Plan: | Landgoed Uylenborgh |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPUylenborgh-0301 |
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan en de latere omgevingsvergunningverlening voor het project zijn 4 bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit komt naar voren dat er geen vervuiling is aangetroffen. Uitvoering van het plan is wat dat betreft aannemelijk. In de bijlage bij dit plan zijn alle rapportages te raadplegen.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het plan biedt de ruimte om 6 woningen te realiseren. Dit is onder de drempel van 1.500 woningen waardoor dit een NIBM plan is. Naast deze 6 woningen is er nog kantoorruimte die enig verkeer zal aantrekken als ook de educatieve functie van het landgoed trekt enig verkeer. Tot slot zal er enig verkeer zijn door bezoekers van het landgoed op zich als ook ten behoeve van het onderhoud. De aanvullende verkeersaantrekkende werking naast het verkeer van de 6 woningen heeft nimmer het effect als ware het 1.494 woningen (= de drempelwaarde van 1.500 woningen minus de 6 woningen welke beoogd zijn) waardoor dit bestemmingsplan een NIBM-plan is. Verder onderzoek kan achterwege blijven.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Als er nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegevoegd, stelt de Wet geluidshinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen.
Wonen is zo'n geluidsgevoelige functie. Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Voor de wegen direct langs en rond het plangebied geldt een 60 km/u regime. Binnen de onderzoekszone van 200m zijn geen geluidgevoelige objecten (woningen) gepland. Verder onderzoek is derhalve niet nodig.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is in het kader van milieuzonering de invloed van het beoogde plan op omliggende agrarische bedrijven van belang. Gelet op de grote afstanden tot omliggende bedrijven is één milieuaspect nog (mogelijk) maatgevend bij het toetsen of het plan uitvoerbaar is. Dat is het aspect geur. Om de implicaties van geur van omliggende bedrijven goed te kunnen overzien is een geuronderzoek uitgevoerd. Uit dat onderzoek komt naar voren dat de woningen geen onevenredige geurhinder ondervinden van bedrijven in de buurt noch dat omliggende bedrijven in de buurt worden gehinderd in hun bedrijfsvoering. In de bijlage bij dit plan is het onderzoek te raadplegen.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site, met de planlocatie in rood omcirkelt.
Hieruit is op te maken dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf of binnen een toetsingszone van 200 meter vanwege een relevante transportroute voor gevaarlijke stoffen of nabij een relevante buisleiding.
Uitdieping van het aspect externe veiligheid is voor deze ontwikkeling dan ook niet nodig. Anderzijds omvatten de voorgenomen aanpassingen ook geen functies die zelf de externe veiligheid beïnvloeden.