Plan: | De Ruijterstraat |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.BPdruDeRuijterstr-2302 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie van een voormalige bouwmarkt en een aangrenzend tweede perceel, aan de oostzijde van Druten. De betreffende locatie, nu nog onderdeel van bedrijventerrein Kerkeland, wordt herontwikkeld naar wonen. Het nieuwe woonprogramma bestaat 40 sociale huurappartementen en maximaal 12 grondgebonden koop- of middeldure huurwoningen. In totaal worden daarmee maximaal 52 woningen gerealiseerd.
Om de beoogde woningen in het plangebied mogelijk te maken worden tevens de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Jan van Galenstraat 2A - 2K (ten noordwesten van het nieuwbouwplan) in het plangebied aangepast. Qua bebouwing en verhard oppervlak verandert er ter plaatse niks.
De beoogde woningen passen niet in het geldende bestemmingsplan, maar de ontwikkeling sluit wel aan bij de economische visie voor Druten waarin staat dat de gemeente het bedrijventerrein wil transformeren naar een meer gemengd gebied. Herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste woningen te kunnen realiseren.
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Druten en is onderdeel van bedrijventerrein Kerkeland, één van de kleinere bedrijventerreinen in Druten. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Jan van Galenstraat, de Karel Doormanstraat en De Ruijterstraat.
Navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (blauwe omkadering)
Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)', zoals de gemeenteraad dat op 30 januari 2020 heeft vastgesteld. De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 toegestaan. De bestemmingsvlakken 'Bedrijventerrein' zijn afzonderlijk voorzien van een bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen met betrekking tot het maximum bebouwingspercentage (80 %), de maximum goothoogte (12 m) en de maximum bouwhoogte (12 m). Het voormalige winkelpand, aan de noordoostzijde van het plangebied, is bovendien voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt'. Ook ligt er een kleinere aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - elektronicazaak' over de noordwestzijde van het plangebied.
Daarnaast is nagenoeg het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en heeft de westzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
De realisatie van burgerwoningen is niet mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' uit het geldende bestemmingsplan. Vandaar dat het noodzakelijk is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met een winkelpand (waarin ook een afhaalrestaurant en bedrijfsruimtes zijn), twee loodsen en één bijgebouw. Ook het kleine bedrijfsverzamelgebouw aan de Jan van Galenstraat 2A - 2K is binnen de plangrens opgenomen.
De bebouwing, bestaande uit één bouwlaag, verkeerd deels in slechte staat. Het terrein rondom de bedrijfsgebouwen is voorzien van bestrating en betonplaten. Een deel van de buitenruimte, tussen het winkelpand en de loodsen, is in gebruik als opslag voor oude machines en onderdelen. Navolgend enkele impressies van de bestaande situatie:
Beeld van het plangebied vanaf de Jan van Galenstraat, met winkelpand en klein
bedrijfsverzamelgebouw (achter de woning rechts op de foto)
Beeld van het plangebied vanaf de Karel Doormanstraat, met winkelpland en bedrijfsruimtes
Beeld van het plangebied vanaf de Karel Doormanstraat, met loodsen, bijgebouw en opslag
Beeld van het plangebied vanaf De Ruijterstraat, met loods
In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende zaken te vinden:
Nieuwbouw
De bestaande bebouwing wordt gesaneerd en herontwikkeld naar wonen. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan ontworpen, waarin ook de inrichting van de openbare ruimte is meegenomen. In totaal worden maximaal 52 woningen gerealiseerd, bestaande uit 40 sociale huurappartementen en maximaal 12 grondgebonden rijwoningen (koop of middenhuur).
Op navolgende afbeelding is de concept stedenbouwkundige uitwerking weergegeven. Het betreft een voorbeeldverkaveling die op onderdelen nog aangepast kan worden:
Concept stedenbouwkundig plan (Bron: INBO, d.d. september 2023)
De 40 sociale huurappartementen komen in één nieuw woongebouw aan de zuidzijde van het plangebied, op de hoek van de De Ruijterstraat en de Karel Doormanstraat. Dit alzijdige gebouw zal bestaan uit maximaal 5 bouwlagen. De entrees van het woongebouw komen zowel aan de oost- als de westzijde. Aan de uiterste westzijde van het plangebied wordt voorzien in 40 bergingen voor de huurappartementen.
De maximaal 12 rijwoningen worden gerealiseerd op de hoek van de Jan van Galenstraat en de Karel Doormanstraat in twee blokken van maximaal 6 woningen. Deze aaneengebouwde woningen bestaan uit 2 bouwlagen met kap.
Tussen beide woonvlekken komt een grotere groene zone, waar naast een plantsoen ook waterberging kan plaatsvinden en eventueel een speelterrein kan worden gerealiseerd.
Langs de buitenrand van het plangebied, aan de zijde van de De Ruijterstraat en de Karel Doormanstraat wordt een deel van de benodigde parkeerplaatsen aangelegd. De overige parkeerplaatsen komen ten westen va het nieuwe woongebouw te liggen. Deze parkeerplaatsen kunnen via een inrit aan de De Ruijterstraat worden bereikt.
De appartementencomplexen en parkeervoorzieningen worden verder omgeven door groen in de vorm van kleine groenstroken met solitaire bomen, langs de randen van het plangebied.
Bedrijfsverzamelgebouw
Het kleine bedrijfsverzamelgebouw is om plantechnische redenen binnen het plangebied opgenomen. Aan de uiterlijke verschijningsvorm (bebouwde oppervlakte en verhard oppervlak) verandert niks, maar de gebruiksmogelijkheden worden aangepast door de maximale toegestane milieucategorie naar beneden te brengen en naast bedrijfswonen ook burgerwonen op de verdieping toe te staan.
Beeldkwaliteit nieuwbouw
Er is een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de nieuwbouw in het plangebied. Een beeldkwaliteitsplan kan gezien worden als een verlengstuk van de welstandsnota en wordt bij de wat grotere ruimtelijke ontwikkeling vaker opgesteld. Een beeldkwaliteitplan beschrijft de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte en bevat toetsbare criteria. Het is een verbindend element tussen landschap, architectuur en stedenbouw. Het plan geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de vormgeving van bebouwing en de inrichting van de ruimte. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Stedenbouwkundige opzet
Architectuur
Openbare ruimte
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 52 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van de eerste trede van de ladder kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda en de toevoeging van 40 sociale huurwoningen is volgens het gemeentelijke woonbeleid nodig om te voorzien in de huidige en toekomstige woningbehoefte én een speerpunt van het woonbeleid, zie subparagraaf 3.3.2.
Wat betreft de tweede trede is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Gelderland heeft de ambitie om een aanbod aan woningtypen en woonmilieus te hebben, dat past bij de diversiteit van de woningvraag; voor iedereen een passende (levensloopgeschikte), duurzame woning.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. In subparagraaf 3.1.3 is aangetoond dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De woningen worden, ondanks het grote aandeel woningen in het sociale huursegment, toch duurzaam- en bijna energieneutraal (BENG) gebouwd, waarbij er aandacht is voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Uiteraard worden de woningen gasloos uitgevoerd en zal er daarnaast sprake zijn van goede isolatie, lage temperatuur verwarming, een warmtepomp en worden zonnepanelen op het dak geplaatst om de nodige energie op te wekken
Centraal in het plangebied komt een groene zone, waar naast een plantsoen ook waterberging kan plaatsvinden. In het kader van de klimaatadaptiviteit worden daarnaast zowel het bergingenblok aan de westzijde van het plangebied, als de bergingen in de tuinen van de grondgebonden woningen voorzien van een mossedum dak. Ook worden in enkele woningen worden nestkasten geplaatst voor vleermuizen.
De steenachtige materialen in de woning kunnen hergebruikt worden na sloop voor bijvoorbeeld puinverhardingen. Verder kan het hout van kozijnen en het glas gerecycled worden.
De omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De omgevingsvisie vormt dan ook geen belemmering voor de nieuwe burgerwoningen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 52 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.2), is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met de Omgevingsverordening.
Daarnaast is het plangebied, ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater voor de winning drinkwater, gelegen in een Intrekgebied. De Omgevingsverordening regelt dat een Intrekgebied geen bestemming mag krijgen die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Hiervan is geen sprake.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijke regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020 - 2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Druten komt dit neer op circa 970 woningen, waarbij er planologische capaciteit voor 1.261 woningen mag worden gecreëerd (= 130 % in verband met planuitval). Van deze opgave wordt 70 %, in het kader van de versnellingsopgave woonagenda, gerealiseerd in de periode tot 2025: 70 % van 1.261 woningen komt neer op 883 woningen waarvoor tot 2025 planologische capaciteit mag worden gecreëerd.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van 52 woningen past kwantitatief gezien binnen deze aantallen uit de subregionale woonagenda. De ontwikkeling voorziet met een programma met meer dan 50% aan betaalbare grondgebonden woningen (woningen tot een V.O.N.-prijs van maximaal € 355.000 of middenhuur) en voorziet in de grote behoefte aan sociale huurwoningen en aaneengebouwde grondgebonden koopwoningen voor zowel starters als doorstromers.
Tevens voorziet de beoogde ontwikkeling met nieuwe woningen in een leefbaarheidsverbetering op de voormalige locatie van een verouderd bedrijventerrein.
Inmiddels is er een nieuwe regionale woondeal gesloten, de woondeal 2.0. In de woondeal is afgesproken dat 2/3 van de nieuwe woningen betaalbaar moet zijn. Onderhavig plan voldoet aan dit percentage.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
De Gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de 'Structuurvisie Druten’ vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten beoordeelt. Uitgegaan wordt van een groei van de gemeente, waarbij de mogelijkheden in het bestaande stedelijk gebied worden benut en de bestaande kwaliteit wordt versterkt. Op de verbeelding van de structuurvisie, op navolgende afbeelding, wordt het plangebied aangeduid als 'bestaand bedrijventerrein', als onderdeel van het terrein Kerkeland:
Uitsnede verbeelding structuurvisie, met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Ten aanzien van bestaande bedrijventerrein stelt de structuurvisie dat de kwaliteit kan worden verbeterd door het saneren van bedrijven en het herstructureren van de terreinen. Op de oude terreinen hebben bedrijven veelal meer ruimte in gebruik dan nodig is. Met herstructureren kan de beschikbare ruimte beter en logischer worden ingericht en kan de uitstraling en daarmee de ruimtelijke kwaliteit van de terreinen worden versterkt.
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn leegstaande en in slechte staat verkerende bedrijfsgebouwen aanwezig, die als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden gesaneerd om woningbouw mogelijk te maken. Het plangebied ligt direct aansluitend op het bestaande woongebied van Druten. Woningbouw is in dat opzicht een logische invulling, waarmee de ruimtelijke kwaliteit, binnen bestaand stedelijk gebied, wordt vergroot. In het verleden is een deel van bedrijventerrein Kerkeland, rond de Laan van Klein Afferden en de Jan van Galenstraat, ook al gesaneerd en ingevuld met woningbouw.
Het beleid is erop gericht om ook in de toekomst een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatiegemeente te blijven. Om de invulling van de woningbouwbehoefte vorm te geven, kiest de gemeente ervoor om per kern de eigen behoefte te realiseren, bij voorkeur op inbreidingslocaties. Het surplus boven de eigen behoefte wordt in de kern Druten gebundeld. De herontwikkeling van het plangebied van bedrijventerrein naar wonen zorgt voor een kwaliteitsimplus en sluit daarmee aan bij de gemeentelijke structuurvisie.
De gemeenteraad heeft de woonvisie voor de periode 2016 - 2021 in 2016 vastgesteld. De aanvulling, naar aanleiding van regionaal woningmarktonderzoek is op 26 maart 2020 opnieuw vastgesteld. Op 15 december 2021 heeft de gemeenteraad besloten om de huidige woonvisie te continueren totdat er een nieuwe woonvisie is vastgesteld. De visie is beschreven aan de hand van vijf speerpunten:
Planspecifiek
Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat er grote behoefte is aan betaalbare woningen, zowel in de huur- als de koopsector voor de lage en de middeninkomens.
De voorgenomen ontwikkeling van 52 woningen past kwantitatief gezien zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 970 woningen (en daarmee binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.2.3). De ontwikkeling voorziet in de grote behoefte aan sociale huurwoningen (40 appartementen) en betaalbare grondgebonden koopwoningen of middeldure huurwoningen (8 rijwoningen) voor zowel starters als doorstromers. De 4 grondgebonden hoekwoningen vallen in de categorie dure koop. Daarnaast passen deze extra woningen binnen de versnellingsopgave uit de regionale woonagenda (70% van de opgave van 970 woningen realiseren in de periode tot 2025).
De voorgenomen ontwikkeling van maximaal 52 woningen past kwantitatief gezien zowel binnen de woonvisie, alsmede binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 970 woningen (en daarmee binnen de subregionale woonagenda). Het plan levert bovendien een belangrijke bijdrage in het terugdringen van het gemeentelijke tekort aan sociale huurwoningen.
In februari 2022 heeft de gemeenteraad de 'Economische visie Druten 2030' voor de gemeente Druten vastgesteld. De visie biedt inzicht in de actuele economische prestaties en een helder kader voor toekomstige ontwikkelingen. Om zo de koers te (kunnen) bepalen waarlangs toekomstige mogelijkheden worden gewogen en/of benut. De gemeente heeft ambities die op voorhand extra aandacht vragen: het stimuleren/ faciliteren van het lokale MKB ten behoeve van de leefbaarheid van Druten, het oplossen van de groeiende tekorten aan personeel voor de Drutense speerpuntsectoren, het beter benutten van het toeristisch-recreatieve potentieel, een nog sterker dorpscentrum, een ontwikkelrichting voor bedrijventerreinen en het versterken van bestaande en nieuwe samenwerkingsverbanden.
Planspecifiek
Het bedrijventerrein Kerkeland is op dit moment een bedrijventerrein dat geschikt is voor lichte tot middelzware bedrijven. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. In het verleden lag het bedrijventerrein aan de rand van de kern Druten. In de loop der jaren is het bedrijventerrein ingesloten door woningbouw.
In de visie is aangegeven dat het bedrijventerrein Kerkeland 'transformeren' als ontwikkelperspectief heeft. In de visie staat hierover: 'het profiel van het bedrijventerrein zal anders moeten worden. Meer een gemengd gebied met wonen, zorg, onderwijs, en enkele kantoorfuncties. De bedrijventerreinfunctie wordt losgelaten'. In de visie is verder opgenomen dat Kerkeland een natuurlijke aansluiting heeft op het woongebied van Druten. Vanuit economie is aangegeven dat een transformatie van het bedrijventerrein wenselijk is en dat het bedrijventerrein meer geschikt zal moeten worden voor zowel wonen als werken. Met dit plan wordt een deel van het bedrijventerrein getransformeerd naar wonen. Daarnaast wordt voor het bedrijfsverzamelgebouw direct ten westen van de woningbouwontwikkeling de maximaal toegestane milieucategorie teruggebracht van 3.1 naar 1 of 2. Het woningbouwplan sluit daarmee aan bij de economische visie Druten 2030.
Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de voertuigaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Om de voertuiggeneratie van de nieuwe woningen te bepalen is aangesloten bij de stedelijkheidsgraad voor de kern Druten uit de 'Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021': 'matig stedelijk gebied'. Het plangebied maakt onderdeel uit van de zone 'rest bebouwde kom' waardoor de voertuiggeneratie (uitgaande van het maximum van de aangegeven bandbreedtes in publicatie 381) uitkomt op:
Uitgaande van het woonprogramma van 40 sociale huurappartementen en maximaal 12 grondgebonden rijwoningen in de koop- of middeldure huursector, betekent dit dat er (40 x 4,0) + (12 x 7,5) = 250,0 extra voertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden in de toekomstige situatie. Dit aantal voertuigbewegingen is gemakkelijk op te vangen op de bestaande erftoegangswegen. Volgens CROW ligt de grens voor intensiteiten voor de functie van een weg (gebiedsontsluitingsweg of erftoegangsweg) waarop er mogelijk wezenlijke drukte of hinder kan worden ervaren namelijk op 6.500 motorvoertuigen/etmaal. Uit het gemeentelijke verkeersmodel (etmaalintensiteiten werkdagen 2032H) blijkt dat op de om het plangebied gelegen erftoegangswegen maximaal 3.900 voertuigbewegingen (=Meester van Coothstraat ten zuiden van de De Ruijterstraat) aanwezig zijn, oftewel de omliggende erftoegangswegen hebben in de toekomst nog voldoende restcapaciteit voor de voertuigbewegingen vanwege het plan.
Voor de ontsluiting van de woongebouwen zal gebruik worden gemaakt van de bestaande omliggende infrastructuur. Dit zijn de Jan van Galenstraat, de Karel Doormanstraat en De Ruijterstraat.
Planologisch gezien staan de toekomstige voertuigbewegingen echter tegenover de voertuigbewegingen van de bestaande functie (die komt te vervallen).
De gronden ter plaatse van het plangebied vallen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', deels specifiek voor een bouwmarkt. Als we 'worst-case' uitgaan van de bedrijventypologie met de laagste voertuigaantrekkende werking (=bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf), en de onderkant van de aangegeven bandbreedte, kan uitgegaan worden van 3,9 voertuigbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlak per etmaal. Uit de BAG-viewer van het kadaster blijkt dat de bruto vloeroppervlakte van de aanwezige (te slopen) bebouwing in het plangebied circa 3.220 m² bedraagt. Dit betekent een voertuiggeneratie van 32,2 x 3,9 = 125,5 voertuigbewegingen per etmaal. Per saldo neemt het aantal voertuigbewegingen daarmee slechts toe met 250 - 125,5 = 124,5 voertuigbewegingen per etmaal. Hierbij is nog geen rekening gehouden met het feit dat aan de Jan Van Galenstraat 4 tot enige tijd geleden een bouwmarkt (1.025 m² bvo) gevestigd was waarvoor een voertuiggeneratie van 27,4 voertuigbewegingen per 100 m² bvo geldt.
Wat betreft het aantal voertuigbewegingen als gevolg van het bedrijfsverzamelgebouw en de daar boven gelegen woningen (bestemming 'Gemengd') vinden geen wijzigingen plaats. Planologisch gezien worden de gebruiksmogelijkheden juist iets beperkt, zodat (ook worst-case) van het bestaande aantal voertuigbewegingen uit kan worden gegaan.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 3 juni 2021 de 'Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021' vastgesteld. Deze nota dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen.
De kern Druten is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'matig stedelijk' gebied. De parkeerkencijfers uit de publicaties van CROW hebben als basis gediend en in de nota is aangegeven dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit wordt gegaan van het gemiddelde van de bandbreedte van de parkeernormen. Dit komt uit op:
Op basis van het woonprogramma dat wordt gerealiseerd, geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per appartement en 1,8 parkeerplaatsen voor de (tussen)rijwoningen en 2,0 parkeerplaatsen voor de (hoek)rijwoningen. Uitgaande van een woonprogramma met 40 sociale huurappartementen (goedkoop), 8 grondgebonden rijwoningen (betaalbare koop of middeldure huur) en 4 grondgebonden rijwoningen (dure koop) betekent dit dat er (40 x 1,5) + (8 x 1,8) + (4 x 2,0) = 82,4 parkeerplaatsen nodig zijn om te voldoen aan de parkeernorm.
Het concept stedenbouwkundig plan voorziet in 78 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er een tekort is van 82,4 - 78,0 = 4,4 parkeerplaatsen. De ervaring leert echter dat bewoners van sociale huurappartementen gemiddeld genomen maximaal 1 auto per woning hebben. Bij een norm van 1,3 parkeerplaatsen voor sociale huurwoningen zouden er dan genoeg parkeerplaatsen zijn om aan de parkeerbehoefte van (40 x 1,3) + (8 x 1,8) + (4 x 2,0) = 74,4 parkeerplaatsen te voldoen, uitgaande van 40 sociale huurappartementen en 12 grondgebonden rijwoningen. Ter onderbouwing van de afwijking van de gemeentelijke parkeernormen is een onderbouwing in de vorm van een memo opgesteld. Deze memo is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Wanneer bij de verdere planuitwerking blijkt dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn, dan wordt de vrijkomende ruimte ingevuld als openbare groenvoorziening, zodat er minder verharding wordt gerealiseerd.
Wat betreft de parkeerbehoefte als gevolg van het bedrijfsverzamelgebouw en de daar boven gelegen woningen (bestemming 'Gemengd') vinden geen wijzigingen plaats. Planologisch gezien worden de gebruiksmogelijkheden juist iets beperkt, zodat (ook worst-case) van de bestaande parkeerbehoefte kan worden gegaan.
De parkeernormen zijn in lid 11.2 van de regels van het bestemmingsplan geborgd.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Vanwege de functiewijziging van een 'bedrijventerrein' naar de milieugevoelige functie 'wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het noordelijke deel, op het perceel aan de Jan van Galenstraat 4, en voor het zuidelijke deel, op het perceel aan de Karel Doormanstraat 23, van het plangebied. De onderzoeken zijn als bijlage 3 en 4 bij de toelichting gevoegd.
Conclusies verkennend bodemonderzoek
Deelgebied Jan van Galenstraat 4
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat:
Op basis van deze resultaten dient de hypothese in principe verworpen te worden.
Binnen de bebouwing zijn geen boringen verricht. Na sloop dient binnen de bouwcontour een aanvullend onderzoek plaats te vinden teneinde een terreindekkend beeld te verkrijgen. In een later stadium zal dit onderzoek worden uitgevoerd.
Deelgebied Karel Doormanstraat 23
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat:
Conclusie
De Omgevingsdienst heeft beide onderzoeken beoordeeld (zie bijlage 5) en komt tot de volgende conclusies:
De initiatiefnemer gaat deze onderzoeken in één keer uitvoeren, na het slopen van de bestaande bebouwing (ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen) in het plangebied. Om te verzekeren dat deze bodemonderzoeken ook daadwerkelijk uitgevoerd worden voordat met het bouwen van de woningen begonnen wordt, en eventuele verontreinigingen (functioneel) gesaneerd worden, is een voorwaardelijke verplichting in sublid 6.5.3 van de regels opgenomen.
Naar verwachting vormen de geconstateerde verontreiniging(en), de mogelijke aanwezigheid van asbest en de benodigde sanering(en) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voor de nieuwe woningen in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
In de nabijheid van het plan zijn alleen niet-gezoneerde wegen gelegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de nabijgelegen 30 km/uur wegen (De Ruijterstraat, Jan van Galenstraat, Karl Doormanstraat, Kerkeland, Meester van Coothstraat, Ooievaarstraat en de Trompstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Als gevolg van de De Ruijterstraat en de Jan van Galenstraat is de geluidsbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Op de gevels van de appartementen aan De Ruijterstraat bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 50 dB en aan de Jan van Galenstraat ten hoogste 49 dB. Voor de De Ruijterstraat en de Jan van Galenstraat is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting wenselijk. Maatgevend voor de cumulatieve geluidsbelasting is het wegverkeer over De Ruijterstraat en de Jan van Galenstraat. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB (exclusief aftrek). Zie verder bijlage 4 van het onderzoek.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Voor het plan kunnen geen hogere waarden worden aangevraagd omdat de betreffende wegen niet-gezoneerd zijn. Voor de appartementen is het advies om het akoestisch klimaat in het appartement (het zogenaamde binnenniveau) te garanderen. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de appartementen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wenselijk. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit onderzoek is met een voorwaardelijke verplichting in sublid 6.5.2 van de regels vastgelegd.
Voor het aspect industrielawaai (= geluid van omliggende bedrijven) wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een onderbouwing uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Een verregaande scheiding van functies kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een gebrek aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor aanwezige voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het, volgens de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de voorkeur om functiescheidingen niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk.
Quickscan milieuzonering
Er is een quickscan milieuzonering uitgevoerd om na te gaan of in de nabijheid van het plangebied bestemmingen aanwezig zijn die het woon- en leefklimaat nadelig kunnen beïnvloeden en of het plan de omgeving mogelijk nadelig beïnvloed. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
De toekomstige woningen zijn direct gelegen naast een bedrijventerrein, waarvoor niet kan worden voldaan aan de richtafstand. Het aspect geluid is maatgevend voor de richtafstand. Daarom is een nader onderzoek industrielawaai noodzakelijk. Voor overige bestemmingen rondom het plangebied kan worden voldaan aan de richtafstand. Zodoende zullen ook de overige bestemmingen niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan. Eventueel aanvullend onderzoek voor deze overige bestemmingen is dan ook niet noodzakelijk.
Bedrijventerrein
Het plangebied is onderdeel van bedrijventerrein Kerkeland en wordt omgeven door bedrijvigheid. Enkel de noordzijde van het plangebied ligt direct aansluitend op het bestaande woongebied van Druten. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Doordat het plangebied in de toekomstige situatie direct grenst aan een bedrijventerrein, is sprake van een gemengd gebied. Vandaar dat de richtafstand voor bedrijven uit milieucategorie 3.1 teruggebracht mag worden tot 30 m. Dit betekent echter dat er nog steeds overlap plaatsvindt van de hindercontouren van de omliggende bedrijven met onderhavig plangebied. Er is daarom een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
De belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn:
"Maatgevend voor het plan zijn de bedrijven ATM Nederland B.V., Maico Rutten, Vinhuur en PMC Samen Sterk of de toekomstige bedrijven in de milieucategorie 3.1 die zich zullen vestigen ter plaatse van de genoemde bedrijven.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Het woon- en leefklimaat in de appartementen (binnenniveau) als gevolg van de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus worden, bij aansluiting op de grenswaarden voor aanpandige gevoelige gebouwen van respectievelijk 35 en 55 dB(A) etmaalwaarde, bij een geluidwering van de gevels van minimaal 20 dB gegarandeerd. Omdat in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai aanvullende gevelmaatregelen worden geadviseerd ter plaatse van de appartementen aan de zuidgevel van appartementengebouw b03 wordt, ondanks de locatie op een bedrijventerrein, een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Aanvullende maatregelen vanwege de huidige én toekomstige bedrijfsactiviteiten op de percelen van ATM Nederland B.V., Maico Rutten, Vinhuur en PMC Samen Sterk zijn derhalve niet noodzakelijk. Met de te nemen gevelmaatregelen voor wegverkeerslawaai wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd voor de woningen en appartementen en worden de planologische rechten van de omliggende bedrijven gerespecteerd. In het kader van de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de appartementen is een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels noodzakelijk."
Zoals al eerder in subparagraaf 4.3.2 al aangegeven, is dit onderzoek met een voorwaardelijke verplichting in sublid 6.5.2 van de regels vastgelegd.
Bedrijfsverzamelgebouw: aannemersbedrijf bedrijfsoppervlak (b.o.) < 1.000 m²
Omdat het de bedoeling is om de woningen op de eerste verdieping van het bedrijfsverzamelgebouw (dus direct boven de bedrijfsruimtes) om te zetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, is er een specifiek akoestisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
De maximaal toegestane milieucategorie in het bedrijfsgebouw wordt afgeschaald naar milieucategorie 1 of 2 met een richtafstand van 0 m respectievelijk 10 m in gemengd gebied. Omdat in vrijwel het hele bedrijfsverzamelgebouw de maximale milieucategorie wordt teruggebracht naar categorie 1, hoeft daarvoor geen nader onderzoek plaats te vinden. Dit is anders voor het aannemersbedrijf (b.o. < 1.000 m²) aan de Jan van Galenstraat 2D, waar de maximale milieucategorie wordt afgeschaald naar milieucategorie 2.
In afwijking van de systematiek van de Handreiking is voor de bebouwing (zoals appartementen of bovenwoningen) overeenkomstig met de betreffende bouwlaag andere beoordelingshoogten gehanteerd. In tabel 4.1 van het onderzoek zijn het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de indirecte hinder per toetspunt weergegeven. Er zijn geen toeslagfactoren voor bijzondere geluiden (muziek, tonaal of impuls) toegepast:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn alle geluidsbronnen meegenomen in de toetsing aan de richtwaarden uit de publicatie. Uit de toetsing van de rekenresultaten blijkt dat aan de richtwaarden uit de publicatie wordt voldaan. Er gelden als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van het aannemersbedrijf geen akoestische belemmeringen.
Activiteitenbesluit
Het aannemersbedrijf is een type B inrichting en valt onder het Activiteitenbesluit en dient aan de van toepassing zijnde artikelen uit dit Besluit te voldoen. Om het bedrijf niet te beperken en het woon- en leefklimaat van de woning op de 1e verdieping te garanderen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de interne geluidsbelasting vanwege het klusbedrijf. De rapportage van het onderzoek is in bijlage opgenomen in het akoestisch onderzoek (in bijlage 9). Om de interne geluidbelasting vanuit het klusbedrijf op de begane grond naar de woning op de 1e verdieping te kunnen bepalen zijn geluidsmetingen verricht en is hiermee de interne geluidwering bepaald. Uit de berekeningen volgt dat de interne geluidbelasting vanwege het klusbedrijf in alle verblijfsruimten van de woning (op de 1e verdieping) voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal 52 wooneenheden mogelijk en valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM-regeling. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde berekening met de NIBM-tool (versie 23 april 2022):
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 15,5 µg/m3, 18,0 µg/m3 en 11,5 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder moeten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv maakt hierbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren:
De maximaal toegestane geurbelasting op 'geurgevoelige objecten' is bij dieren met een geuremissiefactor afhankelijk van de liggen van de objecten. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (OUe/m³). Hierbij wordt uitgegaan van de 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden.
Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd met een geurcontour die raakt aan het plangebied. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de regeling ‘Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet beheerst de afweging tussen enerzijds een noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds een behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting of bedrijf.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt niet nabij een weg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Waal is gelet op de ruime afstand van circa 800 m tot het plangebied niet relevant. De vaarweg is conform het Basisnet water een zwarte vaarweg en hiervoor geldt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn komt. Het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 m langs de vaarweg. Deze zones liggen buiten het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een aardgastransportleiding. De dichtstbijzijnde leiding ligt op circa 600 m ten westen van het plangebied.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
Beschrijving watersysteem
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied is gelegen een intrekgebied. Het maaiveld van het plangebied bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 7,5 m. De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is circa 1,5 tot 2,0 m -mv. Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 3) blijkt dat de bodem vanaf het maaiveld tot een diepte variërend van circa 0,1 tot 0,5 m -mv, is opgebouwd uit matig grof zand. Hieronder is de bodem minimaal tot het diepste punt van de boringen, circa 3,7 m -mv, opgebouwd uit klei.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast is het plangebied in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke (gemengde) riool.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.
Waterbeleid en waterbeheer
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In het Waterplan Druten zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Beleid waterschap
Het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022 - 2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens artikel 7 en 10 en Activiteitenbesluit artikel 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33).
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet artikel 3.5).
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet artikel 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Leefomgeving en ruimtegebruik
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Zoals verderop onder 'Waterberging' is aangegeven, neemt de hoeveelheid verhard oppervlak in het plangebied af ten opzichte van de bestaande situatie. De ruimtelijke ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterhuishouding van het plangebied. Er treedt per saldo een verbetering op door de toename van onverhard oppervlak.
Kwaliteit en beleving
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen voor het plan
Door het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij de bouw van de woningen wordt voorkomen dat het hemelwater wordt vervuild. Bovendien zorgt afkoppeling van het (van de daken) afstromende hemelwater ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Er bevindt zich geen oppervlaktewater op het plangebied. Wel is het mogelijk om de grotere groene zone tussen beide woonvlekken in te zetten als wadi voor het opvangen van het hemelwater vanaf de gebouwen in het plangebied. Op die manier kan het water in het plangebied beleefd worden.
Klimaatadaptatie
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Dit punt wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Zoals hiervoor aangegeven neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied af ten opzichte van de bestaande situatie en is het mogelijk om de grotere groene zone in te zetten als wadi voor het opvangen van het (van de daken) afstromende hemelwater in het plangebied.
Waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen voor het plan
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. In de toekomstige situatie is sprake van een afname aan verharding, vanwege de inpassing van groenstroken.
Dakoppervlak (m²) | Terreinverharding (m²) | Onverhard (m²) | Totaal (m²) | ||
Bestaande situatie | 3.495 | 2.920 | 0 | 6.415 | |
Toekomstige situatie | 1.625 | 3.580 | 1.210 | 6.415 | |
Totaal | -1.870 | +660 | +1.210 |
Extra waterberging is daarom op basis van het waterschapsbeleid niet benodigd.
Echter, omdat volgens het gemeentelijk beleid (dat aansluit op artikel 3.5 van de Waterwet) bij nieuwbouw al het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt, en niet naar de omliggende openbare ruimte mag worden afgevoerd, is bekeken wat de mogelijkheden zijn. Het dakoppervlak van de nieuwe bebouwing zal afgekoppeld zijn, zodat het water de centrale groenzone in kan lopen.
Uit voorgaande verhardingsbalans blijkt dat het totale verhard oppervlak hiervan 5.205 m² bedraagt. Van deze oppervlakte heeft 3.890 m² betrekking op het gebied waar functieverandering naar 'Wonen' plaatsvindt. Het overige verhard oppervlak betreft het bedrijfsverzamelgebouw (bestemming 'gemengd') en de terreinverharding daarvoor (bestemming 'Verkeer'. Ter plaatse vinden geen feitelijke wijzigingen plaats. Uitgaande van de bergingseis (ontwerpbui T=100+10%: 664 m³/ha) van het waterschap, bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal 0,389 x 664 = 258 m³.
De oppervlakte van de grotere groene zone bedraagt circa 645 m². Deze oppervlakte is voldoende om in de vorm van een wadi, 0,4 m water te bergen. De wadi's moeten, rekening houdend met de beperkte doorlatendheid van de bodem, zodanig uitgevoerd worden dat deze via een leegloopconstructie (vertraagde afvoer) leeg kunnen lopen richting de hemelwaterriolering aan de Jan van Galenstraat. Uitgangspunt vanuit het waterschap is dat de wadi tussen 48-96 uur weer volledig beschikbaar moet zijn voor een volgende bui (ledigingstijd).
Met de uitwerking is water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en wordt hemelwater op een duurzame wijze verwerkt. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch neutraal.
Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem in het plangebied moet zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of -fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Om grondwateroverlast te voorkomen, is het belangrijk de waterhuishouding in het plangebied op orde te hebben en te houden. De inrichting van het plangebied moet dan ook afgestemd zijn op de geohydrologische situatie binnen het plangebied. Het waterschap adviseert een drooglegging aan te houden van:
Het bouwpeil (begane grond) van de woningen, zal voldoen aan de gangbare maat voor de ontwateringsdiepte: 0,3 m -mv voor woningen zonder kruipruimte. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken (zie bijlage 3 en bijlage 4) blijkt dat het grondwaterpeil zich op circa 2,2 m -mv à 2,9 m -mv bevindt. Daarmee wordt aan de droogleggingseis van 0,7 m voor het maaiveld voldaan.
De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het plangebied ligt op circa 1,5 tot 2,0 m beneden maaiveld. Omdat de toekomstige bouwpeilen van de woningen minimaal circa 0,2 m hoger (= op circa 7,6 m +NAP) worden aangelegd dan het naastgelegen wegpeil (= 7,4 m +NAP), en het maaiveld ter hoogte van het plangebied toevallig ook is gelegen op circa 7,6 m +NAP, wordt aan de ontwateringseis van 1,3 m voor het bouwpeil voldaan.
Omdat het aanbod aan huishoudelijk afvalwater toeneemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling, zal er in het kader van de nadere civiele uitwerking (richting de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen) een passende oplossing worden uitgewerkt in een rioleringsplan.
Overweging & conclusie
Het verhard oppervlak ter plaatse van het plangebied neemt af en het hemelwater van het dakoppervlak wordt op eigen terrein verwerkt (in de groene zone centraal in het plangebied) en niet afgevoerd naar riolering en/of oppervlaktewatersysteem. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch neutraal en heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
Overleg met waterbeheerder
Beleidsuitgangspunt
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.
Gevolgen van/voor het plan
Er is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Deze toets is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan waarvoor de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Het bestemmingsplan moet in het kader van het vooroverleg voorgelegd worden aan het waterschap.
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Druten is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de sloop en herbestemming is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Ten aanzien van de rugstreeppad dient het plangebied tijdens de werkzaamheden ongeschikt en/of ontoegankelijk gehouden te worden. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, rugstreeppad, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', op een afstand van circa 350 m. Gelet op de afstand tot het gebied, de aard van de werkzaamheden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden is voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De rapportage van beide onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 12 en bijlage 13 bij de toelichting.
Uit de berekening volgt dat het plan in de gebruiksfase geen significant effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende stikstofdepositie voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Wanneer in de aanlegfase bij de sloop en bouw gebruik gemaakt wordt van uitsluitend elektrisch aangedreven werktuigen wordt geen stikstofdepositie berekend op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende stikstofdepositie voldoet aan de grenswaarde van afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Er gelden geen aanvullende verplichtingen in het kader van de Wet natuurbescherming. En is ook geen tijdelijke stikstofruimte noodzakelijk.
Uit het voorgaande is te concluderen dat het aspect stikstof geen belemmering is voor de voortgang van de bestemmingsplanprocedure omdat gedurende de aanlegfase emissieloos materieel zal worden ingezet. De inzet van diesel aangedreven materieel is eventueel ook mogelijk als op een later moment voor de omgevingsvergunning (bouw) eventuele stikstofruimte in het vergunningenspoor op andere wijze beschikbaar is. Bijvoorbeeld door middel van verleasen, extern salderen of een stikstofbank. De keuze tussen emissieloos materieel, diesel of een combinatie van beiden wordt vrij gelaten in het kader van het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt geborgd dat de beoogde situatie niet leidt tot significante effecten voor de natuur.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het archeologisch beleid van de gemeente Druten is opgenomen op de archeologische waarden- en beleidskaart. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Binnen het grondgebied van de gemeente zijn enkele terreinen met een monumentale status aanwezig en bevinden zich enkele terreinen met een bekende archeologische waarde. Daarnaast kunnen drie archeologische verwachtingszones worden onderscheiden:
Ook zijn er gebieden aangemerkt waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft gebieden waar reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en niets is aangetroffen, gebieden die zijn afgegraven of ontgrond, grotere waterpartijen en grootschalige afgravingen of geërodeerde stukken land.
Archeologie
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen moet de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² én waarvan de diepte meer bedraagt dan 0,5 m onder het maaiveld, een rapport overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van maximaal 52 woningen. De oppervlakte van deze bebouwing ligt ruimschoots onder de maximaal toegestane oppervlakte van 10.000 m². Wat betreft de diepte van de fundering van de bebouwing, worden de gronden ter plaatse van de bebouwing beperkt opgehoogd, zodat een standaard funderingsdiepte van 0,8 m gerealiseerd kan worden. Daarmee hoeft er geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, in het kader van deze ruimtelijke procedure.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Druten, is de westelijke hoek van het plangebied, in het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Dit deel van het plangebied behoort tot een zone van 60 m aan weerszijden van het oude bebouwingslint aan de Meester van Coothstraat, waaraan een hoge cultuurhistorische waardering is toegekend. Door de beoogde ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast, aangezien de bebouwing ter plaatse van het plangebied geen onderdeel is van het bebouwingslint zelf.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal 52 wooneenheden toeneemt, en de bedrijfsmatige functie (onder andere een bouwmarkt) komt te vervallen, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Druten. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Ook is de juridische verankering van de parkeernormen meegenomen in dit artikel.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent de volgende (dubbel)bestemmingen:
Artikel 3 Gemengd
Het bedrijfsverzamelgebouw met bovenwoningen is voorzien van deze bestemming. Ter plaatse zijn bedrijven uit milieucategorie 1 toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf'. Tevens zijn ateliers en galeries, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke functies en zakelijke dienstverlening toegestaan.
Artikel 4 Groen
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, recreatie, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 5 Verkeer
Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf (zowel wegen met een doorgaande (stroom-) functie alsook woonstraten), parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor eventuele groenvoorzieningen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen langs wegen.
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Hiervoor zijn bouwregels opgenomen.
Artikel 6 Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, vrije beroepen, tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen. In de regel geldt dat het hoofdgebouw uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak is toegestaan. Op de verbeelding zijn de typologie en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Het aantal woningen per bouwperceel mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer bedragen dan is aangeduid. Andere bouwwerken, zoals een bijgebouw of een aan- en uitbouwen, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak van de bestemming ‘Wonen’ toegestaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Alvorens grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Overigens is archeologisch onderzoek alleen nodig vanaf bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,5 m beneden maaiveld en bij een omvang van meer dan 10.000 m2
.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
De bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle gebieden heeft in de regels van deze dubbelbestemming vorm gekregen door een nadere eisenregeling en een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden op te nemen.
De nadere eisenregeling behelst een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk een nadere eis te stellen in verband met de situering, de oppervlakte en hoogte van een gebouw. Deze nadere eis ziet met name op de situatie dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een gebouw binnen een oud bebouwingslint, een ensemble of een gebouw langs een (historische ) doorgaande weg die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid.
De vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt verleend indien (uit de aanvraag om vergunning) in voldoende mate is gebleken dat de cultuurhistorische waarden van een gebied waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden, niet op een onevenredige wijze worden aangetast.
Tot slot wordt opgemerkt dat er ook een uitzonderingsbepaling voor de genoemde vergunningplicht is opgenomen. Concreet betekent dit dat alleen bij de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' getoetst wordt op de cultuurhistorische waarden. Bovendien geldt ter plaatse van een 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' géén vergunningplicht.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Er is op verschillende momenten met direct omwonenden en vertegenwoordigers van de omliggende bedrijven gesproken. In het omgevingsdossier (zie bijlage 14) is verslag gedaan hoe omwonenden en andere belanghebbenden bij de planvorming zijn betrokken en hoe zij over de planvorming zijn geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn:
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan het waterschap. Het waterschap heeft op 11 juli 2023 positief geadviseerd op het plan. De gemaakte opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier of in een separate nota van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.