Plan: | Phz bp dubbelkern Helden-Panningen t.b.v. uitvoering fase 1 structuurvisie centrum Panningen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0117-ON01 |
De gemeenteraad van Peel en Maas heeft op 7 februari 2012 de structuurvisie centrum Panningen vastgesteld. Deze visie is geactualiseerd bij besluit van 4 februari 2014. Het centrum van Panningen heeft de afgelopen jaren een sterke ontwikkeling doorgemaakt en vervult een belangrijke winkel- en recreatieve functie voor de inwoners van Peel & Maas. Ook weten veel bezoekers van buiten de gemeente het winkelcentrum van Panningen te vinden. Bovendien heeft het centrum van Panningen, mede door de vele activiteiten die er plaats vinden, een grote aantrekkingskracht op de vele toeristen die in onze regio verblijven Met deze geactualiseerde structuurvisie wordt ingezet om deze regionale functie verder uit te bouwen en te versterken. Beoogd wordt de bezoekers een aantrekkelijk, compact en compleet winkelgebied te blijven bieden met aantrekkelijke verblijfsgebieden, een diversiteit aan functies en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeergelegenheid.
In de structuurvisie is een uitvoeringsparagraaf opgenomen met een aantal deelprojecten. Fase 1 heeft betrekking op de volgende onderdelen cq. deelprojecten:
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 15 september 2015 met deze deelprojecten ingestemd. Omdat met name de aanleg van de verbindingsweg met parkeerplaatsen niet in overeenstemming is met de regels van het geldende bestemmingsplan wordt dit bestemmingsplan opgesteld. Aanvullend voorziet dit plan in een planologische regeling voor het aanpassen van de splitsing Wietelweg – Paterstraat en het mogelijk maken van langsparkeren op een gedeelte van de bestemming 'Groen' aan de Paterstraat.
De doelstelling van het bestemmingsplan is een planologische regeling te treffen voor de uitvoering van fase 1 uit de structuurvisie centrum Panningen. Het betreft de realisatie van een parkeerterrein met circa 50 parkeerplaatsen aan de Raadhuisstraat, langsparkeren met maximaal 6 parkeerplaatsen aan de Patersstraat, de verruiming van de bocht en een onderdoorgang binnen een deel van het pand aan de Raadhuisstraat 3.
Het plangebied is opgedeeld in drie delen. Dit betreft de planlocatie achterzijde Raadhuisstraat waar circa 50 parkeerplaatsen, een verbindingsweg en een passage worden gerealiseerd. Verder betreft het de planlocatie Patersstraat waar langsparkeren binnen de bestemming groen mogelijk wordt gemaakt en een kleine aanpassing van het wegtracé van de Patersstraat - Wietelweg. De drie deelgebieden zijn gelegen in het centrumgebied van de kern Panningen in de gemeente Peel en Maas.
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied op de planlocatie Raadhuisstraat is gelegen tussen de Markt, Julianastraat en achter de bebouwing langs de Raadhuisstraat. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen en achtertuinen langs de Ruijsstraat en de Julianastraat.
De planlocatie Patersstraat bestaat uit een groenstrook ingeklemd tussen de Patersstraat en de ventweg ten zuiden van de groenstrook.
Het plan vervangt het geldende bestemmingsplan voor de realisatie van de parkeerterreinen aan de Raadhuisstraat en de Patersstraat en de aanpassing van het wegtracé Patersstraat-Wietelweg te Panningen. Het gaat om het volgende bestemmingsplan:
Uitsnede Raadhuisstraat vigerend bestemmingsplan
De planlocatie aan de Raadhuisstraat heeft in het geldend bestemmingsplan deels de bestemming 'Centrum', deels de bestemming 'Wonen' en deels de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'.
De gronden kennen tevens de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen. Hiervoor geldt dat voor werken en werkzaamheden die dieper reiken dan 0,40 m en met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m² een archeologisch onderzoek nodig is.
Het realiseren van een parkeerterrein, een verbindingsweg en een passage naar het winkelgebied bij de planlocatie Raadhuisstraat past niet binnen de ter plaatse vigerende bestemmingen.
Uitsnede Patersstraat en Patersstraat-Wietelweg vigerend bestemmingsplan
De locatie voor de parkeervoorzieningen aan de Patersstraat heeft volgens het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Groen' en voor een klein deel de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Dit geldt eveneens voor de aanpassing van het wegtracé Patersstraat-Wietelweg. Een deel van waar de weg komt te liggen heeft nu de bestemming 'Groen'.
Voor deze twee locaties geldt tevens de bestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Een archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen en verstoringsoppervlakten die groter zijn dan 250 m2 en dieper gaan dan 0,4 meter.
Het realiseren van langsparkeren aan de Patersstraat en de aanpassing in het wegtracé Patersstraat-Wietelweg passen niet binnen de ter plaatse geldende bestemming.
Beide parkeervoorzieningen en de verbindingsweg dienen in zijn geheel de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' te krijgen. Ook ten behoeve van de aanpassing in het wegtracé Patersstraat - Wietelweg dient de weg hier volledig de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' te krijgen.
Met deze bestemmingsplanherziening wordt bereikt dat de beoogde locaties geschikt zijn voor de realisatie van de parkeervoorzieningen en verbindingsweg aan de Raadhuisstraat en de parkeervoorzieningen aan de Patersstraat en de aanpassing van het wegtracé Patersstraat - Wietelweg te Panningen.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een plankaart, die digitaal zijn vastgesteld (art. 1.2.3 Besluit ruimtelijke ordening, Bro). Het plan is beschikbaar gesteld via ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website (www.peelenmaas.nl). De regels en verbeelding zijn voor iedereen (juridisch) bindend. Van het electronische document is ook een papieren versie gemaakt. Mochten er onverhoopt verschillen zijn tussen de electronische en papieren versie, dan is de electronische versie bepalend (art. 1.2.3 lid 2 Bro).
Op grond van artikel 3.1.6, aanhef Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. Deze toelichting is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan en dus niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan de regels en de plankaart bepalend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.
Ten behoeve van de uitvoering van fase 1 van de geactualiseerde structuurvisie centrum Panningen wordt aan de achterzijde van de Raadhuisstraat een verbindingsweg met parkeerplaatsen en een passage ontwikkeld, aan de Patersstraat langsparkeren mogelijk gemaakt en vindt een aanpassing van de bocht plaats in het wegtracé Patersstraat - Wietelweg.
Luchtfoto locatie Raadhuisstraat (bron: Bing maps)
Het parkeerterrein op de locatie Raadhuisstraat is beoogd achter de bestaande bebouwing in de hoek van de Raadhuisstraat, Ruijsstraat en Julianastraat. Het terrein is nu vooral in gebruik voor parkeren ten behoeve van aangrenzende winkelbedrijven en (boven)woningen. Tevens zijn enkele garageboxen aanwezig. Vanuit de Julianastraat is via een smalle weg tussen een winkelpand en het woonhuis op Julianastraat 3 het achterterrein per auto bereikbaar.
Bijzonder is dat op het achterterrein tevens een woning aanwezig is. Deze woning is toegankelijk vanuit de Ruijsstraat via een smalle diepe (voor)tuin gelegen tussen de woning Ruijsstraat 2 en de winkelpanden aan de Markt/Raadhuisstraat.
Langs de Raadhuisstraat is een gesloten bebouwingsrij aanwezig, waar op de begane grond hoofdzakelijk detailhandel aanwezig is. De bebouwing bestaat voornamelijk uit 3 bouwlagen. De panden zijn plat afgedekt.
Foto oude situatie voorzijde pand Raadhuisstraat 3 (bron: Google Streetview)
Door middel van de onderdoorgang onder het pand Raadhuisstraat 3 wordt het parkeerterrein direct ontsloten naar het winkelgebied. Opgemerkt wordt dat het gehele pand al is verbouwd en de onderdoorgang is gerealiseerd. Echter kan deze nog niet worden gebruikt, omdat het achterliggende parkeerterrein nog niet is aangelegd. Het pand zelf heeft inmiddels een geheel andere uitstraling gekregen. In navolgende afbeelding is de voorgevel van het huidige pand weergegeven.
Foto nieuwe situatie voorzijde pand Raadhuisstraat 3
Foto Patersstraat (bron: Google Streetview)
De locatie aan de Patersstraat ligt ingeklemd tussen de Patersstraat en een ventweg ten behoeve van de aangrenzende woonbebouwing. In de huidige situatie zijn de gronden ingericht als groenvoorziening. De gronden bestaan uit gras met enkele bomen die de weg begeleiden. Aan de zijde van de ventweg zijn enkele langsparkeerplaatsen aanwezig.
Foto Patersstraat - Wietelweg
De Wietelweg is een woonstraat die de verbinding vormt tussen de noordelijk gelegen Ruijsstraat en de zuidelijk gelegen John F. Kennedylaan. Momenteel sluit de Patersstraat vanuit het westen met een T-kruising aan op de Wielerweg.
Ter plaatse van deze aansluiting is aan weerszijden van de Wietelweg een relatief brede groenzone met bomen en struiken gelegen.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en (in structuurvisies) vastgelegde beleid en de uitwerking daarvan in een AMvB respectievelijk provinciale verordening de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In het navolgende worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Peel en Maas. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als ruimtelijk relevant sector- en facetbeleid (bijvoorbeeld natuur, cultuurhistorie, water, etc.). Ook de ruimtelijk relevante aspecten van dit beleid komen per beleidsniveau aan bod. Het rijksbeleid is veelal globaal en heeft zijn doorwerking op provinciaal niveau. Het is daarom vaak moeilijk om exact te zeggen hoe rijksbeleid doorwerkt voor Peel en Maas. De eerste paragrafen van dit hoofdstuk zijn daarom wat globaler wat betreft inhoud. De doorwerking van provinciaal en gemeentelijk beleid is vaak duidelijker zichtbaar in dit bestemmingsplan, omdat het beleid op deze niveaus concreter is dan op Rijksniveau.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Conclusie
Het betreffende plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen. De geformuleerde nationale belangen hebben verder geen invloed op onderhavig planvoornemen.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.
De ladder bestaat uit drie treden:
Met het realiseren van twee parkeervoorzieningen ten behoeve van het parkeren voor het centrumgebied en de aanpassing van het wegtracé Patersstraat - Wietelweg wordt voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen komt voort uit de structuurvisie voor het centrum van Panningen en maakt onderdeel uit van een maatregelenpakket ter verbetering van de bereikbaarheid van het centrum. Op basis van de visie voor het centrum, de beoogde verkeersstromen en de beschikbare ruimte zijn beide locaties voor het parkeren naar voren gekomen. Daarmee voorziet het planvoornemen in de actuele behoefte om aangrenzend aan het centrumgebied en in de schil te voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Ten behoeve van een betere bereikbaarheid van het centrumgebied wordt de aansluiting Patersstraat - Wietelweg aangepast ten behoeve van een betere ontsluiting. Voor de drie locaties geldt dat de betreffende gronden getransformeerd moeten worden.
Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan het Bro en de ladder duurzame verstedelijking. Vanuit het Bro bestaan verder geen bezwaren tegen het planvoornemen.
Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.
Conclusie
Voor het plangebied is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 5.2.7.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen verdeeld over het bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Zonering POL 2014
Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied in de zone 'overig bebouwd gebied'. Het gaat in deze zone om gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter en deels met een dorps karakter. De accenten liggen hier op transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans van voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water, en kwaliteit van de leefomgeving.
Met de realisatie van fase 1 uit de geactualiseerde structuurvisie centrum Panningen, bestaande uit de aanleg van 2 parkeervoorzieningen binnen de kern Panningen en de verbetering van de ontsluitingsstructuur, beoogt de gemeente de bereikbaarheid rondom de centrumfuncties te versterken en de verkeer- en parkeerdruk ter plaatse tegen te gaan. Door het wegnemen van de parkeerdruk kan ook de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. Nu, in 2014, wordt de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedeling is in paragraaf 3.2.3 opgenomen.
In paragraaf 3.3.1 is reeds aangegeven dat het plangebied ligt in het bestaand bebouwd gebied. In de verordening worden geen nadere regels gesteld aan aspecten van verkeer en parkeren.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het POL 2014 de gewenste ontwikkeling niet in de weg staat en dat vanuit de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen nadere regels doorwerken in het bestemmingsplan.
In een structuurvisie kernen en bedrijventerreinen (vastgesteld d.d. 31 maart 2015) legt gemeente de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vast. De structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4.
In deze structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling gegeven van de identiteit en regionale profilering. Uit de identiteitsdiscussie en de regionale profilering zijn een viertal ruimtelijke hoofdkeuzes geformuleerd, die als rode draad door deze structuurvisie lopen:
Deze hoofdkeuzes zijn verder thematisch uitgewerkt. Voor 'Bereikbaarheid' heeft de gemeente een aantal uitgangspunten in de structuurvisie opgenomen.
In de structuurvisie wordt niet specifiek aandacht besteed aan de parkeerbehoefte en parkeervoorzieningen, zoals parkeerterreinen. Logischerwijs draagt het realiseren van voldoende parkeerplaatsen in de kern en een goede ontsluiting daarvan, zeker rondom het centrumgebied, bij aan een goede bereikbaarheid van voorzieningen. Het planvoornemen sluit daarmee aan op de uitgangspunten voor bereikbaarheid als opgenomen in de structuurvisie.
De structuurvisie Centrum Panningen (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 7 februari 2012, geactualiseerd bij raadsbesluit van 4 februari 2014) omvat de volgende ambities:
De visie is voornamelijk gericht op het versterken van het centrum in de zin van het aantrekken van ondernemers, bewoners, bezoekers en toeristen. Dat wil zeggen dat met name de horeca, detailhandel, bedrijvigheid en bereikbaarheid een belangrijke rol spelen in de visie.
De opgave voor het centrum van Panningen is de regionale koopfunctie in stand te houden en verder uit te bouwen. Belangrijke kwaliteiten van het centrum zijn de compleetheid van het aanbod, de goede mix van winkels, de multifunctionaliteit, de compactheid, de goede bereikbaarheid, het gratis parkeren en een combinatie van lokaal ondernemerschap en filiaalbedrijven. Daarbij gaat de gemeente onder meer uit van het versterken van de oostkant van het centrum door vergroting van het voetgangersgebied en realisatie van extra parkeerplaatsen.
Nog niet zo lang geleden is de Markt autovrij gemaakt en daardoor het belangrijkste verblijf- en winkelgebied geworden. Door de hoek Markt/Raadhuisstraat dezelfde status te geven en hier een passage met daarachter extra parkeerplaatsen te realiseren zal het gebruik van dit deel van het centrum intensiever worden en het centrum groter en hoogwaardiger aanvoelen.
Om op lange termijn te zorgen voor soepel centrum-parkeren wordt ingezet op een mix van maatregelen:
In het centrum zijn de locaties Postkantoor (Raadhuisstraat / Patersstraat), de locatie in het verlengde van de Beekstraat en de locatie naast/achter het huidige gemeentehuis als nieuwe locaties aangewezen. In het verlengde van de Beekstraat naar de Julianastraat kan een doorsteek met maximaal 60 tot 70 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Via een passage door het gebouw Raadshuisstraat 3 zijn de circa 50 parkeerplaatsen goed bereikbaar.
Voor de auto en bereikbaarheid wordt aan de zuidoostkant van het centrum de parkeerroute verlegd van de Raadhuisstraat naar de route Ruijsstraat-Wietelweg-Patersstraat.
In het archeologiebeleid, dat in juni 2011 is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.2.8 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Op 31 mei 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Het beleid biedt de kans om de gemeentelijke kernwaarden en speerpunten hierin te integreren. Diversiteit en zelfsturing komen duidelijk naar voren in dit welstandsbeleid terwijl ‘deregulering’ en ‘klantgerichtheid’ uitgangspunten vormden. Het welstandsbeleid gaat uit van een welstandsvrije gemeente, met uitzondering van beeldbepalende dorpsgezichten. Deze zijn niet perse historisch, want ook nieuwbouwgebieden zijn uitgezonderd; hier gelden beeldkwaliteitplannen.
Een beeldbepalend dorpsgezicht is een gebied of lint in het centrum van de kern. Beeldbepalende dorpsgezichten zijn zodanig belangrijk voor de identiteit en het beeld van een kern en inwoners, dat deze beschermd blijven. Nieuwe bouwplannen zijn wel mogelijk, maar deze moeten worden voorgelegd aan de ‘adviescommissie ruimtelijke kwaliteit’. Hetzelfde geldt voor gebieden waar de gemeenteraad een beeldkwaliteitplan heeft vastgesteld. Dit zijn meestal nieuwbouwprojecten (herontwikkelingsgebieden en/of uitbreidingsgebieden) waarbij een bepaalde sfeer wordt nagestreefd.
De bebouwing aan de Raadhuisstraat en Ruijsstraat, gelegen binnen het plangebied, maken deel uit van het beeldbepalend dorpsgezicht kern Panningen-centrum en zijn daarmee niet welstandsvrij. De overige gronden binnen het plangebied vallen in het welstandsvrije gebied.
Met het planvoornemen wordt echter geen bebouwing opgericht dat in het kader van welstand beoordeeld zou moeten worden. De aanpassing ten behoeve van de onderdoorgang in het pand Raadhuisstraat is reeds uitgevoerd.
Een bestemmingsplan bevat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond en geeft met het oog op die bestemming regels. Die regels betreffen in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daard bevindende bouwwerken betreffen. Gebruik moet in deze betekenis ruim worden opgevat: het gaat zowel om de mogelijkheden om er te bouwen als om de mogelijkheid om de grond en de opstallen daarop voor bepaalde activiteiten (feitelijk) te gebruiken.
De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Een bestemming geeft dus de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.
Toekomstige parkeerring met parkeervoorzieningen (bron: Structuurvisie centrum Panningen)
Als uitwerking van fase 1 van de structuurvisie met betrekking tot het verbeteren van de bereikbaarheid van het centrum is de gemeente voornemens de parkeerroute rond het hart van het centrum van Panningen te verbeteren. De parkeerroute ontsluit de verschillendeparkeerlocaties in het centrum. Via dubbelzijdige bewegwijzering, wordt het parkerend verkeer rond het centrum geleid. Hoewel in de huidige situatie sprake is van een gesloten parkeerring, is hij niet voor iedereen vindbaar.
De nieuwe parkeerring zal dicht tegen het centrum aanliggen en de parkeerlocaties zo veel mogelijk zichtbaar ontsluiten, waarmee de druk optimaal verdeeld kan worden. Vooral aan de oostzijde van het centrum zijn er op piekmomenten tekorten.
Toekomstige situatie parkeerterrein Raadhuisstraat en verlenging Beekstraat naar Julianastraat
Om de parkeervoorzieningen aan de oostzijde van het centrum te versterken beoogt de gemeente een parkeerterrein met circa 50 parkeerplaatsen aan te leggen langs de toekomstige verlenging van de Beekstraat naar de Julianastraat.
De woningen op de percelen Markt 129, Ruijsstraat 2 en Julianastraat 3-5 worden gesloopt om ruimte te maken voor het doortrekken van de weg en de realisatie van het parkeerterrein.
Een deel van de parkeerplaatsen worden haaks op de weg aangelegd en een deel via schuin parkeren.
Uitsnede toekomstige verlenging Beekstraat
Uitsnede begane grond pand Raadhuisstraat 3
Vanaf dit parkeerterrein is het winkelgebied gemakkelijk toegankelijk door de realisatie van de passage c.q. onderdoorgang in het pand Raadhuisstraat 3.
Toekomstige situatie parkeerplaatsen Patersstraat
Ten zuiden van het centrum, aan het zuidelijk deel van de parkeerroute, is aan de Patersstraat tevens een parkeervoorziening voorzien. De aanwezige groenvoorziening (grasveld met enkele bomen) wordt deels vervangen door 6 langsparkeerplaatsen. Deze worden aan de rand van het bestaande grasveld gerealiseerd. Verder vinden er geen wijzigingen plaats aan de bestaande groenvoorziening. Deze voorzieningen worden getroffen als compensatie voor het niet meer kunnen parkeren op de Patersstraat zelf.
Toekomstige situatie aansluiting Patersstraat - Wietelweg
Als gevolg van het gedeeltelijk autovrij maken van een gedeelte van de Markt /Raadhuisstraat en van een betere bereikbaarheid, wordt aan de zuidoostkant van het centrum de parkeerroute verlegd van de Raadhuisstraat naar de route Ruijsstraat-Wietelweg-Patersstraat. Om een goede doorstroom van het verkeer op deze parkeerroute te krijgen is het noodzakelijk de bestaande T-kruising Paterstraat - Wietelweg aan te passen. De Wietelweg vormt vanuit noordelijke richting via een bocht een doorgaande route met de Patersstraat. Op deze manier hoeft het verkeer niet eerst af te remmen of te stoppen alvorens het de Patersstraat inrijdt en andersom. Het vervolg van de Wietelweg wordt in de nieuwe bocht aangesloten op de Patersstraat - Wietelweg.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van ‘woonwijken’ de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject vermeldt lijst D een (indicatieve) drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer, >2000 woningen of een brutovloeroppervlakte van 200.000 m2. Ter uitvoering van fase 1 van de geactualiseerde structuurvisie heeft het planvoornemen betrekking op het realiseren van een verbindingsweg, een parkeerterrein met circa 50 parkeerplaatsen en passage (onderdoorgang) naar het winkelgebied aan de Raadhuisstraat en een parkeerstrook met 6 parkeerplaatsen aan de Patersstraat en een verruiming van de bocht met de Wietelweg.
Het planvoornemen blijft ver beneden de (indicatieve) drempel. Ook gezien de in deze toelichting beschreven sectorale aspecten wordt geconcludeerd dat geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor een milieuffectrapportage is vereist.
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd. Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, kan een hogere waarde aangevraagd worden. In de Wgh wordt beschreven wat de maximaal te verlenen hogere waarden zijn. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Tenzij de weg binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen.
Door Tritium Advies BV is een akoestisch onderzoek industrielawaai (28 april 2015, kenmerk 1502/004/JS-01) uitgevoerd naar de geluidemissie als gevolg van het gebruik van de nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen en verbindingsweg. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd.
De geluidemissie als gevolg van de representatieve situatie en indirecte hinder is beoordeeld aan de gestelde geluideisen. Aan de hand daarvan is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en of gesproken kan worden van een goede ruimtelijke ordening.
Uit het onderzoek blijkt dat de beschouwde situatie voldoet aan het principe van Best Beschikbare Technieken (BBT), omdat er redelijkerwijs geen doelmatige maatregelen te treffen zijn anders dan de voorgestelde organisatorische maatregelen en een geluidscherm nabij toetspunt 17 (tussen toekomstig parkeerterrein Raadhuisstraat en de woning en tuin Julianastraat 7).
Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan worden gesteld dat rond de parkeervoorzieningen voldaan wordt aan de gestelde grenswaarde van respectievelijk 55 dB(A) en 45 dB(A) etmaalwaarde voor de locatie Raadhuisstraat en locatie Patersstraat. De ontwikkeling leidt ter plaatse niet tot een akoestisch ongunstige situatie.
Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus wordt gesteld dat de avondperiode niet voldoet aan de grenswaarde van 65 dB(A). Parkeerterreinen vormen formeel geen inrichting milieubeheer. Piekniveaus als gevolg van het sluiten van autoportieren zijn omgevingseigen geluiden in een woon/winkelgebied. Het binnenniveau voor maximale niveaus in de avondperiode van 50 dB(A) wordt niet overschreden, uitgaande van een goed onderhouden woning met een minimale geluidwering van 20 dB(A). Ook zullen in de praktijk alleen in de eerste twee uur van de avonduren portieren worden gesloten. Dat gebeurt overigens in de huidige situatie mogelijk ook al doordat mensen langs de weg parkeren. Om deze reden kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat in de omliggende woningen goed is.
Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting kan worden gesteld dat in de omgeving van beide parkeerterreinen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er dan ook geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Voor de kleinere plannen heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een NIBM bijdrage. Bij onderstaande berekening is gebruik gemaakt van de meest recente versie van maart 2015.
Ter uitvoering van fase 1 uit de structuursvisie wordt onder meer voorzien in de realisatie van een parkeerterrein met circa 50 parkeerplaatsen, een verbindingsweg en een passage (onderdoorgang) naar het winkelgebied aan de Raadhuisstraat en een parkeerstrook met 6 parkeerplaatsen aan de Patersstraat.
Met behulp van de nibm-tool is berekend of de aanleg van deze parkeerterreinen wel of niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Om te komen tot het aantal verkeersbewegingen die met deze ontwikkeling worden gegenereerd is op basis van een aantal aannames een inschatting hiervan gemaakt. De parkeerterreinen zijn bedoeld voor het parkeren door bezoekers van het centrum. Parkeren vindt zodoende plaats gedurende de winkeltijden, waarbij de aanname is gedaan dat gemiddelde parkeerduur 2 uur bedraagt. Dit leidt tot 4 auto's per dag per parkeervak die komen en gaan, wat resulteert in 8 verkeersbewegingen per parkeervak per dag.
Voor de locatie Raadhuisstraat resulteert dit in 560 verkeersbewegingen per dag. Ten aanzien van de locatie Patersstraat zullen 110 verkeersbewegingen per dag zijn. Vrachtverkeer zal geen gebruik maken van de parkeerterreinen en hoeft dan ook niet te worden meegewogen.
Resultaat nibm-tool
Op basis van de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen', de meest recente juridische inzichten en het resultaat van de nibm-tool wordt geconcludeerd dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Conclusie
Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die in het bestemmingsplan wordt opgenomen inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (16 maart 2015, kenmerk 1502/004/JS-01) uitgevoerd voor de realisatie van parkeerterreinen voor de locaties aan de Raadhuisstraat en Patersstraat te Panningen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd.
Het doel van het historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de onderzoekslocatie. Op basis van de verzamelde informatie wordt beoordeeld of in het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging, de locaties verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreinigingen.
Op basis van het historisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de locatie aan de Patersstraat geen aanwijzingen zijn dat op de onderzoekslocatie activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt. Deze locatie kan als onverdacht worden beschouwd.
De locatie Raadhuisstraat maakt deel uit van de oude bebouwde kern van Panningen. Uit het onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het aangrenzende perceel (Markt 131 t/m 135) blijkt dat er sprake is van een sterke verontreinigingen met PAK en een matige verontreiniging met koper. Op basis hiervan kan beïnvloeding van de bodem als ter plaatse van de onderzoekslocatie niet worden uitgesloten.
Ter plaatse van de voormalige chemische wasserij is nimmer een bodemonderzoek uitgevoerd. Op dit moment kan een beïnvloeding van deze bedrijfsmatige activiteiten op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderhavige locatie niet worden uitgesloten.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat beïnvloeding van de bodemkwaliteit door activiteiten uit het verleden niet uitgesloten kunnen worden. De locatie kan als verdacht worden beschouwd op de aanwezigheid van een verontreiniging met PAK vanwege belendende perceel aan de noordzijde en oplosmiddelen vanwege een voormalige chemische wasserij aan de zuidzijde.
Geadviseerd wordt om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de locatie Raadhuisstraat/ Markt.
Naar aanleiding van het advies op basis van het historisch bodemonderzoek heeft de gemeente de locaties nader bekeken en komt tot het volgende:
Conclusie
De bodemkwaliteit binnen het plangebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.
Het planvoornemen heeft betrekking op het realiseren van een parkeerterrein met circa 50 parkeerplaatsen en passage (onderdoorgang) naar het winkelgebied aan de Raadhuisstraat en een parkeerterrein met 6 parkeerplaatsen aan de Patersstraat.
Een parkeerterrein wordt zelf niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. Wel kan een parkeerterrein milieuhinder naar de omgeving geven, met op basis van geluid.
Op basis van de VNG-publicatie worden autoparkeerterreinen ingedeeld in milieucategorie 2. Hiervoor staat een grootste indicatieve richtafstand van 30 meter op basis van geluid.
Het parkeerterrein aan de Raadhuisstraat is gelegen in het centrumgebied van Panningen. Dit gebied is te kenmerken als een gemengd gebied. Voor gemengde gebieden is het meer aanvaardbaar dat diverse milieuhinderlijke en -gevoelige functies in elkaars nabijheid voorkomen. In gemengd gebied kan zodoende de richtafstand met één afstandsstap naar beneden worden gesteld. In de situatie van het parkeerterrein aan de Raadhuisstraat kan worden uitgegaan van een richtafstand van 10 meter.
Aan deze richtafstand zal niet op alle punten kunnen worden voldaan ten opzichte van de omliggende bebouwing. De belangrijkste hinderfactor komt voort uit het geluid van het rijden van de auto’s en het dichtklappen van de autoportieren. In het kader van het planvoornemen is de akoestische situatie onderzocht. In paragraaf 5.2.2 zijn de uitkomsten van dit onderzoek beschreven. Volledigheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen.
Het parkeerterrein aan de Patersstraat is gelegen in een woongebied. Hier is nauwelijks sprake van functiemenging, waardoor het aanhouden van een richtafstand van 30 meter gerechtvaardigd blijft. Echter, gelet op de beperkte omvang van deze locatie kan gesteld worden dat hier niet sprake is van autoparkeerterrein als bedoeld in de VNG-publicatie. Het betreffen slechts 6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Het is dan ook aannemelijk dat met het realiseren van de parkeerplaatsen ter plaatse geen onacceptabele nadelige effecten voor het woon- en leefklimaat optreden. Deze locatie is overigens meegenomen in het akoestische onderzoek voor het planvoornemen (zie paragraaf 5.2.2).
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt door middel van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
In het kader van het plan is het aspect externe veiligheid bekeken. Op basis van de risicokaart Limburg is inzicht verkregen in mogelijke risicobronnen in of in de omgeving van het plangebied.
Uitsnede risicokaart Limburg
Inrichtingen
Uit de risicokaart volgt dat er in en in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gevestigd op circa 1.150 meter ten oosten van het plangebied en is door deze afstand niet van invloed op het plangebied.
Transportassen vervoer gevaarlijke stoffen
In en nabij het plangebied zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde weg (N562) ligt op ruim 1.200 meter ten oosten van het plangebied en is gelet op deze grote afstand niet van invloed.
Transport via buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In en nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.
Conclusie
Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. Het is dan ook niet noodzakelijk om een onderzoek naar de externe veiligheid uit te voeren. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Het plan ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Het beleid van de gemeente is om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.
Invloed van het planvoornemen
In het kader van het plan is het aspect waterhuishouding bekeken. In de huidige situatie is het terrein bij de Raadhuisstraat grotendeels verhard. De gronden aan de Patersstraat zijn als groenvoorziening bestemd en als zodanig (onverhard) ingericht.
De gronden in het plangebied worden heringericht als verhard parkeerterrein en verblijfsruimte. Hierdoor neemt het verhard oppervlak ter plaatse toe. Dit geldt met name voor de locatie Patersstraat. Het planvoornemen heeft daardoor gevolgen voor de waterhuishouding.
Het hemelwater dat op de verharding van het parkeerterrein valt zal door middel van goten en putten worden afgevoerd. Ter plaatse van de aan te leggen verbindingsweg met parkeerplaatsen tussen de Markt en de Julianastraat, zal het hemelwater in de bodem worden geïnfiltreerd.
Ook ter plaatse van de Patersstraat zal het hemelwater van de nieuwe verharding worden geïnfiltreerd in de bodem.
De aanpassing van het wegtracé Patersstraat - Wietelweg betreft een verlegging van de weg. Er wordt geen extra verhard oppervlak aangelegd.
Grondwater
Voor deze ontwikkeling behoeft geen grondwater te worden aangeboord.
Afvalwater
Met het planvoornemen is voorzien in functies die geen afvalwaterstromen kennen. Van afvalwater is dan ook geen sprake.
Hemelwater
Conform de uitgangspunten van het waterschap zal al het hemelwater dat op de nieuwe bebouwing en oppervlakteverhardingen valt worden afgekoppeld van het rioolstelsel. Dit betekent dat het hemelwater op ter plaatse wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen is een K-Waarde onderzoek noodzakelijk. Dit doorlatendheidsonderzoek zal in de uitvoeringsfase, na vaststelling van het bestemmingsplan, worden uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is niet bepalend voor het planologische vastleggen van de parkeerterreinnen in het bestemmingsplan. Het gaat meer om eventuele maatregelen die genomen moeten worden.
Waterberging
Om de toename aan verharding te compenseren wordt het extensief middengebied mede gebruikt voor de realisatie van waterberging.
Overleg waterbeheerder
Het waterschap Peel en Maasvallei heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen (waarbij het verhard oppervlak met niet meer dan 2000 m² toeneemt) en die niet zijn gelegen in een aandachtsgebied niet meer naar het watertoetsloket gestuurd hoeven te worden. Het is wel zo dat de uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer behouden blijven. Het plangebied is niet gelegen in een aandachtsgebied en er is geen sprake van de aanleg van nieuwe verharding groter dan 2.000 m2. Het plan hoeft dan ook niet te worden voorgelegd aan het waterschap Peel- en Maasvallei.
Cultuurhistorie
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het projectgebied en directe omgeving geen bestaande archeologische monumenten of rijksmonumenten zijn. Er zijn verder ook geen cultuurhistorische waarden binnen of nabij het plangebied aanwezig. Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn.
Archeologie
Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.
In het kader van het plan is het aspect archeologie bekeken. Op grond van de beleidskaart archeologie van de gemeente Peel en Maas zijn binnen het plangebied gronden aanwezig met die vallen in de 'overige AMK terreinen' en een 'hoge verwachtingswaarde archeologie'. Hiervoor geldt dat onderzoek nodig is bij een bebouwingsoppervlak groter dan 250 m2.
Met het planvoornemen wordt respectievelijk ca. 1.415 m2 en ca. 150 m2 aan parkeervoorzieningen gerealiseerd en wordt een kleine aanpassing in het wegtracé Patersstraat - Wietelweg gedaan. In de bestaande situatie zijn de gronden aan de Raadhuisstraat voor een groot deel al bebouwd en verhard. De gronden zijn in het verleden reeds geroerd vanwege de hoge bebouwingsdichtheid, waardoor er geen archeologische waarden meer te verwachten zijn. Ook de gronden op de locatie aan de Patersstraat zijn in het verleden ten behoeve van de aanleg van de wegen en het park al aanzienlijk geroerd. Hier zijn ook geen archeologische waarden meer te verwachten. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Gebiedsbescherming
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195), welke de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde gebied betreft Deurnsche Peel en Mariapeel. Dit gebied ligt op circa 6 kilometer van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van onderhavige ruimtelijke ontwikkeling, de ligging binnen bestaand bebouwd gebied en de grote afstand tot voornoemd Natura 2000-gebied is het aannemelijk dat het planvoornemen niet leidt tot significante negatieve effecten op de Natura 2000.
Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.
Het plangebied is gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied van de kern Panningen. De gronden zijn grotendeels verhard of als grasveld of tuin ingericht. Door dit gecultiveerde gebruik is het aannemelijk dat zich geen natuurwaarden binnen het plangebied bevinden. Het intensieve gebruik en het regelmatige onderhoud levert een verstoring van de eventuele flora en fauna op.
Het is aannemelijk dat zich geen beschermde flora en fauna binnen het plangebied aanwezig is. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Overigens geldt ten alle tijde vanuit de Flora en faunawet een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Om de kans op verstoring van mogelijke individuele exemplaren van beschermde soorten te minimaliseren dienen eventuele toekomstige werkzaamheden voor het rooien van beplanting zoveel mogelijk buiten de broedperiode te worden uitgevoerd.
Conclusie
Vanuit natuur, landschap en ecologie zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.
Een bestemmingsplan geeft bestemmingen met de bijbehorende regels. Het bestaat niet alleen uit een tekstdocument, maar ook uit een verbeelding (plankaart). Alle toegelaten functies zijn met een eigen bestemming op de verbeelding opgenomen. Samen met de regels vormt de (digitale en analoge) verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting hoort wel bij het bestemmingsplan, maar is geen onderdeel daarvan: de toelichting is niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan, de regels en de verbeelding (plankaart) doorslaggevend en bindend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is digitaal vastgesteld en beschikbaar. Van het elektronische document is een papieren versie gemaakt. Bij een onbedoeld verschil tussen de papieren versie en de elektronische versie gaat de laatste voor.
De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals de maximale goot- en bouwhoogte. De analoge verbeelding van dit plan bestaat uit 1 verbeelding en een legenda.
Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.
De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het handboek van de gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels zoals die ook van toepassing zijn op het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan dubbelkern Helden-Panningen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit relevante wetgeving overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012. Deze begrippen geven aan wat onder een bepaalde formulering begrepen moet worden bij de toepassing van dit bestemmingsplan.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt zijn regels opgenomen over de oppervlakte, hoogte etc. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
In de centrumbestemming is een rechtstreekse uitwisseling mogelijk tussen de functies horeca, dienstverlening, detailhandel en wonen op de verdieping. Daar waar het wonen nu op de begane grond (als zelfstandige functie) plaatsvindt is dit ook toegestaan (en afzonderlijk aangeduid op de verbeelding). Nieuwe woonfuncties op de begane grond zijn niet toegestaan.
De verschillende genoemde niet-woonfuncties zijn uitsluitend op de begane grond en in de kelder toegestaan. Daar waar in de vigerende situatie reeds detailhandels- of dienstverlenende activiteiten op de verdieping plaatsvinden is dit afzonderlijk aangeduid en toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is een onderdoorgang onder het ter plaatse gebouwde pand toegestaan.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen in het plangebied zijn bestemd voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied‘. Het betreft hier het verblijfsgebied, waar hoofdzakelijk sprake is van plein- en parkeerfuncties. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfunctie onder andere tevens groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.
Er mag binnen de bestemming enkel worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbaar vervoer voorzieningen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen en terrassen zijn niet rechtstreeks toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van terrassen en jongerenontmoetingsplaatsen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Evenementen zijn rechtstreeks toegestaan voor de duur van maximaal 10 aaneengesloten dagen, inclusief op- en afbouw.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mogen niet worden gebruikt voor kamperen, het plaatsen van onderkomens en/ of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen, voor evenementen, anders dan rechtstreeks toegestaan, voor het beproeven van en/ of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband en voor buitenopslag.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische waarde. Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van:
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische waarde.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van:
Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwvlak mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Hierin is een bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Ook zijn algemene gebruiksregels opgenomen, voor gebruiksmogelijkheden die in het gehele plangebied niet zijn toegestaan.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels. Deze verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Dit is een standaardregel die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Daarnaast is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen die regelt dat burgemeester en wethouders een persoonsgebonden ontheffing van het overgangsrecht kunnen verlenen. Voor een drietal personen is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in de regels.
Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Het realiseren van parkeervoorzieningen is niet aan te merken als een bouwplan als bedoeld in het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is op grond van de wet niet noodzakelijk.
De parkeerplaatsen worden gerealiseerd door de gemeente Peel en Maas. Ter uitvoering van fase 1 van de structuurvisie heeft de gemeenteraad bij besluit van 15 september 2015 de voor de uitvoering van dit plan benodigde middelen beschikbaar gesteld. De gemeente zal hiervoor ook de kosten dragen.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt binnen de kern Panningen voorzien in nieuwe parkeerplaatsen en ontsluitingvoorzieningen ten behoeve van het parkeren door bezoekers aan het centrum van Panningen. Het planvoornemen is een uitwerking van de vastgestelde structuurvisie centrum Panningen.
Zowel bij de totstandkoming van de structuurvisie als ook de uitwerking ervan zijn de belanghebbenden meermaals betrokken via inspraakavonden waarbij een toelichting is gegeven op de plannen en waarbij men mee heeft kunnen denken over de invulling van de diverse ddeelprojecten.
Met onderhavig bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn en er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied.
Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
Ontwerp:
Vaststelling:
Beroep (indien aan de orde):
Inwerkingtreding:
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
p.m.