Plan: | Scheepswerf Ravestein - Deest |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.BPdeestwaalbdherz-2002 |
Aan de Waalbandijk in Deest is sinds 1976 het bedrijf Ravestein Beheer B.V. (hierna: Ravestein) gevestigd. Ravestein voert metaal bewerkende activiteiten uit, zoals snijden, samenstellen, aflassen, stralen en conserveren van constructies ten behoeve van het maken van schepen, drijvende offshore constructies, baggermaterieel, sluisdeuren, bruggen en alle voorkomende constructiewerken.
Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden tot verdere uitbreiding van het bedrijf. Uitbreiding van de bedrijfslocatie is gewenst om het bedrijf geschikt te maken voor de toekomst. Ravestein krijgt vanuit de markt de vraag om steeds grotere en bredere eindproducten. Met dit bestemmingsplan worden uitbreidingen en aanpassingen van de bedrijfslocatie mogelijk gemaakt om te kunnen voldoen aan deze vraag. Daarnaast worden diverse bouwwerken, geen gebouw zijnde, die reeds aanwezig zijn, opgenomen in dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Waalbandijk 11 in Deest in de gemeente Druten. De noordzijde van het perceel wordt begrensd door de Waal. Aan de oost- en westzijde van het perceel is natuurgebied aanwezig. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Waalbandijk.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Arcgis Luchtfoto 2017)
Voor het grondgebied van Ravestein geldt het bestemmingsplan 'Ruimte voor de Rivier' dat is vastgesteld op 22 december 2003 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 13 juli 2004. Ravestein wordt in het bestemmingsplan 'Ruimte voor de Rivier' aangemerkt als bestemming 'Bedrijven' met de bestemmingscategorie 'Scheepswerf'. In het plan is aangegeven dat voor een scheepswerf, binnen randvoorwaarden, uitbreidingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn.
Verder zijn ter plaatse 4 dienstwoningen toegestaan.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Ruimte voor de rivier'
De beoogde bouwplannen van Ravestein passen niet in de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Ruimte voor de Rivier' vanwege zowel de toevoeging van extra bebouwing (m²), de hoogte van de bouwwerken als de locatie van de gebouwen. Ravestein wordt in het bestemmingsplan 'Ruimte voor de Rivier' aangemerkt als bestemmingscategorie 'Scheepswerf'. Specifiek voor deze categorie worden in het plan mogelijkheden gegeven om nieuwe riviergebonden activiteiten uit te voeren. Daarbij geldt het principe 'ja, mits', waarbij dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden staan in artikel 6, lid 4 van de regels van het vigerende bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Dit hoofdstuk vormt de inleiding op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het plangebied geanalyseerd en de beoogde ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 komen de verschillende beleidskaders aan bod. De sectorale omgevingsaspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen uiteengezet. Hierbij wordt per artikel een beschrijving gegeven van de planregels en de bestemmingen. Hoofdstuk 6 behandelt tot slot de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Ravestein ligt aan de Waalbandijk te Deest in de gemeente Druten. Het perceel wordt ten noorden begrensd door de Waal. Ten oosten en westen van het bedrijf is natuurgebied aanwezig. Ten zuiden van Ravestein zijn dakpannenfabriek Wienerberger b.v. en Steenfabriek Vogelensangh b.v. gevestigd. Circa 200 m ten zuidwesten van Ravestein ligt de bebouwde kom van Deest.
Ravestein voert metaal bewerkende activiteiten uit, zoals snijden, samenstellen, aflassen, stralen en conserveren van constructies ten behoeve van het maken van schepen, drijvende offshore constructies, baggermaterieel, sluisdeuren, bruggen en alle voorkomende constructiewerken. Incidenteel wordt op het terrein van Ravestein zeetransport klaargemaakt. Het perceel bestaat uit bedrijfsbebouwing en (grotendeels verhard) terrein ten behoeve van opslag, parkeerplaatsen, opstelplaatsen voor vrachtwagens en bedrijfsmatige activiteiten. Zie figuur 2.1 voor een overzicht van het terrein.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: ArcGis luchtfoto 2018)
Langs de Waalbandijk staan 4 woningen die alle dienst doen als bedrijfswoningen van Ravestein. De bewoners zijn in dienst van Ravestein.
Ook een deel van het water van de Waal valt binnen het plangebied. Dit water is op de verbeelding aangegeven als bedrijventerrein. Op dit water zijn locatiegebonden of semipermanente pontons en kranen behorende bij de scheepswerf aanwezig.
De ontwikkeling is opgedeeld in verschillende onderdelen die in deze paragraaf nader uitgewerkt zijn.
Sloop en herbouw oostelijk deel hellingloods (lashal 1)
Aan de oostzijde van het bedrijfsterrein, direct aansluitend aan de hellingsloods, staat lashal 1. Dit betreft één van de oudere bedrijfsgebouwen op het terrein (zie figuur 2.2). De huidige bedrijfsbebouwing en met name de oude lashal 1 aan de oostzijde van het bedrijfsterrein is onvoldoende geschikt om te voldoen aan de toekomstige vraag naar grotere constructies. Daarom wordt deze lashal gesloopt en wordt ter plaatse een nieuwe lashal gebouwd. Besloten is om de hellingloods in oostelijke richting uit te breiden, zodanig dat de 140-tons portaalkraan tot het oostelijk einde van de nieuwe hal kan rijden. De hoogte van de nieuwe hal komt overeen met de te behouden bebouwing.
De nieuwbouw maakt het mogelijk dat over de gehele lengte van de hellingloods (incl. verlengde gedeelte) grotere en zwaardere secties gebouwd kunnen worden. De secties kunnen tevens naar alle zijden worden gekanteld en verplaatst. Momenteel is dat niet mogelijk door de beperking van de kraancapaciteit in lashal 1. De uitbreiding heeft geen gevolgen voor het personeelsbestand; er worden geen nieuwe werkplaatsen gecreëerd.
Figuur 2.2 Locatie oostelijke ontwikkeling (lashal 1)
Westelijke uitbreiding Jan Ravesteinhal
In de periode 2013-2014 is door Ravestein de Jan Ravesteinhal gebouwd. In de hal vindt de productie en assemblage plaats van de grotere constructies. Geconstateerd is dat het aantal vierkante meters, waarop momenteel secties worden gebouwd, niet naar verhouding is tot het aantal lassers en ijzerwerkers die in deze loods werken.
Met het oog op het verbeteren van de bedrijfsprocessen en het efficiënter kunnen werken, is Ravestein voornemens om deze hal ca. 24 m naar de zuidzijde uit te breiden. De uitbreiding maakt het mogelijk om de productietijd van secties te verkorten. De extra ruimte zorgt ervoor dat alle plaatvelden van de te bouwen secties in zijn geheel uitgelegd, bekleed en afgelast kunnen worden ten einde de secties samen te voegen. Momenteel gebeurt dit proces op verschillende locaties en/of na elkaar. Aanpassing van de kraancapaciteit in deze hal is niet aan de orde. Zie figuur 2.3 voor een uitsnede van de bedrijfsuitbreiding. Naast de uitbreiding van de hal wordt tevens de bestaande hal zoals deze in 2013-2014 is gerealiseerd vastgelegd. Hiermee wordt de bestaande situatie gelegaliseerd. Dit gebouw is namelijk niet gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning.
Figuur 2.3 Uitsnede locatie beoogde uitbreiding Jan Ravesteinhal
Met de aanpassing wordt het voor Ravestein mogelijk om de bedrijfsprocessen efficiënter te maken, waardoor de concurrentiepositie van het bedrijf ten opzichte van de lagelonenlanden kan worden verbeterd.
Westelijke uitbreiding, bouw nieuwe opslag/productieloods
Per 22 mei 2017 heeft Ravestein van Rijkswaterstaat een beschikking (kenmerk: RWS-2017/22669) ontvangen op de aanvraag om een vergunning op grond van de Waterwet voor het maken, behouden en verharden van een beperkte ophoging en het plaatsen van een hekwerk aan de linkeroever van de Waal. Het verharde terrein wordt gebruikt voor de opslag van onder andere grondstoffen en segmenten.
Op 8 augustus 2016 (zaaknummer W.Z15.102154.02) heeft de Omgevingsdienst Regio Nijmegen een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het westelijke deel van het terrein. Hierbij hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland per brief van 21 juli 2016, zaaknummer 2016-009731, medegedeeld dat er geen vergunningplicht is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en een verklaring van geen bedenkingen voor deze activiteit niet nodig is.
Door Ravestein is een overzicht gemaakt van de huidige bedrijfsprocessen. Voor de huidige productie-/opslagloods (aan de oostzijde aansluitend aan de Jan Ravesteinhal) is geconstateerd dat in deze hal sprake is van een mogelijk onveilige situatie, doordat te veel werkzaamheden plaatsvinden in deze hal. Momenteel wordt de hal gebruikt als productie-/assemblagehal. In een mal worden de koppelingen van de secties op de juiste plaats afgelast en worden scheepsbouwprofielen opgeslagen en handmatig op maat afgemaakt en afgebraamd. Als gevolg van deze werkzaamheden werken momenteel te veel mensen te dicht op elkaar.
Om de bedrijfsprocessen beter te verdelen en een veiligere werksituatie te creëren is het noodzakelijk dat een deel van de werkzaamheden wordt verplaatst naar een nieuw te bouwen productie-/opslagloods. Ravestein heeft het voornemen om deze nieuwe hal te realiseren op het opgehoogde/verharde terrein ten zuidwesten van de Jan Ravesteinhal (zie figuur 2.4).
Figuur 2.4 Locatie nieuwe opslag-/productieloods
De nieuwe hal wordt ingericht voor de opslag van scheepsbouwprofielen en het machinaal (automatisch) op maat maken van profielen, voorzien van laskanten, afgebraamd in verband met de conservering. Met de verplaatsing van de werkzaamheden naar de nieuwe hal, wordt het mogelijk om de werkzaamheden op beide locaties, oude en nieuwe hal, veilig en efficiënt uit te voeren.
Ontsluiting en parkeren
Het projectgebied blijft ook na de uitbreiding ontsloten via de Waalbandijk. Verkeersbewegingen nemen ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen niet toe. De omliggende wegen worden niet zwaarder belast en ter plaatse van het projectgebied zijn geen extra parkeerplaatsen noodzakelijk.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Dat betekent dat het plan moet worden getoetst aan relevant ruimtelijk beleid. Dit kan gaan over beleid van Rijk, provincie en gemeente. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de beleidskaders van de verschillende overheden.
Op Rijksniveau zijn de volgende documenten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu relevant:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen. Het Rijk zet het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de structuurvisie op nationaal niveau. Dit aspect speelt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en natuurontwikkeling.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).
Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende onderdelen van de Barro relevant:
Rijksvaarwegen (titel 2.1)
Voor de ontwikkeling is het relevant dat de Waal en daarmee verbonden wateren zijn aangewezen als rijksvaarweg of een vrijwaringszone. Titel 2.1 geeft aan dat voor de wijziging van bestemmingsplannen, waarbinnen rijksvaarwegen zijn gelegen, rekening dient te worden gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
Toetsing
Hoewel de ontwikkeling nabij de Waal ligt leidt deze niet tot aantasting van de belangen van de rijksvaarweg gelet op de afstand en de aard van de ontwikkeling (optimalisatie inrichting van de scheepswerf).
Grote Rivieren
Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Op kaart 3 is te zien dat het plangebied valt binnen het 'rivierbed' en 'stroomvoerend deel van het rivierbed' (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Relevante onderwerpen kaart Barro (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Titel 2.4 regelt de ruimtelijke doorwerking van de Beleidslijn grote rivieren, de PKB Ruimte voor de Rivier en het Nationaal Waterplan voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijk toekomstige rivier verruimende maatregelen. Er worden in het Barro algemene eisen gesteld aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Deze strekken ertoe te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan, bijvoorbeeld omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.
Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het besluit aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Deze houden in dat resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit moeten worden gecompenseerd. Bij voorgenomen activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren, moeten eveneens de overeengekomen rivierverruimende maatregelen zijn gegarandeerd.
In artikel 2.4.4 is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
Uit hetgeen is opgenomen in dit artikel onder 'e' blijkt dat toestemming kan worden gegeven voor de aanleg of wijziging van scheepswerven. Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, passen binnen het Barro. Op verzoek van Rijkswaterstaat is vanwege de waterstaatkundige functie van het plangebied wel in de regels en de verbeelding een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen voor het hele plangebied. Een groot deel van het plangebied is door Rijkswaterstaat in het verleden al vrijgegeven, zie figuur 3.2.
Figuur 3.2 Hoogwatervrij geschematiseerde gebied (bron: rapport Lievense CSO 11-07-2018)
Kwel- en hemelwater
Het terrein wordt nog verder verhard. Dit heeft geen effect op het stedelijk waterbeheer, omdat hemelwater niet op de riolering wordt aangesloten, maar op het oppervlaktewater wordt geloosd. Ook het hemelwater van de daken wordt rechtstreeks op de Waal geloosd. Er is geen compensatie van verhard oppervlak nodig.
Titel 2.11 Primaire waterkeringen buiten kustfundament
De Waalbandijk is aangewezen als primaire waterkering. In titel 2.11.2 en 2.11.3 zijn de volgende voor het bestemmingsplan relevante regels opgenomen voor primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
Artikel 2.11.2 hoofdbestemming primaire waterkering en aanduiding beschermingszone
Artikel 2.11.3 regels primaire waterkering en gronden in de beschermingszone
Met betrekking tot gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben, of een beschermingszone, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.
De kernzone van de Waalbandijk is in voorliggend plan bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone is aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. In de planregels zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van de dijk. Hiermee voldoet het plan aan Titel 2.11 van het Barro.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden van een scheepswerf. Deze uitbreidingen vinden grotendeels plaats door de bouwmogelijkheden te verruimen binnen de bestaande bedrijfsbestemming. Een klein gedeelte van de bedrijfsbestemming wordt uitgebreid aan de oostzijde van het terrein. Uitbreiding is noodzakelijk om het bedrijf geschikt te maken voor de toekomst. Ravestein krijgt vanuit de markt de vraag om steeds grotere en bredere eindproducten. Met dit bestemmingsplan worden uitbreidingen en aanpassingen van de bedrijfslocatie mogelijk gemaakt om te kunnen voldoen aan deze vraag. Daarnaast worden diverse bouwwerken, geen gebouw zijnde, die reeds aanwezig zijn, opgenomen in dit bestemmingsplan. De nut en noodzaak en de behoefte van de uitbreidingen is tevens aangetoond in paragraaf 2.2.
De locatie ligt net buiten het bestaande stedelijk gebied van de kern Deest. Er kan niet worden voorzien in ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. De zeer specifieke werkzaamheden van Ravestein zijn (historisch) gebonden aan de ligging langs de Waal en zijn dus niet inpasbaar binnen bestaand stedelijk gebied. Het bedrijf is reeds decennia gevestigd aan de Waalbandijk te Deest. Voor het uitvoeren van de genoemde werkzaamheden is het bedrijf sterk afhankelijk van de huidige buitendijkse locatie aan rivier de Waal. De werkzaamheden die zijn voorzien in de te vervangen productieloods kunnen niet worden verplaatst naar een andere locatie. Als gevolg van marktontwikkelingen is de vraag naar nieuwe constructies veranderd. De te bouwen producten zijn groter en zwaarder van omvang, waardoor de hanteerbaarheid van constructies en secties in de huidige bedrijfsbebouwing in het geding is gekomen. Als gevolg van noodzakelijke verbeteringen van de interne werkprocessen in het bedrijf is men gekomen tot de voorgestelde bedrijfsuitbreiding en herontwikkeling. Gezocht is naar optimalisatie, waarbij men zo min mogelijk kwetsbare gebieden aantast.
Door de uitbreiding daarnaast zoveel mogelijk binnen de bestaande bestemming te realiseren, is sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is Gelderland 'gaaf' houden. In de Omgevingsvisie wordt beschreven hoe dit in de toekomst kan worden bereikt. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat hierbij centraal. Dit doet de provincie door bij uitoefening van de taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Om hier richting aan te geven zijn zeven ambities opgesteld:
Door deze met elkaar samenhangende ambities na te streven, wordt een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland nagestreefd. De Omgevingsvisie bevat verschillende themakaarten: ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid en natuur- en landschapsbeleid. Het beleid uit de Omgevingsvisie is juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. Toetsing van dit bestemmingsplan aan dit beleid vindt plaats in het kader van de verordening.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en bevat regels voor de gehele provincie en per gebiedsgericht thema. De Omgevingsverordening wordt periodiek geactualiseerd. De zesde en meest recente actualisatie is vastgesteld op 19 december 2018 en op 1 maart 2019 in werking getreden.
Toetsing
De voor het plangebied relevante thema's zijn:
Ad 1. Werklocaties
In artikel 2.10 van de Omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen voor bedrijventerreinen. Hierin is onder andere als voorwaarde opgenomen dat een bestemmingsplan een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk maakt voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal Programma Werklocaties. Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende Regionaal Programma Werklocaties, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
Voor het bestemmingsplan geldt dat voldaan wordt aan het vigerende Regionaal Programma Werklocaties. In paragraaf 3.4.1 wordt hier nader op ingegaan.
Ad 2. Natuur
Het plangebied ligt voor een klein deel in het Gelders Natuur Netwerk (GNN). In paragraaf 4.10 wordt hier nader op ingegaan.
Ad 3. Water en milieu
Op de kaart water en milieu valt het plangebied grotendeels binnen het intrekgebied (zie figuur 3.3). In dit gebied is het verboden werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. Het bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke handelingen.
Figuur 3.3 Uitsnede omgevingsverordening - kaart Water en milieu
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt tegen het Natura 2000-gebied Rijntakken aan en valt voor een klein deel daarbinnen. Dit aspect wordt verder toegelicht in paragraaf 4.10.
Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsverordening Gelderland.
De gemeenten in de regio Arnhem-Nijmegen hebben in het Regionaal Programma Werklocaties (RPW d.d. 12 oktober 2017) afspraken gemaakt over bedrijventerreinen, kantoren en perifere detailhandel (PDV). In de regio Arnhem-Nijmegen is al een aantal jaren sprake van een overaanbod van bedrijventerreinen, kantoren en locaties voor PDV. De gemeenten krijgen de ruimte van de provincie Gelderland om gezamenlijk een oplossing voor de problematiek uit te werken. Doelstellingen van het RPW zijn:
Voor de regio worden diverse gewenste ontwikkelingen genoemd. Eén daarvan is uitbreiding van bestaande bedrijven op bestaande bedrijventerreinen, inclusief watergebonden bedrijven. Als deze bedrijven kunnen aantonen dat zij niet kunnen verplaatsen naar een andere locatie, dan kunnen zij in principe uitbreiden op de huidige locatie. De uitbreiding moet direct geheel in beslag worden genomen door het bedrijf zelf, zodat er geen nieuw aanbod van bedrijventerrein op de markt komt.
Detailhandel is hierbij uitgesloten. Voorwaarde is dat het bedrijf gebonden is aan de locatie waar ze gevestigd zijn en verplaatsen bedrijfseconomisch geen optie is. Ingeval van watergebonden bedrijvigheid: gebonden aan ligging aan een kade.
Toetsing
Ravestein is een watergebonden bedrijf. Het bedrijf is afhankelijk van de ligging aan de kade om zo de producten te water te kunnen laten. Het bedrijf is reeds decennia gevestigd aan de Waalbandijk te Deest. Voor het uitvoeren van de genoemde werkzaamheden is het bedrijf sterk afhankelijk van de huidige buitendijkse locatie aan rivier de Waal. De werkzaamheden die zijn voorzien in de te vervangen productieloods kunnen niet worden verplaatst naar een andere locatie.
Als gevolg van marktontwikkelingen is de vraag naar nieuwe constructies veranderd. De te bouwen producten zijn groter en zwaarder van omvang, waardoor de hanteerbaarheid van constructies en secties in de huidige bedrijfsbebouwing in het geding is gekomen. Als gevolg van noodzakelijke verbeteringen van de interne werkprocessen in het bedrijf is men gekomen tot de voorgestelde bedrijfsuitbreiding en herontwikkeling. Uitbreiding is noodzakelijk om het bedrijf geschikt te maken voor de toekomst. De geplande uitbreiding zal enkel door Ravestein worden gebruikt en zal ook direct in gebruik worden genomen.
De uitbreiding van Ravestein voldoet daarom aan de uitgangspunten zoals genoemd in het RPW.
De gemeenteraad heeft in februari 2012 voor het hele grondgebied de structuurvisie Druten vastgesteld. Op de visiekaart heeft de gemeente voor de komende 10 jaar de ontwikkelingen weergegeven, zie figuur 3.4.
![]() |
![]() |
Figuur 3.4 Uitsnede Structuurvisie Druten
Toetsing
Het plangebied is op deze kaart aangeduid als bestaand bedrijventerrein. In de visie wordt opgemerkt dat de werven in Deest en Druten de meeste ruimte voor bedrijfseconomische ontwikkeling krijgen. Uitbreiding van de scheepswerf Ravestein op het bestaande bedrijventerrein en aansluitend op de gronden aangewezen voor uitbreiding voor onder andere natte industrie past zodoende binnen de kaders van het gemeentelijk beleid.
De gemeente Druten heeft als doel een energieneutraal Druten in 2040. Energieneutraal betekent dat alle in de gemeente benodigde energie duurzaam wordt opgewekt. De routekaart geeft aan op welke wijze de gemeente Druten samen met haar inwoners, bedrijven en andere belanghebbenden haar ambitie wil bereiken. De gemeente heeft op 11 punten geformuleerd hoe progressie dient te worden gemaakt.
Toetsing
Ravestein werkt volgens de best beschikbare technieken (BBT). Dit staat voor de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn, om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen. Ravestein vervangt oude installaties voor nieuwe, meer energiezuinige installaties. Op deze wijze levert Ravestein een bijdrage aan duurzaamheid.
De gemeenten Beuningen, Wijchen, Heumen en Druten hebben samen de beleidsnota cultuurhistorie 'Samen in verscheidenheid' laten opstellen door bureau RAAP. Het cultuurhistorisch beleid heeft twee hoofdonderdelen:
Het koesteren van wat er aan erfgoed is wordt concreet gemaakt door de borging van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen en de continuering van het monumentenbeleid. In de vertaling van de cultuurhistorische inventarisatie- en waarderingskaarten naar de beleidskaart is een keuze gemaakt voor de hoogst gewaardeerde gebieden en voor karakteristieke bebouwing.
Uitdragen van de rijkdom vindt plaats door middel van een faciliterend en initiërend beleid als het gaat om het rijke erfgoed van de gemeenten.
Toetsing
In paragraaf 4.11 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie behandeld. Beide aspecten zijn met dubbelbestemmingen verwerkt in het bestemmingsplan.
De nota parkeernormen van de gemeente Druten bevat de parkeernormen en is in 2011 door de raad vastgesteld. De Nota Parkeernormen dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen.
De afgelopen jaren is in voldoende mate gebleken dat bouwplannen niet altijd kunnen voorzien in parkeerruimte op eigen terrein conform de gemeentelijke parkeereis. Vaak voorzien de aangrenzende terreinen of de bestaande openbare ruimte niet in mogelijkheden om deze extra parkeerdruk op te vangen. Dit betekent concreet dat een omgevingsvergunning niet kan worden verleend en dat de realisatie van de gewenste ontwikkeling niet mogelijk is. Het parkeerfonds kan hier uitkomst bieden. Dit fonds is in 2006 door de gemeenteraad ingesteld. In bepaalde omstandigheden kan het college van B&W ontheffing van de parkeereis verlenen, onder voorwaarde dat de aanvrager van de omgevingsvergunning een financiële bijdrage stort in het parkeerfonds. De middelen in dit fonds worden door de gemeente gebruikt voor de aanleg, uitbreiding en/of instandhouding van parkeerplaatsen in de betreffende bebouwde kom waar de storting vandaan komt.
Toetsing
De toetsing aan het gemeentelijk parkeerbeleid wordt behandeld in paragraaf 4.5.
Het bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, getoetst aan diverse omgevingsaspecten.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan m.e.r.-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productieoppervlak van 50.000 m². Het productieoppervlak betreft ca. 47.927 m² en blijft daarmee onder deze drempelwaarde.
Alhoewel de beoogde ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft, is middels een aanmeldingsnotitie en een aanvulling daarop onderzocht of sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten (zie bijlagen 8 en 9). Uit deze notitie blijkt dat hiervan geen sprake is, mits rekening wordt gehouden met de in de notitie beschreven mitigerende maatregelen. Op basis van de aanmeldingsnotitie heeft het bevoegd gezag op 2 juli 2019 besloten dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk is (bijlage 8).
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – zijn nader genoemd in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.
Onderzoek en conclusie
Ravestein maakt onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein. Om te bepalen of het bedrijf ten gevolge van de beoogde ontwikkeling nog past binnen deze geluidszone is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 14). Het onderzoek richt zich op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidsniveau dat op de huidige vergunningspunten zal ontstaan ten gevolge van de voorgenomen situatie:
De inrichting voldoet met de nieuw gerealiseerde bebouwing en de daarbij behorende bronnen (activiteiten) aan het BBT-principe.
Figuur 4.1 Ligging scheepswerf Ravestein en buitengrens geluidszone
Ten aanzien van het maximale geluidsniveau wordt voldaan aan de vergunde grenswaarden op woningen van derden. Dit wordt geconcludeerd op basis van de zonetoets, uitgevoerd door DGMR (zie bijlage 15) Aanpassing van de geluidszone is niet noodzakelijk. De grens van het gezoneerde industrieterrein is op de verbeelding aangegeven met 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek en conclusie
In bovengenoemde VNG-publicatie is een scheepswerf, zoals het bedrijf Ravestein, ingedeeld in de categorie 'scheepsbouw- en reparatiebedrijven: metalen schepen = 25 m met proefdraaien motoren = 1 MW'. Deze activiteit valt in milieucategorie 5.1. De locatie kan worden beschouwd als een gemengd gebied, gelet op de ligging buiten de woonwijk, nabij andere bedrijven en langs een ontsluitingsweg. Voor deze activiteit gelden de volgende richtafstanden voor gemengd gebied:
De dichtstbijzijnde woningen liggen op ongeveer 120 m van het plangebied. Voor de aspecten geur, stof en gevaar wordt hiermee voldaan aan de richtafstanden. Aan de richtafstand voor het aspect geluid wordt niet voldaan. Omdat de scheepswerf Ravestein op een gezoneerd industrieterrein ligt, wordt dit milieuaspect door de Wgh geregeld. Dit wordt verder onderbouwd in paragraaf 4.3.
Toetsingskader
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2009-2020
Het verkeersbeleid van de gemeente Druten is verwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2009-2020 (hierna GVVP). Het doel van het GVVP is om aan te sluiten op de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente. In het GVVP zijn zowel de bestaande situatie als de gevolgen van diverse toekomstige ontwikkelingen in beeld gebracht. In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgenomen.
Voor alle wegen wordt een inrichting conform de wegcategorisering van Duurzaam Veilig voorgestaan.
Nota Parkeernormen 2011
Het parkeerbeleid van de gemeente Druten is opgenomen in de Nota Parkeernormen van 10 februari 2011. Deze nota is gebaseerd op de landelijk gehanteerde richtlijn van de CROW publicatie 182, “De parkeerkencijfers- Basis voor parkeernormering”. De nota bevat de parkeernormen van de gemeente Druten en dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het bedrijf Ravestein ligt aan de Waalbandijk, direct ten noorden van de kern Deest. Het gemotoriseerde verkeer, bestaande uit personenauto's en vrachtauto's van en naar het bedrijf, maakt voornamelijk gebruik van de Vriezeweg, door de kern Deest, om bij de hoofdontsluitingsweg, de Van Heemstraweg, te komen. De route Van Heemstraweg - Deestersteeg zorgt voor de verbinding met het landelijke hoofdwegennetwerk (N322, A50). Sprake is van een goede, directe verbinding met de hoofdwegenstructuur.
Wel dient te worden opgemerkt dat de routing door de kern Deest, over de Vriezeweg, is aangepast met de gerealiseerde oostelijke ontsluiting van het industriegebied en de kern. Zwaar transport van en naar de bedrijventerreinen bij de kern Deest dient gebruik te maken van deze nieuwe route. Zie ook hierna.
Langzaam verkeer
Het bedrijf is goed bereikbaar per fiets. De bedrijfslocatie aan de Waalbandijk ligt direct aan één van de langzaam- en fietsverkeerroutes door het land van Maas en Waal. Meerdere medewerkers maken dan ook gebruik van deze modaliteit.
Openbaar vervoer
De ontsluiting per openbaar vervoer is slecht. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op een afstand van ca. 1,7 km aan de Van Heemstraweg. Het gebruik van het OV door medewerkers is dan ook zeer beperkt.
Nieuwe oostelijke ontsluitingsroute
De gemeente Druten is bezig met het verbeteren van de leefbaarheid in de kernen. Voor de kern Deest wordt onder andere ingezet op het voorkomen van verkeersoverlast (geluid, luchtkwaliteit, verkeershinder en drukte) en het verbeteren van de verkeersveiligheidssituatie.
Om deze doelen te bereiken heeft de gemeente de ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein Deest, waarmee wordt getracht vrachtwagens uit de woongebieden te weren, herzien. Hiervoor is ten oosten van Deest een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd, maar nog niet volledig in gebruik genomen. Bestemmingsverkeer van en naar de bedrijven moet gebruik maken van deze nieuwe routing.
De route voert van de Van Heemstraweg direct naar de Waalbandijk. Hier is buitendijks, parallel aan de waterkering, een nieuwe weg aangelegd. Deze parallelweg sluit weer aan op de Waalbandijk, direct ten oosten van het bedrijf Ravestein. Vanaf de nieuwe kruising op de dijk wordt de bestaande verbinding tussen de Waalbandijk en de Munnikhofsestraat (direct ten oosten van het bedrijf Wienerberger) opgewaardeerd tot volwaardige ontsluitingsweg. Het doel is dat het (vracht)verkeer richting Ravestein gebruik maakt van deze route.
Parkeren
Huidige situatie
De huidige en toekomstige parkeerbehoefte van de scheepswerf Ravestein kan worden berekend door de gemeentelijke parkeernorm te vermenigvuldigen met het bebouwd oppervlak. De gehanteerde parkeernorm op basis van de gemeentelijk nota, behorende bij een arbeidsintensief/bezoekers-extensief bedrijf, bedraagt 2,0 parkeerplaats per 100 m² bvo. In de huidige situatie bedraagt het bebouwd oppervlak op de scheepswerf ca. 19.619 m² bvo. Dit betekent een theoretische parkeerbehoefte van 393 parkeerplaatsen.
In de huidige situatie zijn circa 108 parkeerplaatsen aanwezig, verdeeld over drie parkeerterreinen (zie figuur 4.2). Hiermee wordt niet voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Het aantal parkeerplaatsen is bepaald op basis van het aantal medewerkers van het bedrijf (circa 120 medewerkers). Er zijn voldoende parkeerplaatsen op het terrein aanwezig voor het personeel, inclusief inhuurpersoneel. In de huidige situatie is wel regelmatig sprake van wild parkeren op en aan de Waalbandijk. Ook worden de aanwezige parkeerterreinen onvoldoende efficiënt gebruikt. Dit wordt veroorzaakt door een gebrek aan duidelijke aanduiding van de parkeervakken op de parkeerterreinen.
Figuur 4.2 Huidig parkeeraanbod (108 parkeerplaatsen)
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie, na de beoogde bedrijfsuitbreiding, bedraagt het bebouwd oppervlak op de scheepswerf ca. 22.680 m² bvo. Hiermee komt de theoretische parkeerbehoefte uit op 454 parkeerplaatsen.
Bij de beoogde ontwikkeling hoort ook de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein. De verschillende parkeerterreinen samen hebben een parkeeraanbod van 139 parkeerplaatsen (figuur 4.3). Om de aanwezige parkeerterreinen efficiënter te gebruiken en wildparkeren aan de Waalbandijk te voorkomen, is Ravestein voornemens om de parkeerterreinen te voorzien van duidelijke belijning. Met het voorziene aantal van 139 parkeerplaatsen wordt, net als in de huidige situatie, niet voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
Figuur 4.3 Toekomstig parkeeraanbod (139 parkeerplaatsen)
Afwijken van gemeentelijke norm
Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet ten opzichte van de huidige bestemde en vergunde situatie in een vergroting van het te bebouwen bedrijfsoppervlak. Zoals eerder aangegeven is deze vergroting van het bestemmings- en bouwvlak onder andere noodzakelijk voor de herontwikkeling van de oostelijke bedrijfshal. De extra werkruimte zorgt er voor dat bedrijfsprocessen worden geoptimaliseerd, er efficiënter kan worden gewerkt en dat de veiligheid op de werkvloer wordt verbeterd. Het aantal arbeidskrachten zal niet toenemen.
Met het oog op bovenstaande beschrijving is het dan ook aanvaardbaar om af te wijken van het gemeentelijke parkeerbeleid. De bedrijfsactiviteiten van Ravestein vereisen namelijk een maatwerk parkeeroplossing. Voor de bedrijfsactiviteiten van Ravestein zijn grote hallen aanwezig en daarin zijn relatief weinig mensen werkzaam. Daarom is de gemeentelijke norm niet één op één toepasbaar op de situatie bij Ravestein.
De berekende parkeerbehoefte in de huidige situatie laat dit eveneens zien. Deze is een stuk hoger dan het aanwezige aantal parkeerplaatsen. Het toetsen aan de gemeentelijke parkeernorm zou tot een overaanbod leiden. De beoogde kleine uitbreiding van het parkeeraanbod en het realiseren van duidelijke parkeervakaanduiding, zijn dan ook voldoende om de bedrijfsuitbreiding van Ravestein mogelijk te maken.
Monitoren parkeersituatie
Het is zaak de parkeersituatie in het plangebied te blijven monitoren. Wanneer in de toekomst blijkt dat er toch onvoldoende parkeeraanbod op eigen terrein in het plangebied aanwezig is, zullen aanpassingen door en op kosten van Ravestein worden doorgevoerd aan de terreinindeling. Hiermee wordt nu voorkomen dat er te veel parkeervoorzieningen worden aangebracht, maar wordt het bedrijf bij een eventueel tekort aan parkeerplaatsen wel de flexibiliteit geboden om dit in de toekomst zelf op te lossen.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Woon-werkverkeer
Ten opzichte van de huidige situatie voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een beperkte uitbreiding van het bebouwingsoppervlak. Deze vergroting van het bestemmings- en bouwvlak is voorzien aan de oostzijde van het bedrijfsterrein, waar de herbouw van een bestaande bedrijfshal is beoogd. De huidige bebouwing voldoet niet meer aan de arbeidseisen van deze tijd. De herbouw zorgt voor een veilige werkomgeving met voldoende werk- en manoeuvreerruimte voor het uitvoeren van alle bij het productieproces behorende handelingen. Tevens zorgt de extra werkruimte ervoor dat de bedrijfsprocessen worden geoptimaliseerd en men efficiënter kan gaan werken.
Het vergroten van de bedrijfshal heeft geen invloed op het aantal arbeidsplaatsen. Het nieuwe bestemmingsplan heeft dan ook als uitgangspunt: een gelijk aantal medewerkers. Op basis hiervan is er geen sprake van een toename van de verkeersgeneratie veroorzaakt door woon-werkverkeer.
Transport van goederen
Er wordt niet voorzien in een verhoging van de productiecapaciteit. Zoals reeds aangegeven zorgt de extra werkruimte voor een optimalisatie van de bedrijfsprocessen en biedt het mogelijkheden voor het vervaardigen van grotere secties en constructies, waarmee wordt aangesloten bij de vraag uit de markt. Omdat de productiecapaciteit ongewijzigd blijft, zal het aantal transportbewegingen met de uitbreiding van Ravestein niet toenemen.
Daarnaast vindt het transport van de gerede constructies voornamelijk plaats over het water. Het aantal schepen voor aan- en afvoer van goederen en producten zal niet of nauwelijks toenemen. Aanvoer van goederen en materialen vindt grotendeels per vrachtwagen plaats.
Verkeersafwikkeling
Doordat de verkeersgeneratie van het plangebied ongewijzigd blijft, is een goede en verkeersveilige verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie gewaarborgd. De eerder beschreven nieuwe oostelijke ontsluitingsroute zal ervoor zorgen dat verkeersoverlast en -onveiligheid verder wordt voorkomen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor de verschillende vervoerswijzen. In de toekomst zal de gerealiseerde oostelijke industriële ontsluitingsroute verkeersoverlast en -onveiligheid door verkeer van en naar de bedrijventerreinen in Deest positief beïnvloeden. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen leidt de uitbreiding van Ravestein tot een toename van de theoretische parkeerbehoefte.
De beoogde uitbreiding van Ravestein heeft geen invloed op het aantal werknemers en de productiecapaciteit van het bedrijf. Daarmee verandert de verkeersgeneratie van het plangebied niet. Een goede en verkeersveilige verkeersafwikkeling in de toekomstige situatie is gewaarborgd.
Op basis van het relatief lage aantal werknemers van het bedrijf, dat met de uitbreiding gelijk blijft, kan echter van het gemeentelijke parkeerbeleid worden afgeweken en maatwerk worden geleverd. Met een uitbreiding van het parkeerterrein naar in totaal 139 parkeerplaatsen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Met het aanbrengen van parkeervakaanduiding op de parkeerterreinen voorziet Ravestein in een duidelijke structuur qua parkeersituatie en wordt wild parkeren op en aan de Waalbandijk voorkomen. Daarnaast wordt de parkeersituatie gemonitord en bij een eventueel tekort aan parkeerplaatsen zal Ravestein op eigen terrein gepaste maatregelen treffen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van verkeer. De beoogde bebouwing leidt enkel tot een verbetering van de efficiëntie van het bedrijf en zal daarom niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Maas en Waalweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ook de vervuiling van de rivier wordt meegenomen in de meetpunten uit de NSL-monitoringstool. Wel ligt Ravestein dichter bij de Waal dan dat de meetpunten liggen. Circa 4 km ten oosten van het plangebied, langs de Tacitusbrug, liggen meetpunten dichter bij de Waal. Ook bij deze meetpunten wordt voldaan aan de normen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat ook ter plaatse van het plangebied de luchtkwaliteit voldoet aan de normen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en in nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het GR geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi, zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Conform de professionele risicokaart is Ravestein een risicovolle inrichting vanwege de opslag van oxiderende gassen in een O2-tank en brandbaar gas (propaan) in een tank. Ravestein betreft echter geen bevi-inrichting. De aanwezige risicocontouren zijn weergegeven in figuur 4.4. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zullen deze risicocontouren niet wijzigen. De hoeveelheid, type en opslag van gevaarlijke stoffen blijft onveranderd. De personendichtheid binnen de 1% letaliteitsafstand explosief (invloedsgebied van het GR) neemt niet toe.
Ravestein ligt verder niet in een PR 10-6-contour van een risicobron in de omgeving. Wel ligt Ravestein in het invloedsgebied van het GR van de rivier de Waal en de inrichting Koramic Deest. De beoogde ontwikkelingen ter plaatse van Ravestein leiden niet tot een toename van de personendichtheid. Het GR neemt daarom niet toe. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied van het GR van beide bronnen een verantwoording van het GR noodzakelijk.
Figuur 4.4 Risicocontouren Ravestein. Bron: Professionele risicokaart
Verantwoording van het GR
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.
Ravestein wordt ontsloten door de Waalbandijk. Via deze weg is het plangebied vanuit twee zijden te bereiken en kan van de bron af gevlucht worden. Verder wordt voor de oostelijke hal een noodtoegangsweg aangelegd, zodat het terrein goed bereikbaar is voor de brandweer. Dit komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft de herinrichting van het bedrijf Ravestein. Ter plaatse zullen aanwezigen hoofdzakelijk zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige ouderen, gehandicapten en kinderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzaam. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het aanwezige personeel deze verminderd zelfredzame personen zal begeleiden.
Conclusie
De aanwezige risicocontouren ter plaatse van Ravestein zullen niet wijzigen. Ravestein ligt daarnaast in het invloedsgebied van het GR van de rivier de Waal en de inrichting Koramic Deest. De personendichtheid en dus ook het GR zal ten gevolge van de beoogde ontwikkeling niet toenemen. Uit de verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Op het terrein van Ravestein zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Vijf bodemonderzoeken zijn relevant voor de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt:
Oostzijde terrein
Aan de oostzijde van het terrein wordt de bebouwing uitgebreid. In het kader van de bouw aan de oostzijde zal een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Dit verkennend bodemonderzoek zal worden uitgevoerd ten behoeve van de aanvraag voor bouwen. Het bodemonderzoek moet op basis van de voorschriften in de bouwverordening plaatsvinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.
Westzijde terrein
Ter plaatse van de nieuwe opslag-/productieloods is in het verleden bodemonderzoek uitgevoerd.
Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens wordt geconcludeerd dat de bodem ter plaatse van de uitbreiding van het bestemmingsplan aan de noordwestelijke zijde sterk verontreinigd is. Zink wordt in nagenoeg alle monsters boven de interventiewaarde aangetroffen. Plaatselijk zijn ook andere metalen boven de interventiewaarde aangetroffen.
Bij voortzetting van het huidige gebruik van de locatie zijn geen aanvullende acties noodzakelijk. Het terrein is verhard, waardoor geen contact met de verontreinigde grond plaatsvindt. Als in de toekomst echter werkzaamheden in de grond plaatsvinden, is sprake van saneringsactiviteiten. Hiervoor is vooraf instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming vereist.
Voor de bouwwerkzaamheden zal bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een verkennend bodemonderzoek moeten worden toegevoegd.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van twee bevoegde gezagen Wet bodembescherming, namelijk de provincie Gelderland en Rijkswaterstaat. Omdat de bodem sterk verontreinigd is, vallen alle graafwerkzaamheden onder de definitie van bodemsanering. Voor bodemwerkzaamheden zal bij het desbetreffende bevoegd gezag toestemming worden gevraagd.
Conclusie
In het kader van de bouwwerkzaamheden van de beoogde uitbreidingen, dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Waterbesluit
In het Waterbesluit staan de regels ten aanzien van rijkswateren. Belangrijke onderwerpen hierin zijn:
In het Waterbesluit is bepaald dat ontwikkelingen in het rivierbed van de grote rivieren een vergunning van de beheerder (Rijkswaterstaat) vergen.
Beleidsregels grote rivieren
De beleidsregels grote rivieren is een onderdeel van de Beleidslijn Grote rivieren. Het doel van deze beleidslijn is om beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een 'bergend' regime en een 'stroomvoerend' regime. Voor het plangebied geldt het 'stroomvoerend' regime. In het gedeelte van het rivierbed waar het stroomvoerend regime geldt, worden in principe alleen specifiek omschreven riviergebonden activiteiten toegestaan. Deze activiteiten moeten voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Onder riviergebonden activiteiten valt de aanleg of wijziging van scheepswerven.
Aan nieuwe en wijziging van bestaande activiteiten in het rivierbed zijn voorwaarden verbonden. Alle activiteiten waarvoor toestemming mogelijk is moeten voldoen aan de voorwaarden dat:
De toetsing aan de beleidsregels is reeds verwerkt in paragraaf 3.2.2.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt aan de Waalbandijk 11 te Deest in de gemeente Druten en is grotendeels verhard door bebouwing en terreinverharding. De bodem bestaat in de huidige situatie uit klei op grof zand.
Waterkwantiteit
Het perceel wordt ten noorden begrensd door de Waal. In en nabij het plangebied zijn geen waterlopen aanwezig die door de Legger van het waterschap zijn aangemerkt als A-, B- of C-waterloop.
Veiligheid en waterkeringen
Het terrein van Ravestein ligt in de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering (figuur 4.5). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Figuur 4.5 Ligging primaire waterkering nabij Ravestein. Bron: Legger waterkeringen Rivierenland
De kernzone van de primaire waterkering Waalbandijk heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. De direct naast de dijk gelegen beschermingszone van deze waterkering heeft de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' gekregen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit:
Ten gevolge van de beoogde ontwikkelingen zal de verharding toenemen met 1.535 m² (figuur 4.6). In het landelijk gebied is de toename voor de eerste 1.500 m² verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie. Gelet op de ligging direct aan de Waal, zal het hemelwater goed kunnen worden afgevoerd en zal deze geringe toename van 35 m2 niet leiden tot wateroverlast ter plaatse. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 4.6 Verandering verharding ten opzichte van de huidige situatie
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van daken wordt direct afgevoerd naar oppervlaktewater. Hemelwater van de kade en op het land wordt via olieafscheiders eerst gezuiverd voordat dit afstroomt.
Het afvalwater is uitsluitend sanitair afvalwater, afkomstig van kantine en kantoor. Er wijzigt niets in de bestaande afvalwaterlozing.
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Hiervoor is reeds beschreven dat het plangebied zich bevindt binnen de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering. Vanwege de ligging in deze zones en de beoogde werkzaamheden is een vergunning op basis van de Keur aangevraagd.
Conclusie
Vanwege de ligging binnen de kern- en beschermingszone van een primaire waterkering is een vergunning aangevraagd. De ontwikkeling heeft verder geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Rivierkundige beoordeling
In het kader van de aanvraag Waterwetvergunning behorende bij de uitbreiding van de afbouwkade is in 2017 een rivierkundige beoordeling uitgevoerd. In deze beoordeling is onderzoek gedaan naar de rivierkundige effecten van de aanwezigheid van de afbouwkade op de rivierstanden en de afvoercapaciteit van de Waal. Deze onderbouwing (kenmerk 17M3003.RAP001.002 d.d. 15 maart 2017) is opgesteld door bureau Lievense CSO. Per 6 juni 2018 is deze Waterwetvergunning met kenmerk RWSZ2017-00006324 door Rijkswaterstaat verleend aan scheepswerf Ravestein.
In het kader van de huidige voorgenomen ontwikkelingen, bestaande uit de herontwikkeling van lasloods 1, is gebruikgemaakt van de opgedane kennis en kunde om voor het aspect rivierkundige beoordeling een expert judgement uit te laten voeren. De rapportage is als bijlage 1 bijgevoegd.
Conclusie onderzoek
Herontwikkeling van de oostelijke bedrijfshal (lasloods 1) zal een minimaal rivierkundig effect veroorzaken. Voor de volledige conclusie wordt verwezen naar de bijlage.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve rivierkundige effecten veroorzaakt.
Geohydrologie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het boren van heipalen als onderdeel van het nieuwe deel van de fundering van de herbouw. Bij de aanvraag zijn voor dit aspect bouw- en constructietekeningen en berekeningen gevoegd.
Aangezien deze voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt in de beschermingszone en zeer beperkt in de kernzone van de waterkering, is door Lievense onderzocht of de voorgenomen activiteit invloed heeft op de geohydrologie. Het rapport (bijlage 2) is als bijlage bijgevoegd.
Conclusie onderzoek
Naar aanleiding van het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken en aanbevelingen worden gedaan.
Met betrekking tot grondwaterstroming:
Met betrekking tot dijkveiligheid:
Toetsingskader
Wet natuurbescherming (Wnb)
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, dan kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Gelderland
In de provincie Gelderland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstelling verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 28 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De locatie ligt naast, en voor een zeer klein deel in, het Natura 2000-gebied Rijntakken, tevens onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Figuur 4.7: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden Bron: Omgevingsverordening Gelderland, 2018
De effecten op deze beschermde gebieden zijn beschreven in een tweetal afzonderlijke rapportages die als bijlagen 10 en 12 zijn opgenomen bij deze toelichting. De conclusies ten aanzien van het thema gebiedsbescherming zijn als volgt:
Natura 2000
In overleg met de provincie Gelderland is afgesproken de beoogde brandweerweg langs de oostzijde van Ravestein aan te passen, zodat er een stuk minder areaal aan Natura 2000-gebied verloren gaat.De brandweerweg komt nu niet om de nieuwe lasloods te liggen, maar zal tót de lasloods komen te liggen, waardoor uitsluitend de punt van de lasloods in het Natura 2000-gebied ligt. Het inkorten van de brandweerweg tot net achter de nieuwe loods, voorkomt dat het kavel dat Ravestein heeft geruild met Winruimte Geertjesgolf C.V. voor de brandweerweg gebruikt hoeft te worden (in Natura 2000-gebied), maar dat dit deel gebruikt kan worden om de 'punt' van de lasloods die in het Natura2000-gebied steekt te compenseren door kwalitatieve invulling: Het aanvullende perceel kan aangeplant worden met voldoende kwalitatieve vegetatie om het verlies van de punt van de lasloods te compenseren.
Gelders Natuur Netwerk (GNN)
De beoogde uitbreiding overlapt alleen aan de oostzijde met een klein deel van het GNN, hier overlappend met Natura 2000. Het GNN kent, in tegenstelling tot Natura 2000, geen externe werking.
Het beleid voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied (opgedeeld in deelgebieden met kernkwaliteiten). In onderstaande tabel zijn de door de provincie beschreven wezenlijke waarden en kenmerken en in de aanwezige natuurwaarden van het GNN ter plaatse beschreven. In de tweede kolom worden effecten op deze waarde toegelicht.
Kernkwaliteit | Effect uitbreiding |
Dynamische rivier met actieve geologische en geomorfologische processen, water-, sediment- en diasporentransport en ecologisch kerngebied (Natura 2000-gebied) én verbinding tussen Midden-Europa en de Noordzeekust |
De kleinschalige ingreep heeft geen effect op deze kernkwaliteit |
zuidoever Waal met variabel, grotendeels agrarisch, maar ook industrieel cultuurlandschap en natuurcomplexen in de Beuningse Waarden, Winssensche Waarden, Afferdensche en Deestsche Waarden en Drutensche Waarden | Het industrieel cultuurlandschap ter plaatse blijft behouden. De natuurcomplexen liggen op grote afstand en worden niet beïnvloed. |
Parel Dijk en oeverwal Ewijk: stroomdalgrasland op de dijk en oeverwal met zeldzame soorten; voortplantingsgebied knoflookpad en groeiplaats genadekruid |
Vanwege de grote afstand is er geen effect op deze deelgebieden |
waarden voor weidevogels, water- en moerasvogels, vleermuizen, amfibieën, vissen en bever | De te verdwijnen bomen en intensief grasland hebben alleen een minimale betekenis voor algemene amfibieën. Ten opzichte van de reeds bestaande werf is er geen sprake van extra verstoringseffecten in de beoogde situatie |
leefgebied steenuil | Binnen een straal van 2 km afwezig (bron: www.waarneming.nl). |
leefgebied kamsalamander | De uitbreidingslocatie (bomen en intensief gebruikt grasland) is niet geschikt voor deze soort |
plaatselijk kleinschalige landschappen met strangen, hagen en singels, knotwilgen en ooibos | Het te verdwijnen groen kan als een (verwaarloosde) haag of singel worden beschouwd. Gezien de grootschalige herinrichting van het gehele terrein ten oosten van de uitbreidingslocatie is het verlies van enkele m2 opgaand groen een verwaarloosbaar effect. |
cultuurhistorische waarden van de uiterwaarden, oude kavelpatronen, doorbraakkolken, waterstaatswerken (kades en sluisjes), kleiwinningen | Dergelijke elementen zijn ter plaatse niet aanwezig en/of worden niet beïnvloed. |
onbebouwdheid van de uiterwaarden (enkele boerderijen en (steen)fabrieken) | De bebouwingsmassa in de uiterwaarden neemt iets toe |
rust, ruimte en donkerte m.u.v. de omgeving van stedelijke gebieden | Ten opzichte van de bestaande (activiteiten op) de scheepswerf is er geen sprake van extra aantasting van deze factoren |
abiotiek: aardkundige waarden (o.m. reliëf van oeverwallen, strangen en andere stromings-patronen), kwel, bodem | De kleinschalige ingreep heeft geen effect op deze kernkwaliteit |
ecosysteemdiensten: recreatie, wateropvang en -afvoer | De kleinschalige ingreep heeft geen effect op deze kernkwaliteit |
alle door de Wet natuurbescherming beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied. | Ter plaatse leven mogelijk enkele algemene, licht beschermde soorten (gewone pad, veldmuis, egel). Het leefgebied van deze individuelen wordt absolute zin iets verkleind. |
Aardkundige waarden +: Winssensche Waarden; Dijkdoorbraken west en oost van Druten |
Vanwege de grote afstand is er geen effect op deze deelgebieden |
Conclusie van aanpassing op het GNN: De beoogde uitbreiding heeft een zeer gering, niet significant effect (afname van enkele m2) op de volgende kernkwaliteiten:
Dit zeer geringe effect is gecompenseerd door herbegrenzing van het GNN en de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden, waarmee de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt. De lopende herinrichting van de aangrenzende uiterwaarden aan de oostzijde (zandwin- en herinrichtingsproject Geertjesgolf) biedt hiertoe vele mogelijkheden. Eén en ander is reeds met de provincie Gelderland afgestemd. Deze herbergenzing is reeds uitgevoerd (bijlage 11). Er is geen sprake van strijdigheid op dit onderdeel.
Compensatie GNN
Aan de oostzijde van de locatie is ruimte om het deel natuur dat verloren gaat, te compenseren. Door de uitbreiding van Ravestein, wordt een klein deel van het GNN in gebruik genomen. Aan de oostzijde van het perceel van Ravestein is een vlak van 1.812 m² gereserveerd voor natuur. Dit vlak zal worden toegevoegd aan het GNN. Het toe te voegen areaal bestaat momenteel uit een mozaïek van open zand, grasland, ruigte en opgaande beplanting van wilgen. Deze locatie staat onder invloed van de rivier en is karakteristiek voor dit soort hoogdynamische riviermilieus. Aanvullende inrichting en beheer zijn daarom niet nodig en ook niet zinvol, afgezien van het periodiek verwijderen van eventueel aangespoeld afval.
De herbegrenzing van het GNN is door de gemeente met de provincie afgestemd. Op 23 april 2019 hebben GS besloten tot aanpassing van het GNN, zie bijlage 11.
Er vindt geen landschappelijke inpassing plaats. De huidige scheepswerf is door zijn omvang al zeer zichtbaar in het landschap. De beoogde uitbreidingen zullen dat niet veranderen. Aan de westzijde is reeds veel opgaand groen aanwezig dat de nieuwe gebouwen hier deels zal afschermen, doch de gehele werf blijft hoe dan ook zichtbaar. Extra groen aan de noordwestzijde heeft maar een beperkt effect op het visueel afschermen van de gebouwen en het is de vraag of nieuw groen hier overleeft bij de eerste hoogwaterperiode. Aan de oostzijde vindt momenteel een grootschalige herinrichting plaats in het kader van Ruimte voor de rivier. Nieuw opgaand groen zal hier op langere termijn ontstaan maar op dit moment is het aanplanten van groen hier niet aan de orde gezien de inrichtingswerkzaamheden die nog 15 jaar zullen duren. Daarnaast geldt ook hier dat nieuw groen de reeds aanwezige hoge gebouwen van de werf alsmede de nieuwe hal slechts beperkt kan afschermen.
Eindconclusie m.b.t. gebiedsbescherming
De effecten op Natura 2000 en het GNN zijn qua aard en omvang zeer gering en niet significant. Mede door het ontbreken van reële locatie- en inrichtingsalternatieven heeft een MER-procedure geen toegevoegde waarde. Een aanvraag Wnb, waarbij een netto stikstoftoename van 0,00 mol/ha/jr wordt gerealiseerd, is bij de provincie Gelderland ingediend. Een stikstofberekening is toegevoegd in bijlage 13.
Soortenbescherming
Westzijde
In 2016 is de ophoging aan de westzijde getoetst aan de Flora- en faunawet (bijlage 12), destijds het toetsingskader met betrekking tot soortbescherming. De ophoging is inmiddels gerealiseerd. De toetsing uit 2016 is relatief recent en mede daardoor nog goed bruikbaar voor het beoordelen van de gevolgen van de beoogde gebouwen. De wijzigingen qua beschermde soorten met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 zijn voor de onderhavige situatie van weinig betekenis.
Conclusie westzijde
Soortbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits rekening gehouden wordt met zwaar beschermde vleermuizen en broedvogels, door de volgende maatregelen:
Oostzijde
In 2018 is de ophoging aan de oostzijde getoetst aan de Wet natuurbescherming (bijlage 10). Op basis van bureauonderzoek en terreinbezoek is geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming (onderdeel soortbescherming) beschermde soorten aanwezig zijn. Het gaat hier om broedvogels. Indien rekening gehouden wordt met broedvogels door de werkzaamheden zorgvuldig uit te voeren, vormt de Wet natuurbescherming (onderdeel soorten) geen belemmering voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
Eindconclusie m.b.t. soortbescherming
De effecten op beschermde soorten zijn qua aard en omvang zeer gering en niet significant. Mede door het ontbreken van reële locatie- en inrichtingsalternatieven heeft een MER-procedure geen toegevoegde waarde. Volledigheidshalve is aan de provincie Gelderland verzocht om een ontheffing voor soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De ontheffingsaanvraag ziet toe op de mogelijke aanwezigheid van marterachtigen.
Conclusie
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van soortenbescherming worden geen significant negatieve effecten verwacht indien rekening wordt gehouden met de beschreven maatregelen.
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Op basis van het Bro dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek
Archeologie
De gemeente Druten heeft in 2012 een actualisatie uitgevoerd van de archeologische waarden-/verwachtingenkaart en beleidskaart uit 2007. Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat voor het grootste deel van het plangebied categorie 6 'lage archeologische verwachting' geldt. Voor het deel dat in het water valt geldt categorie 7 'geen archeologische verwachting'. Voor een klein deel van het plangebied dat langs de dijk loopt geldt categorie 4 'hoge archeologische verwachting'. Een uitsnede van de archeologische beleidskaart is weergeven in figuur 4.8.
![]() |
![]() |
Figuur 4.8 Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Druten (bron: Archeologische waarden, verwachtingen- en beleidskaart 2007 gemeente Druten addendum 2012)
Binnen categorie 4 geldt dat bij werkzaamheden met een oppervlak groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 50 cm archeologisch onderzoek dient te worden gedaan. Dit is in dit bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Binnen categorie 6 geldt dat bij werkzaamheden met een oppervlak groter dan 10.000 m² en een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek dient te worden gedaan. Dit is in dit bestemmingsplan opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
De werkzaamheden worden verricht binnen de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De totale oppervlakte aan werkzaamheden bedraagt 4.913 m². Dit blijft onder de grens van 10.000 m², waardoor archeologisch onderzoek niet vereist is.
Cultuurhistorie
Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de 'Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Druten' vastgesteld. Deze cultuurhistorische waardenkaart is een inventarisatie van bekende bovengrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Druten.
De cultuurhistorisch waardevolle objecten c.q. de bepalende inrichtingselementen zijn ondergebracht onder cultuurhistorische thema's.
De volgende thema's zijn van toepassing op het project.
Waterstaat:
Transport/nijverheid:
Verkaveling:
Figuur 4.9 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Druten (bron: Vestigia, juni 2013)
Geconstateerd wordt dat de Waalbandijk ongemoeid blijft in het project. Het plangebied blijft ook na de uitbreiding ontsloten via de Waalbandijk door de bestaande uitritten. De dijk hoeft niet te worden aangepast.
De haven op zich verandert niet. Het plangebied ligt geheel in de uiterwaard. De uitbreiding in het oostelijk deel gaat deels ten koste van de bestaande groene bufferzone tussen het bedrijfscomplex en het natuurgebied. In de uiterwaard is nu voor de zandwinningsactiviteiten een voorhaven aangelegd. De Voorhaven wordt na de zandwinning opnieuw heringericht.
Lashal 1 aan de oostzijde van het terrein is het oudste gebouw op het bedrijventerrein. Met zijn orthogonale volume en afgeknotte dakvorm is het weliswaar een karakteristiek gebouw, maar zonder beschermde of beeldbepalende status. Met de voorgenomen sloop van lashal 1 gaat de laatste tastbare herinnering aan de bekende scheepswerf Van der Werf verloren, waarvan de naam nog gedeeltelijk zichtbaar is op de voorgevel van de hal. De cultuurhistorische waarde van lashal 1 is echter niet van een dermate zwaar gewicht dat deze hal hierdoor behouden moet blijven.
Voor lashal 1 komt een nieuw gebouw terug van ± 30 x 38 x 24 m (l x b x h) met op de kop uitstulpingen waar de bok van de kraan in kan lopen. De oude bedrijfswoning aan de voorzijde van lashal 1 blijft wel gespaard.
Figuur 4.10 Bovenste luchtfoto: Luchtfoto 1961 (bron: https://beeldbank.rws.nl, Rijkswaterstaat) Onderste foto: Recente luchtfoto (bron: Gemeente Druten)
In de beleidsnota cultuurhistorie 'Samen in verscheidenheid' is het cultuurhistorisch beleid vastgelegd van de gemeenten Heumen, Wijchen, Beuningen en Druten. Een onderdeel daarvan is de cultuurlandschappelijke waarderingskaart. Figuur 4.11 geeft een uitsnede van deze cultuurlandschappelijke waarderingskaart weer. Voor een deel van het plangebied geldt een hoge cultuurlandschappelijke waardering. Dit is de Waalbandijk.
De dijken worden in de gemeente Druten als cultuurhistorisch waardevol gezien, omdat in dit rivierengebied de bescherming door de dijken zeer belangrijk is en altijd al is geweest.
In het bestemmingsplan is dit opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen aanpassingen aan de Waalbandijk gedaan. De cultuurhistorische waarden van deze structuur worden dan ook niet aangetast.
![]() |
![]() |
Figuur 4.11 Uitsnede cultuurlandschappelijke waarderingskaart (bron: Samen in verscheidenheid, RAAP-rapport april 2015)
Conclusie
Op basis van de cultuurhistorische analyse wordt geconcludeerd dat de cultuurhistorische waarden in het plangebied zoals weergeven op de cultuurhistorische waardenkaart niet ernstig worden aangetast. De archeologische waarden en cultuurlandschappelijke waarden zijn geborgd in het plan met dubbelbestemmingen.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt desalniettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en planregels in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Voor dit bestemmingsplan is de landelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen editie 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij de standaard gehanteerd in de gemeente Druten.
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. In de planregels zijn verwijzingen opgenomen naar deze aanduidingen, waardoor verklaard wordt wat de betekenis van deze aanduidingen is. Ten aanzien van de aanduidingen is een onderscheid te maken naar functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen. Tevens zijn bouwvlakken opgenomen op de verbeelding. Per bestemming is de betekenis van het bouwvlak opgenomen.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De bestemmingsregels hebben betrekking op een bestemming. In een bestemmingsregel wordt aangegeven hoe de als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden mogen worden bebouwd en gebruikt. Tevens kan de bestemmingsregel een omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden bevatten. De indeling van een bestemmingsregel is als volgt:
Duidelijk mag zijn dat een bestemmingsregel niet alle bovenstaande elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In artikel 1 zijn de begrippen die in dit bestemmingsplan gebruikt worden gedefinieerd, om interpretatieverschillen te voorkomen.
In dit artikel is de wijze van meten beschreven van voorkomende begrippen waarin maten worden aangehaald.
Het terrein van Ravestein is bestemd als 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn de bedrijfsactiviteiten toegestaan. Over het gehele bestemmingsvlak wat op het land valt, is een bouwvlak opgenomen. In principe is binnen dit hele vlak de maximum bouwhoogte 14 m, maar enkele vlakken zijn opgenomen waar de bouwhoogte van de hallen hoger is en de bouwhoogte van de bedrijfswoningen juist lager. Ook is met een specifieke bouwaanduiding de bouwhoogte van de scheepskraan opgenomen van 75 m. Binnen het gehele bouwvlak mag worden gebouwd, met dien verstande dat de bebouwing past binnen het opgenomen maximale bebouwingspercentage.
Deze bestemming is gegeven aan de gronden aan de oostzijde van het plangebied. Ter plaatse vindt natuurcompensatie plaats. Op de gronden mag beperkt bebouwing worden opgericht.
Een gedeelte van de Waal binnen het plangebied wordt niet gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten. Dit deel is bestemd als 'Water'.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
Voor een klein deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Om deze waarden te beschermen is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen. De regeling bepaalt dat het slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan om op de gronden met deze dubbelbestemming te bouwen. Indien het werkzaamheden betreffen die ofwel een kleiner oppervlak dan 500 m² beslaan, ofwel indien gebruik wordt gemaakt van een bestaande fundering, kan zonder meer worden gebouwd (uiteraard dienen de bouw- en gebruiksregels uit artikel 3 in acht te worden genomen). In alle andere gevallen dient allereerst een archeologisch onderzoek uit te wijzen dat ter plaatse van het bouwwerk geen archeologische vondsten aanwezig zijn.
Indien onderzoek aantoont dat er archeologische vondsten aanwezig zijn, dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Deze wordt enkel verleend indien is aangetoond dat de bouwactiviteiten de archeologische waarden niet onevenredig aantasten. Bovendien dient het college van burgemeester en wethouders voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies in te winnen bij de archeologisch deskundige.
Naast het regime voor bouwwerkzaamheden kent dit plan ook een regime voor aanlegwerkzaamheden. Op het moment dat werkzaamheden, zoals grondbewerkingen, dieper reiken dan 0,5 m of het aanleggen van ondergrondse leidingen omvatten, dient hiervoor een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Ook hierbij is een archeologisch onderzoek naar eventuele aantasting van waarden noodzakelijk. Overigens geldt voor onderhoudswerkzaamheden een uitzondering op de vergunningplicht. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor het (her)asfalteren geen omgevingsvergunning nodig is.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Het grootste deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hierbij gelden in principe dezelfde voorwaarden als bij de hiervoor beschreven Waarde - Archeologie 1, maar de grens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek ligt hoger. Indien het werkzaamheden betreffen die een kleiner oppervlak dan 10.000 m² beslaan, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
Het cultuurhistorisch waardevol gebied is de planologische vertaling van de cultuurhistorische beleidsnota 'Samen in verscheidenheid' uit 2015. In dit bestemmingsplan is de dijk cultuurhistorisch waardevol.
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Langs de randen van de Waal is ter bescherming van de waterkering (de kernzone en de beschermingszone) de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. De bescherming van de waterkering geldt boven de overige bestemmingen ter plaatse. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Voor het oprichten van bouwwerken, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, is een afwijking bij omgevingsvergunning vereist van het bestemmingsplan.
Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Deze dubbelbestemming is gebruikt om de waterbergende, watervoerende en waterkerende functie van deze gronden te beschermen. Deze bestemming gaat in conflicterende situaties dus voor op de onderliggende bedrijfsbestemming. Daar waar vanwege de waterstaatsdoeleinden doorstroming is gewenst, maar de bedrijfsmatige activiteiten hieraan in de weg staan, kan – ten koste van de bedrijfsmatige activiteiten – worden ingegrepen. Deze bestemming is aan het hele plangebied toegekend.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen om enige flexibiliteit aan te brengen.
Bestaande maten
Dit artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In het eerste lid van dit artikel is een aantal vormen van gebruik geformuleerd, dat strijdig is met dit bestemmingsplan. Het tweede lid regelt voldoende parkeergelegenheid. Hierbij is aansluiting gezocht bij de gemeentelijke parkeernormen.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen in verband met de bescherming van de primaire waterkering. De betreffende aanduiding 'vrijwaringzone - dijk' beschermt de beschermingszone van de primaire waterkering (Waalbandijk). Er geldt een bouwverbod voor het bouwen ten behoeve van de geldende bestemmingen. Met een omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken. Er zijn geen regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen, omdat de Keur van het Waterschap Rivierenland en/of de Waterwet, in combinatie met de onderliggende bestemmingen, afdoende bescherming biedt.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt dat met een omgevingsvergunning met ten hoogste 10% kan worden afgeweken van de maten en percentages. Ten behoeve van een technisch betere realisering van bouwwerken kunnen bouwgrenzen overschreden worden, maar bestemmingsgrenzen mogen niet overschreden worden. De overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan de bestemmingsgrenzen in het plan wijzigen ten behoeve van een technisch betere realisatie van de bestemmingen. De overschrijding mag ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Het tweede lid in dit artikel regelt dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie kan worden gewijzigd door geheel of gedeeltelijk de dubbelbestemming te verwijderen, wanneer uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het eerste lid betreft 'werking wettelijke regelingen'. In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Het tweede en derde lid hebben betrekking op het borgen van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losruimte. Met het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening dienen bestemmingsplannen te voorzien in een regeling voor parkeren en laden en lossen.
Het overgangsrecht ziet zowel op bouwwerken als op gebruik zoals die c.q. dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn c.q. bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan bouwwerken die legaal zijn gebouwd, of nog kunnen worden gebouwd, in stand te houden en ook gedeeltelijk te vernieuwen met dezelfde maatvoering. Ook het gebruik van de gronden en bouwwerken, zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, mag worden voortgezet, mits dit na inwerkingtreding van het plan niet meer dan één jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe bestemming wordt verkleind.
De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Deze regel benoemt op welke wijze naar de regels van dit bestemmingsplan dient te worden verwezen.
Wettelijk vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg aan de overlegpartners gestuurd. Deze vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota vooroverleg. Deze is toegevoegd als bijlage 16.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
De voor dit project noodzakelijke vergunningen/ontheffingen op grond van de Waterwet, de Wet natuurbescherming en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden gelijktijdig met dit bestemmingsplan in ontwerp ter inzage gelegd. Op deze besluiten is de coördinatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Daarna bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het plan en de vergunningen.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Ravestein heeft in haar begroting middelen gereserveerd voor de beoogde uitbreidingen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt.
Voor dit plan is met Ravestein Beheer B.V. een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Voor eventuele planschade is met dit bedrijf ook een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.