Plan: | Scharenburg, Klepperheide en Van Heemstraweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0225.BPdruScharenburg-2202 |
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het (voormalige)bedrijfsperceel nabij de kruising van de Scharenburg en Klepperheide vijf nieuwe woningen te realiseren evenals 2 reeds aanwezige bedrijfswoningen te herzien tot burgerwoning.
De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen nabij de kruising van de Scharenburg en Klepperheide. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Aan de Scharenburg 4 in Druten is binnen het plangebied het bedrijf Elbers Landerijen B.V. gevestigd. De bedrijfslocatie heeft een oppervlak van ca 6.000 m² en bestaat uit een bedrijfsgebouw, een verharde buitenruimte en twee bedrijfswoningen. Het bedrijfsgebouw en de zuidelijke bedrijfswoning worden ontsloten op de Klepperheide, de noordelijke bedrijfswoning op de Scharenburg. Het plangebied ligt centraal in Druten, nabij de rotonde van de Van Heemstraweg en de Scharenburg, de twee belangrijkste doorgaande wegen van Druten. In de omgeving liggen veel verschillende functies en er is sprake van een gevarieerde stedenbouwkundige opzet met verschillende bouwmassa's.
Direct ten westen van het plangebied ligt een busstation. De gemeente Druten heeft het voornemen om het busstation uit te breiden tot een HOV-knooppunt, met naast het busstation ook nieuwe parkeergelegenheden voor auto's en fietsen. De directe omgeving van het plangebied is bezig aan een transformatie naar een woonomgeving. Zo is voor het naastgelegen kantoorgebouw aan de oostkant van het plangebied een vergunning afgegeven voor de transformatie van dat gebouw tot woongebouw met in totaal 25 appartementen.
Verder liggen er in de omgeving meerdere woonwijken en enkele bedrijfs- en detailhandelsfuncties, waaronder een supermarkt aan de overzijde van de Scharenburg. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Huidige situatie plangebied (bron: googlemaps).
Aanzicht op het plangebied vanaf de Scharenburg (bron: googlestreetview)
Het voornemen is om de bestaande bedrijfslocatie te transformeren tot een woonlocatie met in totaal zeven vrijstaande woningen. De ontwikkeling sluit daarmee aan op de reeds ingezette transformatie van de omgeving tot woonomgeving. De twee huidige bedrijfswoningen blijven behouden als reguliere woning en er worden vijf nieuwe woningen opgericht. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt gesloopt. Van toekomstige bedrijfsvoering binnen het plangebied is geheel geen sprake meer.
De openheid tussen de twee bestaande bedrijfswoningen wordt logisch opgevuld met één vrijstaande woning, waardoor een klein woonlint langs de Scharenburg ontstaat. De vier andere woningen worden aan de oostkant van het plangebied opgericht. Alle toe te voegen woningen krijgen een vergelijkbare massa en bouw- en goothoogte als de twee bestaande woningen.
Ten behoeve van de ontsluiting van de aan de oostzijde toe te voegen woningen wordt een toegangspad aangelegd. Via dit pad worden de woningen ontsloten door de Klepperheide. De westelijke woning wordt via een inrit ontsloten door de Scharenburg. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4. Parkeren is straks geheel mogelijk op eigen terrein. Navolgende afbeelding toont de beoogde inrichting van het plangebied.
Toekomstige situatie ter plaatse van plangebied.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 is deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Tevens kan er gekeken worden naar natuurinclusief bouwen (groene daken, gevels, faunavoorzieningen).
Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het thema duurzaamheid is geïntegreerd in de planuitwerking van voorliggend initiatief. De nieuwe woningen worden niet aangesloten op het gasnetwerk maar zullen op een andere manier worden verwarmd. Verder zijn er kansen om duurzame technieken toe te passen aan de woningen, waaronder het plaatsen van zonnepanelen.
Ook bij de inrichting van de buitenruimte zijn er volop kansen om een duurzame woonlocatie te ontwikkelen. De huidige bedrijfslocatie is nagenoeg volledig verhard. De toekomstige tuinen rondom de vrijstaande woningen zorgen voor een afname van het verhard oppervlak. Er is meer ruimte beschikbaar om overtollig hemelwater binnen eigen terrein te verwerken en af te koppelen naar de tuinen, waarna het water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Ook de hoeveelheid groen neemt toe ten opzichte van de huidige inrichting.
Nieuwe (zoveel mogelijk inheemse) bomen en struiken binnen de tuinen zorgen voor een aantrekkelijk leefklimaat voor planten en dieren. Dit komt de biodiversiteit ten goede en op warme dagen zorgen de bomen voor een verkoelend effect, waarmee hittestress wordt voorkomen en een aangenaam woonklimaat ontstaat voor de toekomstige bewoners.
Met betrekking tot natuurinclusief bouwen kunnen voorzieningen getroffen worden voor de huismus en vleermuizen. Te denken hierbij valt aan het inbouwen van nestkasten en het aanleggen van een groene tuin met struikgewas. Specifiek voor de huismus kan het perceel zo worden ingericht dat deze zich vanaf Scharenburg 4 kan uitbreiden naar de nieuwe woningen. Treffen van dergelijke voorzieningen leidt tot een versterking van de biodiversiteit in het gebied.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief raakt daarmee op voorhand niet aan ruimtelijke aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief maakt de oprichting van vijf nieuwe woningen mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat een nieuwe ontwikkeling die voorziet in twaalf nieuwe woningen of meer is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Voorliggend initiatief is daarmee niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame ontwikkeling is niet nodig.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld (actuele versie: 01 februari 2022). De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale Woondeal. Het toevoegen van vijf nieuwe woningen past binnen de regionale Woondeal, zie verder 3.3 en 3.4. Het plangebied ligt in een intrekgebied. In de omgevingsverordening zijn regels opgenomen die de kwaliteit van het drinkwater beschermen. Nieuwe ontwikkelingen binnen 'intrekgebieden' mogen geen bestemmingen bevatten die de winning van fossiele energie mogelijk maken. Voorliggend initiatief maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. Verder worden er in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie gesteld.
Conclusie
Voorliggend initiatief past binnen het provinciaal beleid.
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.
De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Druten is 910 woningen tot en met 2030. Op dit moment is er tot en met 2030 voldoende plancapaciteit om de opgave in te vullen. Deze capaciteit ligt geleidelijk boven 130% van de geambieerde nieuwbouw.
In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar 2/3e betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 355.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 808-€ 1.123, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.
Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.
Planspecifiek
Het planvoornemen betreft het mogelijk maken van 5 nieuwe woningen en het tot burgerwoning bestemmen van 2 bestaande bedrijfswoningen. Kwantitatief past dit bestemmingsplan daarmee binnen de Woondeal. Het toevoegen van 5 vrijstaande woningen draagt bij aan de doorstroming op de regionale woningmarkt, waardoor betaalbare woningen vrijkomen voor onder andere starters. Tevens heeft het plan een positieve impact met betrekking tot duurzaamheid (zie paragraaf 2.3). Daarmee draagt het initiatief ook bij aan de kwalitatieve ambities uit de Woondeal (werkafspraak 4).
Het initiatief is passend binnen de Woondeal.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen het regionale beleid.
De Gemeenteraad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de 'Structuurvisie Druten' vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten beoordeelt. Uitgegaan wordt van een groei van de gemeente, waarbij de mogelijkheden in het bestaande stedelijk gebied worden benut en de bestaande kwaliteit wordt versterkt. Op de verbeelding van de structuurvisie, op navolgende afbeelding, wordt het plangebied aangeduid als 'bestaand woongebied'.
Ligging plangebied (blauw cirkel) aangegeven in structuurvisie.
Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat ingezet wordt op het realiseren van woningen ten behoeve van de eigen behoefte in alle kernen. Een eventuele woningbouwontwikkeling moet qua aantal en uitstraling aansluiten op de identiteit van de desbetreffende kern, de directe omgeving en het deelgebied waar het een onderdeel van moet worden. De kansen op het gebied van wonen zijn:
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaande woongebied van Druten (stedelijk gebied). De beoogde woonfunctie is een veelvoorkomende en passende functie in het gebied. In de structuurvisie heeft de gemeente enkele doelstellingen geformuleerd waar voorliggend initiatief op aansluit. Zo neemt het aantal woningen in Druten toe door voorliggend initiatief, waardoor voldoende woningen beschikbaar zijn voor de eigen bewoners. Door de vergroening van het plangebied is tevens een verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving voorzien.
Het initiatief past binnen de Structuurvisie Druten.
De gemeenteraad van Druten heeft op 21 december 2016 besloten tot het vaststellen van de "Woonvisie 2016-2021: Samen werken aan beter wonen". Deze visie is in 2020 aangevuld naar aanleiding van Regionaal Woningmarktonderzoek 2019 en opnieuw vastgesteld op 26 maart 2020. De aanvulling 2021 is vastgesteld op 15 december 2021. De visie is beschreven aan de hand van vijf speerpunten:
Betaalbaar wonen: de komende jaren neemt de behoefte aan sociale huur licht toe. Maar het is vooral belangrijk dat er meer doorstroming komt op de huurmarkt. Als scheefwoners naar een meer passende huur- of koopwoning verhuizen, komen sociale huurwoningen beschikbaar voor de laagste inkomensgroepen. Om dit te bereiken is het noodzakelijk dat er voldoende alternatieven op de woningmarkt voor de middeninkomens zijn.
Aanvulling: de behoefte aan sociale huurwoningen voor de komende jaren is gestegen ten opzichte van een paar jaar geleden. Dat komt doordat er grote groepen zijn die minder gaan profiteren van de welvaartsgroei en er nieuwe groepen komen die opteren voor sociale huur (migranten, zorgvragers). Uit het regionale woningmarktonderzoek blijkt een behoefte aan 200 extra sociale huurwoningen ten opzichte van 2019.
Planspecifiek
De gemeente Druten heeft het streven om tot aan 2030 in totaal 970 nieuwe woningen te bouwen. Dit betekent een versnelling van de woningbouwopgave. Voorliggend initiatief draagt door het toevoegen van 5 nieuwe vrijstaande woningen bij aan het versneld behalen van de afspraken uit het regionale beleid. Het toevoegen van 5 vrijstaande woningen draagt bij aan de doorstroming op de lokale woningmarkt, waardoor betaalbare woningen vrijkomen voor onder andere starters. Het thema duurzaamheid, zie ook 2.3, speelt een centrale rol bij de verdere uitwerking van het plan waarmee het initiatief ook tegemoet komt aan het speerpunt toekomstbestendig wonen.
Het initiatief past binnen de Woonvisie van de gemeente Druten.
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 de mobiliteitsvisie vastgesteld. In de visie draait het om de mobiliteitsambities en wensen van de gemeente Druten voor het komende decennium. Centraal in de mobiliteitsvisie staat de 'waarom-vraag': waarom is verkeer en mobiliteit belangrijk voor de gemeente en welke ambities wil Druten waarmaken?
De mobiliteitsvisie kent vijf speerpunten:
Het mobiliteitsplan wordt aansluitend opgesteld en geeft antwoord op de 'hoevraag': welke maatregelen worden genomen om de wensen en ambities van de gemeente Druten waar te maken? Het mobiliteitsplan zal daarom gemeente specifiek inzoomen op lokale verschillen en een uitvoeringsgericht karakter hebben.
Planspecifiek
Er zijn geen concrete maatregelen opgenomen in de mobiliteitsvisie die betrekking hebben op het plangebied.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)', vastgesteld door de gemeente Druten op 30 januari 2020. Navolgende afbeelding toont de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)' waarop het plangebied is aangegeven met de rode lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd' en de dubbelbestemming(en) 'Waarde - Archeologie 3' en deels 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Daarnaast gelden er meerdere bouwvlakken, (functie)aanduidingen en maatvoeringen binnen het plangebied, waaronder de navolgende:
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Het planvoornemen omvat de realisatie van 5 extra woningen en het herzien van 2 bedrijfswoningen tot reguliere woningen. Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' is het niet toegestaan om burgerwoningen te realiseren. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1. De belangrijkste conclusie van het verkennend bodemonderzoek is dat de aangetoonde verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater zodanig licht zijn dat aanvullend onderzoek niet nodig is. De milieuhygiënische kwaliteit van de onderzochte bodem is in lijn met het beoogde gebruik van het plangebied als woonlocatie. Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de nog te slopen panden niet vastgesteld kan worden, is in de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin gesteld wordt dat - voorafgaand aan de bouw - aanvullend bodemonderzoek (conform de NEN 5470 / NEN 5707). Hierbij kan volstaan worden met onderzoek van alleen de bovengrond.
Verder dient aanvullend asbestonderzoek uitgevoerd te worden vanwege verhoogde gehalten in de aanwezige puinverharding. Omdat de overschrijding beperkt blijft tot een beperkt gebied is er sprake van een beperkte omvang. Vanwege de beperkte omvang en beperkte kosten voor het aanvullend onderzoek en eventuele vervolgstappen luidt de conclusie dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is in het kader van bodem. Het aanvullend asbestonderzoek (conform de NEN 5897) wordt voorafgaand aan de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen ingediend bij het bevoegd gezag. Hiertoe is in de regels bij dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (zie bijlage 2). Adviezen zijn in het plan verwerkt.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15576605 (aan de Maas en waalweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 20,5 µg/m3 | 16,9 µg/m3 | 9,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief maakt de oprichting van vijf nieuwe woningen mogelijk. Het bestaande bedrijf binnen het plangebied verdwijnt. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Op basis van de te verwachten beperkte toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project (zie verder 4.4) is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van meerdere wegen met een maximum snelheid van 50 km/u (o.a. Van Heemstraweg, Scharenburg). Omdat voorliggend initiatief de oprichting van geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, is akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd (zie bijlage 3). De geluidbelasting door wegverkeer van de Scharenburg op de woningen bedraagt ten hoogste 55 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op twee woningen overschreden. Daarom is voor twee woningen een hogere waarde voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Scharenburg aangevraagd. In bijlage 4 is het besluit inzake deze hogere grenswaarde opgenomen. Uit de overwegingen komt naar voren dat het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding vanuit financieel oogpunt niet haalbaar is. Dit geldt ook voor een geluidscherm, die vanuit landschappelijk oogpunt onwenselijk is. De maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Hiermee is aangetoond dat het aspect geluid het initiatief niet in de weg staat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een gebied met een menging van functies waaronder bedrijf- en detailhandellocaties, maatschappelijke functies en woningen. De omgeving van het plangebied kan daarom worden getypeerd als een 'gemengd gebied', waarbij er sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevante andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Derhalve kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden teruggebracht.
Direct ten westen van het plangebied ligt een busstation. De gemeente Druten is voornemens dit busstation uit te breiden tot een HOV-knooppunt. Het aantal opstapplaatsen neemt toe van 4 naar 6, er komt een andere inrichting / routing en er worden parkeergelegenheden voor auto's en fietsers aangelegd. Een HOV-station is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Om het toekomstige milieueffect van het HOV-station op het plangebied te bepalen, is gebruik gemaakt van de milieucontouren op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Een 'Bus-, tram- en metrostation' heeft een milieucategorie 3.2, met een bijbehorende maximale richtafstand van 100 m (op basis van geluid). Vanwege het gemengd gebied kan het milieueffect van één lagere milieucategorie worden getoetst (max 50 m). Bij de toekomstige inrichting van het plangebied is rekening gehouden met het HOV-station door de dichtstbijzijnde nieuwe woning op 50 m tot de dichtstbij gelegen halte te positioneren. Aan de noordkant van het plangebied is een nieuw parkeerterrein als onderdeel van het HOV-station voorzien. In de VNG-publicatie is een 'autoparkeerterrein' aangemerkt als milieucategorie 2 met een toetsafstand van 10 m (gemengd gebied). Het parkeerterrein is op minimaal 10 m vanaf het plangebied voorzien. Via bouwvlakken is geborgd dat de nieuwe woningen niet dichter op het busstation en de overige voorzieningen van het HOV-station kunnen worden opgericht. Het HOV-station zorgt in het kader van milieuzonering daarmee niet voor milieuhinder op de woningen binnen het plangebied. De ontwikkeling van het HOV-station wordt ook niet belemmerd door voorliggend initiatief.
Verder liggen er in de omgeving van het plangebied verschillende bedrijf- en detailhandelslocaties (waaronder een tankstation zonder lpg, een supermarkt, een kantoorlocatie en een fietsenzaak). In het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat binnen de aldaar geldende bestemmingen (Bedrijf en Gemengd) bedrijven en inrichtingen zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2 (maximale richtafstand 30 m, gemengd gebied 10 m). Voor alle bedrijven en inrichtingen uit de omgeving geldt dat deze op meer dan 10 m vanaf het plangebied zijn gelegen en milieuhinder op voorhand kan worden uitgesloten. Enige uitzonering hierop betreft het kantoorgebouw direct ten oosten van het plangebied. Dit kantoorgebouw wordt echter getransformeerd tot woongebouw met in totaal 25 appartementen. Milieuhinder kan op voorhand worden uitgesloten.
Voor alle bedrijven en inrichtingen in de omgeving geldt dat de ontwikkelingsmogelijkheden reeds worden beperkt door bestaande woningen in de omgeving van deze bedrijven en inrichting. Bedrijven en inrichtingen worden niet belemmerd door voorliggend initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website. Het plangebied is aangeduid met de blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Bevi-inrichting
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen. De dichtstbijzijnde inrichting ligt ten noorden van het plangebied op circa 1 km afstand. De 10-6 risicocontour ligt nagenoeg op het eigen perceel van deze inrichting. Het bedrijf vormt geen risico voor de woningen binnen het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt niet nabij een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water
Het transport van gevaarlijke stoffen over de Waal is gelet op de ruime afstand van circa 1.6 km tot het plangebied niet relevant. De vaarweg is conform het Basisnet water een zwarte vaarweg en hiervoor geldt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn komt. Het plasbrandaandachtsgebied ligt op 25 m langs de vaarweg. Het plangebied is niet gelegen binnen deze zones.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Op de uitsnede van de risicokaart is zichtbaar dat niet ver ten westen van het plangebied een aardgastransportleiding ligt. Het betreft een NEN 3650-leiding (uitwendige diameter: 114 mm, maximale werkdruk: 4000 kpa). Vanwege de afstand tot de dichtstbij gelegen nieuwe woning, ca 30 m, kunnen risico's in het kader van het plaatsgebonden risico op voorhand worden uitgesloten. De 1%-letaliteitsgrens is vastgesteld op 45 m. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de leiding. Mede vanwege het beperkte aantal nieuwe woningen is zowel in de bestaande als toekomstige situatie sprake van een groepsrisico dat ruim lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er vindt geen rekenkundige toename plaats van de hoogte van het groepsrisico na planvorming. Op grond van artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is daarom alleen een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Navolgende onderbouwing betreft die beperkte verantwoording. Daaruit blijkt dat er voldoende maatregelen getroffen kunnen worden. De buisleiding vormt geen risico voor de nieuwe woningen binnen het plangebied.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Bescherming leiding
In voorgaande onderbouwing is ingegaan op de mogelijke risico's van de leiding op de nieuwe woningen. De leiding zelf dient ook beschermd te worden. Daartoe is in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied (4e periodieke herziening)' een beschermingszone opgenomen aan weerszijden van de leiding. Aan de zuidkant van het plangebied valt een beperkt gebied binnen de beschermingszone van de leiding. Binnen dit gebied zijn geen bouwwerkzaamheden voorzien. De regeling ter bescherming van de leiding is ter plaatse van dit gebied overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Daarmee is planologisch geborgd dat bij eventuele toekomstige bodemwerkzaamheden rekening wordt gehouden met de leiding en negatieve effecten op de leiding worden voorkomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Druten, op een hoogte van circa 7,35 m +NAP (Bron: AHN). De bodem ter plaatse bestaat uit voornamelijk zand en klei. Circa 400 m ten zuiden van het plangebied is een peilbuis aanwezig (B39H0516). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode 03-04-2004 tot en met 31-12-2019 niet hoger gestaan dan 6,40 m +NAP en niet lager dan 4,20 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was circa 5,60 m +NAP. Voor het plangebied betekent dat naar verwachting deze grondwaterstand ongeveer 0,10 m hoger staat, dus niet hoger dan 6,50 m +NAP en niet lager dan 4,30 m +NAP en het gemiddelde op 5,70 m +NAP.
Uit de onderzoeksresultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek (bijlage 1) blijkt een grondwaterstand op 5 mei 2022 van 2,30 -mv. Ter plaatse van de desbetreffende peilbuis bedraagt het maaiveld 7,58 m +NAP. Hiermee valt de gemeten grondwaterstand binnen de hiervoor genoemde grondwaterrange.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Quarles van Ufford (2016). Hierin is het winterpeil bepaald op 5,80 m+ NAP en het zomerpeil op 6,20 m +NAP. Afvalwater wordt in de huidige situatie verwerkt op het gemengde riool.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk of een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt opgevangen en hergebruikt. Door de afname van de hoeveelheid verhard oppervlak zijn geen aanvullende waterbergingsvoorzieningen nodig. Onder punt 4.2.3.2 tot en met 4.2.3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief. Het hemelwater zal worden opgevangen op eigen terrein. Bij de bouw worden niet-uitlogende materialen gebruikt. Afvalwater wordt met een nieuwe aansluiting op het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woning te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare riolering worden afgevoerd.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
In navolgend onderdeel 4.2.3.4 in uiteengezet dat het verhard oppervlak niet toeneemt door voorliggend initiatief. Verder wordt ingegaan op maatregelen die kunnen worden genomen met betrekking tot het opvangen van regenwater. Drinkwaterbesparing is bijvoorbeeld mogelijk door een opslagsysteem voor hemelwater te realiseren en bij droogte met het opgeslagen regenwater de tuin te besproeien.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
In de huidige situatie is reeds 3.400 m2 verhard (woningen, bijgebouwen, bedrijfsbebouwing en terrein- en erfverharding). Het toekomstig verhard oppervlak komt uit op een theoretisch aantal vierkante meter van ca
1.920 m2 (5 woningen met bijgebouwen en nieuwe inrit). In totaal is er daarmee sprake van een afname van verharding van circa 1.500 m2. Vanwege de afname van verhard oppervlak hoeven er in het kader van het beleid van het waterschap geen verplichte bergingsvoorzieningen te worden getroffen. Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: circa 1.920 m². Er is gerekend met 15 millimeter waterberging per m2. Dit staat voor een bui die 1 keer per jaar valt. Dit komt neer op een capaciteit van 28,8 m³.
Om deze benodigde capaciteit binnen het plangebied op te kunnen vangen worden maatregelen getroffen. Onder andere het plaatsen van infiltratiekratten, grindkoffers, een greppel, wadi of vijver/poel bij de nieuwe woningen kan ervoor zorgen dat hemelwater binnen eigen terrein opgevangen wordt en de gronden van de naastgelegen percelen en de weg niet te maken krijgen met wateroverlast. Ook kan gedacht worden aan het plaatsen van regentonnen om zo hemelwater te kunnen hergebruiken. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. De exacte uitvoering van de compensatiemaatregelen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten. In de bestaande situatie zijn al twee woningen binnen het plangebied aanwezig. De vijf nieuwe woningen krijgen een vergelijkbaar vloerpeil als de twee bestaande woningen. Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.
Overwegingen
Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van 5 woningen ter plaatse van een bedrijfsperceel in het bebouwde gebied van Druten. Met onderhavig plan wordt de aanwezige bedrijfsbebouwing gesloopt ten behoeve van de realisatie van de woningen. Hiermee neemt de verharding in het plangebied af met circa 1.480 m2. Het overgrote deel van het plangebied zal in de toekomstige situatie onverhard blijven. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd of afgevoerd. Het treffen van aanvullende maatregelen ten behoeve van de waterberging is door de afname van de hoeveelheid verhard oppervlak niet aan de orde. Vanwege de aanwezigheid van klei in de bodem dient bij de omgevingsvergunning gekeken te worden naar de lediging van bergingsvoorzieningen (vertraagde leegloop). In de omgeving is verder geen (beschermingszone van) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woningen wordt afgevoerd naar het riool. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 5 en verwerkt in deze paragraaf. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.
Eindconclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bevindt zich op circa 1,2 km ten noorden van het plangebied. Negatieve effecten vanuit de deelaspecten geluid, trilling en lichthinder kunnen vanwege de ruime afstand in relatie tot het beperkte ruimtelijke effect van voorliggend initiatief op voorhand worden uitgesloten. Om de effecten vanuit stikstofdepositie te kunnen bepalen is voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase een voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 8. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd, neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toe. In de aanlegfase neemt de stikstofdepositie tijdelijk zeer beperkt toe op een klein deel van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Deze zeer beperkte toename in stikstof op de leefgebieden leidt echter niet tot een significant negatief effect en niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning Wnb is daarom niet nodig voor dit project.
Negatieve effecten in het kader van gebiedsbescherming kunnen worden uitgesloten.
Soortenbescherming
In de quickscan wordt geconcludeerd dat aanvullend onderzoek nodig is naar de soortgroepen 'vleermuizen' en 'huismus'. Tevens worden in de quickscan (paragraaf 5.4) enkele algemene te treffen maatregelen benoemd. Een daarvan betreft dat ten aanzien van algemene broedvogels de sloopwerkzaamheden worden opgestart buiten het broedseizoen en/of na het ongeschikt maken van de planlocatie. Indien de beoogde werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart dient de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een ter zake deskundige.
Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 7. De belangrijkste conclusie is dat voor de uitvoering van de ingreep geen ontheffing Wnb nodig is (tabel 4.1). Er dienen maatregelen genomen te worden voor de gevonden verblijfplaatsen in de bebouwing naast de planlocatie. Om verstoring te voorkomen dient er tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie geen licht op deze bebouwing gericht te worden. De initiatiefnemer zal erop toezien dat deze maatregel in acht wordt genomen.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten door de Scharenburg en de Klepperheide. Voor de woningen aan de oostkant van het plangebied wordt een nieuw ontsluitingspad aangelegd op de Klepperheide. De toe te voegen woning aan de westkant van het plangebied wordt via de bestaande inrit ontsloten op de Scharenburg.
Ten opzichte van de huidige bedrijfslocatie en gebruiksmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zal het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie hooguit (beperkt) toenemen. Het omliggende wegennet kan een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.
Parkeren
De gemeente Druten heeft een eigen 'Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021'. Daarin is een norm van 1,8 (afgrond 2) parkeerplaatsen per vrijstaande woning in het middeldure segment opgenomen. Voorliggend initiatief maakt de oprichting van vijf nieuwe vrijstaande woningen mogelijk, met een totale parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen. Bij de uitwerking van de inrichtingstekening, zie 2.2, is rekening gehouden met twee parkeerplaatsen per woning. De verbeelding bij dit plan biedt voldoende ruimte om de woningen dusdanig te realiseren dat er voldoende ruimte is voor 2 auto's. Dit is tevens te zien op navolgende afbeelding.
Impressie parkeren toekomstige situatie (ontwerp: Elias Stedenbouw)
De parkeerbehoefte kan geheel binnen eigen terrein worden opgelost. Voor de twee bestaande vrijstaande woningen zijn er al twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein beschikbaar. Verder stelt de gemeente in de Nota Parkeernormen dat per woning 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig moeten zijn voor bezoekers. In de omgeving van het plangebied is meer dan voldoende parkeergelegenheid aanwezig om deze behoefte op te kunnen vangen.
In de regels van voorliggend plan is via een voorwaardelijke verplichting geborgd dat bij de verdere uitwerking van het bouwvlak de parkeernormen van de geldende 'Nota Parkeernormen Gemeente Druten 2021' in acht dienen te worden genomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten zoals (rijks)monumenten of andere waardevolle objecten aanwezig. Een deel van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Deze gronden zijn aangewezen voor de instandhouding, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van gebieden met een zeer hoge of hoge cultuurlandschappelijke waardering, waaronder ook begrepen de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan:
Voorliggend initiatief voorziet in een transformatie van een bestaande bedrijfslocatie naar een woonlocatie met in totaal zeven vrijstaande woningen. Een deel van het plangebied is als cultuurhistorisch waardevol aangewezen omdat de Scharenburg één van de historische linten van Druten is. Het plangebied en de omgeving zijn in de loop der tijd verstedelijkt met een verscheidenheid aan functies. Waardevolle landschappen zijn er niet meer aanwezig. Wel kan de transformatie van de huidige bedrijfslocatie naar woonlocatie als passend worden gezien, waarbij sprake is van versterking van de cultuurhistorische waarden. Door het initiatief wordt de bestaande openheid tussen de twee bedrijfswoningen logisch opgevuld door een derde vrijstaande woning. Op die manier ontstaat een woonlint langs de Scharenburg en wordt de cultuurhistorische stedenbouwkundige opzet van bebouwing langs dit oude bebouwingslint recht gedaan. De sloop van de bedrijfsbebouwing verbetert het aanzien van het plangebied vanaf de Scharenburg.
De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' wordt overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
Archeologie
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3'. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond is bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig. Omdat deze grenswaarde met dit plan wordt gehaald is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting niet naar beneden kan worden bijgesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten luidt het advies om nader onderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Dit proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan de omgevingsvergunningfase voor het bouwen. De onderzoeksresultaten zullen bij het bevoegd gezag worden ingediend. Als tijdens het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, zullen vervolgstappen worden ondernomen met als doel dat deze waardevolle resten worden beschermd. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan daarmee uitvoerbaar is in het kader van archeologie. De bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is in voorliggend plan overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Verkeer
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de nieuwe ontsluiting tussen de woonpercelen aan de oostkant van het plangebied en de Klepperheide.
Wonen
Ter plaatse van de bestaande en nieuwe woonpercelen is een woonbestemming opgenomen. Per woning, zowel bestaand als nieuw, is een bouwvlak opgenomen. Per woning is een maximale bouwhoogte van 15 m toegestaan via de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte'.
Verder worden de volgende dubbelbestemmingen ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan wordt toegezonden aan de relevante instanties.
Er is bij voorliggend plan geen sprake van een formele inspraakprocedure ex artikel 3.1.6 Bro. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De initiatiefnemer brengt omwonenden persoonlijk op de hoogte van de ontwikkeling binnen het plangebied.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.