingsvergunning voor kappen is vereist)
Nee
7
Het beplanten met houtgewas, waaronder mede begrepen, bebossen, de aanplant van productiebos, fruitbomen en het kweken en telen van struiken, bomen en heesters
Ja
8
Het omzetten van gronden in sierteelt
Strijdig
Infrastructuur en voorzieningen

9
Het aanleggen en verharden van (bedrijfs)wegen, (fiets)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m²
Ja
10
Het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur
Ja
11
De aanleg van oeverbeschoeiing, kaden en/of aanlegplaatsen
Ja
12
Het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (voor zover het geen bouwwerken betreft)
Strijdig
Ja = vergunningplichtig
Nee = niet vergunningplichtig
Strijdig = niet toegestaan
   
3.4.3 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid 3.4.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  2. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  3. die worden uitgevoerd in het kader van het Landschapsontwikkelingsplan.
3.4.4 Toetsingscriteria
De in lid 3.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:
  1. door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 17.1,niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 3.5.1 Wijziging naar Natuur
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits de betreffende gronden zijn verworven ten behoeve van natuurontwikkeling, dan wel de huidige eigenaar wijziging wenst.
                                                                      

Artikel 4 Bedrijventerrein

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven in de milieucategorieën 3.1 tot en met 5.2, zoals genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten), waaronder de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. kantoren ten behoeve van en behorende bij de onder sub a genoemde bedrijven;
  3. een bedrijfswoning met bijbehorende erven en tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  5. hekwerken, poorten en erfafscheidingen
  6. opslag, overslag en uitstalling;
  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen, stalling van voertuigen, paden, erven en verhardingen;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. groen en voorzieningen voor landschappelijke inpassing;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Uitsluitend binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte volgens het op de verbeelding aangegeven percentage;
  2. de maximale bouwhoogte volgens de op de verbeelding aangegeven hoogte;
 
4.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
  2. Per aanduiding is slechts één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan.
  3. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m³, of indien de bestaande inhoud meer dan 800 m³ bedraagt, niet meer dan de bestaande inhoud.
  4. De goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  5. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan bedragen 10 m.
  6. Bij een bedrijfswoning mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan 30 m.
  2. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18,5 m.
  3. De bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 8 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve het verleggen/veranderen van de bouwoppervlakte van het betreffende bouwvlak naar een ander bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen dat binnen het bestemmingsplan is toegestaan. De maximale bebouwbare oppervlakte per bouwvlak is aangegeven op bijlage 2 van de regels. Deze afwijking is alleen toegestaan op de door de rivierbeheerder als hoogwatervrij aangemerkte delen van het plangebied. Dit betreft de delen Excluton en Conpax;
  2. het verleggen van de begrenzing van het bouwvlak met maximaal 25 m, met dien verstande dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen binnen de bestemming bedrijven niet meer mag bedragen dan de totale oppervlakte dat binnen het bestemmingsplan volgens bijlage 2 is toegestaan;
  3. het verleggen van de aanduiding bedrijfswoning, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet mag toenemen;
  4. Ingeval van het afwijken als bedoeld sub a, sub b en sub c van dit lid is het bepaalde sub 4.2.2 onder b, c, d, e en f onverminderd van toepassing.
   
4.4 Specifieke gebruiksregels
  1. De gronden mogen voor opslag worden gebruikt, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de bedrijfscatagoriën uit de toegelaten milieucategorieën 3.1 tot en met 5.2.
 
4.6 Voorwaardelijke verplichting
  1. Het gebruik van de gronden bestemd voor bedrijventerrein bij het van Deelensterrein, Waalbandijk 173, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie F nummer 50 en 52 gedeeltelijk, zonder dat binnen het gebied met de aanduiding ontgrondingsgebied minimaal 9,5 mm riviercompensatie tijdig is gerealiseerd, deze werkzaamheden opgeleverd worden, in stand worden gehouden en geaccordeerd zijn door het bevoegd gezag.
  2. Het gebruik van de gronden bestemd voor bedrijventerrein bij het van Deelensterrein, Waalbandijk 173, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie F nummer 50 en 52 gedeeltelijk, zonder dat binnen noordelijk aangrenzende gebied met de bestemming Natuur, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie F nummer 52 gedeeltelijk een afschermende groenbeplanting en/of in combinatie daarmee een groene beplante grondwal van in totaal minimaal drie m hoog en breed is aangelegd, in stand gehouden wordt en dit geaccordeerd is door het bevoegd gezag.
  3. Het gebruik van gebouwen op de gronden bestemd voor bedrijventerrein boven de totale oppervlakte aan bebouwing van 47.007 m2, zonder dat binnen het gebied met de aanduiding ontgrondingsgebied minimaal 9,5 mm riviercompensatie tijdig is gerealiseerd, deze werkzaamheden opgeleverd worden, in stand blijven en dit geaccordeerd is door het bevoegd gezag. 47.007 m2 is de totale oppervlakte van alle binnen de beleidslijn Ruimte voor de Rivier toegestane bebouwing volgens het aan dit bestemmingsplan met kenmerk NL.IMRO.0225.BPbgwaalbd155173-1902 vooraf gaande bestemmingsplan Ruimte voor de Rivier 2003 dat op 11 december 2003 is vastgesteld door de gemeenteraad van Druten en op 13 juli 2004 gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
  4. Het bebouwen van de gronden bestemd voor bedrijventerrein boven de totale oppervlakte aan bebouwing van 47.007 m2, zonder dat binnen het gebied met de aanduiding ontgrondingsgebied minimaal 9,5 mm riviercompensatie is gerealiseerd, deze werkzaamheden opgeleverd worden, in stand blijven en dit geaccordeerd is door het bevoegd gezag. 47.007 m2 is de totale oppervlakte van alle binnen de beleidslijn Ruimte voor de Rivier toegestane bebouwing volgens het aan dit bestemmingsplan met kenmerk
    NL.IMRO.0225.BPbgwaalbd155173-1902 vooraf gaande bestemmingsplan Ruimte voor de Rivier 2003 dat op 11 december 2003 is vastgesteld door de gemeenteraad van Druten en op 13 juli 2004 gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
  5. Het bepaalde in sub a, b, c en d indien het bevoegd gezag constateert dat de in het gebied met de aanduiding ontgrondingsgebied door begroeiing en/of aanslibbing niet meer minimaal 9,5 mm riviercompensatie is gerealiseerd en dit na een eerste aanschrijving niet binnen de door het bevoegd gezag gestelde redelijke termijn is hersteld.
  6. Het gebruik van de gronden bestemd voor bedrijventerrein bij het van Deelensterrein, Waalbandijk 173, kadastraal bekend gemeente Druten sectie F nummer 50 en 52 gedeeltelijk, zonder dat de werken die benodigd zijn om de 9,5 mm riviercompensatie te realiseren op een wijze worden uitgevoerd waarbij, gedurende de winning, geen extra stikstofdepositie ontstaat op het Natura 2000 gebied 'Rijntakken'.

Artikel 5 Natuur

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden;
  2. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de in lid  17.1 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten;
  3. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en taluds;
  4. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik, uitsluitend voor zover dit ten dienste staat van het natuurbeheer;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. daarbij behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden.
alsmede voor:
    g. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ontgrondingsgebied':
  1. de opvulling met, de verwerking van en het transport over water van oppervlaktedelfstoffen;
  2. tijdelijke ontsluitingswegen, inclusief bereikbaarheidsvoorzieningen, ten behoeve van de winning van oppervlaktedelfstoffen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 2 meter, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verwerking van oppervlaktedelfstoffen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ontzanding' maximaal 3 meter mag bedragen;
  2. per 60 hectare te onderhouden/beheren natuurgebied één onderhoudsschuur is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 60 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;
  3. per 60 hectare natuurgebied één jachthut is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 60 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter;
5.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:

5.3.1 Camperplaats
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – camperplaats' gelden de volgende gebruiksregels:
  1. per aanduiding maximaal 10 campers toegestaan;
  2. de verblijfduur van een camper bedraagt maximaal 4 dagen.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bevoegde gezag, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is verleend krachtens de Ontgrondingenwet;
  2. het diepwoelen, -ploegen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter;
  3. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen. sloten en greppels;
  4. het dempen van waterlopen, sloten en greppels;
  5. werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, slaan van putten, draineren, etc.
  6. het vellen of rooien van houtgewas (indien geen omgevingsvergunning voor kappen is vereist);
  7. het beplanten van gronden met houtgewas, waaronder mede begrepen bebossen;
  8. het aanleggen en verharden van wegen, (fiets)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 20 m²;
  9. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  10. de aanleg van oever beschoeiing, kaden en/of aanlegplaatsen.
5.4.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid 5.3.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  2. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  3. die worden uitgevoerd in het kader van het Landschapsontwikkelingsplan.
5.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:
  1. door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke en natuurwaarden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid 17.1, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die kwaliteiten niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.  

Artikel 6 Verkeer

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. bermen en beplantingen
  5. water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, taluds, duikers en bruggen;
  6. straatmeubilair, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst;
  7. daarbij behorende voorzieningen zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, faunapassages en voorzieningen voor het openbaar vervoer;
6.2 Bouwregels
 6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  2. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. De bouwhoogte van viaducten, ecoducten, tunnels, bruggen en bouwwerken ten behoeve van verkeersgeleiding mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  4. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
  1. De voor Verkeer aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

Artikel 7 Water

 
7.1 Bestemmingsomschrijving  
 
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals civiel technische kunstwerken als bruggen, kaden, keermuren, sluizen, stuwen, duikers en gemalen;
  2. watergangen, waterlopen, waterpartijen, taluds en kribben;
  3. scheepvaart, waaronder begrepen veerverbindingen;
  4. uiterwaarden;
  5. groenvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. een laad- en losplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – horeca bunkerwinkelschip', maximaal één bunkerwinkelschip met bijbehorende voorzieningen.
 7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van bedrijfsinstallaties ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – laad en losplaats' mag niet meer bedragen dan 15 m;
  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

7.2.3 Bunkerwinkelschip
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – horeca bunkerwinkelschip' één bunkerwinkelschip is toegestaan waarvoor geldt dat:
  1. de oppervlakte van het bunkerwinkelschip mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  2. de bouwhoogte, gemeten vanaf de waterlijn, mag niet meer bedragen dan 10 meter.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:

7.3.1 Laad- en losplaats
  1. Het aantal laad- en losplaatsen ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – laad en losplaats' mag niet meer bedragen dan één;
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – laad en losplaats' is het tijdelijk aanmeren van schepen toegestaan.

7.3.2 Bunkerwinkelschip
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – horeca bunkerwinkelschip' zijn:
  1. maximaal 3 bedrijfswoningen toegestaan;
  2. geen risicovolle inrichtingen toegestaan.

Artikel 8 Leiding - Riool

 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Riool' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:

8.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Leiding - Riool' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op bebouwing ten behoeve van de rioolpersleiding, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  2. de oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m².
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken het verbod in lid 8.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag:
  1. het afgraven of ophogen van gronden;
  2. het egaliseren van gronden;
  3. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  4. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  5. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
 
8.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  2. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding en/of onderhoud aan de leiding;
  3. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerking treding van dit plan of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.

8.4.3 Toetsingscriteria
De in lid 8.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de rioolpersleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.
 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

 
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
 
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² én waarvan de diepte meer bedraagt dan 0,50 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. 
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 500 m² bedraagt:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

9.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.4.3 Toetsingscriteria
  1. De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

 
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² én waarvan de diepte meer bedraagt dan 0,50 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 2.000 m² bedraagt:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

10.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

10.4.3 Toetsingscriteria
  1. De in lid 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

 
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² én waarvan de diepte meer bedraagt dan 0,50 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
   
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
11.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 10.000 m² bedraagt:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

11.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 11.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

11.4.3 Toetsingscriteria
  1. De in lid 11.4.genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

 
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:

12.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

12.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 12.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  2. bouwwerken overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) waarvoor al een toets in het kader van de vergunning of ontheffing van de Keur is vereist.

12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 12.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. onderhoud, beheer en instandhouding van de aangrenzende waterkering;
  2. een duurzame hoogwaterbescherming ten behoeve van de veiligheid;
  3. waterberging en afvoer van hoogwater, sediment en ijs;
  4. de zorg voor de waterhuishouding en de daarvoor noodzakelijke werken;
  5. de veiligheid van het scheepvaartverkeer en de begeleiding daarvan, uitsluitend voor zover het betreft de gronden die gelegen zijn binnen een zone van 25 meter van de Waal,

waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Verbod
Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' mede bestemde gronden.

13.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 13.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' met een maximale bouwhoogte van 4 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van begeleiding van de scheepvaart maximaal 10 meter mogen bedragen;
  2. bouwwerken overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) waarvoor al een toets in het kader van de watervergunning is vereist.

13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 13.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en de waterhuishouding en de waterbeheerder daarover heeft geadviseerd.

3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

 
15.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a, uitsluitend van toepassing indien herbouw op dezelfde plaats geschiedt.

15.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. Tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald, mag op plaatsen waar gebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd eveneens ondergronds worden gebouwd. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, uitsluitend daar waar bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

 
16.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf en prostitutie;
  2. het gebruik en/of laten gebruiken van onbebouwde grond als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud
    voor zover zulks in overeenstemming is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden
    ;
  3. het gebruik en/of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van detailhandel;
  4. het gebruik en/of laten gebruiken van bijgebouwen en bouwwerken bij een bedrijfswoning als zelfstandige woning en afhankelijke woonruimte.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

 
17.1 Landschapstype
 17.1.1 Landschapstypen en kernkwaliteiten
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype waaloeverwallen' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het waaloeverwallenlandschap, met de volgende kernkwaliteiten: kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen, zeer groene uitstraling door erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen, afwisselend beeld en groene zones tussen de dorpen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype waaluiterwaarden' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het waaluiterwaardenlandschap en het Natuurnetwerk Nederland, met de volgende kernkwaliteiten: natuurlijke uitstraling, dynamiek van de rivier, plaatselijk agrarische of extensief beheerde gronden, natuur en (steen)fabrieken contrastrijk, beide grootschalig en extensief recreatief medegebruik.

17.1.2 Regels
Voor de in lid 17.1.1 genoemde gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemmingen waarbinnen deze gelden.

17.2 Geluidzone - industrie
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder1 en zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet geluidhinder.
 
17.3 Ontgrondingsgebied
De met aanduiding 'overige zone - ontgrondingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd ten behoeve van de winning van oppervlaktedelfstoffen, natuurontwikkeling, en oeververflauwing met bijbehorende watergangen, grondlichamen, gronddepots, ontsluiting, groen, parkeerplaatsen, wegen en voorzieningen die nodig zijn voor de beoogde inrichting en beheer van het plan zoals beschreven in de toelichting van dit bestemmingsplan en in het bij de ontgrondingsvergunning behorende beheer- en inrichtingsplan.
 
17.4 Vrijwaringszone - dijk 1
 
17.4.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering.

17.4.2 Bouwregels
Op de in lid 17.4.1 genoemde gronden mag, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, niet worden gebouwd, met dien verstande dat dit verbod niet van toepassing is op bouwwerken overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) waarvoor al een toets in het kader van de waterwetvergunning of ontheffing van de Keur is vereist.

17.4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.4.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering;
  2. alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning het bevoegd gezag advies inwint van de beheerder van de waterkering.

17.5 Vrijwaringszone - dijk 2
 
17.5.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 2' zijn mede bestemd voor de bescherming van de waterkering.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

 
18.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels of de aanwijzingen op de verbeelding voor:
  1. afwijkingen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits de afwijkingen niet meer dan 10% bedragen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
  2. geringe overschrijdingen van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid, een meetverschil of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, mits de grens of grenzen met niet meer dan 2 meter worden overschreden; ;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, de bediening van kunstwerken,, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter;
  5. het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 40 meter, met dien verstande dat:
    1. per geval dient vast te staan dat binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie geen gebruik kan worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of van andere bestaande hoge objecten, zoals reclamezuilen of hoogspanningsmasten;
    2. de locatie dient te zijn gelegen nabij wegen en bij voorkeur bij knooppunten van wegen of parkeerplaatsen en aansluitend bij bestaande bebouwing;
    3. de mast door situering en uitvoering ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig mag aantasten. 
  6. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkoker, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

 
19.1 Wijziging Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen of toe te kennen, indien dit op basis van archeologisch onderzoek gewenst is.

19.2 Wijziging naar water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemming 'Water', mits:
  1. het gebruik voor water geen onevenredige belemmering oplevert voor het agrarisch gebruik van agrarische percelen;
  2. de landschappelijke kernkwaliteiten van het ter plaatse aanwezige landschapstype, zoals genoemd in lid
    17.1, niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ter plaatse aanwezige natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

 
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 20.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

 
Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Waalbandijk 155-173'.