Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Druten-Oost, fase 5
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0225.OVdruzorgdeeloost-1602

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om in fase 5 van de nieuwbouwwijk Tichellande een kleinschalig zorgcomplex te realiseren. Deze ontwikkeling is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om het zorgcomplex toch mogelijk te maken is de gemeente bereid om een uitgebreide WABO-procedure te doorlopen. Voor deze procedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld, waarin de haalbaarheid van de ontwikkeling wordt aangetoond. Om deze reden is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.    
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing ligt ten oosten van de kern Druten in de nieuwe woonwijk Tichellande. Het plangebied wordt via een wijkontsluitingsweg ontsloten op de Van Heemstraweg. De volgende afbeelding toont de ligging van het plangebied.
 
Ligging plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Druten-Oost'. Dit bestemmingsplan is op 7 juli 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van dit geldende bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Druten-Oost'
 
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Uit te werken - 3'. Op basis van deze uit te werken bestemming is, voor onder andere de gronden van het plangebied, op 19 juni 2012 het 'Uitwerkingsplan Druten-Oost' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van dit uitwerkingsplan.
 
  
Fragment verbeelding uitwerkingsplan 'Druten-Oost'
 
In het uitwerkingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Woongebied'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor woondoeleinden. Een kleinschalig zorgcomplex valt niet binnen deze bestemmingsomschrijving. Derhalve wordt voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

2 Het initiatief
Ten oosten van de kern Druten is de nieuwbouwwijk Tichellande in ontwikkeling. Initiatiefnemer is voornemens om in fase 5 van dit project (zie de volgende afbeelding) een kleinschalig zorgcomplex te realiseren.  
 
Fasering Tichellande
 
De volgende afbeelding toont een vogelvlucht van fase 5 van het project Tichellande.
 
Vogelvlucht fase 5 project Tichellande
 
Het nieuw te realiseren zorgcomplex betreft een zogenaamd gastenhuis. Het Gastenhuis is een nieuwe kleinschalige zorgformule voor mensen met dementie. Zij biedt zorg aan hen die een Wlz-indicatie (Wet langdurige zorg) hebben, en daarmee recht op het wonen in een instelling. Klanten kunnen kiezen voor wonen in het Gastenhuis zelf, of voor het ontvangen van zorg en begeleiding aan huis. Het Gastenhuis is financieel toegankelijk voor een zeer brede doelgroep.
 
Het Gastenhuis streeft naar een lokaal verzorgingsgebied, zodat het kan uitgroeien tot een veilige haven voor de inwoners daarvan. Men biedt een geleidelijke overgang van thuis wonen naar wonen in het Gastenhuis, en vormt een kenniscentrum voor de gemeenten. Elk Gastenhuis wordt geleid door een zorgvuldig geselecteerd zorg(echt)paar. Zij zijn volledig verantwoordelijk voor hun eigen vestiging en runnen het bedrijf als een onderneming. In de zorg voor hun gasten werken zij niet alleen samen met mantelzorgers, maar ook met de plaatselijke zorgaanbieders en middenstand.
 
Visie
De visie van het Gastenhuis vindt haar oorsprong in het centraal stellen van personen met dementie. De formule is opgebouwd rondom de (veranderende) behoeften van deze personen, los van de bestaande zorgstructuren. Elk Gastenhuis heeft haar eigen sfeer, die bepaald wordt door het zorg(echt)paar, de bewoners en de gemeente waarin zij staat. De werkwijze van elk Gastenhuis is echter gelijk, en de kwaliteit van leven wordt formulebreed getoetst en bewaakt. Elk Gastenhuis betekent een substantieel aantal nieuwe banen in de gemeente. Minimaal zullen er 20 tot 25 mensen werkzaam zijn. Naast gespecialiseerde verpleegkundigen, biedt men ook mensen met een andere achtergrond een werkplek. Het Gastenhuis wil een serieuze bijdrage leveren aan systeemverandering in de zorg, door informele en formele zorg met elkaar te integreren. Ook het leveren van een meer specifieke bijdrage aan een verbetering van de dementiezorg behoort tot de doelstellingen. Hiertoe wil men aansluiten bij de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen op het terrein van dementie en samenwerken met academische centra.
 
Nieuwbouw
Het ideale Gastenhuis maakt onderdeel uit van een dorpskern of buurt. Het voelt toegankelijk en gewoon, en biedt een kleinschalige en huiselijke woonomgeving. Het is niet alleen een plek waar mensen wonen, maar ook een plek waar mensen uit de omgeving samenkomen. Het Gastenhuis maakt op een natuurlijke wijze onderdeel uit van de wijk, wat er voor zorgt dat zij voor mensen met dementie vaak vertrouwd zijn en daardoor voor hen laagdrempeliger worden. Bij nieuwbouw-locaties wordt er gestreefd naar een nauwe aansluiting bij de bestaande bebouwing, om ook hier een zo laagdrempelig en vertrouwd mogelijke uitstraling van het Gastenhuis te creëren.
 
Kenmerken
Een Gastenhuis heeft 19 appartementen voor mensen met dementie (17 appartementen rond de 35m2 en 2 grotere appartementen voor dubbele bewoning van circa 50m2) en 1 logeerkamer. Elk appartement heeft een eigen badkamer en een pantry. Er is een grote woonkamer/keuken voor gezamenlijk gebruik voor de bewoners en een extra woonkamer die bedoeld is om extra ruimte te creëren voor de bewoners en eventueel gebruikt kan worden voor ontvangst van familie of mensen (met dementie) uit de buurt. Een Gastenhuis heeft een bruto vloeroppervlak van rond de 1.600 m2. Hierin is ook de woning voor het zorg(echt)paar opgenomen. Daarnaast beschikt het over voldoende buitenruimte voor haar gasten en bezoekers.
 
In een Gastenhuis wordt zorg geboden. Zorg en wonen zijn gescheiden; bewoners hebben allemaal een 24-uurs zorgindicatie (minimaal ZZP 5) en zijn niet meer in staat om zelfstandig te wonen. Het wonen is ondergeschikt aan de zorg. Het is niet mogelijk om zonder deze 24-uurs zorgindicatie te wonen in een Gastenhuis.
 
De locatie valt onder één huisnummer; de appartementen van de bewoners hebben geen eigen huisnummering of aparte voorzieningen zoals een eigen meter voor GWL.
  
Elk Gastenhuis wordt geleid door een zorgechtpaar. Het zorg(echt)paar woont in het Gastenhuis. Zij hebben daarin, net als de bewoners, een ‘appartement’ dat integraal onderdeel is van het pand. Het ‘appartement’ dat zij bewonen is geen zelfstandige woning, maar een dienstwoning. Het heeft geen apart huisnummer of aparte voorzieningen zoals een GWL-meter. Feitelijk gezien kan het appartement niet zelfstandig worden bewoond. Het zorgechtpaar moet de dienstwoning verlaten indien zij niet langer werkzaam zijn in het Gastenhuis.
 
De aanwezigheid van het zorgechtpaar in het Gastenhuis en hun bijdrage aan de vorm van (samen)wonen die hier gecreëerd wordt, vormt een essentieel onderdeel van de Gastenhuisformule. Zo maken zij gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen als de woonkeuken en de woonkamer. Zij gebruiken bijvoorbeeld een aantal avonden per week met de andere bewoners van het Gastenhuis de avondmaaltijd. Hun aanwezigheid en het feit dat zij ook in het Gastenhuis wonen is zodanig met de maatschappelijke functie van het Gastenhuis verweven, dat die daar feitelijk mee samenvalt.

3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten dat van Rijksbelang is met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Planspecifiek
De voorgenomen stedelijke ontwikkeling (i.c. een 'andere stedelijke voorziening') betreft de realisatie van een kleinschalig zorgcomplex voor mensen met dementie. Om de informatie over de ontwikkeling van vraag en aanbod van wonen met zorg voor ouderen in beeld te brengen, is de Monitor Wonen-Zorg opgesteld door de provincie Gelderland. De monitor maakt een inschatting van de behoefte aan verpleeghuisplaatsen en kleinschalig wonen voor de periode 2013 - 2033. De monitor bestaat, naast een hoofdrapportage voor de hele provincie Gelderland, uit een factsheet voor iedere gemeente in de provincie. In de factsheet voor de gemeente Druten wordt specifiek ingegaan op de vraag/het aanbod van zorg voor mensen met dementie.
 
Voor de verschillende regio's binnen de provincie is een overzicht gemaakt van de behoefte aan verblijfsvoorzieningen in kleinschalige groepswoningen en verpleeghuizen voor mensen met dementie. De volgende tabel toont deze behoefte voor de regio waarbinnen het plangebied valt, de regio Rivierenland.
 
  2013 2018 2023 2028 2033
Behoefte regio Rivierenland 627 732 880 1.082 1.299
 
Onder andere op basis van voorgaande regionale behoefte is specifiek voor de gemeente Druten een vergelijking gemaakt tussen de vraag en het aanbod. Deze vergelijking laat het volgende zien:
  • de gemeente telt 36 plaatsen voor mensen met dementie, en dit is te weinig voor de vraag van 44 plaatsen;
  • de komende twintig jaar gaat de vraag toenemen. Dit betekent een aanvullende behoefte van 64 plaatsen voor de gemeente als geheel in 2033.
Met voorgaande gegevens is de (regionale) behoefte aan wonen met zorg voor mensen met dementie aangetoond. Er wordt daarmee voldaan aan het gestelde in de eerste trede van de ladder. Met de ontwikkeling van Druten-Oost ligt het plangebied daarnaast in bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaande stedelijke gebied van de gemeente Druten zijn geen gebouwen aanwezig die hergebruikt kunnen worden voor de huisvesting van de doelgroep dementerende ouderen. Daarom heeft de initiatiefnemer gekozen voor nieuwbouw in Druten-Oost/Tichellande. Wel is getracht de nieuwbouw zo optimaal mogelijk in te passen in de omgeving en het plan voor Druten-Oost.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de regio Rivierenland. Volgens de omgevingsvisie vormen in deze regio de ontgroening en vergrijzing en de gezondheid van de bevolking belangrijke uitdagingen. Wonen met zorg vormt een urgente opgave. De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van een kleinschalig zorgcomplex, is derhalve goed passend binnen het gestelde in de omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is met name het onderwerp wonen van belang. Artikel 2.2.1.1 van de verordening stelt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

3.2.3 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019 (KWP3)/kwantitatieve opgave wonen
Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) is door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld op 12 januari 2010. In het KWP zijn afspraken vastgelegd over de ontwikkeling van het woningaanbod in Gelderland voor de periode 2010-2019. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak, in regionaal verband, de regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma’s, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden in het kader van het KWP3.
 
Momenteel werkt de regio aan het opstellen van een Woonagenda. Hierin worden (onder andere) afspraken gemaakt over de woonprogrammering, gebaseerd op de kwantitatieve opgave wonen voor de Regio Rivierenland. Deze opgave is de opvolger van het KWP3 en biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. De kwantitatieve opgave wonen ziet op de periode 2015 tot en met 2024.
 
Planspecifiek
In het KWP3 is onder andere afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken. De gemeente Druten heeft hieraan uitwerking gegeven door het opstellen van het rapport 'Faseren en Doseren: integrale afweging'. In toelichting paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
 
Over de bouw van het zorgcomplex heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland (emailbericht van mw. Dhont d.d. 10 juli 2015). In dit overleg is vastgesteld dat de zorgeenheden geen zelfstandige appartementen zijn en dat deze eenheden ook voor de toekomst woonvoorzieningen blijven voor mensen met een grote zorgvraag. De zorgeenheden betreffen dus geen reguliere woningen, zodat realisatie van deze eenheden niet ten koste gaat van de in ‘Faseren en Doseren’ vastgelegde woningbouwaantallen.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Druten
De raad van de gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 de Structuurvisie Druten vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is de kaart, behorende bij de structuurvisie, weergegeven.
 
Kaart structuurvisie Druten
 
Op de kaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als 'uitbreiding woningbouw/herontwikkeling'. In de structuurvisie wordt aangegeven dat op de uitleglocatie Tichellande maximaal 400 woningen kunnen worden opgericht. Tot 2020 worden gefaseerd 175 woningen gerealiseerd, gebouwd in afgeronde delen ten noorden en westen van de tichelgaten en aansluitend aan de huidige oostrand van Druten. Insteek van de invulling van de woonbehoefte is dat de woningen aan de wensen van de specifieke doelgroepen voldoen.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 19 zorgwoningen en één inpandige dienstwoning. Deze opgave is passend binnen de totale woningbouwopgave van Tichellande. Daarnaast sluit de realisatie van zorgappartementen aan op de ambitie om te voldoen aan wensen van specifieke doelgroepen.

3.3.2 Faseren en doseren
Op 8 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Druten de rapportage 'Faseren en Doseren: integrale afweging' vastgesteld. De rapportage gaat in op het woningbouwprogramma in relatie tot de gewijzigde marktomstandigheden. Gebleken is dat de voorgenomen woningbouwprogrammering in Druten in de komende jaren niet aansluit bij de vraag in de markt. Dit werd al duidelijk in het woningmarktonderzoek dat de gemeente in 2008 in samenwerking met twee corporaties liet uitvoeren. De omvang van de beoogde woningbouwproductie oversteeg ruimschoots de te verwachten woningbehoefte.
 
De gemeente Druten is in september 2010 gestart met het traject 'Faseren en doseren'. De uitkomsten van het woningmarktonderzoek 2008 werden geactualiseerd, mede in het licht van het verslechterde economische perspectief. Tevens werden alle bouwplannen in samenwerking met de ontwikkelaars geïnventariseerd en beoordeeld, aan de hand van volkshuisvestelijke en planologische criteria. Dit leidde tot een prioritering, maar slechts een prioritering op basis van volkshuisvestelijke en planologische criteria.
 
In december 2010 heeft de gemeente besloten om alle plannen, in aanvulling op de volkshuisvestelijke en planologische beoordeling, ook op juridische en financiële aspecten te beoordelen. Het doel hiervan was om de gemeentelijke positie op juridische en financiële aspecten duidelijk te krijgen. Uiteindelijk hebben alle aspecten geleid tot een prioritering van de verschillende initiatieven.
 
De regionale afspraken en gemeentelijke prioritering hebben voor Druten geleid tot een kwantitatieve behoefte van 845 woningen, inclusief 30% planuitval, voor de periode 2010 tot en met 2019.
 
Planspecifiek
In de rapportage Faseren en Doseren worden alle bouwplannen in de gemeente genoemd. Eén van de plannen die in de rapportage wordt genoemd is de ontwikkeling van Druten-Oost. Het betreft een plan met een score 1 op juridische binding. Dit wil zeggen dat het een plan is met een zeer hoge prioriteit/mate van gebondenheid voor de gemeente. Met betrekking tot de ontwikkeling van Druten-Oost volgt uit ‘Faseren en Doseren’ dat er gemiddeld 25 woningen per jaar mogen worden gebouwd in de periode tot en met 2019, tot een maximum van 175.
 
Over de bouw van het zorgcomplex heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland (emailbericht van mw. Dhont d.d. 10 juli 2015). In dit overleg is vastgesteld dat de zorgeenheden geen zelfstandige appartementen zijn en dat deze eenheden ook voor de toekomst woonvoorzieningen blijven voor mensen met een grote zorgvraag. De zorgeenheden betreffen dus geen reguliere woningen, zodat realisatie van deze eenheden niet ten koste gaat van het aantal woningen dat jaarlijks gemiddeld in Druten-Oost mag worden gebouwd.

3.3.3 Nota Parkeernormen
Op 10 februari 2011 is de Nota Parkeernormen vastgesteld door de raad van de gemeente Druten. De Nota Parkeernormen is de leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe plannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. Voor de verschillende functies wordt de parkeereis gegeven. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
 
Planspecifiek
Op basis van de Nota Parkeernormen moet in het plangebied 0,6 parkeerplaats per wooneenheid aanwezig zijn, uitgaande van de norm voor een verpleeg- of verzorgtehuis / woonvoorziening. Daarnaast moeten voor de dienstwoning van het inwonende zorg(echt)paar nog twee parkeerplaatsen aanwezig zijn. In totaal zijn er voor het initiatief dus 14 parkeerplaatsen nodig. In het inrichtingsplan voor de openbare ruimte van fase 5 is er met deze behoefte rekening gehouden.

4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. 
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de woningbouw in fase 5 van Tichellande, waarbinnen onder andere het onderwerpelijke zorgcomplex wordt gerealiseerd, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek volgt dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen grondtransacties en de geplande bouwactiviteiten.
4.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of door het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De realisatie van een kleinschalig zorgcomplex kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Wel worden 'zorgwoningen' in het Besluit gevoelige bestemmingen gezien als gevoelige bestemmingen. Derhalve is gekeken of het plangebied gelegen is op een afstand van minder dan 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg. Dit blijkt niet zo te zijn. De afstand tot een rijksweg is namelijk circa 3.700 meter (A15) en tot een provinciale weg circa 1.800 meter (N322). Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2013 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit de afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
Concentratie fijnstof 2013
 
Concentratie stikstofdioxide 2013
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Zorgwoningen worden in het kader van de Wet geluidhinder gezien als gevoelige bestemmingen. Omdat het plangebied binnen de geluidszone van de Van Heemstraweg ligt zal door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat ter plaatse van de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost', zie bijlage 2. Uit dit onderzoek kan worden opgemaakt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer over de Van Heemstraweg in het gehele plangebied van voorliggende onderbouwing voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Omdat de situering van de bebouwing na het uitvoeren van het onderzoek is gewijzigd en er een aanpassing van de reken- en meetvoorschriften heeft plaatsgevonden (1 juli 2012) kan het zijn dat de geluidsbelasting afwijkt van datgene wat in het akoestisch onderzoek staat. De wijziging en aanpassing zullen, gezien de berekende geluidsbelasting van maximaal 42 dB ter hoogte van het plangebied, niet tot gevolg hebben dat de voorkeursgrenswaarde alsnog wordt overschreden.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het al in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
  • RTP Elektrotechniek, Van Heemstraweg 47;
  • Landwinkel de Zandroos, Van Heemstraweg 48B.
RTP Elektrotechniek
Volgens de publicatie bedrijven en milieuzonering betreft een installatiebedrijf een bedrijf met milieucategorie 2. Dit houdt in dat er een afstand van 30 meter aangehouden moet worden tussen het bedrijf en milieugevoelige functies. In onderhavig geval is de afstand tussen het bedrijfsperceel en het plangebied circa 70 meter. Het plangebied ligt daarmee niet binnen de hindercontour van het bedrijf. Het bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Landwinkel de Zandroos
Een fruitteeltbedrijf wordt volgens de publicatie bedrijven en milieuzonering gezien als een bedrijf met milieucategorie 2. Dit houdt in dat er een afstand van 30 meter aangehouden moet worden tussen het bedrijf en milieugevoelige functies. In onderhavig geval is de afstand tussen het bedrijfsperceel en het plangebied ruim 200 meter. Het plangebied ligt daarmee niet binnen de hindercontour van het bedrijf. Het bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
     
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied al aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
    
Uit de risicokaart blijkt dat circa 500 m ten zuidoosten van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Het gaat om het LPG-tankstation Croonen. Volgens de rapportage behorende bij de risicokaart gelden voor dit tankstation de afstanden uit de volgende tabel.
 
  PR 10-6 Invloedsgebied verantwoording groepsrisico
Vulpunt 45 meter 150 meter
Reservoir 25 meter 150 meter
Afleverinstallatie 15 meter -
    
Gezien de afstand van circa 500 meter tussen het plangebied en het tankstation ligt het plangebied ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied verantwoording groepsrisico. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig.
4.6 Water
4.6.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21 e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.6.2 Beleid waterschap Rivierenland
Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toegetreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
 
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
 
Waterbeheerplan 2010-2015
Vanaf 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van kracht. Het beheerplan gaat in op het waterbeheer in het hele plangebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het nieuwe plan bouwt voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. In het plan worden ook nieuwe onderwerpen aangehaald, te weten:
  • Maatregelen voor zwemwater;
  • Maatregelen voor de natuur:
    • in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
    • in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
    • in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur;
  • Normen studies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's;
  • Actualisatie van de 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
De nieuwe doelstellingen sluiten aan bij de opgave waar het waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het waterschap het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moeten de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot. Een andere doelstelling en onderdeel van de opgave is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd. Als laatste heeft het waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
 
Waterplan Druten
Het Waterplan Druten is opgesteld door de gemeente Druten en het Waterschap Rivierenland (februari 2007). Het doel van dit plan is het vormen van beleid rondom het thema water, dat gezamenlijk gedragen wordt en bruikbaar is. Het waterplan kent geen wettelijk kader, maar is een functioneel beleidsdocument. Het is een beleidsdocument dat door de integrale benadering van water een basis vormt voor het streven naar een duurzaam beheer van het gemeentelijk watersysteem. Het waterplan is een sectoraal plan dat integraal is opgesteld. Het biedt het beleidskader bij sectorale plannen en bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van het waterplan is het vormen van een beleid rondom het thema water dat:
  • gezamenlijk gedragen wordt,
  • en bruikbaar is.
In het waterplan zijn knelpunten en aandachtspunten benoemd binnen het watersysteem van Druten. Zo is er sprake van kwelwater bij hoge rivierstanden. Dit heeft hoge grondwaterstanden tot gevolg, waardoor er wateroverlast kan ontstaan. Binnen het stedelijk gebied is er een tekort aan berging voor water bij hevige regenval. Dit wordt vooral veroorzaakt door de afwezigheid van oppervlaktewater binnen deze gebieden. Het laatste punt is de verbetering van de waterkwaliteit. Probleem hierbij zijn de gemengde rioleringsstelsels.
  
4.6.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watertoets
In het kader van het bestemmingsplan ‘Druten-Oost’ is voor de ontwikkeling van de nieuwe woningbouwlocatie een waterhuishoudkundig plan opgesteld, bestaande uit de rapportages van Tauw (Aanvullend geohydrologisch onderzoek d.d. 29 april 2008) en BOOT organiserend ingenieursburo BV (Waterhuishoudkundig plan d.d. 11 juni 2010). Na de vaststelling van dit bestemmingsplan is de stedenbouwkundige inrichting van het plangebied echter aangepast. Hierdoor heeft de Ontwikkelingsmaatschappij Druten-Oost CV, in overleg met het Waterschap Rivierenland, het eerder goedgekeurde waterhuishoudkundig plan bijgesteld (BOOT organiserend ingenieursburo BV, Waterhuishoudkundig plan ‘Ontwikkeling Druten-Oost’ te Druten d.d. 15 mei 2012). In dit rapport worden de uitgangspunten en ontwerpcriteria ten aanzien van de waterhuishouding beschreven.
 
Uit genoemd (bijgesteld) rapport en de onderliggende berekeningen (van Tauw) blijkt onder andere, dat de te realiseren retentievoorzieningen binnen de gehele planlocatie (ruim) voldoende zijn gedimensioneerd om aan de kwantitatieve bergingseisen van het waterschap te voldoen. Daarnaast wordt bij de voorgestelde aanleghoogten van het gehele plangebied Druten-Oost, voor zowel de gemiddelde situatie alswel de maatgevende situatie bij hoogwater in de Waal, voldoende ontwatering en drooglegging berekend. Tevens blijkt uit het rapport, dat er door de herinrichting van de Afferdense en Deestse Waarden geen sprake is van kweltoename binnen de gehele planlocatie Druten-Oost.
 
Een ander belangrijk aspect uit het genoemde rapport is de projectie van woningen en infrastructuur in de beschermingszone van de primaire waterkering (noordzijde planlocatie). Ten behoeve van de stabiliteit en functie van de waterkering dient minimaal buiten het profiel van vrije ruimte te worden gebouwd. Een aantal (bouw)fasen ligt direct tegen of in de huidige beschermingszone van de waterkering. In overeenstemming met het waterschap wordt per fase in de uitwerking rekening gehouden met de dan geldende eisen, zodat met de bouw van de woningen en de aanleg van de hiervoor benodigde voorzieningen de stabiliteit en veiligheid van de primaire waterkering zijn gewaarborgd.
 
De ontwikkeling van 19 zorgeenheden met een inpandige dienstwoning past binnen het (aangepaste) waterhuishoudkundig plan voor het hele plangebied Druten-Oost. Op basis van het waterhuishoudkundig plan wordt voor fase 5 (Het Carré) een watervergunning aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland. Voorliggend initiatief maakt onderdeel uit van deze fase. In deze aanvraag wordt aangetoond dat het watersysteem voor fase 5 klopt qua berging (watercompensatie) en qua aan- en afvoerroute.
 
Het (aangepaste) waterhuishoudkundig plan, bestaande uit de rapportages van Tauw (Aanvullend geohydrologisch onderzoek d.d. 29 april 2008) en BOOT organiserend ingenieursburo BV (Waterhuishoudkundig plan d.d. 15 mei 2012), is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Per brief van 11 juni 2012, kenmerk 201200177/189567, heeft het Waterschap Rivierenland met dit plan ingestemd.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
4.7.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied Rijntakken (i.c. Uiterwaarden Waal) en de ecologische hoofdstructuur. De effecten van het woningbouwproject Druten-Oost zijn in 2007 getoetst op effecten op de EHS en het Natura 2000-gebied. De belangrijkste conclusie is dat het woningbouwproject de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied niet in gevaar brengt. Op 20 maart 2008 heeft de provincie Gelderland dan ook een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor de uitvoering van het woningbouwproject.
 
De wijziging van de inrichting van het gebied, waarvoor voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt opgesteld, is dermate beperkt en heeft daardoor geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen die voor het Natura 2000-gebied gelden. De huidige vergunning voldoet daardoor nog steeds.

4.7.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van fase 5 van het project Tichellande zijn de gronden van het plangebied al bewerkt. De aanwezige bebouwing en begroeiing is hierbij verwijderd. Het plangebied ligt braak en wordt regelmatig geklepeld, waardoor de begroeiing steeds laag blijft. Door deze werkzaamheden is het niet aannemelijk dat er nog beschermde dier- en/of plantensoorten in het gebied aanwezig zijn.  
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn, zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
De raad van de gemeente Druten heeft op 20 februari 2014 de 'Archeologische waarden, verwachtingen - en beleidskaart 2007 gemeente Druten Addendum 2012' vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart.
 
Fragment archeologische beleidskaart
 
Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
 
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Druten Oost' zijn een bureauonderzoek, een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en een aanvullend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4, 5 en 6
 
Op basis van de verschillende onderzoeken worden er geen bezwaren gezien tegen de voortgang van de bouwplannen van Druten-Oost en daarmee dus onderhavig plan. Voor de locatie van het woonzorgcomplex is geen vervolgonderzoek nodig en de locatie kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Echter, gezien het niet met zekerheid is uit te sluiten dat er archeologische waarden aanwezig zijn, wordt aanbevolen om de uitvoerder van eventueel grondwerk te wijzen op de plicht zoals aangegeven staat in de Monumentenwet 1988, om archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag.
4.9 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Verkeer
Ten behoeve van de ontsluiting van het nieuwe woongebied Druten-Oost worden verschillende nieuwe wegen aangelegd en wordt een nieuwe aansluiting op de Van Heemstraweg gerealiseerd. Met deze nieuwe wegen en aansluiting is er voldoende capaciteit om het verkeer van het gehele woongebied, en daarmee ook het plangebied, op een goede manier af te wikkelen.
 
Parkeren
Zoals al aangegeven in toelichting paragraaf 3.3.3 moeten op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Druten de parkeernormen uit de volgende tabel aangehouden worden.
  
  Norm Aantal Totaal
Verpleeg- of verzorgtehuis, woonvoorziening 0,6 pp / wooneenheid 19 12
Woning 2,0 pp / woning 1 2
  
Uit voorgaande tabel blijkt dat er ten behoeve van het nieuwe zorgcomplex 14 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Het woonzorgcomplex maakt onderdeel uit van fase 5 van Tichellande, Het Carré. Ten behoeve van deze fase is een inrichtingsplan opgesteld, zie de volgende afbeelding.
 
Parkeersituatie fase 5 Tichellande
 
Uit voorgaande afbeelding is op te maken dat ten behoeve van de ontwikkeling van heel fase 5 in totaal 77 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit is ruim voldoende om de parkeerbehoefte van het zorgcomplex (14 parkeerplaatsen) en de 30 woningen (30 x 1,8 = 54 parkeerplaatsen) op te vangen.

5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning.
In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Alle kosten worden namelijk gedragen door de Ontwikkelingsmij Druten-Oost CV, een samenwerkingsverband tussen de gemeente Druten en een projectontwikkelaar, zodat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Hierdoor is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
5.2.1 Wettelijk vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 6:18 van het Besluit omgevingsrecht jo artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is deze ruimtelijke onderbouwing voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland, de ambtelijke diensten van de provincie Gelderland en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Deze instanties hebben geen opmerkingen over de ruimtelijke onderbouwing.

5.2.2 Procedure
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 Awb van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo). De kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit worden in de Staatscourant geplaatst (art. 3.12 lid 2 Wabo). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor).
 
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de eventueel ingekomen zienswijzen (artikel 3.12 lid 5 Wabo) op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
  • 1. Verkennend bodemonderzoek Plan Tichellande bouwfase 5 in Druten, Envita Nijmegen B.V., 200610-16/R01, 3 juli 2015
  • 2. Akoestisch onderzoek planlocatie Druten-Oost te Druten, Tauw, Kenmerk: N003-4661286AIT-kmn-V02-NL, 22 juli 2009
  • 3. Waterhuishoudkundig plan
  • 4. Bureauonderzoek (BO) De Waarden te Druten, Synthegra Archeologie bv, rapport 175134, 16 juni 2005
  • 5. De Waarden te Druten, inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, Synthegra Archeologie bv, Projectnummer: 175241, 23 mei 2006
  • 6. Aanvullend booronderzoek De Waarden - gemeente Druten; Een inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen, Vestigia Archeologie & cultuurhistorie, Projectnummer: V07/981, 23 mei 2007