Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kattenburg - Ambtshuisterrein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0225.BPdruKatburgAmbtht-1403

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
Na een langdurig zoekproces naar een oplossing voor de verpauperde situatie aan een deel van de Kattenburg in Druten heeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid gevonden om het gebied te herstructureren. In samenwerking met KlokOntwikkeling is een plan ontwikkeld waarin de panden aan Kattenburg 45, 47 en 49 worden gesloopt. Op de plaats daarvan wordt een rij van 6 woningen met een historische uitstraling teruggebouwd. Tevens wordt het achterliggende braakliggende terrein via de Ambtshuisstraat ontsloten en worden hier 14 woningen in eigentijdse stijl gebouwd. Hiermee wordt deze locatie, welke al langdurig braakligt, ingevuld en ontstaat er een aansprekende leefomgeving.
 
Het plan past binnen een zorgvuldig en in overleg met alle betrokken partijen – waaronder de provincie Gelderland – uitgevoerd traject en geeft een impuls aan de opknapbeurt van het centrum van Druten en in het bijzonder aan dit historische deel van het centrum.
  
De beoogde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan. Om de realisatie van het project planologisch-juridisch mogelijk te maken, is gekozen voor een procedure tot vaststelling van een (nieuw) bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend ruimtelijk plan vormt dat nieuwe bestemmingsplan.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied ligt in het noordelijk deel van het centrum van Druten binnen het vierkant Kattenburg - Ambtshuisstraat - Hooistraat - Stevenspad en schuin tegenover de monumentale H.H. Ewaldenkerk. Specifieker betreft het de panden op het adres Kattenburg 45, 47 en 49. Het Ambtshuisterrein is het terrein achter de percelen aan de Kattenburg en het voormalige Ambtshuis.
        
De volgende afbeelding toont de ligging van het plangebied in groter verband.
 
Ligging plangebied 
1.3 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
 
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
 
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
2.1 Analyse plangebied
De Kattenburg ligt in het noordelijk deel van het centrum van Druten tussen de Kloosterlaan en de Nieuwstraat. De straat is beduidend hoger gelegen dan de omgeving. Het kronkelige verloop en de diversiteit aan bebouwing geeft de straat een gevarieerd beeld. Aan de noordzijde is sprake van een losse opstelling van panden. Dit komt door een aantal zijstraten en paden, zoals het Stevenspad, welke de Kattenburg met de Hooistraat verbindt. Ook de stegen tussen de bebouwing door, welke de achtererven ontsluiten, zorgen voor een transparant bebouwingsbeeld.
 
De Kattenburg heeft altijd een centrale functie in het centrum vervuld. Van oudsher is de Kattenburg een winkelstraat die deze functie heeft overgenomen van de noordelijk gelegen Hooistraat. Langzaam verdwijnt echter de winkelfunctie van de Kattenburg en verplaatst deze zich nog zuidelijker naar de Hogestraat en de Markt. De Kattenburg – en in het bijzonder de locatie van Kattenburg 45-49 – krijgt hiermee een uitloopfunctie naar het omliggende gebied, waarbij de woonfunctie zal kunnen toenemen.
 
Door wisseling van eigenaren van en activiteiten in de panden aan de Kattenburg 45-49 is een achterstand in onderhoud ontstaan dat uiteindelijk heeft geleid tot de huidige verpauperde staat van de panden. Het achter de panden liggende terrein aan de Ambtshuisstraat ligt in de huidige situatie braak. Op dit terrein hebben in de recente geschiedenis geen activiteiten plaatsgevonden.
 
Luchtfoto van plangebied en omgeving (bron: Bing Maps 2013)
 
De slooprijpe panden aan de Kattenburg 45-49
 
2.2 Stedenbouwkundig plan
Het plan voorziet in de realisatie van 20 woningen: 6 aan de Kattenburg en 14 op het achtergelegen terrein.
 
De verpauperde panden aan de Kattenburg 45, 47 en 49 zullen worden gesloopt. In de plaats daarvan wordt een rij van 6 woningen met een historische uitstraling teruggebouwd. Fysiek betekent het dat dit deel van de Kattenburg straks een historiserend wandbeeld krijgt. De beoogde woningen zijn stadswoningen die gebruikt kunnen worden voor een woon-werkmilieu. Dit is passend voor (startende) ondernemers. Door deze opzet kan een maatschappelijke meerwaarde aan de Kattenburg worden gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in de koopsfeer met een koopprijs van ca. € 240.000 (prijspeil 2013).
  
Op het terrein achter de Kattenburg verrijst een woonwijkje met 14 woningen in eigentijdse architectuur. Ontsluiting voor het autoverkeer wordt via het Ambthuisterrein en derhalve de Ambtshuisstraat geregeld. Het terrein zal verder worden ontsloten door een wandelpad naar de Kattenburg. Dit pad wordt aangelegd ten westen van Kattenburg 49. Hierdoor wordt de oude structuur van paden naar achterliggende percelen versterkt. Op het Ambtshuisterrein is ruimte voor starters of senioren. De woningen worden gerealiseerd in de koopsfeer en behoren tot het goedkope deel van het middensegment. De woningen in het middendeel vallen in een range van € 180.000 tot € 200.000 (prijspeil 2013).
 
Onderstaand een plattegrond van het stedenbouwkundig ontwerp en enkele impressies van een woningtypologie die past binnen de kaders van voorliggend bestemmingsplan.
 
Plattegrond van het stedenbouwkundig ontwerp (bron: KlokOntwikkeling)
 
Schets voor de rij van 6 woningen aan de Kattenburg
 
Impressie van het toekomstige straatbeeld aan de Kattenburg
      
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorziene ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid.
Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking dient ten eerste onderzocht te worden of er vraag is naar een bepaalde ontwikkeling c.q. of de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Op basis van het provinciaal en met name het gemeentelijk beleid kan de vraag naar de voorliggende ontwikkeling positief worden beantwoord (zie paragraaf 3.3).
Ten tweede, indien de voorgaande behoeftevraag positief is beantwoord en dat is hier het geval, dient nagegaan te worden of de ontwikkeling kan plaatsvinden binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied. Voor de voorliggende ontwikkeling geldt dat deze binnen het bestaand stedelijk gebied uit de provinciale ruimtelijke verordening (zie paragraaf 3.2) wordt gerealiseerd. De ontwikkeling voldoet hiermee aan het principe van "inbreiding voor uitbreiding". De ontwikkeling is hierdoor verenigbaar is met de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking en er is geen strijdigheid met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.  
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005
Op 29 juni 2005 stelden Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vast. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit betekent dat de inhoud van het streekplan/structuurvisie voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
 
De structuurvisie geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. De structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten versterken en men zuinig en zorgvuldig met de ruimte omgaat.
 
De structuurvisie verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden:
  • het rode raamwerk;
  • het groen-blauwe raamwerk;
  • het multifunctiole gebied.
De Beleidskaart ruimtelijke structuur geeft de verschillende gebieden weer.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt op de beleidskaart in het 'Bebouwd gebied 2000'. De toevoeging van 20 woningen aan dit gebied is goed passend. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie Gelderland 2005.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vast. Omdat de RVG aangepast moest worden aan de Spoedwet Wro stelden Gedeputeerde Staten op 27 juni 2012 de eerste herziening van de RVG vast.
 
De regels in de RVG kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op deze regels afstemmen. De onderwerpen die in de RVG aan de orde komen en waarvoor regels zijn opgenomen, zijn:
  • verstedelijking;
  • wonen;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiewoningen/ -parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • waardevol open gebied;
  • nationaal landschap;
  • molenbiotoop;
  • detailhandel.
Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling.
 
Plangebied
Op het plangebied van dit bestemmingsplan zijn met name de onderwerpen verstelijking en wonen van toepassing.
 
Verstedelijking
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Verstedelijking' van de RVG.
 
Kaart Verstedelijking RVG
   
Het plangebied ligt volgens de Verordening ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied. Het toevoegen van nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen is conform artikel 2.2 sub a van de regels van de Verordening ruimte toegestaan. Met het voorliggend bestemmingsplan is het provinciaal belang niet in het geding.
3.2.3 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019
Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld op 12 januari 2010. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak, in regionaal verband, de regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma’s, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden in het kader van het KWP.
 
Planspecifiek
In het KWP is onder andere afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken. De gemeente Druten heeft hieraan uitwerking gegeven door het opstellen van het rapport 'Faseren en Doseren: integrale afweging'. In paragraaf 3.3.3 wordt hier nader op ingegaan.
Het voorliggend plan past daarom binnen een zorgvuldig en in overleg met alle betrokken partijen – waaronder de provincie Gelderland – uitgevoerd traject van ‘Faseren en Doseren’ waarbij de plancapaciteit in de gemeente Druten teruggebracht is van 1450 naar 845 woningen.
Naast het traject van 'Faseren en Doseren' voert de gemeente met de provincie overleg over een bijdrage via het Impulsplan Wonen dat geld beschikbaar stelt voor 'kostbare binnendorpse ontwikkelingen'.
3.2.4 Impulsplan Wonen
Provinciale Staten van Gelderland hebben twintig miljoen euro gereserveerd om de Gelderse woningmarkt een impuls te geven. In het Impulsplan Gelderse Woningmarkt staat dat zij vinden dat de woningmarkt het best kan worden gestimuleerd door concrete projecten te ondersteunen. Het accent ligt daarbij op binnenstedelijke locaties. Juist daar doen zich problemen vaak in combinatie voor welke een herontwikkeling van probleemlocaties in de weg staan.
 
Het door de Provincie Gelderland beschikbaar gestelde geld is bedoeld voor een bijdrage in de projectondersteuning of een investering in de uitvoering van een project.
 
Planspecifiek
De herontwikkeling van Kattenburg is één van aangemelde projecten. Na beoordeling door de provincie aan de geldende criteria is gebleken dat het initiatief voldoet. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben aan Gedeputeerde Staten het voorstel gedaan een bedrag van € 475.600,-- toe te delen aan het project Kattenburg.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Druten
De gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de Structuurvisie Druten vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is de kaart, behorende bij de structuurvisie, weergegeven.
 
Structuurvisie Druten
 
In de structuurvisie wordt de locatie Kattenburg 45-49, liggend in het 'bestaand woongebied', genoemd als een van de projecten die de woningvoorraad moeten aanvullen. Voor het gebied worden 24 woningen aan de Kattenburg voorzien. In het voorliggend plan worden 20 woningen (inclusief het deel Ambsthuisterrein) gebouwd. DIt aantal is lager dan de genoemde 24 (c.q. 30 inclusief het deel Ambtshuisterrein), maar wel in overeenstemming met de afspraken die na vaststelling van de structuurvisie met de provincie zijn gemaakt in het kader van het traject 'Faseren en Doseren', waarbij de plancapaciteit in de gemeente Druten werd teruggebracht van 1450 naar 845 woningen.
      
De structuurvisie stelt verder dat de kwaliteit van de directe omgeving in het centrum van Druten moet worden verbeterd. Voor enkele locaties moet een nieuwe invulling worden gerealiseerd, waarbij het naast 2 andere locaties gaat om de Kattenburg. Bij herontwikkeling moet sprake zijn van een kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld het vervangen van ‘storende’ (bedrijfs)bebouwing door in de omgeving qua aantal en uitstraling passende (woon)bebouwing. Het voorliggend plan voldoet aan deze eisen. Met de nieuwe invulling wordt de kwaliteit van de directe omgeving van het centrum verbeterd.
    
De locatie Kattenburg is één van de speerpunten van de structuurvisie. De voorgestane woningbouw is in overeenstemming met de Structuurvisie Druten.
3.3.2 Centrumvisie Druten
In 2007 is de Centrumvisie Druten vastgesteld. Het doel van de centrumvisie is richting te geven aan de ontwikkeling van het centrum van Druten in al zijn facetten, zowel economisch als maatschappelijk. De centrumvisie geeft aan wat de ontwikkelingsrichting voor het centrum van Druten voor de komende 10 tot 15 jaar is. Hierbij staan de functionaliteit en het efficiënt omgaan met de ruimte voorop. Particuliere initiatieven zullen moeten aanhaken bij de richtlijnen die in de visie zijn verwoord. De visie toont zich daarin flexibel: de hoofdopzet is eenvoudig, waardoor binnen de hoofdopzet ruimte is voor diverse invullingen.
 
De visie vormt een kader voor de toekomstige ontwikkeling van het centrum, bestaande uit een beeld van het centrum met richtlijnen voor de ontwikkelingsmogelijkheden en een beeld van de openbare ruimte met de belangrijkste keuzes ten aanzien van de verkeersafwikkeling en parkeren. Uitgangspunt van de centrumvisie is dat het centrum van Druten zich verder ontwikkelt met behoud van wat ‘goed’ is. De centrumvisie stelt voorop dat de kwaliteiten die het centrum nu heeft, bewaard dienen te blijven. Als kwaliteit zijn met name het kleinschalige karakter, de diversiteit aan functies en de gratis parkeermogelijkheden aangemerkt.
In de centrumvisie is een uitbreiding van het detailhandelsaanbod voorzien van 1.600 - 2.500 m2 per 10 jaar. De groei zal primair een plek moeten vinden in de kernzone Hogestraat/Markt. De Heuvel biedt geen extra ruimte en voor de Kattenburg geldt dat het aantal winkels al jaren terugloopt.
 
In de Centrumvisie wordt concreet ingegaan op de ruimtelijke mogelijkheden voor enkele ontwikkelingslocaties in het centrumgebied. Aan de hand van bestaande plannen of geformuleerde stedenbouwkundige uitgangspunten zijn randvoorwaarden opgenomen voor de ontwikkelingsmogelijkheden op diverse percelen, waaronder die op de planlocatie. 
      
Planspecifiek
Volgens de Centrumvisie is de Kattenburg van oudsher een winkelstraat die deze functie heeft overgenomen van de noordelijk gelegen Hooistraat. De Centrumvisie geeft echter aan dat het winkelcentrum compacter zal worden. De winkelfunctie aan de Kattenburg zal afnemen tot het gebied gelegen rond de Hogestraat en de Markt (rond de kerk). De locatie aan de Kattenburg – en in het bijzonder de locatie van Kattenburg 45-49 – krijgt een uitloopfunctie naar het omliggende gebied, waarbij de woonfunctie zal kunnen toenemen. De met dit bestemmingsplan voorgestane woningbouw past daarom goed op deze locatie.
 
In de Centrumvisie Druten wordt echter nog uitgegaan van een plan voor 8 appartementen aan de Kattenburg 41-43 met op de begane grond winkelruimte, 6 maisonnettes aan Kattenburg 45 en 3 appartementen aan Kattenburg 47. Na verloop van tijd en met het intreden van de economische crisis zijn deze plannen niet gerealiseerd, onder meer vanwege een faillissement van een betrokken ontwikkelaar. Aangezien echter voorzien was dat de panden Kattenburg 45-49 werden gesloopt, is het onderhoud achterwege gebleven en zijn panden nagenoeg slooprijp geworden. Hierop heeft de gemeente vanaf 2012 geprobeerd actieve sturing aan het project te geven door de panden Kattenburg 45 en 47 te verwerven. Tevens is flankerend beleid in de vorm van een detailhandelsvisie opgesteld, die in november 2012 door de raad is vastgesteld. Na verwerving van de percelen is overeenstemming met de eigenaar van Kattenburg 41-43 overeenstemming bereikt om de percelen Kattenburg 45 en 47 met het achterliggende Ambtshuisterrein te kunnen verbinden, waardoor een mogelijkheid is ontstaan om deze percelen via dat terrein te ontsluiten. De wens van het college van burgemeester en wethouders was echter om een integrale ontwikkeling te realiseren waarbij ook Kattenburg 49 wordt betrokken. Om sturing aan deze integrale ontwikkeling te geven is een uitgangspuntennotitie met stedenbouwkundige kaders voor inrichting van de locatie opgesteld. Daarbij is afscheid genomen van de gedachte om op de locatie appartementen of grootschalige detailhandel te realiseren.
 
De notitie is vervolgens ter advisering voorgelegd aan de adviseur Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap die positief advies uitbracht. Op basis van de uitgangspuntennotitie en het uitgebrachte advies heeft Krijger & Wagter in opdracht van KlokOntwikkeling BV een concept-inrichtingsplan gemaakt. Dit concept is gebruikt om in overleg te treden met de eigenaar van Kattenburg 49 waarna met hem overeenstemming tot aankoop van het perceel is bereikt.
 
Dat de voorliggende planontwikkeling dus niet geheel in overeenstemming is met de Centrumvisie, is te herleiden op het feit dat de Centrumvisie uit 2007 stamt en de ontwikkelingen de Centrumvisie sindsdien hebben achterhaald.
3.3.3 Rapportage Faseren en Doseren
Op 8 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Druten de rapportage 'Faseren en Doseren: integrale afweging' vastgesteld. De rapportage gaat in op het woningbouwprogramma in relatie tot de gewijzigde marktomstandigheden. Gebleken is dat de voorgenomen woningbouwprogrammering in Druten in de komende jaren niet aansluit bij de vraag in de markt. Dit werd al duidelijk in het woningmarktonderzoek dat de gemeente in 2008 in samenwerking met Woningstichting Alphons Ariëns en Waterborgh Wonen liet uitvoeren. De omvang van de beoogde woningbouwproductie oversteeg ruimschoots de te verwachten woningbehoefte.
 
De gemeente Druten is in september 2010 gestart met het traject 'Faseren en doseren'. De uitkomsten van het woningmarktonderzoek 2008 werden geactualiseerd, mede in het licht van het verslechterde economische perspectief. Tevens werden alle bouwplannen in samenwerking met de ontwikkelaars geïnventariseerd en beoordeeld aan de hand van volkshuisvestelijke en planologische criteria. Dit leidde tot een prioritering, maar slechts een prioritering op basis van volkshuisvestelijke en planologische criteria.  
In december 2010 heeft de gemeente besloten om alle plannen, in aanvulling op de volkshuisvestelijke en planologische beoordeling, ook op juridische en financiële aspecten te beoordelen. Het doel hiervan was om de gemeentelijke positie op juridische en financiële aspecten duidelijk te krijgen. Uiteindelijk hebben alle aspecten geleid tot een prioritering van de verschillende initiatieven. Dit leidde tot het naar beneden bijstellen van de plancapaciteit op de ontwikkelingslocaties voor de periode 2013-2019.
 
Planspecifiek
In de rapportage Faseren en Doseren worden alle bouwplannen in de gemeente Druten genoemd. Eén van de plannen die in de rapportage wordt genoemd is de realisatie van maximaal 30 woningen op de locatie Kattenburg. Volgens Faseren en Doseren kunnen er 24 woningen aan de Kattenburg, 3 op het noordelijk deel en 3 via wijziging op het zuidelijk deel van het Ambtshuisterrein worden gerealiseerd.
In het voorliggend plan worden geen 30 maar 20 woningen gerealiseerd: 16 aan de Kattenburg en op het zuidelijk deel van het Ambtshuisterrein en maximaal 4 op het noordelijk deel. Daarnaast worden op Kattenburg 41-43 geen 8 appartementen gerealiseerd, maar worden de twee bestaande woningen opgeknapt. 
Het aantal van 20 te realiseren woningen is passend binnen de benodigde plancapaciteit van de gemeente Druten voor de periode 2013-2019. Op basis van de rapportage Faseren en Doseren is het mogelijk om maximaal 30 woningen te realiseren. De realisatie van 20 woningen in het plangebied is derhalve in overeenstemming met de rapportage Faseren en Doseren.
3.3.4 Beeldkwaliteitsplan Kattenburg - Ambtshuisterrein
Aangezien de locatie is gelegen in de historische kern van Druten vraagt dit, in aansluiting op de welstandsnota van de gemeente, om extra bescherming gericht op het behouden van de historische context. Hiervoor wil de gemeente dat de herontwikkeling conform een van te voren bepaalde ruimtelijke kwaliteit wordt ingevuld. Om voldoende sturing te kunnen houden op de locatie en om omwonenden een indruk te geven van de voor ogen staande kwaliteit is in november 2013 het Beeldkwaliteitsplan Kattenburg - Ambtshuisterrein opgesteld. Dit is in nauwe samenspraak gebeurd met de gemeente Druten en de ontwikkelaar van de locatie KlokOntwikkeling BV.
 
Het beeldkwaliteitplan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat hier met name om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte van het plan Kattenburg - Ambtshuisterrein. Het beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen om de totale kwaliteit, zowel op het vlak van stedenbouw, architectuur als de inrichting van het openbare gebied, van het plan te bevorderen.
 
Planspecifiek
Bij de planuitwerking is het Beeldkwaliteitplan leidend.
  
3.3.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan
Het doel van het GVVP is om aan te sluiten op de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente. In het GVVP zijn zowel de bestaande situatie als de gevolgen van diverse toekomstige ontwikkelingen in beeld gebracht.
In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
  • Bereikbaarheid is een voorwaarde voor het functioneren van de gemeente. Ontwikkelingen in mogelijk toenemende intensiteit verdienen nader onderzoek;
  • Het verkeers- en vervoerbeleid ondersteunt de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente. De ontsluiting bij nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen moet uiteraard goed geregeld zijn;
  • Het verkeers- en vervoerbeleid draagt bij aan de realisatie van een aantal projecten;
  • Verbeteren van de leefbaarheid in het algemeen. Bij leefbaarheid gaat het om een veilige fysieke ruimte, maar ook om een geluidarme en schone leefruimte;
  • Koesteren van de landelijke fijnmazige structuur van netwerken voor fiets, wandelen en auto. Geen grote doorgaande wegen, behalve de N322 en haar ontsluitingswegen;
  • De gemeente is aantrekkelijk voor toerisme en recreatie. Dit punt benadrukken door wandel- en fietspadenstructuur en inrichting te verbeteren.
Voor alle wegen wordt een inrichting conform de wegcategorisering van Duurzaam Veilig voorgestaan. Het wegennet van de gemeente Druten is verdeeld in drie wegcategorieën: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Op stroomwegen staat het doorstromen van verkeer centraal. Ook de kruispunten op stroomwegen zijn zodanig ingericht dat het verkeer zo min mogelijk vertraging ondervindt van het kruispunt. De provinciale Maas en Waalweg (N322) is de enige stroomweg op het grondgebied van Druten.
 
Planspecifiek
Ontsluiting voor het autoverkeer wordt via het Ambthuisterrein en derhalve de Ambtshuisstraat geregeld. De capaciteit van de Ambtshuisstraat is voldoende om de geringe toename aan verkeersbewegingen, die door de bouw van de nieuwe woningen ontstaat, op te vangen. De bereikbaarheid van de woningen in het plangebied is daardoor niet in het geding. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan.
   
3.3.6 Nota Parkeernormen
Op 10 februari 2011 is de Nota Parkeernormen vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De Nota Parkeernormen is de leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe plannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. Voor de verschillende functies wordt de parkeereis gegeven. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek  
Gezien de aard van de te bouwen woningen in het middeldure segment, ontleend aan de Prijsklasse Provinciale Woonvisie Gelderland 2010-2019, moeten op basis van de Nota Parkeernormen in het plangebied 1,8 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd worden. Dit komt neer op een aantal van (1,8 x 20 =) 36 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig ontwerp is op het Ambtshuissterrein ruimte gereserveerd voor 38 plaatsen. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Nota Parkeernormen.   
3.3.7 Welstandsnota
Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren. Nog steeds wordt bij iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld of het betreffende bouwwerk niet in strijd is met 'redelijke eisen van welstand'. Om de inhoudelijke kennis aan juridisch houdbare criteria en efficiënte procedures te koppelen is door de raad van de gemeente Druten de Welstandsnota vastgesteld. Voor de inwoners van Druten biedt de nota meer inzicht in de toetsing door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en meer zekerheid vooraf over de haalbaarheid van bouwplannen.
 
Planspecifiek
In de Welstandsnota is de gemeente Druten onderverdeeld in verschillende gebiedscategorieën. Op de volgende afbeelding is een kaart weergegeven met daarop deze verschillende gebiedscategorieën.
 
Uitsnede welstandskaart gemeente Druten.
 
Voor de locatie geldt welstandsniveau 1: "zeer waardevolle welstandsgebieden.". Het is hier van belang binnen het samenhangende dorpsbeeld de individuele herkenbaarheid van de onderlinge panden kenmerkend voor de karakteristiek van het dorpsbeeld te respecteren en zoveel mogelijk te behouden. Daarbij dient er ten aanzien van individuele woningaanpassingen aan de voorkant van de bebouwing met de nodige zorg, aandacht en terughoudendheid worden omgegaan.
De nieuwere dorpsinvullingen sluiten aan bij het kenmerkende individuele bebouwingskarakter van een dorpskern en vertegenwoordigen daarbij tevens het tijdsbeeld waarin de panden zijn gebouwd. Hierbij kan de architectonische vormgeving met het onderlinge eenvormige kleur- en materiaalgebruik, alsmede de sobere detaillering, echter afwijken van het historische karakter van de dorpskern.
 
Het stedenbouwkundig ontwerp houdt rekening met deze uitgangspunten. Bij het uiteindelijke architectonisch ontwerp zal moeten worden voldaan aan de criteria.
3.3.8 Detailhandelsvisie
In 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie 2012-2020 "Ondernemend Druten" vastgesteld. De ambitie van de Detalihandelsvisie is het bieden van een optimale verzorging voor de inwoners van de gemeente en de regio, evenals een sterk en toekomstbestendig ondernemersklimaat.    
De Detailhandelsvisie constateert dat er sprake is van een concentratie van leegstand aan de Kattenburg, die versterkt wordt door de slechte uiterlijke staat van de panden in het gebied. De commerciële functie van de Kattenburg is de laatste jaren in verval geraakt. De straat heeft volgens de visie echter potentie als 'gemengd milieu' voor combinaties van detailhandel, horeca, dienstverlening en cultuur. De Kattenburg kan zich ontwikkelen tot een 'doorgroei/broedplaatsmilieu' met ondernemers die deels na een aantal jaren de stap maken naar de 'echte' centrumstraten.   
 
Planspecifiek
In voorliggend plan zijn aan de Kattenburg 6 stadswoningen gepland die gebruikt kunnen worden voor een woon-werkmilieu. Dit is passend voor startende ondernemers conform de vastgestelde detailhandelsvisie en kan een maatschappelijke meerwaarde aan de Kattenburg worden gerealiseerd en wordt ook de lokale werkgelegenheid gestimuleerd. De detailhandelsvisie flankeert wat betreft de 6 woningen aan de Kattenburg de voorgestane planontwikkeling.  
3.3.9 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt in het planologische regime van het bestemmingsplan 'Kom Druten'. Dit bestemmingsplan is op 16 mei 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied verschillende bestemmingen. Op de te slopen panden aan de Kattenburg met achterliggende tuinen rust in het vigerend plan de bestemming 'Centrum'. Binnen deze bestemming is de beoogde woonfunctie reeds toegestaan, echter is de bestemming gezien het toekomstige gebruik en de beoogde transformatie naar woongebied te breed. Bovendien past de nieuwe bebouwing niet binnen de huidige aangegeven bouwvlakken.
Het achterliggende Ambtshuisterrein waarop 14 woningen zijn geprojecteerd heeft op dit moment de bestemmingen 'Verkeer', 'Tuin' en 'Wonen'. Het huidige terrein is braakliggend en deze bestemmingen zijn het resultaat van eerdere planvorming voor het terrein. Hoewel deze bestemmingen in de toekomstige situatie ook worden beoogd, liggen deze gezien het stedenbouwkundig ontwerp niet op de juiste plaats. De 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' die op een deel van de bestemming 'Verkeer' en waarmee B&W bevoegd zijn om ter plaatse het plan te wijzigen ten behoeve van de realisering van drie woningen, is bovendien onbruikbaar in het kader van het voorliggend stedenbouwkundig ontwerp. Derhalve wordt voor de locatie voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
 
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', welke van kracht is in het vigerend plan wordt in voorliggend bestemmingsplan overgenomen, voorzover het terrein niet onderzocht is. 
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan omvat de ontwikkeling van 20 woningen. Een dergelijk plan wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. (categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Er wordt echter niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Omdat het in dit geval slechts om 20 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist.
In dit bestemmingsplan worden de belangrijkste milieuaspecten waaronder verkeer, flora- en fauna, geluid en luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het terrein kan wat betreft het bodemonderzoek worden opgedeeld in twee deelgebieden: Kattenburg 45-49 en het terrein achter Ambtshuisstraat 3. Op beide terreinen zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. De bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in de periode 1994-2010.
 
Alle uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. In de regel geldt er een 'houdsbaarheiddatum' van circa 5 jaar voor uitgevoerde onderzoeken. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen heeft de onderzoeken in november 2013 beoordeeld op houd- en bruikbaarheid (memo toegevoegd als bijlage). De conclusie van deze beoordeling is dat de onderzoeken niet hoeven te worden geactualiseerd. Wel worden uit de onderzoeken de volgende conclusies (per deelgebied) getrokken:
 
Kattenburg 45-49
Uit de bodemonderzoeken op dit terreindeel blijkt in de bovengrond een verontreiniging aanwezig met koper, lood en zink boven de interventiewaarde. Daarbij zou een relatie aanwezig zijn tussen de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal (puin) en de verontreiniging. Gezien de aanwezigheid van bodemverontreiniging is een bodemsanering noodzakelijk voordat met de nieuwbouw mag worden begonnen.
 
Terrein achter Ambtshuisstraat 3
Op dit terreindeel zijn hooguit overschrijdingen van de achtergrondwaarde aangetroffen. Dit vormt geen bezwaar voor de bouw van woningen op de locatie. Gezien de lichte verontreiniging van de grond kan vrijkomende grond niet zonder meer elders worden toegepast. Het verdient de voorkeur om vrijkomende grond op de locatie te hergebruiken.
In oudere bodemonderzoeken is op het maaiveld aan de oostzijde asbest aangetroffen. Door de beperkte omvang betreft het geen geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij een actualisatieonderzoek in 2008 is de asbestverontreiniging niet meer aangetroffen.
Het terrein achter Ambtsshuisstraat is voldoende onderzocht en hoeft op basis van deze onderzoeken niet te worden gesaneerd.
     
    
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De realisatie van 20 woningen kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen ook niet gezien als een gevoelige bestemming.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai wordt een apart akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht omdat op de wegen aangrenzend aan het plangebied een 30 km/uur regime geldt. Deze wegen zijn niet onderzoeksplichtig voor de Wgh.
Hiernaast is er voor wat betreft het aspect geluid sprake van een 'goede ruimtelijke ordening' en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de cumulatie van verkeerslawaai, spoorlawaai, lawaai van nabijgelegen bedrijven en menselijk stemgeluid. In de omgeving van het plangebied zijn namelijk geen bronnen van dergelijk lawaai aanwezig waarbij tevens moet worden beschouwd dat het omgevingstype 'gemengd' is. Hieraan wordt in het kader van 'goede ruimtelijke ordening'  ook aandacht besteed in de volgende paragraaf.
Gelet op deze motivering is het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor omgevingstypen "gemengd gebied", "rustige woonwijk en "rustig buitengebied". De omgeving, het centrum, kan worden getypeerd als het gebiedstype "gemengd gebied". De omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een afwisseling van woningen, kleinschalige horeca en bedrijvigheid maatschappelijke functies, zoals de tegenover gelegen HH Ewalden kerk.
 
Direct tegenover de 6 beoogde aan de Kattenburg 45-49 ligt kleinschalige horeca behorend tot ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten. De richtafstand ten opzichte van woningen bedraagt 10 meter in een rustige woonwijk. Gezien het omgevingstype kan de richtafstand met één trap kan worden verkleind tot 0 meter (d.w.z. aanpandige realisatie mogelijk). De horeca vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Dit geldt eveneens voor het kantoor aan de Ambtshuisstraat 1 waarvoor op grond van het gemengd gebiedstype dezelfde redenering geldt met een richtafstand van 0 meter.
  
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' heeft het kerkgebouw van de HH Ewalden Kerk een richtafstand voor milieubelastende activiteiten van 30 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Deze afstand wordt gezien het omgevingstype met één trap verkleind tot 10 meter. De afstand tussen de kerk en de dichtstbij gelegen nieuwbouwwoning aan Kattenburg 45 bedraagt ca. 40 meter. Hieraan wordt voldaan.
      
Het aspect bedrijven en milieuzonering heeft geen negatieve invloed op de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Rijksoverheid, gemeenten en provincies werken aan een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet geeft aan over welke routes gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden en heeft betrekking op grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.
 
De doelen van Basisnet zijn:
  • gevaarlijke stoffen kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en het buitenland, ook in de toekomst;
  • risico's voor omwonenden langs de routes binnen wettelijke grenzen houden.  
Basisnet wordt 1 januari 2014 van kracht als de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt.
 
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omcirkeld)
 
De uitsnede van de risicokaart toont de aanwezigheid van een risicobron, namelijk Van Mulekom Schietsport ten noorden van het plangebied aan de Hooistraat. Het risico wordt gevormd door de opslag van munitie, echter is de 10-6 risicocontour (plaatsgebonden risico) rondom de inrichting 5 meter. De afstand van de rand van het plangebied tot de inrichting bedraagt echter 70 meter waardoor de risicocontour niet van invloed is op het plangebied. Daarnaast is er in de omgeving van het plangebied ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Water
Beleidskader
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk al geruime tijd in de belangstelling. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van de provincie Gelderland, het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland, het Nationaal Waterplan WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water, Waterplan gemeente Druten en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:
• vasthouden – bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
• voorkomen – scheiden - zuiveren (waterkwaliteit).
 
Het waterschap Rivierenland heeft, naast het Integraal Waterbeheersplan 2010-2015, de nota’s ‘Samen door
één buis (Afsprakenkader voor riolering)’ en ‘Waterbeheer in stedelijk gebied’ vastgesteld. Hierin staan normen en ambities opgenomen voor de waterkwantiteit en -kwaliteit. Een aantal belangrijke uitgangspunten is de volgende:
 
  • De gemeente en het waterschap maken onderscheid naar het schaalniveau van de plannen. In de brochure Partners in Water staat het proces van de watertoets beschreven, zoals waterschap Rivierenland daarmee omgaat. De watertoets en de uitgangspunten daarvoor zijn gebaseerd op landelijk gemaakte afspraken en landelijke documenten, zoals de Nota Anders Omgaan met Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Landelijke Handreiking Watertoets. De watertoets is ook verankerd in de Strategienota ‘Water op Orde’ van waterschap Rivierenland.
  • Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in stedelijke gebied met een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m² geen compenserende maatregelen als gevolg van een toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden voor het versneld afvoeren van hemelwater. Voor het landelijk gebied is geen compensatie nodig voor plannen met een toename van verhard oppervlak kleiner dan 1.500 m².
  • Onderhavig plangebied dient te worden gezien als stedelijk gebied, dus bij een toename van verhard oppervlak van 500 m² of meer is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m² nieuwe verharding binnen stedelijk gebied is vrijgesteld overeenkomstig het beleid van het waterschap. Hiervan is sprake.
 
Samenwerking met de waterbeheerder
In het kader van de watertoets heeft de initiatiefnemer samen met de gemeente overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland.
Bij de bepaling van de toename aan nieuw verhard oppervlak wordt de bestaande verharding en het dakoppervlak van de bestaande bebouwing, wat reeds is aangesloten op het riool, in mindering gebracht op het te realiseren verhard oppervlak. De compensatie dient bij voorkeur in de vorm van open water te geschieden.
 
Compenserende waterberging die vervolgens nodig is als gevolg van een toename van het verharde oppervlak, dient in eerste instantie binnen de grenzen van het plangebied te worden gevonden. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient naar een oplossing buiten het plangebied te worden gezocht. Voorwaarde hierbij is dat deze berging binnen hetzelfde peilvak wordt gevonden.
 
Kenmerken watersysteem totale plangebied (huidige situatie)
 
Algemeen
Het plangebied is gelegen midden in de oude kern van Druten. In de huidige situatie zijn op de locatie bedrijfs- en woongebouwen (Kattenburg 45-49) aanwezig. Tevens is aan de Ambtshuisstraat een verharde inrit tussen Ambtshuisstraat 1 en 3 gelegen. Deze inrit is niet in het Basis Rioleringsplan (BRP) opgenomen en kan daarom niet als bestaande verharding in de berekening van het verhard oppervlak worden meegenomen.
 
Bodem en Grondwater
De bodem van het plangebied bestaat uit rivierkleigronden van het type ooivaaggronden (bron:
Bodemkaart van Nederland kaartblad 39-Oost, Stiboka, 1981). Dergelijke bodemtypen kennen over het algemeen een vrij diepe ontwatering. In een door het bureau Breijn uitgevoerde quickscan is gebleken dat in het plangebied de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 6,70 +NAP (circa 150 centimeter onder maaiveld) is gelegen.
 
Wat betreft het bergen van water zijn er mogelijkheden. Het infiltreren van hemelwater is niet mogelijk, gezien de samenstelling van de bodem (klei) en de te verwachten grondwaterstanden.
 
Zandbanen
Volgens de zandbananenkaart van de provincie Gelderland (bron: website provincie Gelderland, zandbanenkaart 2010) ligt er onder het plangebied een zandbaan van pleistoceen zand in een laag met een diepte van 5-6 meter onder maaiveld. Tevens is in het noordelijk deel van het gebied een strook van deze zandbaan gelegen die zich maximaal 1 meter onder maaiveld bevindt.
 
Oppervlaktewater
Het plangebied bevindt zich op ruim 500 meter ten zuiden van de Waal. Er is in de nabije omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt in de omgeving een zogenaamde overkluizing. Deze loopt ten westen van de bebouwing aan het Ambtshuisplein. Vanaf het plangebied is het zeer moeilijk direct aan te sluiten op deze overkluizing.
 
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied is niet gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied ‘Druten’. Binnen dergelijke gebieden dienen initiatieven te worden getoetst op basis van hun (mogelijke) invloed op, of risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Een dergelijke toetsing is hier derhalve niet aan de orde.
 
Riolering
In de huidige situatie is de locatie voor een belangrijk deel bebouwd. De bestaande panden Kattenburg 45-49 zijn voor wat betreft de afvoer van afval- en hemelwater aangesloten op de bestaande riolering aan de Kattenburg. De verharde inrit aan de Ambtshuisstraat is aangesloten op de bestaande riolering van die straat.
 
Water in relatie tot de gewenste ontwikkelingen
 
Toename verhard oppervlak
De projectlocatie is gelegen in stedelijk gebied. Voor initiatieven met een toename van meer dan 500 m² verhard oppervlak geldt dat er compenserende waterberging dient te worden gerealiseerd, aangezien er meer hemelwater versneld tot afvoer komt. Bij voorkeur wordt deze compensatie gevonden binnen de plangrenzen. Hierbij mag de landelijke afvoernorm (1,5 l/s/h) niet worden overschreden.
 
Het plangebied kent in de huidige situatie in totaliteit circa 1.070 m² aan verhard oppervlak. In overleg met het waterschap is bepaald dat het deel van dit verharde oppervlak dat vergund is uitgangspunt is voor de wateropgave. Voor de wateropgave zijn alleen de dakoppervlakken van belang waarvoor vergunning is verleend. Dit betreft de panden Kattenburg 45 (220 m²) en Kattenburg 47-49 (594 m²) met de bijgebouwen van 41 en 29 m². Het totaal van deze oppervlakken bedraagt 884 m². De oppervlakte van de verharde inrit (182 m²) mag niet worden meegeteld, omdat dit niet is meegenomen in het BRP.
 
In de beoogde situatie worden in het plangebied maximaal 20 woningen gerealiseerd. Dit resulteert in een mogelijk dakoppervlak van circa 1.062 m². Daarnaast wordt nog verhard oppervlak gerealiseerd op openbaar terrein (wegen, trottoir en parkeervoorzieningen). Het oppervlak hiervan is circa 2.458 m². Eveneens mag worden aangenomen dat het uitgeefbaar terrein door de toekomstige bewoners deels wordt verhard. In deze fase wordt voor het plan uitgegaan van circa 425 m² op uitgeefbaar terrein (40% van het totale dakoppervlak van 1.062 m²). In totaliteit resulteert dit in een verhard oppervlak van 3.945 m² (= 1.062 + 425 + 2.458).
 
Ten behoeve van de wateropgave resulteert dit in een oppervlakte van 2.561 m², waarvoor watercompensatie dient te worden gevonden. Dit oppervlak resteert nadat het totaal aan verhard oppervlak na planrealisatie van 3.945 m² wordt verminderd met het bestaande verhard oppervlak (884 m²) en de vrijstelling van 500 m² voor stedelijk gebied.
 
Uitgangspunten realisatie compenserende berging
Het waterschap heeft aangegeven dat, indien berging plaatsvindt in oppervlaktewater dient te worden uitgegaan van de norm T=10 + 10%. In dit geval wordt de vuistregel gehanteerd dat 436 m³ berging dient plaats te vinden per hectare toenameverhard oppervlak. Bij berging in een (semi-) droogvallende retentie (wadi) dient te worden uitgegaan van de norm T=100 + 10%. In dit geval wordt de vuistregel gehanteerd dat 664 m³ berging dient plaats te vinden per hectare toename verhardoppervlak. Door toevoeging van de extra 10% wordt rekening gehouden met klimaatsveranderingen. Voor de afvoer van de neerslag uit het plangebied wordt 1,5l/sec/ha gebruikt.
 
Berekening compenserende berging
De benodigde compenserende berging als gevolg van de toename van het verhardoppervlak bedraagt 111,66 m³ (0,2561 ha * 436 m³/ha).
 
Voor dit plan wordt om meerdere redenen niet gekozen voor berging in het plangebied.
  • Binnen het plangebied is het niet realistisch oppervlaktewater te creëren. Er is onvoldoende ruimte voor en daarnaast past een waterpartij niet in deze stedelijke omgeving.
  • Binnen een straal van 100 m van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waar een bergingsvoorziening op kan worden aangesloten of waarin compenserende berging kan worden gerealiseerd
  • Het realiseren van oppervlaktewater in het plangebied betekent dat de stedenbouwkundige opzet fors moet worden aangepast. Zelfs in die mate dat het plan ruimtelijk en financieel niet realiseerbaar is.
  • Het vertraagd afvoeren door bijvoorbeeld een zogenaamd Aquaflow systeem in het plangebied op te nemen, heeft geen voorkeur. De hoeveelheid aan te leggen oppervlakte is beperkt en de mogelijkheden voor beheer van het systeem zijn door de geringe verkeersbewegingen erg lastig. Bovendien wordt voor de locatie gekozen om de archeologische waarden in situ te bewaren. Het aanleggen van bijvoorbeeld een Aquaflow systeem betekent dat het wegcunet over een groot gebied verdiept moet worden aangelegd, hetgeen aantasting van deze waarden kan betekenen.
 
Gezien het voorstaande is in overleg met het waterschap ervoor gekozen om gebruik te maken van de waterbergingsbank. De kosten daarvoor worden in de exploitatie van dit plan meegenomen. Het hemelwater wordt gescheiden aangeleverd maar totdat het kan worden afgekoppeld op de riolering aangesloten. Ten behoeve van het aansluiten op de bestaande riolering is het niet noodzakelijk aanpassingen in dit stelsel aan te brengen. Nader onderzoek zal dit aantonen.
 
Waterbergingsbank
Er is sprake van een formele overeenkomst tussen gemeente en het waterschap waarin afspraken zijn vastgelegd over de inzet van de waterbergingsbank voor stedelijke projecten. Wordt hieraan voldaan dan kan een beroep daarop worden gedaan.
In overleg met het waterschap is in 2012 een terrein aan de Van Heemstraweg ingericht als overloopvoorziening voor hemelwater. Dit terrein is gelegen tussen de buurt Druten West en het bedrijventerrein Westerhout. De ruimte die door de inrichting van het terrein voor waterberging vrijkomt, kan worden benut om ruimte voor waterberging uit andere projecten te vinden.
Het voorliggend plan voldoet aan die voorwaarden.
 
Waterkwaliteit
De dakafvoeren van de beoogde bebouwing zal worden aangesloten op een HWA stelsel dat gescheiden van het DWA wordt aangeboden. Op het moment dat het (gemengde) rioleringsstelsel in de Ambtshuisstraat wordt vernieuwd wordt het hemelwater uit het plangebied verder afgekoppeld. Tot die tijd wordt het op het bestaande rioleringsstelsel aangesloten. De in de toekomst af te koppelen dakoppervlakken worden niet vervaardigd van uitlogende, niet duurzame bouwmaterialen. Op deze wijze is de kwaliteit van het afvloeiende hemelwater gegarandeerd. Hemelwater van verharde oppervlakken wordt eveneens via een HWA stelsel afgevoerd naar het rioleringsstelsel. De uitwerking hiervan zal worden meegenomen in het nog op te stellen rioleringsplan. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele verontreinigingen (olie e.d.) worden afgevangen.
 
Vuilwaterafvoer
Het afvalwater zal via de riolering worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voor het initiatief wordt aanvullend aan het bestemmingsplan een rioleringsplan opgesteld.
 
Vergunningen
Het toevoegen van verhard oppervlak en het aansluiten van het hemelwater op het rioolsysteem met het gebruikmaken van de ruimte in de waterbergingsbank is volgens de regels van het waterschap vergunningplichtig.
Voor het rioleringsplan is goedkeuring/instemming van het waterschap vereist. Indien echter met goedkeuring van het waterschap wordt aangesloten op het bestaand rioleringsstelsel is geen watergunning vereist.
Voor het gebruik van de waterbergingsbank zijn in de daarvoor gesloten overeenkomst afspraken gemaakt waaraan moet worden voldaan. Zo moet o.a. een overeenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten en moet de bergingsboekhouding worden aangepast.
 
Conclusie
Het plan kan met inbegrip van het aansluiten van het HWA op het bestaande rioleringsstelsel door gebruikmaking van de waterbergingsbank onbelemmerd doorgang vinden. De benodigde hoeveelheid waterberging voor de toename van verharde oppervlakken wordt op die manier geregeld. Daarnaast worden er binnen het plangebied geen werken gerealiseerd binnen keurzones van aanwezige A- of B- watergangen of waterkeringen.
Voor het uitbreiden van het verhard oppervlak is conform de keur en bijbehorende beleidsregels van het waterschap geen watervergunning vereist omdat na goedkeuring van het rioleringsplan (tijdelijk) het HWA zal worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Gebiedsbescherming
De uiterwaarden van de Waal, ten noorden van Druten, zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Op deze gebieden is de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van de uiterwaarden van de Waal en is daarvan gescheiden door bestaande bebouwing. De planontwikkeling heeft derhalve geen invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied.
Voorliggend bestemmingsplan maakt evenmin ontwikkelingen mogelijk in of grenzend aan gebieden met een EHS-status. De ligging van de EHS levert derhalve ook geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.
 
Soortenbescherming
Bepaald moet worden of de realisatie van het project geen negatieve effecten heeft op de aanwezige flora en fauna binnen het plangebied, specifiek binnen de te slopen bebouwing en eventueel op het braakliggend Ambtshuisterrein. Om dit te kunnen bepalen is een ecologische quickscan uitgevoerd door NIPA milieutechniek.
Op basis van deze quickscan zijn op de locatie geen beschermde soorten waargenomen die een belemmering vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Op basis van de quickscan worden deze niet verwacht. Aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en voor de geplande activiteiten is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
 
De quickscan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
Het archeologisch beleid van de gemeente Druten is opgenomen op de archeologische waarden- en beleidskaart. Voor de historische dorpskern van Druten geldt dat deze archeologisch waardevol is. Ter plaatse van het plangebied is deze waarde vertaald in een juridische regeling (dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1') in het bestemmingsplan Kom Druten. Deze regeling houdt in dat, indien er werkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm worden uitgevoerd, er archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Deze grenzen worden ruimschoots overschreden.
 
In het plangebied hebben inmiddels archeologische onderzoeken plaatsgevonden. In februari 2006 heeft BAAC op het terrein aan de Ambtshuisstraat een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Hierbij zijn resten aangetroffen van nederzettingen uit de periode van de Late IJzertijd tot en met de Volle Middeleeuwen.
 
Onderzoeksterrein met proefsleuven op het Ambtshuisterrein (BAAC 2006)
 
Het onderzoek concludeert dat behoud van de vindplaats bij voorkeur in situ dient plaats te vinden door middel van bescherming van de resten, enerzijds door het terrein op te hogen en anderzijds door zodanig te bouwen dat de verstoringsdiepte beperkt blijft. Indien behoud in situ niet mogelijk is, behoort behoud ex situ tot de mogelijkheden.
 
In 2009 heeft Vestigia op het terrein van Kattenburg 45-49 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat aanvullend onderzoek met proefsleuven noodzakelijk is. Het is hierbij van belang om dit onderzoek uit te voeren op het moment dat het gehele terrein wordt herontwikkeld, zodat een definitief onderzoek van het hele terrein (inclusief Ambtshuisterrein) mogelijk is.
 
Onderzoeksterrein met boringen aan de Katteburg 45-49 (Vestigia 2009)
   
De onderzoeken zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.
 
Planspecifiek
Voor het meest noordelijke plandeel is reeds een woonbestemming opgenomen in het Bestemmingsplan Kom Druten dat recentelijk in werking is getreden. Daar kan de archeologische bescherming van dat deel voor worden opgenomen. Voor het Ambtshuisterrein geldt dat 'in situ' wordt bewaard. Het selectiebesluit hiervoor is nog niet genomen. Dit besluit zal vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan genomen worden. In de planregels wordt als verplichting opgenomen dat eerst opgehoogd moet worden alvorens realisatie kan plaatsvinden. Voor het deel aan de Kattenburg kan nader onderzoek hier eerder plaatsvinden dan dat de bestaande bebouwing is verwijderd. Sloop zal niet eerder plaatsvinden dan dat dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen. Voor dit plandeel zal dan ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing blijven.
In de exploitatieraming zijn de kosten voor het ophogen en het nadere onderzoek meegenomen.               
4.6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers één of meer woningen gebouwd. 
 
Om de ontwikkeling van het gebied Kattenburg/Ambtshuisterrein tot stand te brengen is door de gemeente een samenwerking opgezet met KlokGroep, waar KlokOntwikkeling onderdeel van uitmaakt. Beide partijen investeren in het gebied en verwerven de betrokken gronden of hebben deze reeds gedeeltelijk verworven.
 
In 2006 is door de gemeente Druten circa 1.800 m2 onbebouwde grond aangekocht om een ontsluiting te realiseren aan de achterzijde van het terrein en ruimte te creëren voor parkeerplaatsen als oplossing voor het parkeertekort in het centrum van Druten. In 2012 besloot de gemeente tot de aankoop van twee panden aan de Kattenburg om daarmee een impuls te geven aan het gebied. De verworven gronden en panden worden bij aanvang van de planrealisatie verkocht aan KlokOntwikkeling. Het risico dat verbonden is aan de planontwikkeling komt daarmee uiteindelijk volledig voor rekening van KlokOntwikkeling.
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de exploitant, KlokOntwikkeling, een exploitatieovereenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer geregeld dat de kosten van het aanpassen van het perceel aan het toekomstig gebruik, de ontwikkeling en realisatie van de woningen, de aanleg van de hierbij behorende groenvoorzieningen en infrastructuur etc. voor rekening zijn van de exploitant. In deze overeenkomst wordt ook de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De exploitant heeft voor het plan een sluitende exploitatieopzet gemaakt. De opbrengsten worden behaald door de verkoop van de woningen aan particulieren en voor een kleiner deel uit subsidie van het Impulsplan Wonen van de provincie Gelderland.
Gelet op de kosten en opbrengsten van het project is te verwachten dat het project geen tekorten zal kennen. Mochten er onverwachte risico's zijn dan is de exploitant een partij die de tekorten kan opvangen. Indien het plan uiteindelijk geen positief resultaat laat zien, dan zal dat voor de gemeente geen consequenties hebben. Het risico daarvoor ligt geheel bij de exploitant.
 
Op basis van het voorgaande wordt dit bestemmingsplan dan ook als economisch uitvoerbaar beschouwd.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent conform de SVBP een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Naast de SVBP is rekening gehouden met de standaardregels zoals de gemeente Druten deze in al haar bestemmingsplannen hanteert.
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
  
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen voor de ontsluiting van het plangebied en voor de realisatie van parkeervoorzieningen. Openbaar groen is binnen deze bestemming mogelijk.
   
Wonen
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuw te realiseren woningen en bijbehorende tuinen en paden. Binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken is woningbouw mogelijk conform de op de verbeelding aangegeven bouwwijze en met de maximale goot- en bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding.
   
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg, welke gelijktijdig met de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, is één reactie ontvangen van het waterschap Rivierenlanden. Het waterschap heeft in haar reactie aangegeven dat het toegezonden vooroverleg ontwerp bestemmingsplan Kattenburg- Ambtshuisterrein te Druten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De reactie is tevens aan te merken als wateradvies in het kader van de watertoetsprocedure.Het plan is in het kader van het vooroverleg uitvoerig besproken en afspraken zijn gemaakt over de realisatie van de benodigde waterberging middels de waterbergingsbank.
6.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, met het bijbehorende ontwerpvaststellingsbesluit en de bijlagen, vanaf 28 november 2013 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ontvangen.