direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Evertsenlaan Breskens
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel wijzigingsplan

Op de percelen Evertsenlaan 21 tot en met 34 in Breskens bevonden zich 14 woningen (het terrein ligt inmiddels braak). De percelen zijn eigendom van woningcorporatie Woongoed Zeeuws Vlaanderen. Woongoed Zeeuws Vlaanderen heeft in 2020 het rapport 'Transformatie wensportefeuille 2020 - 2022' laten opstellen. In dit rapport zijn nieuwbouw mogelijkheden en renovaties opgenomen van (huur)woningen die in eigendom zijn van Woongoed Zeeuws Vlaanderen. De Evertsenlaan is in deze wensportefeuille opgenomen. Woongoed Zeeuws Vlaanderen is voornemens om op de percelen Evertsenlaan 21 - 34 twaalf nieuwe woningen te realiseren.

In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de beoogde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt kan worden. De gemeente is bereid planologische medewerking te verlenen aan het verzoek en hiervoor de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. In dit wijzigingsplan wordt onder andere aandacht besteed aan de voorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'kom Breskens' om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat een wijzigingsplan wordt opgesteld. Dit document betreft dit wijzigingsplan.

1.2 Ligging plangebied en beschrijving huidige situatie

Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Breskens. De ligging van het plangebied is op figuur 1.1. weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied in Breskens (Bron: Rho Basisviewer, bewerking Rho adviseurs)

1.2.1 Evertsenlaan 21 - 34

Op het plangebied waar de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd stonden 14 huurwoningen (zie figuur 1.2). De huurwoningen waren aaneengeschakeld en opgedeeld in twee rijen in twee lagen met een kap. De huurwoningen hadden de beschikking over een eigen voor- en achtertuin (zie figuur 2.2). De Evertsenlaan heeft een vrij smal profiel door de brede grasberm en het parkeren langs de straat. Het projectgebied kadastraal bekend als OBG00-EB-51, OBG00-EB-214, OBG00-EB-215, OBG00-EB-216, OBG00-EB-2799, OBG00-EB-2800 en 2801 en heeft een omvang van circa 2.400 m2. Het plangebied is volledig in eigendom van de initiatiefnemer. Het plangebied wordt begrensd door de Evertsenlaan en ligt braak.

De Evertsenlaan betreft een lange straat met een knik. De straat is tweezijdig bebouwd, aan weerszijde bestaat de bebouwing uit twee lagen en een kap. Parkeren gebeurt aan één kant langs de straat. De straat heeft een smal profiel zonder ruimte voor groen of bomen. De woningen hebben een strakke rooilijn zonder onderbrekingen.

De woningen in de Evertsenlaan stonden voorheen geruime tijd leeg. Vandalisme was al gaande en is in de loop der tijd erger geworden. Vervolgens zijn de woningen in december 2020 gesloopt (figuur 1.4) en is het terrein braakliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Het plangebied in Breskens (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 De voormalige woningen gezien vanaf de Evertsenlaan (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0004.png"

Figuur 1.4 De woningen zijn in december 2020 gesloopt (Bron: Google Maps)

1.3 Beoogde situatie

Woongoed Zeeuws-Vlaanderen wil verspreid over de kernen in Zeeuws-Vlaanderen haar bezit vernieuwen. Hiervoor worden oude woningen gesloopt en daarvoor in de plaats zullen nieuwe woningen worden teruggebouwd. De woningen die worden gesloopt voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd en het is kostentechnisch niet interessant een grootschalige renovatie door te voeren. Daarnaast is er in veel kernen een ander soort vraag naar woningindeling. Woningen van deze tijd zijn veelal levensloopbestendig. Woningen zijn hierdoor voor een breder publiek geschikt. Hierdoor wordt leegstand voorkomen en wordt een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de wijk. Er is bovendien veel behoefte aan energiezuinige en betaalbare woningen. Op basis hiervan is het rapport 'Transformatie wensportefeuille 2020-2022' opgesteld.

Binnen het plangebied worden 12 woningen gerealiseerd (zie figuur 1.5). De verouderde 14 woningen zijn inmiddels gesloopt. De te realiseren woningen zijn tweelaagse woningen met op de begane grond een woonkamer/keuken, slaapkamer, badkamer, berging, toilet, entree met voor- en achtertuin. Op de eerste etage is ruimte voor een tweede slaapkamer, toilet, overloop en techniekruimte. De woningen zijn circa 7 meter breed en hebben een diepte van circa 9,5 meter. De goot- en nokhoogte bedragen circa 3,0 meter en 7,0 meter (zie figuren 1.6 en 1.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0005.png"

Figuur 1.5 Stedenbouwkundig voorstel (Bron: Rho adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0006.png"

Figuur 1.6 Zij- en aanzichten beoogde woningen (Bron: Archikon)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0007.png"

Figuur 1.7 Doorsnedes beoogde woningen (Bron: Archikon)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0008.png"

Figuur 1.8 Helikopterview beoogde woningen (Bron: Archikon)

De beoogde woningen worden in twee bouwblokken gerealiseerd. De nieuwe woningen krijgen een berging in de achtertuin. Voor de woningen wordt een strakke rooilijn aangehouden, zijn geen onnodige onderbrekingen in het bouwblok opgenomen en komen de voortuinen terug net als in voorgaande situatie.

In 2014 heeft de gemeente het bestaande rioolstelsel vernieuwd naar een gescheiden rioolstelsel. Uitgangspunten is dat de nieuwe woningen worden aangesloten op de perceel aansluitleidingen van de oude woningen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de geldende regeling omschreven en wordt de ontwikkeling getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt de wijziging nader getoetst aan van toepassing zijnde beleid en de sectorale omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke haalbaarheid onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsplan en wijzigingsvoorwaarden

 

2.1 Geldende regeling

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het op 23 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Kom Breskens'. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 6' en 'Tuin'.

Gronden met de enkelbestemming 'Wonen' zijn bestemd voor erven bij aangrenzende woningen, garages en bergplaatsen. De gronden met de bestemming 'Wonen - 6' zijn bestemd voor wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, toegangs- en achterpaden en parkeervoorzieningen. De gronden zijn dus bestemd voor 'Wonen - 6', waarbij voor het bouwvlak een maximum goothoogte van 6 meter geldt. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter meer dan de goothoogte, dus 10 meter.

De gronden met de enkelbestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'kom Breskens' is weergegeven in figuur 2.1.

Voor de beoogde ontwikkeling is een overschrijding van de bouw- en bestemmingsgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0009.png"

Figuur 2.1 Vastgesteld bestemmingsplan 'kom Breskens' (Bron: Ruimtelijke plannen)

2.2 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 27 van de regels van het bestemmingsplan 'kom Breskens'. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag ten hoogste mag ten hoogste 10% worden vergroot.

In tabel 2.1 zijn de oppervlaktes van het bestemmingsvlak 'Wonen - 6' in de oude situatie berekend en in tabel 2.2 zijn de oppervlaktes van het bestemmingsvlak 'Wonen - 6' in de nieuwe situatie berekend.

Tabel 2.1 Oppervlaktes oude situatie

Adres   Oppervlaktes bestemmingsvlak 'Wonen -6'  
Evertsenlaan 21 – 33   10 x 49,5 m = 495 m2  
Evertsenlaan 22 – 34   12 x 49,8 m = 597 m2  
Totaal   1.092 m2  

Tabel 2.2 Oppervlaktes nieuwe situatie

Adres   Oppervlaktes bestemmingsvlak 'Wonen -6'  
Evertsenlaan 21 – 33   9,8 x 43,2 m = 423,36 m2  
Evertsenlaan 22 – 34   9,8 x 43,2 m = 423,36 m2  
Totaal   846,72 m2  

Zoals te zien is in de figuren 1.4 en 1.6 zullen beide bestemmingsvlakken enkele meters naar de Evertsenlaan worden verschoven. Op basis van de tabellen 2.1 en 2.1 is er een afname van 245,28 m2. De wijzigingsvoorwaarden luidt ook maximaal 3 meter overschrijding bestemmingsgrens, hier wordt aan voldaan. Hierdoor voldoet het initiatief aan de wijzigingsvoorwaarden die in artikel 27 van de regels van het bestemmingsplan 'kom Breskens' zijn opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de fysieke leefomgeving. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van twaalf woningen wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. De Nationale Omgevingsvisie wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau en heeft geen directe belangen die geborgd moeten worden ten aanzien van het projectgebied en de beoogde ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 woningen. Voorliggende ontwikkeling voorziet 12 woningen op locatie waar recent 14 woningen zijn gesloopt. Hierdoor is een afname van het aantal woningen en is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor kan een toetsing aan de ladder achterwege worden gelaten.

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Inzet van beleid

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan heeft betrekking op de onderwerpen economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogt naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving  

Stedenbeleid

In Zeeland is er sprake van een trek naar de steden en neemt de totale behoefte aan extra woningen in Zeeland de komende tien jaar geleidelijk af naar nul. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing

De ontwikkeling is een aanvulling op de toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving binnen het stedelijk gebied van Breskens. Aangezien er meer woningen gesloopt worden dan dat er worden gebouwd past de ontwikkeling binnen de gemaakte woningmarktafspraken. Daarmee voorziet de ontwikkeling in een behoefte.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsplan Zeeland 2018.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied. Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal heeft vooral betrekking op stedelijke functies.

De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan. De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat die nu zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Het plangebied is niet gelegen binnen een zone waar de Provinciale Omgevingsverordening 2018 aanvullende regels voor heeft opgesteld, of waar provinciale belangen beschermd dienen te worden.

Conclusie

De ontwikkeling is in overeenstemming met het Omgevingsverordening Zeeland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Visiedocument Krachtig Verbonden 2021

Inzet van beleid

In het visiedocument worden herzieningen van verschillende beleidsdocumenten, waaronder de Woonvisie, gegeven. Voor wonen is het volgende van belang.

De gemeente Sluis heeft te maken met veranderende bevolkingssamenstelling en een daling van de bevolking en het aantal huishoudens. Er komen steeds meer ouderen die bovendien steeds ouder worden, aan de andere kant zijn er steeds minder jongeren. Er is een overschot aan goedkope kwalitatief verouderde woningen en juist een tekort aan woningen die specifiek geschikt zijn voor (zorgbehoevende) ouderen.

De gemeente Sluis wil een hoogwaardige woongemeente zijn waar de inwoners een kwalitatief goede woning hebben in een aantrekkelijke en toegankelijke woonomgeving. Dit wil ze bereiken door kwalitatief goede woningen te ontwikkelen en tegelijkertijd aan de onderkant van de woningmarkt de sloopopgave zien te bewerkstelligen. Bij nieuwbouwplannen dient nadrukkelijk onderbouwd te worden dat er in een specifieke behoefte voor een bepaalde doelgroep voorzien wordt. Nieuwbouw moet vraaggericht zijn en niet andersom. Ook moet verpauperd vastgoed worden voorkomen en tegengegaan.

De gemeente Sluis wil een gebied zijn waar ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen terwijl de benodigde zorg bij hen thuis wordt gebracht. Er liggen kansen voor de ontwikkeling van woningen voor zorgbehoevende ouderen en ook op het gebied van kleinschalige kwalitatief hoogwaardige woningbouwontwikkelingen liggen er kansen. In alle kernen blijft beperkt ruimte voor levensloopbestendige woningen, starterswoningen en kleinschalige particuliere nieuwbouw voor eigen inwoners of mensen die van elders bewust naar ons gebied komen om te wonen.

Toetsing

Het gewenste plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en betreft vervanging van bestaande woningen. Het aantal woningen neemt af waardoor deze niet afgaan van de plancapaciteit en past binnen de gemaakte woningmarktafspraken.

Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid van de gemeente Sluis, het beleid staat derhalve de ontwikkeling niet in de weg.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapport nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied met een oppervlakte van 100 hectare of meer, of 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De voorgenomen ontwikkeling aan de Evertsenlaan betreft het slopen van 14 woningen en het realiseren van 12 woningen op dezelfde locatie. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een milieueffectrapportage uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.

4.2 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).

Toetsing

Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat de kern van Breskens gebombardeerd is door de geallieerden (Britse RAF). Het aandachtsgebied is aangeduid in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0010.png"

Figuur 4.1 Aandachtsgebied niet-gesprongen explosieven, rood omcirkeld het projectgebied (Bron: Zeeuws Bodemvenster)

Quickscan conventionele explosieven

In opdracht van de initiatiefnemer is een quickscan conventionele explosieven met projectgebonden risicoanalyse uitgevoerd op basis van de informatie uit het Zeeuws Bodemvenster. De uitgevoerde quickscan conventionele explosieven is toegevoegd in bijlage 1.

Het volgende kan hieruit worden geconcludeerd:

Het onderzoeksgebied is aangemerkt als verdacht van aanwezige CE. Voor aanvang van de werkzaamheden dient een Projectgebonden Risicoanalyse uitgevoerd te worden. Door het uitvoeren een PRA-CE worden de risico's met betrekking tot CE in kaart gebracht, welke kunnen ontstaan bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden, voor werknemers en omgeving.

Projectgebonden risicoanalyse

De uitgevoerde projectgebonden risicoanalyse is toegevoegd in bijlage 2. Het volgende kan hieruit worden geconcludeerd:

  • Voor de werkzaamheden in geroerde grond zoals beschreven onder de paragraaf Risicowaarde (regel a en b) uit bijlage 2 wordt geadviseerd deze op reguliere wijze uit te voeren;
  • Voor de grondwerkzaamheden op een diepte van +/- 0,60 min. mv. en dieper zoals beschreven onder de paragraaf Risicowaarde (regel a en b) uit bijlage 2. Ontgraven van ongeroerde grond t.b.v. bouwputten en/of inbrengen van funderingspalen wordt geadviseerd nadat de geroerde bovengrond is verwijderd, over de ongeroerde grond oppervlakte detectie naar CE uit te laten voeren. De detectie dient uitgevoerd te worden volgens de analoge detectie methode. Vervolgens dienen de gemeten objecten benaderd te worden en waar mogelijk verwijderen en CE veilig te stellen.

Gezien het resultaat verkregen uit de risicoanalyse (bijlage 1), blijkt dat er een risico aanwezig is, dat men bij de voorgenomen grondwerkzaamheden in ongeroerde grond met conventionele explosieven (CE) in aanraking komt. Voor graafwerk in ongeroerde grond wordt zodoende geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren naar Conventionele Explosieven d.m.v. opsporingswerkzaamheden. Dit onderzoek zal plaatsvinden tot op een diepte van maximaal 5,00 m1 min. maaiveld ongeroerde grond.

AVG Explosieven Opsporing Nederland heeft opsporingswerkzaamheden uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Het proces-verbaal is in bijlage 3 opgenomen.

Het plangebied is na afgraven van de bovenlaag van ca. 0,50 m -mv onderzocht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten tot 5,00 mv (3,80 m -

NAP). Het gebied is afgezocht om de in de toekomst geplande werkzaamheden veilig uit te

voeren. De aangetroffen verstoringen zijn geïdentificeerd en verwijderd. Door middel van de gebruikte onderzoeksmethode zijn verder geen verdachte objecten waargenomen in het onderzochte gebied. Het onderzochte gebied wordt vrijgegeven van ontplofbare oorlogsresten, zodat eventuele vervolgwerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.

4.3 Waterparagraaf

Toetsingskader

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.

Toetsing en conclusie

Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000/Natuurbeschermingswet

Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000-gebied. De afstand tot Natura 2000-gebieden bedragen circa 200 meter. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe' (zie figuur 4.2). Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) inwerking getreden. Op basis van deze wet geldt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor eventuele stikstofdepositie die optreedt in de aanlegfase van bouwwerkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0011.png"

Figuur 4.2 Ligging van de planlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Provincie Zeeland)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van het NNZ liggen op ongeveer 450 meter. Dit is het gebied 'dijken binnendijk nieuw'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van het gebied. De bouw en het gebruik van de woningen hebben vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0012.png"

Figuur 4.3 Ligging projectgebied (rode cirkel) ten opzicht van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Soortenbescherming

Voor de ontwikkeling is door Adviesbureau Wieland een quickscan mitigerende en compenserende maatregelen uitgevoerd. Deze quickscan is uitgevoerd op de woningen aan de Crijnssenlaan, Banckertlaan, Evertsenlaan en Vijverlaan in Breskens. Het rapport is opgenomen in bijlage 5.

Op basis van het rapport zijn de volgende mitigerende maatregelen opgesteld en uitgevoerd:

  • Verwijderen beplanting in tuinen voor aanvang van het broedseizoen (voor 1 maart);
  • Afdichten van potentiële broedplaatsen (bv schoorstenen) om te voorkomen dat vogel (ook andere dan de huismus hier gaan broeden);
  • Verwijderen of afdichten kantdakpannen;
  • Verwijderen loodslabben en dakgoten 1 week voordat de sloop begint;
  • Verwijderen zonneschermen en rolluiken;
  • Aanbrengen van tochtgaten op hoeken van huizen op aanwijzing ecologisch deskundige (1 week voor sloop).

De volgende compenserende maatregelen zijn opgesteld en uitgevoerd:

Huismuis

Conform de soortenstandaard Huismus 2014 zijn voor elke vernietigende verblijfplaats minimaal twee nieuwe verblijfplaatsen gerealiseerd. In totaal zijn er door de sloopwerkzaamheden 4 nesten van de huismus verdwenen. Daarvoor in de plaats zijn 8 voorzieningen voor huismus getroffen in het onderzochte gebied.

  • Per voortplantingsplaats zijn er, tenminste 3 maanden voor het broedseizoen (start 15 maart), per te verstoren voortplantingsplaats twee nieuwe verblijfplaatsen gecreëerd in de vorm van houtsbetonnen huismusnestkasten binnen 200 meter van het plangebied, buiten de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden. Deze kasten zijn minimaal 5 meter hoog opgehangen, niet in de volle zon en zo veel mogelijk vrij van verstoring. De kasten zijn opgehangen aan gebouwen. Doordat er 4 verblijfplaatsen zijn aangetroffen zijn in totaal 8 kasten opgehangen. Voorzieningen kunnen ook getroffen worden in nieuwbouw (indien er overlap is);
  • Werkzaamheden ter plaatse van en nabij de voortplantingsplaats van huismus mogen enkel plaatsvinden in de periode 31 augustus tot 1 maart;
  • Uiterlijk 15 maart is de verblijfplaats ontoegankelijk gemaakt voor huismus door het afsluiten van de verblijfplaatsen met vogelschroten door alle dakranden en het kappen van alle groen binnen het plangebied;
  • In de nieuwe situatie zijn per te verstoren verblijfplaats 2 permanente verblijfplaatsen (in totaal 8) gerealiseerd, dit door het plaatsen van inbouwkasten of vogelvides;
  • Het definitieve ontwerp (van een nestruimte) is in afstemming met de deskundige ecoloog opgeleverd;
  • In en grenzend aan het plangebied wordt functioneel leefgebied gecreëerd. Deze maatregel is gericht op voldoende dekking en voedsel voor de huismus. De (nieuwe) bewoners worden door deskundige ecologen voorgelicht over de leefwijze en de eisen aan het leefgebied van de huismus. Er worden naar keuze van heggensoorten of beuk op de perceelsgrenzen aangeplant. Bewoners wordt aangeraden om zo min mogelijk bestrating aan te leggen. Aan de gevels wordt in overleg met de bewoners vuurdoorn aangeplant, dat kan doorgroeien tot een hoogte van 3 meter. Het definitieve beplantingsplan dient in afstemming met de deskundige ecoloog te worden opgeleverd. De locaties van de vuurdoornbeplanting dient in functionele samenhang met de nieuwe nestruimten te zijn. Het beheer van dit voor huismus functioneel groen dient in samenspraak met de ecologische deskundige te zijn vastgelegd in een onderhoudsplan. Deze maatregelen zijn voor behoud van de functionaliteit en staat van instandhouding.

Vleermuizen

In alle fases van de sloopwerkzaamheden zijn 2 paringsplaatsen vernietigd.

  • Conform de Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis is elke aangetaste of vernietigde voortplantingsplaats of vaste rust- of verblijfplaats die uiteindelijk niet behouden kan blijven, vervangen door vier verblijfplaatsen, die voor de gewone dwergvleermuis dezelfde functie kunnen vervullen als de oorspronkelijke plaats.
  • Er zijn in de omgeving 8 vleermuiskasten geplaatst. In de nieuwbouw zijn ook 8 vleermuiskasten geïntegreerd. Zo zullen er gedurende het gehele project voldoende dagverblijven aanwezig zijn om de gunstige staat van instandhouding te behouden. Er worden geen belangrijke jachtgebieden of vliegroutes vernietigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0013.png"

Figuur 4.4 Een van de geïntegreerde vleermuiskasten (Bron: Woongoed Zeeuws Vlaanderen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0014.png"

Figuur 4.5 Een van de geïntegreerde vleermuiskasten (Bron: Woongoed Zeeuws Vlaanderen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0015.png"

Figuur 4.6 Een van de geïntegreerde vleermuiskasten (Bron: Woongoed Zeeuws Vlaanderen)

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing is op verleend op 29 maart 2018. Hierin is vastgelegd dat ontheffing wordt verleend van de Wet natuurbescherming om nesten, rustplaatsen en eieren van de huismus opzettelijk te vemielen of te beschadigen of weg te nemen, om gewone dwergvleermuizen opzettelijk te verstoren en om voortpiantingspiaatsen of rustplaatsen van gewone dwergvieermuis te beschadigen of te vemielen. Deze ontheffing is geldig tot 1 januari 2022 en geldt alleen voor de sloop van woningen. De maatregelen zijn inmiddels getroffen en de woningen zijn gesloopt.

In het kader van de bouw van de woningen is geen ontheffing nodig, omdat er geen soorten worden verstoord. Wel dienen maatregelen genomen te worden om te voorkomen dat de rugstreeppad zich tijdens de bouwfase op de onderzoekslocatie vestigt. De vestiging van rugstreeppad en andere beschermde soorten wordt voorkomen doordat de grond regelmatig geploegd wordt.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Westerschelde & Saeftinghe' op circa 200 meter. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (figuur 4.3). Op circa 450 meter van de ontwikkeling zijn natuurgebieden aanwezig die behoren tot het Natuurnetwerk Zeeland. Verder ligt het gebied niet binnen een waterwin-, grondwaterbeschermings- of milieubeschermingsgebied. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

Soortenbescherming

Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan heeft Woongoed Zeeuws Vlaanderen ontheffing aangevraagd en verkregen om de woningen te kunnen slopen en zal voor elke verblijfplaats compenserende voorzieningen aanbrengen zodat het effect ruimschoots de maatregelen dekt. In de tuin bij het complex Hooge Platen aan de Westlandstraat is een groene tuin aangeplant voor de huismus. In de nieuwbouw aan de Sportlaan en Karel Doormanlaan zijn nestkasten voor vleermuizen en huismussen opgenomen. Het terrein ligt momenteel braak. De vestiging van de rugstreeppad en andere beschermde soorten wordt voorkomen doordat de grond regelmatig geploegd wordt. Zodoende wordt er rekening gehouden met de algemene zorgplicht voor amfibieën en algemene grondgebonden zoogdieren. De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing en conclusie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.7 is te zien dat in en nabij het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0016.png"

Figuur 4.7 Cultuurhistorische waardenkaart (Bron: Provincie Zeeland)

4.5.2 Archeologie

Toetsingskader

Wet- en regelgeving

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing en conclusie

De gemeenteraad van Sluis heeft op 28 september 2017 het archeologiebeleid bijgesteld. Deze bijstelling is beleidsmatig vastgesteld in het document 'Archeologiebeleid & Onderzoeksagenda Sluis 2017 Eerste herziening'. Op 31 januari 2019 is het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie, gemeente Sluis' als juridische vertaling van het archeologiebeleid vastgesteld.

Voor Breskens geldt dat de relatief jonge ouderdom van deze kern door de gemeente niet archeologisch relevant geacht wordt. Resten van bewoning zijn op oude kaarten vanaf 1811 goed gedocumenteerd, waardoor nieuwe archeologische vondsten een beperkte toegevoegde waarde hebben ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van deze kern.

Op basis van het beleid van de gemeente Sluis is aanvullend onderzoek naar archeologische resten in het plangebied niet noodzakelijk. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Indien er tijdens de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, geldt er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0017.png"

Figuur 4.8 Archeologische beleidskaart gemeente Sluis, met in de rode cirkel het plangebied aangegeven (Bron: gemeente Sluis)

4.6 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Beleidskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In het kader van de realisatie is een omgevingsvergunning bouwen noodzakelijk. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

In opdracht van Woongoed Zeeuws Vlaanderen is op 19 januari 2021 het verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 6. Het volgende is geconcludeerd:

Verkennend bodemonderzoek naar chemische parameters

In de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn de gehalten arseen en molybdeen arseen en molybdeen verhoogd ten opzichte van de streefwaarde. Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypotheses:

  • Bovengrond: onverdacht voor bodemverontreiniging. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen.
  • Ondergrond: onverdacht voor bodemverontreiniging. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen.
  • Grondwater: onverdacht voor bodemverontreiniging. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden verworpen.

Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader onderzoek naar chemische parameters. Qua PFAS voldoet de grond aan de bodemkwaliteitsklasse 'landbouw/natuur'.

Verkennend bodemonderzoek naar asbest

In de grond is geen asbest aangetroffen.

Voor het onderzoek naar asbest is uitgegaan van de hypotheses:

  • Bovengrond: verdacht voor verontreiniging met asbest. Deze hypothese dient op grond van de onderzoeksresultaten te worden verworpen.
  • Ondergrond: onverdacht voor verontreiniging met asbest. Er is geen gericht veld- of analystisch onderzoek naar asbest in deze laag uitgevoerd. Deze hypothese kan worden gehandhaafd.

Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader onderzoek asbest.

Conclusie

De bodem is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.

4.7.1 Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt omgeven door de Evertsenlaan. Deze weg is een erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/uur. De erftoegangsweg staat in directe verbinding met de Langeweg en de Prins Bernhardlaan. De Langeweg leidt richting het westen van Breskens naar de rijksweg N676. De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.

Langzaam verkeer

Fietsers maken gebruik van de erftoegangswegen. Rond het plangebied zijn geen gescheiden fietspaden aanwezig. Voor voetgangers zijn aan beide zijden van de erftoegangswegen voetpaden aanwezig. Voetgangers kunnen ook gebruik maken van de Vijverlaan om de Evertsenlaan te bereiken.

Openbaar vervoer

Aan de Langeweg, ten zuiden van het plangebied, is de dichtstbijzijnde bushalte van gelegen. Hier halteren de bussen 42 en 515. Deze lijnen gaan richting Brugge en Biervliet. Deze halte ligt op enkele minuten loopafstand van het plangebied.

4.7.2 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Huidige- en toekomstige situatie

In het plangebied waren 14 huurwoningen aanwezig. Deze huurwoningen zijn gesloopt. Er worden 12 voor teruggebouwd. Het aantal woningen neemt af. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de verkeersgeneratie ook afneemt.

Verkeersveiligheid

De capaciteit van de wegen rondom het projectgebied worden niet overschreden omdat de verkeersgeneratie afneemt en dit niet zal leiden tot knelpunten op het omliggende wegennet. Als gevolg van de ontwikkeling blijft de verkeersveiligheid gewaarborgd.

4.7.3 Parkeren

Huidige- en toekomstige situatie

De auto's worden geparkeerd aan de aangrenzende erftoegangsweg Evertsenlaan. Het aantal geparkeerde auto's neemt in de beoogde situatie af. Er wordt zodoende in overwegende mate aan de parkeerbehoefte voldaan.

4.7.4 Conclusie

De verkeersontsluiting is voor alle modaliteiten goed. Daarnaast blijft de verkeersafwikkeling zal iets afnemen. De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeernormen van de gemeente Sluis te voldoen.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Rondom het plangebied bevinden zich woningen. Omdat de te realiseren woningen op dezelfde locatie komen als voorgaande woningen, was de beoogde functie al reeds aanwezig. Hiermee worden geen nieuwe milieugevoelige functies opgericht. De komst van de woningen zal geen gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Aan de zuidoostzijde van de beoogde ontwikkeling aan de Karel Doormanlaan, Boulevard en Westlandstraat is een maatschappelijk cluster aanwezig. In dit maatschappelijk cluster is het Woonzorgcentrum Hooge Platen, een apotheek, huisarts, kapsalon, geldautomaat en fitness aanwezig.

ren. Voor de maatschappelijke functies geldt op basis van de VNG-uitgave een loopafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. De beoogde woningen zullen op circa 120 meter afstand van deze functies worden gebouwd. Hierdoor zal de overlast voor het maatschappelijk cluster minimaal zijn.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook vormen de woningen geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de functies in de omgeving.

4.9 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen.

Toetsing

De ontwikkeling maakt gevoelige functies, woningen, mogelijk die gelegen zijn binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. De Evertsenlaan is een 30 km/u weg dus trekt geen verkeer met een doorgaande functie aan. De geluidbelasting van het verkeer op de Evertsenlaan is daarmee laag. Gezien het feit dat er al veertien woningen op de locatie aanwezig waren is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.

Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht.

De beoogde ontwikkeling van twaalf woningen behoort niet tot een vaste categorie waarvan vooraf bekend is dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.wpevertsenlaan2134-ON01_0018.png"

Figuur 4.9 Er zijn geen extra voertuigbewegingen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61 bij Schoondijke. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt en gezien de ligging van het plangebied is, ter plaatse van het plangebied, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat in het projectgebied of de directe omgeving hiervan geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het projectgebied liggen. In de nabijheid van de locatie zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheid. Ook zijn er geen (spoor)wegen in de nabijheid van het plangebied van invloed op de externe veiligheid. Tenslotte zijn er geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het projectgebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet in de invloedssfeer ligt van externe veiligheidsbronnen.

4.12 Duurzaamheid

Toetsingskader

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.

Toetsing en conclusie

Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woningen worden bijna energieneutraal en zonder gasaansluiting gebouwd.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing en conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op juridische regeling

5.1 Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'kom Breskens' (hierna: basisplan) zoals dat op 23 juni 2011 door de gemeenteraad van Sluis is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 27 van dat basisplan. Op grond van de planregels en verbeelding blijkt dat de bestemmingsgrenzen worden overschreden.

5.2 Regels

Omdat er sprake is van een wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een complete set planregels niet noodzakelijk en volstaat een verwijzing naar de regels van het basisplan. De regels van de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en 'Wonen - 6' uit het basisplan zijn daarmee in de basis van toepassing. Daarnaast is de parkeerregeling zoals opgenomen in de Parapluherziening Parkeren gemeente Sluis overgenomen in dit wijzigingsplan.

5.3 Anti-dubbeltelregeling

Verder dienen volgens paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht opgenomen.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerp van het wijzigingsplan is met ingang van 14 april 2022 voor een periode van zes weken, dus tot en met 25 mei 2022, ter inzage gelegd. Een ieder had de mogelijkheid om gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zienswijzen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.