direct naar inhoud van Artikel 5 Tuin
Plan: Bull - Tabaksveld 2e fase
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0225.BPpuiBullTabak-1303

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. watergangen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. Voor het bouwen van erkers aan de voorgevel gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
    • 2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,25 m.
    • 3. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 25% van de diepte van de voortuin tot een maximum van 1,25 m.

5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.2.3 Ondergrondse bouwwerken

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse bouwwerken uitgesloten' geldt in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2.1 en 5.2.2 de bepaling, dat ondergrondse bouwwerken niet zijn toegestaan

5.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' moet in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 bij het bouwen voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting:

  • a. bij de start van de werkzaamheden dienen de gronden minimaal te worden opgehoogd ten opzichte van de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld - zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan - met het aantal centimeters zoals aangegeven op de verbeelding.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 en 5.2.4 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken dan wel voor het minder ophogen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' dan is aangegeven op de verbeelding, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. indien het ondergrondse bouwwerken betreft dient naast een toets aan het bepaalde in artikel 5.3 sub a en b ook voldaan te worden aan de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. ondergronds bouwen mag alleen op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd; direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
    • 2. van het bepaalde in artikel 5.3, sub c onder 1 kan afgeweken worden voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, uitsluitend daar waar bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de verticale diepte mag bij ondergrondse bouwwerken niet meer bedragen dan 3,5 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Parkeren is toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  • a. Er mag uitsluitend voor een bijbehorend bouwwerk of voor een in het hoofdgebouw opgenomen garage geparkeerd worden, mits de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.5.1 Werken en werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het aanleggen van leidingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil.

5.5.2 Uitzonderingen

Het in 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.