direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Daelzicht, Koningslust
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Daelzicht, Koningslust" van de gemeente Peel en Maas.

1.1 Aanleiding en doel

Op zorgterrein Savelberg te Koninglust wonen momenteel circa 130 mensen met een verstandelijke (en meervoudige) beperking. Functioneel zijn er respectievelijk 178 plaatsen. Kortom er is sprake van onderbezetting. De onderbezetting vloeit voort uit met name de functioneel zeer lage kwaliteit van de woongebouwen te Koningserf (het noordelijk woondeel). De dagbestedingsruimten zijn redelijk van kwaliteit, maar het aantal vierkante meters is op dit moment te gering. Net als op andere vestigingen van Daelzicht kenmerken de cliëntdoelgroepen zich door een steeds grotere zorgvraag. Ook hier mist het terrein een eigen identiteit. Het is onduidelijk waar het terrein start. Dit komt mede door de bijzondere vormgeving van het terrein. Net als op andere vestigingen is er geen sprake van uitnodigende voorzieningen om de ontmoeting tussen cliënten en familieleden / omwonenden te kunnen faciliteren.

De locatie is momenteel onder te verdelen in twee delen (zie tevens onderstaande afbeelding):

  • 1. Koningserf, en;
  • 2. Huybheide

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0001.jpg"

BESTAANDE SITUATIE

De initiatiefnemer is voornemens om het gedeelte 'Huybheide' te herontwikkelen met hierbij het gebruik van de aangekochte landbouwgronden van de naastgelegen agrariër. Het gedeelte 'Koningserf' zal hiermee worden functioneel worden afgestoten (gronden blijven in eigendom van Daelzicht). Het woongedeelte wordt middels deze herontwikkeling volledig rondom de dagbestedings-en behandelingsruimten gepositioneerd. De locatie kan middels deze ontwikkeling weer in haar kracht teruggebracht worden. Het bieden van de juiste zorg op een locatie die een oase van rust uitstraalt. Dit geldt zowel voor de cliënten/bewoners, de werkenden en de omgeving. Tot slot zal, noodzakelijk voor bovengenoemde ontwikkeling, het perceel A8771 gedeeltelijk worden voorzien van een spuitvrije zone.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Peel en Maas'', omdat ter plaatse van de bestemming ''Agrarisch'' geen maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan. Daarnaast is in het vigerende bestemmingsplan abusievelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 300 m²' opgenomen. Aan deze maatvoeringsaanduiding kan niet worden voldaan. De gemeente Peel en Maas heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor de herontwikkeling van het zorgterrein Savelberg te Koningslust.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0002.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0003.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Helden, sectie A, nummers 6693, 8771 (gedeeltelijk), 8773, 8776, 8777 en 8778. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 122.635 m². De gronden zijn, met uitzondering van een deel van het perceel A8771, in eigendom van Daelzicht.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • ''Buitengebied Peel en Maas'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 24 december 2014;
  • ''Parapluplan Parkeernota Peel en Maas'', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 juni 2018.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Buitengebied Peel en Maas''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0004.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch', 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant', 'Natuur' en 'Maatschappelijk'.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • agrarisch hobbymatig gebruik;
  • extensief dagrecreatief medegebruik;
  • paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
  • boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch verwant' is de aanduiding 'nutsvoorziening' aanwezig. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn uitsluitend bestemd voor een nutsvoorziening. Tevens kent deze bestemming de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding sluiten een bedrijfswoning uit.

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • de instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden;
  • het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde;
  • extensief agrarisch grondgebruik;
  • de opbouw van het landschap.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden onder andere aangewezen voor:

  • maatschappelijke voorzieningen;
  • een zorginstelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  • groenvoorzieningen;
  • tuinen, erven en terreinen;
  • paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ter plaatse van het bouwvlak gelden de volgende aanduidingen:

  • 'bedrijfswoning uitgesloten'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding sluiten een bedrijfswoning uit.
  • 'maximum bebouwd oppervlak: 300 m²' (tevens geïntroduceerd in paragraaf 1.1). Deze aanduiding is abusievelijk opgenomen in dit bestemmingsplan. De oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangeduide bebouwde oppervlakte.

Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. Deze dubbelbestemmingen verplichten archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeernota Peel en Maas''

Op 19 juni 2018 heeft de gemeente Peel en Maas het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeernota Peel en Maas'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.3.

1.3.3 Conclusie

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Peel en Maas'', omdat ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' geen maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan. Daarnaast is in het vigerende bestemmingsplan abusievelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 300 m²' opgenomen. Aan deze maatvoeringsaanduiding kan niet worden voldaan. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Geschiedenis

Het dorp Koningslust ligt in Noord-Limburg. Een klein dorp met in totaal zo'n 1.280 inwonenden, en deel uitmakend van de Gemeente Peel en Maas. Net buiten het dorp ligt het zorgterrein van Daelzicht met 178 studio's. Daelzicht is dan ook een belangrijke werkgever voor dit dorp. Koningslust kent daarnaast veel land-en tuinbouw-en veebedrijven en kleine zelfstandigen.

De naam Koningslust is afkomstig van Petrus de Koning (1754-1826), ooit werkzaam bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die in 1795 grote stukken heidegrond met boerderijen kocht in dit gebied. In dit gebied kon hij naar hartenlust jagen. Vandaar de naam.

Zijn zoon de pastoor Leonard de Koning (1798-1868) stichtte in 1846 op het landgoed Koningslust de Congregatie van Broeders van de Derde Regel van de Heilige Franciscus. De monniken brachten de heidegrond in cultuur en bouwden het gesticht Koningslust en een kapel. De landerijen werden in 1883 aan het bisdom Roermond geschonken. Het gesticht werd in 1936 overgenomen door de Broeders van de Heilige Joseph, afkomstig uit Heel. Het tehuis voor mensen met een verstandelijke beperking, Huize Savelberg (genoemd naar monseigneur Peter Joseph Savelberg), de oprichter van de Broeders van de Heilige Joseph, werd in 1937 gebouwd en is inmiddels ook weer afgebroken. In 1996 werd stichting Daelzicht opgericht om mede de activiteiten van de Broeders voort te zetten. Bij een van de huidige gebouwen staat nog een sculptuur van monseigneur Savelberg.

2.2 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0005.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.2.1 Bebouwing en functies

Op zorgterrein Savelberg – zoals de locatie door een ieder wordt genoemd - te Koninglust wonen momenteel circa 130 mensen met een verstandelijke (en meervoudige) beperking. Functioneel zijn er respectievelijk 178 plaatsen. Kortom er is sprake van onderbezetting. De onderbezetting vloeit voort uit met name de functioneel zeer lage kwaliteit van de woongebouwen te Koningserf (het noordelijk woondeel). De dagbestedingsruimten zijn redelijk van kwaliteit, maar het aantal vierkante meters is op dit moment te gering. Net als op andere locaties van Daelzicht kenmerken de cliëntdoelgroepen zich door een steeds grotere zorgvraag. Ook hier mist het terrein een eigen identiteit. Het is onduidelijk waar het terrein start. Dit komt mede door de bijzondere vormgeving van het terrein. Net als op andere locaties van Daelzicht is er geen sprake van uitnodigende voorzieningen om de ontmoeting tussen cliënten en familieleden / omwonenden te kunnen faciliteren.

Het zorgterrein kent een aantal belangrijke elementen. Deze zijn:

  • Locatie op het platteland
    Het is daarmee een unique selling point die ten volle kan worden benut. Wonen in het groen, tussen de dieren en op de boerderij
  • Groene landschappelijke kwaliteiten
    • 1. De oude bomenlanen maken de locatie bijzonder
    • 2. De zichtlijnen over het platteland
    • 3. De wandelroutes over en langs het gebied
    • 4. De boerderij, de dierenweide, de grote schuren hebben iets lieflijks en tegelijkertijd robuust en informeel
  • De bewoners van Koningslust zijn betrokken bij de bewoners van Savelberg (werk, vrijwilligerswerk, goede buur).
  • De dagbestedingsruimten en behandelingsruimten liggen centraal op Huybheide, terwijl er hier en daar verspreid over het terrein activiteitenruimten zijn.

Maar het gebied kent ook tal van zwakten en bedreigingen:

  • Gemis aan identiteit
    Het zorgterrein Savelberg mist een eigen identiteit, het heeft verschillende karakters
  • Onduidelijke entrees en routing
    Door de bijzondere vorm van het gebied zijn er momenteel drie entrees, terwijl de routing verder niet duidelijk wordt weergegeven
  • Twee woondelen
    Het woondeel Koningserf ligt apart van woondeel Huybheide
  • Wonen voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd
    Op Savelberg voldoet het wonen niet meer aan de huidige wensen en behoeften van cliënten. Dit leidt tot onderbezetting. Koningserf is het woondeel die het meest getroffen wordt door impopulariteit vanwege wonen op de eerste verdieping en het delen van voorzieningen met andere bewoners
  • Weinig voorzieningen in de buurt
    • 1. Het dorp Koningslust kent geen voorzieningen voor dagelijkse boodschappen
    • 2. De eerste bushalte ligt op ruim een kilometer afstand
  • Stedenbouwkundige opzet is divers
    • 1. Er is sprake van een rommelige en onduidelijke programmering van het totale gebied; deelgebieden hebben wel een duidelijke structuur
    • 2. De grote parkeervoorziening van klinkers aan de voorzijde van Huybheide is louter functioneel
  • Faciliteiten familie
    Er zijn geen uitnodigende voorzieningen om de ontmoeting tussen cliënten en familieleden / omwonenden te kunnen faciliteren.

Ten noorden van het zorgterrein Savelberg is het agrarische buurperceel gesitueerd. Dit perceel kent een agrarische bestemming. Omdat binnen de agrarische bestemming het spuiten van het perceel mogelijk is, is na afstemming met de eigenaar besloten een gedeelte van dit perceel mee te nemen in het plangebied (omdat een spuitvrije zone dient te worden opgenomen).

2.2.2 Ontsluiting

Onderhavig plangebied is gesitueerd nabij de Koningstraat. Deze straat ten behoeve van bestemmingsverkeer is ter hoogte van het plangebied verhard. Binnen het plangebied zijn alle gebouwen gesitueerd aan de Huybheide en het Koningserf. In de huidige situatie wordt het plangebied door meerdere ontsluitingen vanuit de Huybheide en het Koningserf ontsloten op de Koningstraat.

2.2.3 Groen en water

Onderhavig plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt voor meerdere doeleinden (zorginstelling Daelzicht en agrarische bedrijfsvoering). De percelen binnen de maatschappelijke bestemming zijn landschappelijk ingepast middels verdichte bomenrijen langs de erfgrenzen en middels groene inkapseling van de bestaande gebouwen. De gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering kennen geen groenstructuren. Zowel op de maatschappelijke percelen als op de gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Allereerst wordt de visie (opgesteld door de initiatiefnemer) behandeld, waarna over wordt het ontwerp toegelicht. Daarnaast komen aan de orde verkeer en parkeren en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de uiteindelijke boogde stedenbouwkundige omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0006.png"

UITGANGSSITUATIE SAVELBERG

3.1 Visie

Door de initiatiefnemer is een SWOT-analyse uitgevoerd, welke richting geeft aan de herontwikkeling van Savelberg. Hierin zijn een tweetal ontwikkelopties afgewogen.

  • 1. Herontwikkeling van Koningserf en Huybheide;
  • 2. Herontwikkeling van Huybheide en de herontwikkeling van de naastgelegen landbouwgronden. Hiermee wordt Koningserf functioneel afgestoten (gronden blijven in eigendom van Daelzicht).

De initiatiefnemer heeft gekozen voor de uitvoering van optie 2. Voor deze optie heeft de initiatiefnemer daaropvolgend een visie ontwikkeld. Het centrale thema voor Savelberg betreft 'Wonen op het erf'. Hierin staan 6 pijlers centraal:

  • 1. Doelgroepen met eenzelfde leefstijl zoveel mogelijk clusteren.
    Zoveel mogelijk bewoners met eenzelfde problematiek en leefstijl worden bijeen geplaatst.
  • 2. Eén identiteit: 'Wonen op het erf'.
    • a. Wonen op het erf is het centrale thema. Het betekent dat woongebouwen het landelijk gebied als centrale thema hebben. Te denken valt aan boerderijwoningen en schuurwoningen.
    • b. Bij het wonen is ruimte voor erven die qua inrichting verschillend kunnen worden ingevuld en ingericht -afhankelijk van de doelgroep en haar wensen en behoeften.
    • c. Tussen de woongebouwen is sprake van een meer parkachtig gebied die relatief onderhoudsarm is. Binnen dit parkachtig gebied worden nader aan te duiden gebieden gedefinieerd met een specifieke functie, bijv. schapenweide, moestuin, plukweide.
  • 3. Wonen rondom de activiteitencentra en behandelruimten.
    • a. Activiteitencentra en behandelruimten worden zo veel mogelijk geclusterd in het gebied en vormen een bijzonder aangezicht vanaf de Koningstraat.
    • b. De voorterreinen worden gehandhaafd en krijgen een specifieke functie.
    • c. De woonclusters worden zo veel mogelijk rondom gepositioneerd teneinde de afstanden klein te houden.
    • d. Aan de randen worden boerderij, bijgebouwen en kassen gesitueerd. Ook dit zijn activiteitenruimten.
  • 4. Groene bomenrijen als drager van het gebied.
    Savelberg kent grote bomenlanen die als belangrijke drager voor het gebied gaan functioneren. De laan in het middengebied is de laan waar in alle rust zonder auto's kan worden gerecreëerd. De andere lanen rondom en bij de entree zullen wel autoverkeer kennen, maar ook hier kan worden gewandeld.
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit benutten en versterken.  
    • a. Zichtlijnen naar de landerijen
    • b. De te bouwen boerderij en bijgebouwen in het zicht van de middenlaan.
    • c. Rust in het middengebied door het autoverkeer zoveel mogelijk rondom het zorgterrein af te laten wikkelen. Daar waar mogelijk eenrichtingsverkeer. Zo mogelijk één hoofdentree.
    • d. Kleine parkeerhoven bij de afzonderlijke woonclusters en in het groen plaatsen.
    • e. Een grotere parkeervoorziening bij de centraal gelegen activiteiten-en ondersteunende behandelruimten.
  • 6. Beleving toevoegen, ook voor de dorpsbewoners van Koningslust.
    • a. Het voorterrein verschillende functies geven.
    • b. Verloren elementen kunnen worden hersteld, bestaande elementen kunnen worden versterkt en nieuwe elementen kunnen worden toegevoegd. Te denken valt aan: een wandelpad over het terrein waar ook de dorpsbewoners gebruik van kunnen maken (zo mogelijk met een wandelpad over de landerijen naar het dorp Koningslust), de oorspronkelijke Engelse tuin weer in oude luister herstellen, de voormalige kassen weer als activiteit met dorpsbewoners neerzetten (stadsboer/dorpsboer), activiteitencentra die tevens een externe functies hebben (waar je kunt koffiedrinken, iets lekkers kunt nuttigen, waar een boerderijwinkel is, waar een afhaaldepot is van goederen die dorpsbewoners online hebben besteld met eventueel een bezorgservice), dierenweide, hertenweide, natuurspeelplaats voor kinderen et cetera.

3.2 Ontwerp

3.2.1 Algemeen

Binnen onderhavig initiatief is, zoals reeds is ingeleid, gekozen om optie 2 te gaan ontwikkelen. Binnen dit ontwerp wordt het wonen geheel gecentreerd rondom het activiteitencentrum. De ontsluitingsweg is rondom het terrein gelegen waardoor het wandelen van de bewoners maximaal wordt gefaciliteerd. Daarnaast wordt het wonen dichtbij het activiteitencentrum en behandelruimten gesitueerd. De nieuwbouw vindt in de zeer directe nabijheid van bestaande woondelen plaats.

Uitgangspunten voor de gebouwstructuur is de bouwmaat van circa 2.200 m² met twee groepen van elk 9 bewoners en één logeerruimte, huiskamers en ondersteunende ruimten. In onderstaande afbeelding staat een dergelijk wooncluster in de vorm van een L ingetekend (indicatief). Middels dit planvoornemen wordt niet gekozen voor een eenduidige architectonische verschijningsvorm. Onderhavig plan kent een flexibele insteek, waarbij de wens is uitgesproken om het wonen op maaiveld te positioneren om maximale flexibiliteit qua doelgroepen te behouden. Qua goot- en bouwhoogte sluit het planvoornemen aan bij het vigerende bestemmingsplan waarin een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter is vastgesteld. Om het centrale entreegebouw te voorzien van een hoogteaccent is in de regeling, behorende bij dit bestemmingsplan, een marginale verhoging voor 5.000 m² aan gebouwen opgenomen tot een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 8 en 14 meter (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - afwijkende hoogten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0007.png"

GEBOUWSTRUCTUUR

Bij de herontwikkeling is bij de nieuwbouw uitgegaan van 18 bewoners per cluster en 1 of 2 logé's (groep = 9 studio's per huiskamer, plus 1 of 2 logeerkamer, cluster = 18 studio's,1 of 2 logeerkamers en 2 huiskamers).

Het nieuwe bouwvlak (overeenkomstig de bestemming 'Maatschappelijk' kent hierin een oppervlakte van 101.350 m². Doordat, in tegenstelling tot de huidige situatie, de gebouwen enkel gelijkvloers worden uitgevoerd (enkel voorzien van een kap voor nutsfuncties danwel administratieve werkzaamheden) leidt dit tot een minimale behoefte van (9 x 2.200 =) 19.800 m² + 5.000 ² (acitiviteiten- en behandelcentra) = 24.800 m². Vanwege de mogelijke veranderende zorgvraag en behoudt van flexibiliteit (voor ondergeschikte bouwwerken) is ervoor gekozen om 10% aan extra bebouwing (bovenop de 24.800 m²) mogelijk te maken. Dit leidt afgerond (naar beneden) tot maximaal (24.800 * 1,1 = 27.280 m²) 27.000 m² aan bebouwing. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is dit juridisch verankerd middels de opname van een aanduiding voor de maximale oppervlakte.

Koningserf

Daarnaast zal het gebiedsdeel 'Koningserf' als laatste onderdeel van het bouwplan (zie paragraaf 3.2.3) worden ontmanteld. Dit gebiedsdeel zal worden bestemd tot 'Groen', maar blijft behouden voor het terrein van Daelzicht (wel openbaar toegankelijk om de verbinding tussen de bewoners van Koningslust en Daelzicht te verbeteren). Om hier in de toekomst ondergeschikte dagactiviteiten, uitsluitend voor de bewoners van Daelzicht (mogelijkheid tot het drinken van koffie en/of thee en mogelijkheid tot ontspanning bij regen tijdens dagactiviteiten), plaats te kunnen laten vinden zal hier een specifieke aanduiding worden opgenomen. Gelijk aan deze aanduiding staat de mogelijkheid om in dit gebied maximaal 150 m² aan gebouwen te realiseren (ondergeschikt aan de dagactiviteit). Deze gebouwen zijn bedoeld voor eventuele opslag van materialen en als slechtweervoorziening voor de bewoners van Daelzicht.

Perceel A8771

Direct ten noorden van het plangebied is een agrarisch perceel gelegen (aansluitend aan de bestemming 'Maatschappelijk'), waarop sprake kan zijn van een 'spuitzone' waarvoor een afstandsgrens van 50 meter wordt gehanteerd, zoals aan de orde geweest in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2022 (Asdockterrein, ECLI:NL:RVS:2022:3023).

Omdat het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Peel en Maas'' een mogelijke spuitzone op het perceel A8771 (adres 'De Koningstraat 33') niet uitsluit, is met de eigenaar van het perceel overeengekomen een spuitvrije zone opgenomen. De spuitvrije zone wordt gemeten vanaf de rand van de nieuwe gevoelige bestemming (Maatschappelijk). Deze spuitvrije zone is juridisch geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan (artikel 3.1).

3.2.2 Beeldkwaliteitsplan

Het bestemmingsplan vormt een juridische verankering van het stedenbouwkundig plan inclusief een toelichting op de planvorming. Het stedenbouwkundig plan is het gewenste eindbeeld voor de ontwikkeling. Naast het bestemmingsplan, waarin het stedenbouwkundig plan is opgenomen, is een beeldkwaliteitsplan (bijlage 1) opgesteld, dat door de gemeenteraad gelijktijdig met het bestemmingsplan zal worden vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. Dat document zal fungeren als welstandstoetsingskader voor de vergunningsaanvragen voor deze locatie.

Het beeldkwaliteitsplan is onderverdeeld in vier delen:

  • Het Masterplan, hierin wordt een korte terugblik gegeven op het vastgestelde Masterplan;
  • Het landschappelijk kader, waarin de belangrijkste kwaliteiten van het landschap worden toegelicht en aangegeven wordt hoe het plan aansluit bij deze kwaliteiten;
  • De ruimtelijke structuur, waarbij op hoofdlijnen het plangebied wordt ingekaderd en aangegeven wordt waar bebouwing en verharding wordt gerealiseerd;
  • De architectonische bouwstenen, waarin wordt ingezoomd op de bebouwing, massa en modellen.

3.2.3 Fasering

Inzake de voorliggend planvoornemen is een indicatief schuifplan opgesteld voor de periode 2021-2035. Een belangrijk uitgangspunt is het behoud van het aantal functionele plaatsen door de jaren heen op de locatie Savelberg te Koningslust van 170 plaatsen (de nadruk ligt op geen toename van het aantal plaatsen). Binnen dit planvoornemen is er ruimte voor flexibiliteit, waardoor er gedurende het planproces nog andere keuzen kunnen worden gemaakt. Het indicatieve schuifplan (afkomstig uit het Masterplan) voor Koningslust voor de tijdslijn 2021-2035 is opgenomen in onderstaande tabel.

2022
In 2022 zijn Koningserf 1-2, 3-4, 5-6, 7-8, 11-12, 13-14 opgeknapt. De woningen 9-10 zijn reeds opgeknapt en worden ook behouden. Er ontstaan 55 functionele plaatsen in Koningserf.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0008.png"  
2022-2024
Opstellen van stedenbouwkundig plan en voeren van ruimtelijke ordeningsproceduren voor bestemmingsplanwijziging en start planontwikkeling nieuwbouw op Huybheide met het bouwrijpmaken van dit gebied.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0009.png"  
2025
In dit jaar staat de nieuwbouw op de nieuw verworven landbouwgronden gepland met 36 studio's, waardoor een eerste deel van de cliënten Koningserf kunnen verlaten.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0010.png"  
2026
Er vindt verdere nieuwbouw plaats op de landbouwgronden met 36 studio's, de nog resterende cliënten van Koningserf verlaten het terrein. Huybheide 1-2, 3-4, 5A worden gesloopt.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0011.png"  
2027
Nieuwbouw op Huybheide met 38 studio's. Er wordt tevens een aanvang genomen met sloop van stafgebouw en een deel van De Prikkel.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0012.png"  
2028
Nieuwbouw van de Medische Dienst ter hoogte van de oude Prikkel. Tevens sloop van Huybheide 5-6, 7-8, 9-10 (40 studio's).  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0013.png"  
2029
In dit jaar wordt het koepelgebouw gesloopt alsmede Huybheide 11-12. En vindt nieuwbouw plaats met 36 studio's op Huybheide.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0014.png"  
2030  
Het resterende deel van de Prikkel wordt gesloopt. Nieuwbouw op Huybheide (18 plaatsen (bij De Key).  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0015.png"  
2031  
In dit jaar staat de nieuwbouw van het grote Activiteitencentrum gepland, maar ook het eerste activiteitengebouw aan de rand van het gebied voor gedragsgroepen. Als alles goed verloopt, kan nu ook de tijdelijke huisvesting worden gesloopt.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0016.png"  
2032
In deze periode vindt ook de sloop van Key/d'Ingel plaats. Resterende gebouwen worden gesloopt en kleinere gebouwen worden gebouwd (bijv. kas).  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0017.png"  
2033
De bestaande boerderij wordt gesloopt en herbouwd c.q. blijft behouden en wordt gerenoveerd dit in combinatie met diverse bijgebouwen.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0018.png"  
2034-2035
In alle voorgaande jaren is de infrastructuur gelijktijdig aangepakt. In 2034-2035 worden alle restpunten ter hand genomen.
Gedurende de transitie is het aantal studio's 166 plaatsen en meer. Aan het eind van de periode zijn er 170 studio's op basis van het uitgangspunt 18 studio's per nieuwbouwcluster. De tijdelijke huisvesting wordt aan het einde van de periode afgebroken.  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0019.png"  

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Ontsluiting

Het zorgterrein kent één hoofdentree vanaf de Koningstraat. Deze leidt naar de centrale parkeervoorziening bij het activiteitencentrum. Deze straat is tevens de opmaat voor de rondweg om het zorgterrein. Alle parkeerhoven van de woongebouwen zijn aan deze straat gelegen. Er is sprake van eenrichtingsverkeer. Naast de straat is een voetpad gelegen gescheiden door een heg. Dit maakt het voor cliënten een veilig wandelgebied. De hoofdentree is zowel in-als uitgang. Op het terrein zelf zijn tal van wandelpaden. Er is een sterke voorkeur voor het scheiden van straten en voetpaden/trottoirs. Onderstaande afbeelding geeft een weergave van het verkeersplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0020.png"

VERKEERSPLAN

3.3.2 Verkeersgeneratie

De herontwikkeling van de locatie Savelberg heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "Toekomstbestendig parkeren'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Peel en Maas wordt aangeduid als 'weinig stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Peel en Maas tot het 'buitengebied' behoort.

Huidige situatie

Om de verkeersgeneratie in de huidige situatie van het plangebied te bepalen, worden de studio's aangeduid als 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig'. Hoewel onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op studenten sluit deze functie hierin het meest aan bij onderhavig initiatief. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig   1,0 per kamer   178 kamers   178  
Totaal       178  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de huidige situatie gemiddeld, zorgt voor 178 motovoertuigbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

Om de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie van het plangebied te bepalen, worden de studio's aangeduid als 'Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig'. Hoewel onderhavig planvoornemen geen betrekking heeft op studenten sluit deze functie hierin het meest aan bij onderhavig initiatief. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Kamerverhuur, studenten, niet-zelfstandig   1,0 per kamer   170 kamers   170  
Totaal       170  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld, zorgt voor 170 motovoertuigbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersdalende werking van het voorliggende plan bedraagt, 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent een relatief geringe afname van het verkeer op de Koningstraat. De capaciteit van de Koningstraat en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.3.3 Parkeren

De gemeente Peel en Maas heeft in april 2018 de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' vastgesteld, wat is verankerd in het bestemmingplan ''Parapluplan Parkeernota Peel en Maas'' vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 19 juni 2018.

De gemeente Peel en Maas wordt conform de parkeernota in zijn geheel aangemerkt als weinig stedelijk. Onderhavig plangebied ligt hierin buiten de bebouwde kom. Voor de 170 studio's (eindbeeld) kan conform de parkeernota worden aangesloten bij de functie 'verpleeg- en verzorgingstehuis', daar de bewoners van Daelzicht niet in staat zijn zelf een vervoersmiddel te besturen. Voor het gebied 'buiten de bebouwde kom' zijn geen specifieke kencijfers opgenomen. Hierdoor is gekozen om aan te sluiten bij het gebied 'rest bebouwde kom' (cijfers zijn in alle overige gebieden hetzelfde). Voor deze functie wordt een parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid gehanteerd. Dit leidt tot de noodzaak van (170 x 0,6=) 102 parkeerplaatsen.

Onderhavig planvoornemen biedt ruimte voor één grote parkeervoorziening met in totaal 46 parkeerplaatsen. Daarnaast wordt bij de afzonderlijke woongebouwen (4 in totaal) kleinere parkeerhoven met elk 20 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie bovenstaande afbeelding). Dit leidt in totaal tot (46 + (4 x 20)=) 126 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018'.

Daarnaast worden extra parkeerplaatsen voor nooddiensten en kort parkeren gerealiseerd. Op alle parkeervoorzieningen worden laadpalen geplaatst voor elektrisch rijden. Te zijner tijd kan gekeken worden naar de mogelijkheid van het gebruik van deelauto's en de benodigde voorzieningen daartoe. Bij de woongebouwen en de activiteitencentra worden afsluitbare, overdekte fietsenstallingen geplaatst.

3.4 Groen en water

De huidige klimaatverandering zorgt voor de noodzaak van klimaatadaptieve maatregelen. De aanleg en behoud van groen en water kunnen hieraan bijdragen. Onderhavig planvoornemen kan hierbij voor het aspect 'groen' bijdragen aan de volgende uitgangspunten:

  • Gebruik van inheemse beplanting;
  • Kijk-, doe-, eet-en beleefgroen; realistische aanname inzake hetgeen cliënten zelf nog kunnen;
  • Het oprichten van zitjes;
  • Gebruik maken vanonderhoudsarm groen;
  • Inzet van cliënten en derden bij onderhoud.

Daarnaast kunnen 5 deelgebieden onderscheiden worden:

  • 1. Lanen en het gebied rondom
    • a. Behoud van de markante bomen
    • b. Onderhoudsarm park met laanstructuur en bloeiende planten die met het seizoen meebewegen; aandacht voor kijk-, beleef-en doegroen
    • c. Doetuinen met gras-en wilde bloemenstroken, inheemse bomen, vruchtdragende bomen (boerderij-elementen)
  • 2. Woonclusters en hun binnenhoven
    • a. Variatie qua beplanting, afhankelijk van wensen en behoeften van cliëntengroep
    • b. Terrassen moeten ruimte geven voor groenbeleving (bomen, struiken, speelelmenten)
  • 3. Rondje in en rondom Savelberg
    • a. Wandelpaden in het gebied zijn verbindende elementen
    • b. Groen om te beleven
    • c. Zitjes
    • d. Mogelijke 'trekkers' langs de wandelpaden
    • e. Bewegwijzering, ook met iconen
    • f. Ook voor dorpsbewoners Koningslust
  • 4. Voortuinen
    • a. Engelse tuin herstellen
    • b. Dierentuin
    • c. Speeltuin
  • 5. Straatmeubilair
    • a. Aandacht voor energiezuinige verlichting
    • b. Afdoende verlichting in het kader van sociale veiligheid
    • c. Bewegwijzering bij hoofdentrees en in het totale gebied, ook voor mensen met een beperking (verstandelijk en lichamelijk, respectievelijk iconen en goed op ooghoogte plaatsen)
    • d. Onderhoudsarme bankjes op routes plaatsen

De bewoners van Daelzicht betreffen hoofdzakelijk personen met een verstandelijke (en meervoudige) beperking. Gezien het feit dat het meerendeel hiervan niet of nauwelijks kan zwemmen is ervoor gekozen om geen oppervlaktewater te realiseren binnen het plangebied.

3.5 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.5.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de studio's worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de studio's is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd;
  • parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto;

3.5.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 ondertekend en inmiddels in werking treden. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.


Analyse

Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein. Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een goede leefomgeving en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en fysieke leefomgeving.

Conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot 'andere stedelijke voorzieningen' gesproken over een stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag groter is dan 500 m². Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van 'harde' ondergrenzen.

Betekenis voor het plangebied 

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's niet toeneemt. Desalniettemin wordt het zorgterrein met circa 9.660 m² vergroot (zie paragraaf 4.3.3 voor de onderliggende berekening). Het ruimtebeslag voor de bestemming 'Maatschappelijk' overschrijdt ruimschoots de 500 m². Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is, gezien dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkling, derhalve noodzakelijk.

Behoefte

Door de 'Stichting Daelzicht' is in 2021 een masterplan voor de locaties 'Heel' en 'Koningslust' vastgesteld. Uit dit masterplan volgt dat op zorgterrein Savelberg te Koninglust momenteel circa 130 mensen wonen met een verstandelijke (en meervoudige) beperking. Functioneel zijn er respectievelijk 178 plaatsen. Kortom er is sprake van onderbezetting. De onderbezetting vloeit voort uit met name de functioneel zeer lage kwaliteit van de woongebouwen in het subterrein 'Koningserf' (het noordelijk woondeel). De dagbestedingsruimten zijn redelijk van kwaliteit, maar het aantal vierkante meters is op dit moment te gering. Net als op andere locaties van Daelzicht kenmerken de cliëntdoelgroepen zich door een steeds grotere zorgvraag.

Uitgangspunt van het in 2021vastsgestelde masterplan is te voorzien in de behoefte van de cliënten aan een kwalitatief betere huisvesting in de vorm van volwaardige studio's en algemene ruimten én aan een goede werkomgeving voor personeel. Een financieel gezonde organisatie door een hoge bezettingsgraad en een efficiënte organisatie wordt evenzeer nagestreefd. Het doel van het masterplan is het creëren van toekomstbestendige woonlocatie voor de cliënten van Daelzicht die aansluiten bij de Meerjarenstrategie 2019-2022 van Daelzicht en haar visie op zorg en dagbesteding/recreatie.

Het verzorgingsgebied van Daelzicht kenmerkt de gehele provincie Limburg en is opgedeeld in 3 regio's. De locatie Savelberg biedt in de noordelijke regio zorg in de vorm van beschermd wonen en werken op een eigen terrein. De cliïenten op de locatie 'Koningslust' komen hoofdzakelijk uit de regio noord, waarbij onderhavige locatie centraal gesitueerd is binnen het verzorgingsgebied. Vergelijkbare locaties (buitengebied, beschermd wonen in groen) zijn niet beschikbaar binnen het aanbod van 'Stichting Daelzicht'. Ook daarbuiten zijn geen vergelijkbare locaties in omvang en mogelijkheid tot zorgaanbod (in wonen en werken) beschikbaar. De bestaande locatie is in eigendom en daarmee uitermate geschikt.

Het planvoornemen voorziet niet in een verzwakking van andere gebieden of leegstand elders, omdat middels dit planvoornemen niet wordt voorzien in bebouwing voor meer cliënten. Er wordt gebouwd om de bestaande capaciteit kwalitatief te verbeteren/veranderen. In de regio van het verzorgingsgebied is geen vergelijkbare locatie beschikbaar. Andere locaties betreffen namelijk locaties voor wonen in de wijk. Dit betreft een andere doelgroep. De herhuisvesting is initieel opgestart omdat binnen de bestaande huisvesting juist leegstand gaat ontstaan. De bestaande huisvesting past niet meer bij de zorg- en woonbehoefte. Middels deze ontwikkeling wordt duidelijk gehoor gegeven aan de woonwensen voor nu en de toekomst. Beschermd wonen en werken met meer ruimte voor privacy en eigen ontwikkeling. Er vindt derhalve geen schaalvergroting in het aantal cliënten plaats.

De layout van het terrein krijgt in de nieuwe vorm meer kwaliteit en veiligheid voor de bewoners. Bewoners eisen meer 'eigen' ruimte. De zwaardere/veranderende zorgvraag heeft tot gevolg dat iedereen op maaiveld 'moet' wonen (kwalitatieve trend). Daarnaast is er een groeiende vraag aan dagbesteding in een beschermende omgeving. Om het terrein aantrekkelijk te houden en te voorzien in de vraag is er een uitbreiding aan dagbesteding noodzakelijk.

Daelzicht heeft deze vorm van zorg in haar beleidsplannen staan 'wonen in de wijk'. Juist voor de populatie waar wonen in de wijk geen optie voor is heeft Daelzicht het aanbod om in een veilige omgeving met meer zorg beschermd te kunnen wonen en leven. Het is voor Daelzicht een strategische keuze om juist dit zorg aanbod te behouden.

Concluderend volgt uit bovenstaande zowel een kwalitatieve (zeer lage kwaliteit van woongebouwen) en kwantitatieve (oppervlakte van de dagbestedingsruimten en de noodzaak, vanuit de zorg, tot wonen op de begane grond) behoefte.

Ruimtebeslag

Voorliggende ontwikkeling is gesitueerd buiten het bestaand stedelijke gebied van de kern Koningslust. Onderdeel van toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is een onderbouwing waarom een dergelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Voorliggende ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het bestaande zorgterrein. De huidige huisvesting is grotendeels gestapeld wonen. Deze woonvorm past niet bij de zorgvraag. Alle verblijfsruimten worden op maaiveld gesitueerd. Daarnaast krijgen bewoners meer vierkante meters door toevoeging van eigen sanitair en meer dagbesteding. Bestaande leegstaande gebouwen zijn niet geschikt voor deze zorgvraag, functioneel niet en technisch niet.

Wonen op begane grond draagt bij aan zelfredzaamheid van cliënten. Ook draagt het bij aan de veiligheid van het personeel. Het past bij de landelijke ligging van het terrein. Voor meerdere doelgroepen geldt dat wonen op begane grond noodzakelijk is vanuit de zorgbehoefte waarin transfermiddelen gebruikt worden die niet toegepast kunnen worden in gestapeld wonen. Denk hierbij aan tilliftsystemen, zorgbadkamers, snoezelruimte met een buitenruimten. Tevens wonen er mensen met een gedragsproblematiek. Vanuit een veilige benadering van personeel is voor deze doelgroep woningen met trappen niet verantwoord. Dit is ook de reden dat een aantal woningen in het huidig gebruik op verdieping leegstaan.

Middels deze herontwikkeling zal het ruimtebeslag met circa 9.660 m² worden uitgebreid. Doordat sprake is van een uitbreiding van een bestaande instelling kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat de gehele zorginstelling wordt verplaatst. Met name vanuit een financieel aspect is dit geen mogelijkheid. Daarnaast is het wenselijk voor zowel de gemeente als de regio dat het zorgaanbod op één centrale locatie wordt aangeboden.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Limburg 2021;
  • Omgevingsverordening Limburg 2021;
  • Omgevingsverordening Limburg 2014.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2021

Op 1 oktober 2021 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg 2021 vastgesteld en is in werking getreden. Hiermee komt de Omgevingsvisie POL2014 te vervallen.

De Omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen keuzes worden gemaakt. Daarbij wordt gekozen voor maatwerk en wordt rekening gehouden met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als afwegingen worden gemaakt, wordt dat gedaan op basis van de onderstaande Limburgse principes:

  • Er wordt gestreefd naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Er wordt zowel ingezet op duurzame verstedelijking als op transitie van landelijk gebied;
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds.

Bovendien wordt in de Omgevingsvisie Limburg 2021 een onderscheidt gemaakt in drie hoofdopgaven. De hoofdopgaven zijn:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving in:
    • a. stedelijk c.q. bebouwd gebied;
    • b. in landelijk gebied;
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie.

Aangaande het aspect 'Wonen en leefomgeving' wordt gesteld dat de provincie streeft naar een evenwicht in vraag en aanbod voor het woningaanbod / de planvoorraad (zowel kwalitatief als kwantitatief). Derhalve moeten er voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek aanwezig zijn. Alle woningbouwontwikkelingen worden door de provincie beschouwd als van provinciaal belang. Daarnaast wordt verduurzaming en het levensloop bestendig maken van bestaande en nieuwe woningen gestimuleerd.

De provinciale Omgevingsvisie is het richtinggevende kader op hoofdlijnen. Daarnaast zijn de regionale en lokale woonbehoeften nader uitgewerkt in de Limburgse Agenda Wonen 2020 - 2023. Deze meer gerichte uitwerkingen zijn noodzakelijk in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten. Enerzijds omdat de woningsbehoefte verandert en anderzijds omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van woon- en leefomgeving. Zo wordt flexibiliteit geboden om opgaven gericht op te pakken en bij te sturen.

Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's afneemt van 178 in de huidige situatie naar 170 studio's in de uitgangssituatie. Hoewel een zorgterrein niet direct valt in te kaderen in een van de aspecten benoemd in de Omgevingsvisie Limburg 2021, sluit onderhavig planvoornemen het best aan bij het aspect 'Wonen en leefomgeving'. Middels deze herontwikkeling wordt op een zorgvulidge wijze omgegaan met de bestaande voorraad aan zorgwoningen. Door toepassing van een herontwikkeling wordt de geboden kwaliteit verhoogd en de kwantiteit gewaarborgd. Dit sluit tevens aan bij de uitgangspunten ten aanzien van het aspect 'Wonen en leefomgeving' genoemd in de Omgevingsvisie Limburg, aangezien middels deze herontwikkeling leegstand op deze locatie voorkomen wordt.

Conclusie

Het plan is passend binnen de 'Omgevingsvisie Limburg 2021'.

4.2.2 Omgevingsverordening 2021

In de Omgevingsverordening Limburg, vastgesteld op 17 december 2021 en in werking tredende op 1 januari 2024 (gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet), staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Binnen de 'Omgevingsverordening 2021' is het plangebied onderdeel van het 'Buitengebied'.

Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening, die grofweg twee typen regels bevat:

  • Instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • Regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Op dit moment geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Met de komst van de Omgevingswet (inwerkingtreding: 1 januari 2024) is een nieuwe omgevingsverordening nodig die de huidige gaat vervangen. Tot het moment dat de Omgevingswet en de nieuwe Omgevingsverordening Limburg in werking treden, blijft de huidige verordening gelden.

De wijzigingen in de Omgevingsverordening 2021 werken niet door naar dit initiatief. Ook als de Omgevingsverordening in 2024 in werking treedt, is er geen strijdigheid. Hieronder is het initiatief getoetst aan de huidige verordening.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.


Het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) is gericht op doorwerking van het ruimtelijke beleid van de POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hoewel het POL 20214 inmiddels is vervangen door de Omgevingsvisie Limburg 2021, dienen initiatieven tot het moment van het in werking treden van de Omgevingswet getoetst te worden aan de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Wonen

In paragraaf 2.4 van de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen met betrekking tot de regionale uitwerking van het POL2014. In artikel 2.4.2 'Wonen' lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde regionale structuurvisie ten aanzien van wonen voor de regio Noord-Limburg.

Analyse

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's afneemt van 178 in de huidige situatie naar 170 studio's in de uitgangssituatie. Hoewel een zorgterrein niet direct valt in te kaderen in een van de aspecten benoemd in de Omgevingsverordening Limburg 2014, sluit onderhavig planvoornemen het best aan bij het aspect 'Wonen'. Middels onderhavig planvoornemen worden geen nieuwe 'woningen' toegevoegd aan de bestaande planvoorraad. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.4.2 'Wonen' lid 3 uit de Omgevingsverordening Limburge 2014. Verder blijkt uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 dat het plangebied niet binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu) beschermingsgebieden ligt.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Omgevingsverordening Limburg 2014'.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Omgevingsvisie Peel en Maas

De gemeente Peel en Maas heeft op 5 juli 2022 de Omgevingsvisie Peel en Maas vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft een visie over de fysieke leefomgeving op hoofdlijnen voor de gehele gemeente. De visie gaat voer de woon- en leefomgeving en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie blijft een dynamisch document. Op dit moment is de eerste versie van de omgevingsvisie opgesteld, met het bestaande beleid als uitgangspunt. De komende jaren werkt de gemeente verder waar dat nodig is en evalueert of aanpassing nodig of wenselijk is.

De gehele gemeente is opgedeeld in deelgebieden met ieder hun eigen waarden en kenmerken. Aanvullend aan dezewaarden hanteert de gemeente een aantal overkoepelende waarden die niet gebiedsafhankelijk zijn. Dit zijn de waarden die de basis vormen; zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid.

Conform de waardenkaart is onderhavig plangebied gesitueerd in het deelgebied 'Kernen Peel en Maas'. De gebiedskwaliteiten van dit deelgebied bestaan uit:

  • De dorpen bestaan uit hechte gemeenschappen met een geheel eigen identiteit. In de kernen staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven.
  • Zelfsturing zit geworteld in de dorpen. Daarmee bedoelen we dat mensen het beste zélf en met elkaar kunnen bepalen hoe zij samenleven, wat zij belangrijk vinden en welke keuzes ze maken.
  • Er is voldoende kracht en kennis in de gemeenschappen aanwezig om zaken zelf voor elkaar te krijgen of te ontwikkelen. De dorpsvisies zoals die er op dit moment liggen, laten dat goed zien.
  • De diversiteit in bedrijvigheid is een kracht en kwaliteit van Peel en Maas. De lokale bedrijven hebben een sterke binding en betrokkenheid met de samenleving en hebben oog voor de leefomgeving.

Het versterken van deze gebiedskwaliteiten (waarden) kan gezocht worden in onder andere:

  • We gaan uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. Initiatieven moeten bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.
  • Bij ontwikkelingen in de dorpen kijken we niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar ook naar de gevolgen van die ontwikkeling voor het sociale netwerk in het dorp. Welke invloed heeft de fysieke ontwikkeling op sociaal gebied voor het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin en een gezonde en veilige leefomgeving in het dorp.
  • We geven prioriteit aan inbreidings- en herontwikkelingsmogelijkheden binnen het dorp, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.
  • We geven voorkeur aan bedrijven die een sterke binding en betrokkenheid hebben met de samenleving en die oog hebben voor de leefomgeving. Dit zijn de ondernemers die vanuit hun betrokkenheid bijdragen aan een gemeente waar het fijn wonen, werken en recreëren is.

Per kern zijn daarnaast specifieke waarden van toepassing verklaard. Voor de kern Koningslust geldt hierin het volgende:

''Het landgoed Koningslust de Congregatie van Broeders van de Derde Regel van de Heilige Franciscus staat aan de oorsprong van Koningslust. Ze brachten de heidegrond in cultuur en bouwden het gesticht Koningslust en een kerk. Het dorp ontwikkelde zich verder langs de linten De Koningsstraat en Poorterweg, maar ook meer verspreid langs De Brentjes en de Zandstraat.

Koningslust ligt enigszins ‘verscholen’ in een kleinschalig landschap met enerzijds Savelberg als belangrijk icoon en anderzijds natuurgebied ’t Vlakbroek dat goed toegankelijk is. De ‘wat beschutte’ en groene ligging, zorgt voor een gevoel van rust en ruimte. Koningslust is wonen in het groen, met het Vlakbroek en de stevige lanen in de omgeving van Savelberg aan de Koningstraat.''

In de Omgevingsvisie wordt geen nieuwe koers vastgelegd. De reeds ingezette koers uit de kaderstellingen en de beleidsdocumenten wordt samen in één document gevoegd. Dit alles is samengebracht in 6 opgaven van beleid, waarvan de eerste 3 overkoepelend zijn:

  • 1. Zo worden we duurzamer; Het realiseren van een duurzame toekomstig bestendige gemeente, duurzaamheid wordt opgesplitst in de deelonderwerpen: klimaatadaptie, energietransitie en circulariteit. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling en bij nieuwe initiatieven dient gekeken te worden naar de mogelijke adaptieve maatregelen op het gebied van onder andere hittestress of wateroverlast. Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het (lokaal) opwekken van duurzame energie en het inzetten op circulariteit.
  • 2. Een gezonde en veilige leefomgeving; De gemeente zet in op gezondheid en veiligheid als belangrijke afwegingsfactoren bij ruimtelijke plannen. Het gaat hierbij om aspecten zoals luchtkwaliteit, hittestress, gezondheid maar ook het stimuleren van de bewoners tot meer bewegen en ontmoeten.
  • 3. Het versterken van natuur en biodiversiteit; Een groene en gezonde leefomgeving draagt bij aan een positieve gezondheid en het goede leven. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen gerealiseerd te worden met een meerwaarde voor de natuur en de biodiversiteit, waarbij natuurinclusief bouwen de norm is.
  • 4. Goed wonen voor iedereen; De gemeente zet in op het in balans brengen van de vraag en het aanbod van woningen ten behoeve van vitale gemeenschappen. De juiste woning op de juiste plek en met de juiste kwaliteit. De gemeente blijft in gesprek met het dorpsoverleg, initiatiefnemers en ontwikkelaars over het thema wonen. Het doel is een leefomgeving te creëren die rekening houdt met het veranderde klimaat en daarnaast bijdraagt aan de gezondheid, biodiversiteit en veiligheid van de inwoners. Woningen worden in principe toegevoegd in de kernen, bij voorkeur op herstructureringslocaties, alsmede het faciliteren van passende woonruimte voor diverse doelgroepen.
  • 5. Toekomstgericht ondernemen; Uitgangspunt is ondersteunen in de transitie naar een circulaire, waarden gedreven economie en kenniscirculatie. Een toekomstbestendige economie zorgt voor welvaart en draagt bij het goede leven in Peel en Maas. Gemeente faciliteert lokale bedrijven, die geworteld zijn in de samenleving, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector, het MKB en recreatie en toerisme. Daarnaast wordt ingezet op herstructurering boven uitbreiding en het hergebruik van leegstaand agrarisch vastgoed voor recreatie/toerisme en bedrijvigheid.
  • 6. Balans in het buitengebied. Een van de belangrijkste economische dragers van het buitengebied is de land- en tuinbouw binnen Peel en Maas. De gemeente stimuleert het faciliteren van kringloop- en natuurinclusieve landbouw dat leidt tot een verbetering van de omgevingskwaliteit. Het doorontwikkelingen van grootschalige agrarische bedrijvigheid is toegestaan in gebieden waar dit passend in op basis van een gebiedsgerichte aanpak, uitbreiding gaat gepaard met een tegenprestatie. Ook wordt gestimuleerd op hergebruik c.q. herbestemming van leegstaand/leegkomend agrarisch vastgoed onder voorwaarde dat er sprake is van kwaliteitswinst in de vorm van een bijdrage aan de doelen/speerpunten. Via de win-win regeling zijn er ook beperkte mogelijkheden voor de inzet van woningbouw om leegstand tegen te gaan. Bij hergebruik c.q. herbestemming is de sloop van overtollige gebouwen een belangrijk uitgangspunt.

De opgaven dienen in samenhang van elkaar gezien te worden, waarbij met name de eerste drie overkoepelende opgaven als leidende principes gelden. Bij elke ontwikkeling dient bekeken te worden hoe een bijdrage aan deze drie opgaves geleverd kan worden.

Analyse

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het toekomstbestendig maken van de locatie Daelzicht te Koningslust. De ontwikkeling valt daarmee onder opgave 5 'Toekomstgericht ondernemen', in samehang met de drie overkoepelende opgaven.

Conclusie

Het plan is passend binnen de 'Omgevingsvisie Peel en Maas'.

4.3.2 Structuurvisie Buitengebied

In december 2011 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Op 15 december 2015 is de gewijzigde versie vastgesteld. In de structuurvisie is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008, Structuurvisie Intensieve Veehouderij en Glastuinbouw, Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas, Archeologiebeleid en Omgevingsvisie Peel en Maas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van het bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied.

De structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid.

Analyse

Onderhavig plangebied is feitelijk niet gesitueerd binnen de 'Structuurvisie Buitengebied', maar bij de kern Koningslust beschouwd. Gezien de omliggende gronden sluit het plangebied aan bij het landschapstype 'Grootschalige open ontginningslandschappen'.

De grootschalige ontginningen zijn ontstaan nadat het in het eind van de 19e eeuw mogelijk werd grootschalig veen af te graven en af te voeren via de Noordervaart, die voltooid werd tot Beringe. Na 1850 werden veel paden aangelegd, werd bos aangeplant en werden velden ontgonnen. Dit leidde tot een kleinschalig landschap (top kaart 1890). De grootschalige inrichting gebeurde na 1920 toen de overheid zich actief met ontginning bemoeide. Dit heeft geleid tot open landschappen met een rationele ontsluitingsstructuur en verspreide boederijnederzettingen. Beplantingen moesten grotendeels wijken. Deze beplanting was veelal bos dat decennia eerder was aangeplant. Incidenteel werden er bos of heiderestanten bewaard. Bij de grootschalige ontginning werd aangesloten bij de wegen en paden die er al lagen vanuit eerdere ontginningsactiviteiten.

De grootschalige open ontginningen die nu zijn onderscheiden zijn divers. De meest eenduidige zijn die van de Egchelse heide en de Lange Heide. Dit zijn rationale landschapsstructuren bestaande uit grotendeels parallele wegen. Met name de Egchelse heide is zeer open (fel geel op de kaart). Daarnaast zijn Rozendaal/ Korte Heide grootschalig open net zoals het iets kleinere Kievit en het gebied langs de ‘Keizerbaan’ te Kessel. Deze gebieden zijn minder grootschalig door de kleinere maat en door enkele resterende bosjes. Het gebiedje Houwenberg, ten oosten van Grashoek is door bosjes zelfs kleinschalig, ondanks enkele grote veehouderijen. Aanzienlijke delen van dit landschapstype zijn in de afgelopen decennia een stuk minder open geworden door fruitteelt en met name door toename van bebouwing. De ontginningen hebben onbeplante wegen en wegen met enkele en dubbele wegbeplantingen die het landschap structureren.

In de grootschalige open ontginningslandschappen is nog ontwikkelingsruimte. Om ontwikkelingsruimte en openheid te combineren streeft de gemeente naar concentraties of logische clusters in het gebied. Er ontstaan dan verspreide agrarische ontwikkelingszones. Voor ontwikkelingen vanuit het reconstructieproces geldt dat dit de gebieden zijn waar de meeste milieuruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. In de zeer open gebieden geldt dat nieuwbouw van een enkele bouwperceel een grote invloed kan hebben op de beleving van de ruimte.

Door toename van gebouwen in het buitengebied vermindert in het buitengebied het groene karakter. Dit wordt deels gecompenseerd door EHS en POG ontwikkelingen. Door toename van bebouwing veranderen de mogelijkheden voor rust en ontspanning in het buitengebied. Anderzijds neemt het wonen toe in het landschap en zijn er ook meer ondernemingen die zicht richten op vragen van burgers (recreatief en verbrede landbouw). Het is een uitdaging om de balans tussen economische kwaliteiten en ruimtelijke kwaliteit zo te organiseren dat de kwaliteiten elkaar versterken in plaats van dat ze elkaar belemmeren. Hierop richt zich het beleid van de gemeente Peel en Maas.

Grootschalige open ontginning

  • behoud de grootste openheid, kies voor open of dicht. Als concentraties glas of IV nodig zijn: doe het goed en behoudt elders echte openheid,
  • maak een heldere beplantingstructuur: enkele of dubbele wegbeplanting. Zonder ondergroei tbv transparantie. Houd kleine wegen onbeplant,
  • versterk of herstel de openbare zandpadenstructuur, rationeel landschap: boerderijen mogen zichtbaar zijn. Geef omwille van de zichtbaarheid, veel aandacht aan de inpassing van de erven,
  • herstel versnipperde beplantingen.

Kwaliteitskader

Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Bij kwaliteitsverbetering wordt in dat kader onderscheid gemaakt in Basiskwaliteit (geldt altijd bij ontwikkelingen), daar bovenop Basiskwaliteit Plus of Aanvullende Kwaliteitsverbetering.

Bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak en bij uitbreiding van het bouwvlak tot de referentiemaat in een agrarisch gebied zonder waarden, is Basiskwaliteit van toepassing. Ook bij functiewijziging van een gebouw zoals de vestiging van een kleinschalige logeerinrichting of huisvesting van arbeidsmigranten binnen de bestaande bebouwing er is sprake van Basiskwaliteit

Bij ontwikkelingen waar sprake is van een uitbreiding van het bouwvlak in een gebied met waarden, of uitbreiding van een bouwvlak – al dan niet bestemmingsvlak – boven de referentiemaat, is sprake van basiskwaliteit plus. In deze gevallen is er tevens sprake van aanvullende kwaliteit.

Analyse

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's afneemt van 178 in de huidige situatie naar 170 studio's in de uitgangssituatie. Hierbij is er sprake van een uitbreiding van het bestaande bouwvlak binnen de referentiemaat. Op basis hiervan is de 'Basiskwaliteit' van toepassing.

De gemeente verwijst in haar beleid naar het Limburgs Kwaliteitmenu (LKM) om de benodigde kwaliteitsbijdrage te berekenen. Middels dit planvoornemen zijn de volgende onderdelen relevant voor deze berekening:

  • Omschakkeling gronden met de bestemming 'Agrarisch' naar 'Maatschappelijk' (21.260 m²);
  • Omschakkeling gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' naar 'Groen' (11.600 m²);
  • Bouw nieuwe bebouwing binnen de bestemming 'Groen' (150 m²).

In onderstaande tabel is de berekening van de benodigde kwaliteitsbijdrage nader uiteengezet. Bij de berekening van de kwaliteitsbijdrage wordt aangesloten bij de module 'uitbreiding van het woongebied à € 5,- per m².

Onderdeel   Oppervlakte   Waarde   Totaal  
'Agrarisch' naar 'Maatschappelijk'   21.260 m²   € 5,-   € 106.300,-  
'Maatschappelijk' naar 'Groen   11.600 m²   - € 5,-   - € 58.000,-  
Bouw nieuwe bebouwing   150 m²   € 5,-   € 750,-  
Totaal       € 49.050,-  

Conform het gemeentelijk beleid dient per € 6,- kwaliteitsbijdrage 1 m² groeninpassing benodigd te zijn. In onderhavig planvoornemen leidt dit tot (49.050 / 6 =) 8.175 m² aan groeninpassing.

In het inrichtingsplan en in het inpassingsplan (bijgevoegd als bijlage 2 en 3) is het opgestelde landschappelijke inpassingsplan, inclusief soorten en beheer en onderhoud opgenomen. Het inrichtsplan richt zich inhoudelijk op de inrichting van het plangebied, daar waar het inpassingsplan zich nader richt op de wijze van inpassing. Uit het inpassingsplan volgt dat er een groeninpassing van 12.020 m² plaatsvindt (conform bijlage 3). Hieruit volgt dat aan de gemeentelijke randvoorwaarden wordt voldaan (minimale inpassing van 8.175 m²).

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het kwaliteitskader. Bij alle ontwikkelingen wordt getoetst aan het kwaliteitskader.

4.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitsplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Analyse

De locatie is conform de Nota Ruimtelijke Kwaliteit gelegen binnen welstandsvrij gebied. Het zorgterrein zal qua bouwstijl en materialisatie zoveel mogelijk een eenheid vormen met het bepalende straatgezicht. Vanuit het aspect welstand zijn er hiermee geen belemmeringen. Daarnaast is er voor deze locatie een Beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1) hierin zijn de kaders waaraan onderhavig plan moet voldoen beschreven.

Conclusie

Het plan is passend binnen de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'.

4.3.4 Kaderstelling Ruimte en Economie

In november 2017 is de notitie ‘Waardenoriëntatie en kaderstelling’ voor de thema’s Ruimte en Economie vastgesteld. De gemeente Peel en Maas wil bijdragen aan het goede leven binnen de gemeente. Bij alles wat de gemeente doet is een drietal kernwaarden leidend, namelijk zelfsturing, duurzaamheid en diversiteit. Met deze kaderstelling vindt een herijking plaats van de programma’s van de thema’s ruimte en economie en de uitvoeringsafspraken.

De economische crisis heeft partijen (overheid, ondernemers, inwoners) geleerd naar mogelijkheden te zoeken. Het denken en doen niet te laten bepalen door automatismen en belemmerende regels, niet te stoppen bij overheidssturing maar juist mee te werken in interactie en in partnership. De gemeenschap heeft behoefte aan ruimte om zelf initiatieven te ontwikkelen. De gemeente heeft in dat verband een faciliterende rol.

Middels expertgesprekken zijn richtinggevende waarden gedestilleerd:

  • van Individueel naar Samen;
  • van Omgevingskwantiteit naar Omgevingskwaliteit;
  • van Lineair naar Circulair;
  • van Gesloten naar Open;
  • van Consumeren naar Beleven;
  • van beheersen naar ruimte geven en vertrouwen;
  • van overheidssturing naar omgevingssturing.

Per ‘waarde’ zijn omgevingsdoelen vastgesteld om de waarden inhoud te geven. De waarden en bijbehorende omgevingsdoelen bepalen de richting voor de toekomstige Omgevingsvisie en geven tevens inhoud voor de programmadoelen van de gemeentelijke begroting. Voor het thema Ruimte betreft het dan de programma’s 1.1 ‘Vitale leefomgeving’ en 1.2 ‘Beheer fysieke leefomgeving’.

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn binnen het thema 'Ruimte' de navolgende programmadoelen relevant:

Klimaatadaptief en energieneutraal

De gemeente is klimaat- en energieneutraal in 2050

Uit het Verdrag van Parijs volgt dat gemeenten uiterlijk in 2050 klimaatneutraal moeten zijn. Oplossingen voorklimaatverandering moet vooral door de samenleving worden vormgegeven: energiebesparing, duurzaam bouwen en renoveren, duurzaam inkopen, verminderen en hergebruik van afval, circulaire economie, duurzame mobiliteit en duurzame opwekking van energie. We zullen daartoe een duurzaamheidsagenda opstellen. We hebben oog voor en faciliteren nieuwe vormen van collectieven die gericht zijn op een duurzame ontwikkeling. We maken ruimte voor de energietransitie. We zijn ons bewust dat deze in belangrijke mate de inrichting en het aanzicht van onze gemeente gaat bepalen. We geven de samenleving de ruimte om te investeren in deze transitie en er in haar eigen omgeving vorm aan te geven. Dit doen we door de dialoog over de juiste balans tussen deze transitie en bestaande waarden te stimuleren en faciliteren.

Zorgen voor elkaar

De gemeente heeft extra oog voor doelgroepen met bijzondere aandacht.

De gemeente Peel en Maas heeft oog voor doelgroepen met bijzondere aandacht, waaronder ouderen, jongeren, zorgbehoevenden, statushouders, tijdelijke arbeidskrachten etc. We dragen zorg dat er zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende woonruimte beschikbaar is voor deze doelgroepen waarbij het uitgangspunt in principe is dat iedereen zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen. De gemeente zet in op evenredige participatie van deze doelgroepen en we richten ons ruimtelijk beleid zodanig in dat deze doelgroepen zo snel en zo lang mogelijk deel worden en blijven van het samenleven in gemeenschappen.

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn binnen het thema 'Economie' geen programmadoelen relevant.

4.3.5 Kaderstelling Sociaal domein en Vitale gemeenschappen

In april 2017 is de notitie ‘Waardenoriëntatie en kaderstelling’ voor de thema’s Sociaal domein en Vitale gemeenschappen vastgesteld. De gemeente Peel en Maas wil graag bijdragen aan het goede leven in Peel en Maas. Bij alles wat wij doen is een drietal kernwaarden voor ons leidend: zelfsturing, duurzaamheid en diversiteit. In de dagelijkse praktijk doen wij wat we kunnen om deze ambitie werkelijkheid te maken, vaak in gesprek met betrokken inwoners, ondernemers en gemeenschappen. Maar onze rol als overheid is beperkt. Het zijn juist deze inwoners, ondernemers en gemeenschappen die het verschil kunnen maken. Het is voor de overheid de kunst zich op een goede manier te verhouden tot de waardevolle initiatieven van deze (groepen) mensen

Per ‘waarde’ zijn omgevingsdoelen vastgesteld om de waarden inhoud te geven. De waarden en bijbehorende omgevingsdoelen bepalen de richting voor de toekomstige Omgevingsvisie en geven tevens inhoud voor de programmadoelen van de gemeentelijke begroting. Voor het thema Sociaal domein betreffen het dan de programma’s 2.1 tot en met 2.3. Voor het thema Vitale gemeenschappen betreffen het dan de programma’s 3.1 tot en met 3.4.

Voor de onderhavige ontwikkeling is binnen het thema 'Sociaal domein' het navolgende programmadoel relevant:

Zorg en ondersteuning

Gemeenschappen in Peel en Maas kenmerken zich doordat iedereen naar vermogen mee doet; het Goede Leven wordt vanuit de samenleving bevorderd. Als ondersteuning nodig is worden collectieve voorzieningen ingezet. Waar nodig wordt als aanvulling de maatwerkvoorziening aangeboden. Om dit te realiseren, faciliteert de gemeente en ondersteunen we, waar nodig, verbanden van burgers en maatschappelijke partners.

We leven in een samenleving waarin het systeem leidend is in plaats van de mens. En dat zorgt voor de pijn. Als antwoord daarop willen we met zijn allen een wereld opbouwen vanuit de talenten die er zijn en daar de systemen op aanpassen. Het samenleven van inwoners kenmerkt zich door het mee laten doen van iedereen, met specifieke aandacht voor mensen in een kwetsbare positie. Inwoners kunnen zo de kwaliteit van hun eigen leven en elkaars leven bevorderen.

Deze manier van leven in de gemeenschap helpt om zo lang mogelijk de regie over het eigen leven te voeren en om mee te doen. Daarbij bepalen gemeenschappen zelf welke voorzieningen ze vanuit hun eigen kwaliteiten realiseren en welke aanvullende woon-, welzijns- en zorgvoorzieningen nodig zijn. Bij het inzetten van aanvullende zorg en ondersteuning zijn de kwaliteiten en talenten van inwoners en hun omgeving uitgangspunt. Als het gaat om professionele inzet geven we ruim baan aan nieuw vakmanschap van de zorgprofessional. Daarnaast brengen we regelgeving en protocollen terug tot het verantwoorde minimum. Maatschappelijke problemen (waaronder excessief middelengebruik en huiselijk geweld) worden zo veel mogelijk voorkómen, waarbij ondersteuning en nazorg worden geboden.

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn binnen het thema 'Vitale gemeenschappen' geen programmadoelen relevant.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Aeres uit Roermond een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Koningserf Koningslust" (18 maart 2022, AM22048). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Aeres concludeert dat:

  • tijdens de veldinspectie op de locatie geen waarnemingen zijn gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging.
  • in het opgeboorde bodemmateriaal zintuiglijk geen bijzonderheden zijn waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met enkele bestrijdingsmiddelen, cadmium en plaatselijk kwik. In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium en plaatselijk met cadmium.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen aankoop en toekomstige bestemmingsplanwijziging naar 'Maatschappelijk'.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een zorgterrein (SBI-code: 86.10.4). Deze inrichting kent een maximale richtafstand van 30 meter (geluid). Binnen deze richtafstand zijn geen milieugevoelige objecten gesitueerd. Er is derhalve geen sprake van een onevenredige milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Op een afstand van circa 175 meter zijn binnen de bestemming 'Sport' enkele sportvelden gesitueerd (SBI-code: 93.11.3). Deze inrichting kent een maximale afstand van 50 meter (geluid). Onderhavig planvoornemen valt buiten deze richtafstand. Binnen een afstand van 200 meter zijn verder geen overige bedrijven c.q. inrichtingen gesitueerd die hinder kunnen geven op onderhavig plangebied.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0021.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Om het aspect 'Externe veiligheid' inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport "Quickscan externe veiligheid; Locatie Savelsberg te Koningslust" (30 mei 2022, 20220530-DIP248-RAP-EV 1.0 Savelsberg). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Kragten concludeert dat:

Transport over het water en het spoor

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over de weg

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen en gassen van de rijksweg A67, waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleidingen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Inrichtingen

Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Kragten een verantwoording hoogte groepsrisico opgesteld, rapport ''Verantwoording Hoogte Groepsrisico; Locatie Savelsberg te Koningslust'' (12 juli 2023, 20230712-DIP248-NOT-VGR 3.0 Savelsberg). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Kragten concludeert dat:

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft de Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten.

Op grond van de grote afstand tussen de A67 en het plan (ca. 2.500 m), kan aangesloten worden bij het standaardadvies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Bevt - Water-, weg- en spoorwegtransport

Het Bevt geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De adviestaak omvat de mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omgang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. Voor zover mogelijk wordt in dit hoofdstuk invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. De aanvullende adviezen van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio dient de gemeente Peel en Maas mee te wegen in haar besluitvorming.

In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A67, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met het onderstaande scenario.

Toxisch scenario

Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Bij een toxische plas zal deze vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.

Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.

Bestrijdbaarheid toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxische scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het plangebied worden functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft de herinrichting van huisvesting voor woongroepen bedoeld voor mensen met moeilijk verstaanbaar (complex) gedrag. Uitgangspunt is dat personen binnen het plangebied zich niet volledig zelfstandig in veiligheid kunnen brengen, maar met hulp van personeel en BHV-organisatie in veiligheid gebracht moeten worden.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg of het spoor is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het nieuwbouw woningen betreft, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht geschonken worden aan de naad- en kierdichting. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.

Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.

Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Hierbij zijn het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de bedrijfshulpverlening inrichten en oefenen op het beschreven scenario interne maatregelen die de zelfredzaamheid verhogen. In het ontruimingsplan (dit maakt onderdeel uit van het bedrijfsnoodplan) dient onder andere te worden beschreven:

  • wie de organisatie van het evacueren begeleidt;
  • de verantwoordelijkheden;
  • waar de verzamelplaats is;
  • de organisatie op de verzamelplaats;
  • wie zorg draagt voor alarmering;

Het ontruimingsplan dient opgesteld te worden in samenspraak met de brandweer. Daarnaast dienen ontruimingsoefeningen te worden gedaan waarbij de frequentie hiervan in overleg met de brandweer kan worden vastgesteld.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dienen voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. Conform werkwijze is de Veiligheidsregio gevraagd een advies af te geven. Dit advies 'Standaardadvies' is bijgevoegd in bijlage 6. Tijdens het aanvragen van een omgevingsvergunning zal worden toegezien op de diverse aandachtspunten zoals opgenomen in dit 'Standaardadvies'.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is aan de orde. Om het aspect 'Geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd: rapport "Agrarisch geuronderzoek; Daelzicht aan de Koningserf te Koningslust" (7 juni 2022, 20220607-DIP248-RAP-AGG 2.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Kragten concludeert dat:

  • de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen.
  • de berekende achtergrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied ten hoogste 3 OUE/m3 bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als 'zeer goed'.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Schenskenweg en de Koningstraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Kragten een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai; Daelzicht - Savelsberg, Koningslust" (10 juni 2022, 20220610-DIP248-AKO-VL 1.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bijna het gehele gebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB ten gevolge van de Koningstraat (buiten de bebouwde kom). De voorkeursgrenswaarde wordt gerespecteerd en is de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zondermeer mogelijk. Alle beoogde gebouwen vallen ook binnen deze groene contour.
  • ter plaatse van het oostelijke gedeelte van het plan de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde voor buitenstedelijk gebied ten gevolge van de Koningstraat (binnen de bebouwde kom) niet gerespecteerd wordt. De maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijk gebied wordt wel gerespecteerd. Hier worden echter geen geluidgevoelige bestemmingen gerealiseerd. Wanneer hier wel een geluidgevoelig gebouw wordt geplaatst moet hier nader onderzoek naar worden gedaan met betrekking tot maatregelen, een (eventuele) hogere waarde procedure of geluidwering gevel onderzoek.
  • ten gevolge van de Schenskenweg ter plaatse van het gehele plangebied de voorkeurswaarde wordt gerespecteerd.
  • in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur-weg Koningstraat (binnen de bebouwde kom) inzichtelijk is gemaakt. Ten gevolge van de Koningstraat (binnen de bebouwde kom) voldoet ter plaatse van bijna het gehele plan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Alleen ter plaatse van de noordoosthoek van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde voor zowel buitenstedelijk als binnenstedelijke gebieden wordt gerespecteerd.
  • wanneer geluidgevoelige gebouwen gerealiseerd worden in gebieden met een geluidbelasting van meer dan 48 dB wordt geadviseerd om in het kader van een goed woon- en leefklimaat voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van deze gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's afneemt van 178 in de huidige situatie naar 170 studio's in de uitgangssituatie en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Middenpeelweg, Helden; 72293'.

categorie   grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   15,1   10,9  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   15,8   13,4  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,0   7,0  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Iedere situatie vergt om een passend gezondheidskundig advies. Er zijn verschillende situaties waarbij de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) in elk geval graag wil adviseren over de gezondheidsrisico's van de veehouderij, gebaseerd op afstandscriteria.

  • 1. Uitbreiding of nieuwvestiging van een veehouderij binnen 250 meter van een gevoelige bestemming, of een nieuwe gevoelige bestemming binnen 250 meter van een veehouderij;
  • 2. De opvang van gevoelige groepen binnen 250 meter van een veehouderij;
  • 3. Een nieuwe gevoelige bestemming met meer dan 15 veehouderijbedrijven binnen een straal van 1 kilometer;

Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan leidt tot het uitbreiden van een gevoelige bestemming waar personen gedurende langere tijd verblijven (toevoegen van extra/nieuwe milieugevoelige objecten). De dichtstbijzijnde pluimveehouderij (De Brentjes 88, Koningslust; Vleeskuikens) is gesitueerd op circa 800 meter. De dichtsbijzijnde overige veehouderij (De Koningstraat 10, Koningslust; Melkrundvee) is gesitueerd op circa 440 meter. De opvang van gevoelige groepen vindt plaats buiten 250 meter van een veehouderij en er liggen minder dan 15 veehouderijen in een straal van 1 km. Een GGD advies is niet noodzakelijk.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse

Het plan leidt tot het het uitbreiden van een gevoelige bestemming waar personen gedurende langere tijd verblijven (toevoegen van extra/nieuwe milieugevoelige objecten). De dichtstbijzijnde geitenhouderij (Aan de Loërdijk 4, Venlo) is gesitueerd op circa 10 kilometer. Hieruit wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling niet leidt tot een negatief effect op de volksgezondheid (voor het aspect 'geitenhouderijen'. Een GGD advies is niet noodzakelijk.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. In de directe omgeving van het plangebied zijn agrarische percelen gelegen (waarop onder andere fruitteelt en sierteelt is toegestaan), waardoor er sprake kan zijn van een 'spuitzone' waarvoor een afstandsgrens van 50 meter wordt gehanteerd zoals aan de orde is geweest in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2022 (Asdockterrein, ECLI:NL:RVS:2022:3023). Onderstaande afbeeldingen geven een weergave van de relevante huidige spuitzones (links) en toekomstige (extra) spuitzones (rechts).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0022.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0023.jpg"  

In de huidige situatie is het plangebied, zoals zichtbaar op bovenstaande afbeeldingen, omringd door agrarische bestemmingen die, conform een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2022 (Asdockterrein, ECLI:NL:RVS:2022:3023), allen gebruikt kunnen worden voor eventuele spuitgerelateerde bedrijfsvoeringen.

Op de linker afbeelding (huidige situatie) zijn een drietal relevante spuitzones weergegeven. De spuitzone behorende bij het adres Schenskensweg 45 (rode arcering, met een oppervlakte van circa 14.350 m²) en de spuitzone bij het adres De Koningstraat 33 (groene en paarse arcering, met een respectievelijke oppervlakte van 13.380 en 13.350 m²). De theoretische spuitzone van het adres De Koningstraat 33 is opgedeeld in twee zones, omdat 'Stichting Daelzicht' de gronden behorende bij de groene spuitzone heeft verworven (tot aan de plangrens (bolletjeslijn)). In die hoedanigheid is deze spuitzone middels een andere kleur weergegeven.

Op de rechter afbeelding (toekomstige situatie) zijn de theoretische nieuwe/extra spuitzones weergegeven. De spuitzone behorende bij het adres Schenskensweg 45 (rode arcering) wordt in noordwestelijke richting met circa 1.100 m² vergroot. Gezien het feit dat dit een doorzetting betekent van de thans aanwezige spuitzone is het gegrond te verklaren dat een vergroting van deze spuitzone niet leidt tot inperking van de agrarische mogelijkheden op dit perceel.

De spuitzone behorende bij het adres De Koningstraat 33 (paarse arcering) is onderhevig aan een vormverandering door voorliggend planvoornemen. Zoals reeds geïntroduceerd worden de gronden met de groene arcering (linker afbeelding) tot aan de rode bolletjesgrens onderdeel van de maatschappelijke bestemming. Daarnaast wordt het subterrein 'Koningserf' passend bestemd middels de bestemming 'Groen'. Hierdoor verdwijnt aangrenzend aan de nieuwe bestemming 'Groen' de theoretische spuitzone. De theoretische spuitzone behorende bij het adres De Koningstraat 33 wordt hierdoor, naast de vormverandering, verkleind van circa 13.350 m² naar circa 9.800 m². Met de eigenaar van het perceel is overeengekomen om een spuitvrije zone op te nemen in dit bestemmingsplan. De spuitvrije zone wordt gemeten vanaf de rand van de nieuwe gevoelige bestemming (Maatschappelijk). Deze spuitvrije zone is juridisch geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan (artikel 3.1).

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgterrein waarbij het aantal studio's afneemt van 178 in de huidige situatie naar 170 studio's in de uitgangssituatie. Hiermee betreft het een plan zonder planologische toevoeging van extra milieugevoelige objecten. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 4,5 kilometer, en dat het magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit 11.2 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 9.

5.1.8.3 Conclusie

Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied kent, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan, de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 2', Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde Archeologie 5'.

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 100 m².

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 250 m².

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Op deze gronden mag niet worden gebouwd wanneer de grondroeringen dieper zijn dan 40 cm over een oppervlakte van meer dan 2.500 m².

De voorgenomen ontwikkelingen zijn groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm hierdoor is een archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk. Om te ondervinden of er historische resten in de bodem ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn heeft Aeres Milieu uit Roermond een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, rapport: ''Archeologisch bureauonderzoek Savelsberg te Koningslust (gemeente Peel en Maas)'' (22 november 2022, 2214-5656). Het rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Aeres Milieu concludeert dat:

  • het plangebied binnen een hoger gelegen veenkoloniale ontginningsvlakte ligt. Het oostelijke en centrale deel ligt op een hoger gelegen zone van zandgronden. Ten tijde van de jagerverzamelaars was de omgeving van het plangebied bewoonbaar en was onderdeel van een uitgestrekt dekzandlandschap. Voor de periode laat-paleolithicum – mesolithicum geldt er een middelhoge verwachting. Rond 4.000 jaar geleden vond op grote schaal veenvorming plaats als gevolg van de slechtere afwatering. De omgeving van het plangebied bestond tijdens het laatneolithicum - bronstijd tot aan de ontginning van het plangebied in de middeleeuwen uit een veenlandschap. Dit landschap bestaat uit een nat milieu en vormt geen gunstige plek voor bewoning. Om deze redenen geldt voor de periode neolithicum – nieuwe tijd een lage verwachting. Voor het noordoostelijke deel geldt een hoge verwachting voor resten uit de periode vanaf 1800, vanwege de ligging van een cluster van boerderijen en het kloostercomplex vanaf medio 19e eeuw.
  • de oorspronkelijke bodem mogelijk onder het veenkoloniaal ontginningsdek nog intact is, omdat de meeste recent ingrepen vermoedelijk alleen tot aan de top van het dekzandniveau zijn uitgevoerd. Ten tijde van het opstellen van dit rapport is de diepte van de toekomstige bodemverstoring binnen het plangebied niet bekend. Er wordt vooralsnog uitgegaan van een standaard funderingsdiepte van tenminste 0,8 - 1,0 meter beneden maaiveld. Wegens het ontbreken van informatie over de intactheid van de bodemopbouw binnen het plangebied kunnen de voorgenomen graafwerkzaamheden een negatieve impact hebben op het potentiële archeologische niveau en kunnen eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan.

Omwille van bovenstaande informatie wordt voor het plangebied een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Dit kan plaatsvinden in de vorm van een verkennend booronderzoek om de intactheid van de bodem en de diepteligging van potentiële archeologische niveaus vast te stellen. Hierbij zal dan ook duidelijk worden of bodemopbouw onder het veenkoloniaal ontginningsdek intact of verstoord zijn. Het booronderzoek dient plaats te vinden op alle locaties waar men in de komende jaren nieuwbouw zal laten plaatsvinden.

Middels behoudt van de dubbelbestemmingen wordt juridisch geborgen dat bodemverstorende activiteiten enkel plaats kunnen vinden na archeologische vrijgave van de grond.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Kragten een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport 'Daelzicht, Koningsulst; Verkennend flora- en faunaonderzoek' (22 mei 2023, 20230522-DIP248-RAP-QSF 2.0 Savelberg). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11.

Kragten concludeert dat het onderzoeksgebied weliswaar buiten de groenblauwe mantel ligt, maar ligt voor een klein deel binnen het Natuurnetwerk Limburg.

Geadviseerd wordt dan ook om in het op te stellen landschappelijk inpassingsplan de natuurwaarden binnen het gebied te versterken en waar mogelijk aansluiting te zoeken met de omringende natuurgebieden en - waarden. Gezien het feit dat het deel wat binnen het Natuurnetwerk Limburg ligt momenteel gebruikt wordt als akkerland, en in de toekomst zal worden ingericht als groene rand, is een nee-tenzij toets niet aan de orde. De waarden van het NNN-gebied zullen door de ingreep niet worden aangetast, maar juist versterkt. Compensatie is niet noodzakelijk.


Stikstofdepositie

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.

Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen heeft Kragten uit Herten een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (11 juli 2023; 20230711-DIP248-0001-RAP-STD-3.0) is als bijlage 12 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie geen relevante significante cumulatieve effecten zal veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de herontwikkeling van het zorgterrein.

Soortenbescherming

Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Kragten een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd: rapport 'Daelzicht, Koningsulst; Verkennend flora- en faunaonderzoek' (22 mei 2023, 20230522-DIP248-RAP-QSF 2.0 Savelberg). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11.

Kragten concludeert dat:

Huismus, gierzwaluw, takkennesten roofvogels en eekhoorn

De bebouwing binnen het onderzoeksgebied heeft potentie als nestlocatie voor huismus en gierzwaluw. Gezien het dichte bladerdek, kon niet worden uitgesloten dat zich in de vele aanwezige hoge bomen takkennesten van jaarrond beschermde vogels of eekhoorns aanwezig zijn. Negatieve effecten op jaarrond beschermde gebouwbewonende vogels, d.w.z. huismus en gierzwaluw kunnen niet worden uitgesloten evenals grote takkennesten van roofvogels en eekhoorn. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre deze soorten gebruik maken van het onderzoeksgebied.

Overige broedvogels

Binnen het onderzoeksgebied zijn ten tijde van het veldonderzoek geen jaarrond beschermde nesten van vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen en/of nesten van algemene broedvogels aanwezig.

Hoogstwaarschijnlijk komen algemene soorten als houtduif en heggemus wel voor in de omgeving van het onderzoeksgebied. Van deze soorten is niet uit te sluiten dat zij tot broeden komen in de aanwezige struikbegroeiing in de aangrenzende bosschages langs het onderzoeksgebied. Het is overigens wel uit te sluiten dat in de periode tot aan, en tijdens de werkzaamheden, alsnog vogels gaan broeden binnen het onderzoeksgebied, vanwege het geheel ontbreken van houtige beplanting. Werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden niet tot negatieve effecten op broedvogels, voor wat betreft het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) of het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is echter wel mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels in aangrenzende houtige beplanting verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.).

In gebruik zijnde nesten zijn beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield en/of verstoord worden bij de werkzaamheden binnen het onderzoeksgebied. Om verstoring te voorkomen wordt geadviseerd om zo veel mogelijk te werken buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.

Vleermuizen

Alle gebouwen binnen het onderzoeksgebied, met uitzondering van de lage dierverblijven hebben potentie als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Van deze soorten kunnen kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen, en mogelijk ook winterverblijven aanwezig zijn. De grote beuken op het terrein hebben potentie als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. De lanen en randen langs de opgaande beplantingen hebben potentie als foerageergebieden en de bomenlanen zijn potentieel geschikt als vliegroute.

Nader onderzoek dient uit te wijzen welke functies het onderzoeksgebied heeft voor zowel gebouwbewonende als boombewonende vleermuizen.

Steenmarter

De steenmarter kan binnen de vier deelgebieden niet worden uitgesloten. De steenmarter is in de provincie Limburg partieel vrijgesteld. Dit houdt in dat voor de steenmarter geldt dat er geen nader soortenonderzoek dient te worden uitgevoerd als de werkzaamheden worden uitgevoerd in de vrijgestelde periode. Indien dit niet mogelijk is, dient wel een nader soortenonderzoek te worden uitgevoerd.

Muizen (ware muizen, woel- en spitsmuizen), amfibieën en egel

Voor algemeen voorkomende muizensoorten en de gewone pad bieden de bermen en de akker binnen het onderzoeksgebied mogelijk geschikt leefgebied. Tijdens de realisatie van het zonnepark kan eventueel een egel het gebied betrekken. Algemeen voorkomende muizensoorten, gewone padden en egels zijn in de provinciale verordening van provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen (in het kader van de zorgplicht) tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen bij de (graaf)werkzaamheden verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten worden in aanliggend gebied, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.

Overige soortgroepen

Voor de volgende soortgroepen geldt dat bij de sloop, de herbouw en het realiseren van de uitbreiding geen negatieve effecten verwacht worden: flora, overige grondgebonden zoogdieren (knaagdieren, haasachtigen en overige zoogdieren), amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden.

Vervolg

In het kader van de soortbescherming onder de Wnb, blijkt uit het verkennend onderzoek dat een nader onderzoek noodzakelijk is naar de jaarrond beschermde nesten van de huismus, gierzwaluw, takkennesten van roofvogels, eekhoorn en vleermuizen.

Huismus, gierzwaluw, roofvogels, eekhoorn en vleermuizen zijn allen soorten die voor wat betreft hun verblijfplaats en directe leefomgeving gebonden zijn aan de bebouwing binnen het plangebied. Effecten op deze soorten zijn daarom ook direct verbonden aan de werkzaamheden die aan bebouwing plaatsvinden. Dergelijke werkzaamheden vinden echter pas plaats in de periode 2022 - 2035. Onderzoeken naar deze soorten zijn maximaal 3 jaar geldig, waardoor voorafgaand aan de werkzaamheden opnieuw onderzoek benodigd zal zijn. Het onderzoek naar deze soortgroepen wordt derhalve pas in aanloop naar de concrete werkzaamheden aan de bebouwing uitgevoerd. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om deze zaken juridisch te borgen. Bovendien kan op dat moment direct rekening met de actuele situatie gehouden worden.

Doordat het in dit geval gaat om het aantasten van bebouwing, waarbij nieuwbouw het beoogde doel van de werkzaamheden is, biedt de toekomstige situatie voldoende mogelijkheden voor mitigatie en compensatie van eventueel aanwezige nesten en verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw, roofvogels, eekhoorn en vleermuizen. Het verkrijgen van een eventuele ontheffing wordt daarmee redelijkerwijs haalbaar geacht, waardoor de Wnb de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Wel geldt nog steeds dat de eventueel benodigde ontheffing ook daadwerkelijk verkregen dient te zijn alvorens de bestaande bebouwing gesloopt of anderszins aangetast wordt.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Wellicht zullen er bomen gekapt moeten worden. Gezien het feit dat het onderzoeksgebied buiten de bebouwde kom ligt is het onderdeel Houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming mogelijk van toepassing en zal, afhankelijk van het aantal bomen wat gekapt moet worden, is mogelijk artikel 4.2. Houtopstanden van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn en is er mogelijk sprake van een meldingsplicht, en/of herplantplicht. Ook is er mogelijk sprake van een kapmelding bij gemeente Peel en Maas.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

5.3.2 Beleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Met dit Nationaal Waterplan zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het Rijk streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een water robuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën

5.3.3 Watertoets

Door Kragten is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Herontwikkeling Daelzicht Savelsberg'' (6 september 2023, DIP248). De notitie is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.

Kragten concludeert dat:

  • volgens het beleid van Waterschap Limburg er 100 mm waterberging dient aangelegd te worden per m2 aan toenemend verhard oppervlak. Aan de hand van luchtfoto's en obliekfoto's is het huidige verhard oppervlak in beeld gebracht. Dit houdt in dat er in de huidige situatie circa 20.420 m2 aan verhard oppervlak ligt. Hiervan bestaat circa de helft uit dakoppervlak en de helft uit overig verhard oppervlak.
  • door de ontwikkeling er een totaal verhard oppervlak is van circa 30.000 m2. Hierom dient er volgens het beleid van Waterschap Limburg circa 3.000 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied.
  • gezien de doelgroep een bovengrondse voorziening kan leiden tot verdrinking of het oplopen van botbreuken bij een val. Daarom heeft de opdrachtgever van te voren aangegeven het voornemen te hebben om de waterbergingsopgave te realiseren in ondergrondse voorzieningen. Dit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. Hieronder staan twee voorbeelden uitgewerkt.
    • 1. De eerste optie is om per bebouwingscluster (6 in totaal) infiltratiekratten te plaatsen. Hierdoor dient er per bebouwingscluster circa 500 m3 aan waterberging aangebracht te worden. Infiltratiekratten van het type Dyka Rainbox 3S hebben een afmeting van 1,2 m * 0,6 m * 0,42 m (l * b * h). De infiltratiekratten hebben een bergingsrendement van 96%, wat inhoudt dat 1 m3 aan infiltratiekratten 0,96 m3 aan water kan bergen. De bovenkant van de Dyka Rainbox 3S infiltratiekratten dient minimaal 0,5 m beneden maaiveld aangelegd te worden om de verkeersbelasting te kunnen afdragen. Er is voor gekozen om 1 laag infiltratiekratten aan te leggen, omdat de 2de laag al beïnvloed wordt door het grondwater. Dit houdt in dat er per bebouwingscluster een oppervlak van circa 1.240 m2 benodigd om het water te bergen. In dit oppervlak kan namelijk circa (1.240 * 0,96 * 0,42=) 500 m3 water geborgen worden. In onderstaande afbeelding is een voorstel voor de locatie van dit systeem weergegeven.
      afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0024.png"
    • 2. De tweede optie is om de berging te realiseren in een grote ondergrondse bergingskelder. Dit is een relatief ondiepe voorziening dat onder de openbare verharding aangebracht kan worden. Een systeem dat hiervoor geschikt is, is de Watertable van Trewatin. De bovenkant van de Watertable dient minimaal 0,25 m beneden maaiveld aangelegd te worden om de verkeersbelasting te kunnen dragen. De dikte van de Watertable is minimaal 50 cm, waarmee de bodem zich hierdoor dus bevindt op circa 75 cm beneden maaiveld. Dit is in dit gebied ruim boven het GHG niveau (1,2 – 2,4 meter onder maaiveld), waardoor de dikte van de Watertable ook 75 cm kan zijn (onderkant Watertable 1 m onder maaiveld).
      De dekplaat van een Trewatin Watertable is 14 cm dik, waardoor er bij een 75 cm dikke kelder, 61 cm beschikbaar is voor waterberging. Om de wateropgave in dit systeem te kunnen bergen dient het systeem circa 4.920 m2 te zijn. Hierin kan namelijk circa 3000 m3 water geborgen worden. In onderstaande afbeelding is een voorstel voor de locatie van dit systeem weergegeven. Deze kan echter nog verplaatst worden.
    • 3.
      afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0306-ON01_0025.png"

Het totaal te bergen water 100 mm per m² verharding (conform onderhavig planvoornem 3000 m3), zal in de planregels juridisch worden geborgen.

5.3.4 Afvalwater/ riolering

De locatie is reeds aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem (vrijverval). Daarnaast wordt middels onderhavig planvoornemen niet voorzien in een vermeerdering van het aantal personen. Hiermee voldoet de bestaande aansluiting.

5.3.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Maatschappelijk

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.

6.2.1 Omgevingsdialoog

Inzake het opstellen van het onderliggende Masterplan hebben in 2019 overlegmomenten plaatsgevonden met de omgeving. Voor voorliggende procedure (bestemmingsplanwijziging) is wederom een omgevingsdialoog uitgevoerd. Een verslag (inclusief presentatie) is bijgevoegd als bijlage 14. Uit het omgevingsdialoog volgt dat de omgeving geen grootschalige bezwaren heeft tegen voorliggend plan. Daarnaast ziet de omgeving een kans om het terrein van Daelzicht, zoals vroeger gebruikelijk was, vaker te betrekken bij het dorp. Uit het dialoog kwam derhalve naar voren dat er een verrijking met de dorpskern is uitgesproken.

6.2.2 Inspraakprocedure

Het bestemmingsplan wordt niet ter inzage gelegd ten behoeve van de wettelijke inspraakprocedure.

6.2.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat het college van Burgemeester van Wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties. In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is het plan als vooroverleg voorgelegd aan het waterschap en de Provincie.

6.2.4 Ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen in de periode tussen xx tot en met xx. Er zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan wel/geen zienswijze ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 t/m 9

In dit hoofdstuk zijn de regels voor elke (dubbel)bestemming opgenomen. Elk artikel kent een vaste opzet. Eerst is het toegestane gebruik bepaald in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn er bouwregels en specifieke gebruiksregels opgenomen, met aansluitend daarop de afwijkingsmogelijkheden voor het bouwen of het gebruik. Tenslotte is bepaald voor wat voor werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist en zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het plan in bepaalde gevallen te kunnen wijzigen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 10)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 11 )
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 12 )
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 13 )
Voor bepaalde gronden gelden een of meerdere gebiedsaanduidingen zoals in voorafgaande paragrafen is genoemd.

Algemene afwijkingsregels (artikel 14 )
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Algemene wijzigingsregels (artikel 15 )
In dit artikel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen, waarin het bevoegd gezag de in het plan opgenomen bestemmingen kan wijzigen

Overige regels (artikel 16 )
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de werking van de in dit bestemmingsplan opgenomen regels omtrent wettelijke regelingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 17)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 18)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.