direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Zuidzijdseweg 142a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.01ZZweg142a-OB01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Vanuit oogpunt van de Wro is een verder onderzoek naar de bodemkwaliteit niet nodig omdat gelet op de huidige functies van de betrokken gronden (agrarisch en water) aannemelijk is dat deze bodem geschikt is voor de nieuwe functies (ook agrarisch en water). In het kader van de bouwverordening dient bij aanvraag omgevingsvergunning wel een bodemonderzoek ingezonden te worden waaruit de bodemgeschiktheid blijkt.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

De vergroting van het bouwvlak is van dien aard dat voorliggende planherziening vrijwel geen extra verkeer zal trekken ten opzichte van de huidige situatie. Het stalsysteem wordt emmissiearm uitgevoerd, wat naast een gereduceerde ammoniakemissie ook leidt tot een verminderde fijnstofuitstoot. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van autosnelwegen of wegen met een zeer hoge intensiteit. Daarom kan worden aangenomen dat de fijnstiofconcentratie voldoende laag is om in een gezond leefklimaat te voorzien. In de Aanmeldnotitie m.e.r. (bijlage bij deze toelichting) wordt deze conclusie gestaafd door een berekening.

Dit bestemmingsplan betreft daarmee een 'NIBM' project en is op dit aspect uitvoerbaar.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    - verzorgingstehuizen;
    - psychiatrische inrichtingen;
    - medisch centra;
    - poliklinieken;
    - medische kleuterdagverblijven.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van weglawaai. Er ligt immers een weg nabij het plangebied. Omdat de functie die vergroot wordt al bestaat en omdat deze niet akoestisch gevoelig is, is hiervoor verder onderzoek niet nodig. Bovendien is voorzien dat de oostelijke op- en uitrit gebruikt gaat worden, waarmee dit onderdeel van geluid geen bezwaar vormt. Ten aanzien van de geluidsbelasting op de omliggende woningen als gevolg van de bestemmingswijziging is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 6 opgenomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat met de beoogde bedrijfssituatie de grenswaarden met betrekking tot de omliggende geluidsgevoelige objecten niet worden overschreden. Voor de omliggende woningen kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en is het plan op dit aspect uitvoerbaar.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient de afwijking gemotiveerd te worden.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De omgeving is te kenschetsen als een agrarisch woonmilieu. Er komen verschillende agrarische bedrijven voor alsmede verschillende (burger)woningen. Dat is ook goed te zien op de plankaart van het geldende bestemmingsplan. De uitbreiding van dit bouwvlak is gelegen aan de zuid-oostzijde van de bestaande boerderij. Daarmee komt deze uitbreiding niet dichter bij een van de omliggende burgerwoningen. In de huidige vergunde situatie is sprake van een overbelaste situatie voor wat betreft geur. Het plan is uitvoerbaar als de bestaande overbelaste situatie wordt opgeheven. Dit wordt bereikt door maatregelen zoals toegelicht in paragraaf 4.1.5.

Wat betreft de toekomstige geluidsbelasting van het bedrijf op omliggende geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen van derden en op referentiepunten op bepaalde afstanden van de inrichtingsgrens, is een akoestisch onderzoek verricht. Dit akoestisch onderzoek is opgesteld als onderdeel van de aanmeldnotitie m.e.r. (zie paragraaf 4.1.7). Hieruit blijkt dat de toekomstige situatie voldoet aan de geluidsvoorschriften. Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Vanuit het aspect milieuzonering is dit bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.1.5 Geur

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Besluit landbouw milieubeheer. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Besluit landbouw milieubeheer

Het Besluit landbouw milieubeheer is van toepassing op o.a. melkrundveehouderijen, kleinschalige veehouderijen en opslagen van vaste mest. Het Besluit landbouw milieubeheer bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden.

Geurgebiedsvisie gemeente Lopik

De gemeente Lopik heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij een gebiedsgericht geurbeleid vastgesteld ( november 2008). Met behulp van de inventarisaties, analyses en relaties in geurbeleving uit het onderliggende rapport is een overwogen besluit genomen om voor bepaalde gebieden af te wijken van de algemene wettelijke normen en afstanden. Op basis van de Geurverordening wordt het mogelijk gemaakt om de vaste afstanden te verkleinen om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarbij geldt binnen de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal. Buiten de bebouwde kom geldt een minimale afstand van 25 meter.

Planspecifiek

Het bedrijf is gelegen op minder dan 50 meter van een geurgevoelig object. Dit betreft de woning aan de Zuidzijdseweg 140. Deze voormalige bedrijfswoning is door het vervallen van de milieuvergunning aangemerkt als burgerwoning. Dit heeft tot gevolg dat uitbreiding van de huidige locatie aan de Zuidzijdseweg 142 niet mogelijk zou kunnen zijn, daar er sprake is van een overbelaste situatie.

De gemeente Lopik heeft in de geurverordening staan dat bedrijven die zich binnen 50 meter van een geurgevoelig object bevinden niet mogen uitbreiden tot meer dan 200 melkkoeien. De voorgenomen uitbreiding betreft echter een mogelijke doorgroei naar 500 melkkoeien. De gemeente heeft aangegeven mee te willen werken aan de realisatie van het plan mits de overbelaste situatie opgeheven wordt. Dit wordt gedaan door middel van het verleggen van de emissiepunten in de bestaande melkveestal. Het deel van de bestaande melkveestal welke zich nu in de 50 meter cirkel bevind bestaat uit een melkstal en een gedeelte opslag. Het gedeelte van de melkstal dat zich binnen de 50 meter cirkel bevindt heeft open zijwanden. Ook de kopgevel van de melkstal heeft een open structuur inclusief deur. Zowel de zijgevel (over 7,24 meter) als de kopgevel (over de gehele lengte) vallen binnen de geurcirkel. Om deze situatie op te heffen kiest de initiatiefnemer ervoor om de zowel de zijwand als de kopgevel over de benodigde lengte dicht te maken zodat dit niet meer als emissiepunt dient. Het overige deel van de melkveestal dat zich binnen de geurcirkel bevindt is in gebruik als opslag waaruit geen geur-emissie mogelijk is, dus hier hoeven geen aanpassingen gedaan te worden aan de huidige situatie. Ook de jongveestal bevindt zich in de bestaande situatie binnen de 50 meter cirkel. Het is echter de bedoeling dat bij het gereed komen van de loods het jongvee hierin gehuisvest gaat worden. Hiervoor wordt gekozen omdat de huidige jongveestal niet meer voldoet aan de eisen die tegenwoordig gesteld worden op het gebied van huisvesting en dierenwelzijn. Door het verplaatsen van het jongvee vallen ook deze dieren buiten de 50 meter cirkel.

Bovenstaande toont aan dat door de voorgenomen verlegging van het emissiepunt en het verplaatsen van het jongvee dat er aan de eisen welke gesteld in art 4, lid 1 en art 5, lid 1 van de Wgv voldaan wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01ZZweg142a-OB01_0011.png"

50 meter cirkel Zuidzijdseweg 14 (bron: Aanmeldnotitie m.e.r., stalbouw.nl)

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.01ZZweg142a-OB01_0012.png"

In de omgeving van het plangebied zijn geen bronnen aanwezig waarmee in het kader van de externe veiligheid rekening moet worden gehouden. Het melkveerhouderijbedrijf zelf vormt ook geen risicovolle inrichting. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven.

Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure en wordt vooraf gegaan door een aanmeldnotitie waarin de noodzaak van het MER-rapport wordt verkend. De Wet milieubeheer stelt eisen aan de inhoud van het milieueffectrapport (MER). Deze gaan vooral over:

  • de voorgenomen activiteit, de alternatieven en de te nemen besluiten;
  • de milieugevolgen van de voorgenomen activiteit en alternatieven, en de vergelijking daarvan.

Op basis van artikel 7.4 van het Besluit milieueffectrapportage zijn in Bijlage D van dit het Besluit m.e.r. de activiteiten aangewezen waarvoor door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.

Planspecifiek

In bijlage D van het besluit m.e.r. is de drempelwaarde voor de beoordelingsplicht voor melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar vastgesteld op 200 dieren. Bij oprichting, wijziging of uitbreiding boven de drempelwaarde in combinatie met een wijziging van het bestemmingsplan (waarbij tevens een passende beoordeling vereist is in het kader van de Natuurbeschermingswet) is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit is in het geval van voorliggend plan het geval: het aantal melkkoeien neemt tot mogelijk 500 toe.

Als onderdeel van de m.e.r.-plicht is een aanmeldnotitie opgesteld. Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt op basis van deze aanmeldnotitie of het opstellen van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk is, alvorens zij een definitieve beslissing kunnen nemen over de aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.

Uit de aanmeldnotitie blijkt dat het plan voor de nieuwe ligboxenstal resulteert in een hoger dierenwelzijn en zal voldoen aan de nieuwste eisen. Daarnaast zal de toekomstige geluidsbelasting van het bedrijf op omliggende geluidsgevoelige bestemmingen voldoen aan de geluidsvoorschriften. Het plan voldoet daarmee aan alle wet- en regelgeving en er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Onderzoek in het kader van het Milieu Effect Rapport (MER) is daarom niet nodig.

De aanmeldnotitie m.e.r. is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.