direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Urk, herontwikkeling locatie de Vuurbaak
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De aanleiding voor het onderhavige bestemmingsplan betreft de vaststelling van het huisvestingsprogramma "Ut Wuut Waai Weg". Hierin is de locatie waar eerder GBS De Vuurbaak was gevestigd aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie. GBS De Vuurbaak is inmiddels verplaatst naar de locatie Almerelaan 16 - 18. Door de sloop van het sterk gedateerde schoolgebouw ontstond er ruimte voor een herinvulling van deze locatie met woningen aansluitend aan de overige hier reeds aanwezige woningen.

Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de omwonenden van dit gebied is besloten om, door middel van burgerparticipatie, dezen zo veel mogelijk bij de planvorming te betrekken.

Hiertoe is een vertegenwoordiging vanuit de aan het gebied grenzende buurt samengesteld die, samen met een vertegenwoordiging van het dagelijks bestuur van de gemeente en enige ambtenaren, deel heeft genomen aan enige werksessies.

Uitkomsten werksessies

De werksessies hebben geresulteerd in de volgende uitkomsten:

  • 1. Alleen bebouwing langs de Noord;
  • 2. Openheid ter hoogte van de Holkenkamp;
  • 3. Oplossen van het bestaande parkeer- en verkeersprobleem;
  • 4. Oplossen overlast van de aanwezige bomen;
  • 5. Behouden van speelgelegenheid in de omgeving;
  • 6. Het zo snel mogelijk slopen van de aanwezige bebouwing;
  • 7. Bebouwing langs de Noord dient plaats te vinden in de vorm van maximaal 25 appartementen;
  • 8. Door de keuze voor appartementen dient er een groot middenterrein te ontstaan;
  • 9. Er dient een nieuwe ontsluitingsweg te worden gerealiseerd langs de Holkenkamp;
  • 10. Er dient een draaikom te worden gerealiseerd ter hoogte van Holkenkamp 69 - 71;
  • 11. Er mag geen rechtstreekse verbinding voor gemotoriseerd verkeer worden gerealiseerd richting de Noord;
  • 12. Er dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd voor zowel de toekomstige bewoners van de appartementen alsook voor de bewoners van de aan dit gebied grenzende woningen;
  • 13. Er is een aantal uitgangspunten voor de zichtlijnen vastgesteld.

Op 21 mei 2014 is gestart met de gedeeltelijke sloop van de voormalig basisschool De Vuurbaak.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Noord. Aan de west– en zuidzijde ligt de Holkenkamp. Zie ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0001.jpg"

Uitsnede plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan “Hooilanden”, vastgesteld d.d. 27 oktober 2011. De gronden zijn hierin bestemd voor “Maatschappelijk”. Deze bestemming staat een gebruik voor bewoning niet toe.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

In deze toelichting komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan de orde:

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemmingen goed inzicht geven in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden.

2.1 Beschrijving plangebied

Recentelijk is het schoolgebouw c.a., waarin voorheen GBS De Vuurbaak was gevestigd, gesloopt. Het betreft thans een braakliggend terrein. De eerder hierop aanwezige bebouwing is inmiddels gedeeltelijk gesloopt om vandalisme te voorkomen. Het voorliggend terrein wordt aan de oost-, zuid- en westzijde begrensd door deels vrijstaande en aaneengebouwde woningen. Aan de noordzijde van het plangebied grenst De Noord. Ten noorden van De Noord bevindt zich een plantsoen.

2.2 Beschrijving ontwikkeling

Het voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de bouw van een wooncomplex ten behoeve van maximaal 25 appartementen aan de noordwestzijde van het plangebied. De appartementen zijn bestemd voor koop in het midden en/of voor het dure huursegment.

De hoogte van het appartementencomplex dient maximaal 10 respectievelijk 13 meter te bedragen. Het complex moet worden voorzien van een kap. De situering van het complex is zodanig gekozen dat, ten opzichte van de eerdere situatie waarin er nog sprake was van de aanwezigheid van de school, het uitzicht vanuit de aangrenzende woningen niet dan wel zo weinig mogelijk verslechtert.

Ten zuiden van het appartementencomplex is, gescheiden door een voetgangersgebied, een groengebied geprojecteerd. De inrichting van dit gebied zal in een later stadium worden bepaald / uitgewerkt. Het groengebied biedt de mogelijkheid voor de realisering van bijvoorbeeld een speelvoorzieningen ten behoeve van de kinderen die wonen in de aan het plangebied grenzende woningen.

Aan de randen van het plangebied zullen in totaal 61 parkeerplaatsen worden aangelegd. Deze parkeerplaatsen dienen deels ter vervanging van parkeervoorzieningen die verloren gaan bij de herinrichting van het voorliggend gebied (zijnde 16) en voor het overige voor de te realiseren appartementen en ter vergroting van de parkeercapaciteit voor de reeds aanwezige woningen. Zie ook hierna in hoofdstuk 4 onder 4.9.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het voorgenomen bestemmingsplan heeft betrekking op een specifieke ontwikkeling met een vrij beperkte omvang. Om voornoemde reden wordt in deze paragraaf uitsluitend ingegaan op die beleidsstukken van de verschillende overheden die relevant zijn voor het onderhavige plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Een van de centrale uitgangspunten van de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid kunnen, bij Algemene Maatregel van Bestuur, regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainport-functies en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.

Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op ontwikkelingen binnen de EHS. De nationale beleidsuitgangspunten zijn op provinciaal niveau uitgewerkt. Het bestemmingsplan sluit aan op deze uitgangspunten. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit de SVIR.

Als één van de nationale belangen uit de SVIR geldt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13). Met het traject van burgerparticipatie, voorafgaand aan dit planproces, is hieraan voldaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen die, via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Belangen waarvoor regels zijn opgenomen zijn onder andere grote rivieren, defensie, waterkeringen ecologische hoofdstructuur en erfgoederen.

Geen van de hiervoor genoemde belangen is van toepassing op het voorliggend plangebied. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten uit het Barro.

3.1.3 Ladder Duurzame Verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking dient ter ondersteuning van provincies en gemeenten in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De “ladder” heeft tot doel een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze beoogt daarbij een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder van duurzame ontwikkeling voor bijvoorbeeld detailhandel vraagt van gemeenten bij nieuwe winkelontwikkelingen eerst naar herstructurering binnen of aan de rand van bestaande winkelgebieden te kijken, voordat een nieuwe perifere locatie wordt overwogen. Op deze wijze wordt een duurzame winkelstructuur met een beperkt aantal sterke winkellocaties nagestreefd, wordt winkelleegstand tegengegaan en wordt zuinig omgegaan met de schaarse ruimte.

In het kader hiervan, dient de gemeente nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte binnen binnenstedelijk gebied en (3) de gevolgen voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Trede 1: Ruimtevraag

Trede 1 bepaalt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad) met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit.

Uit de Structuurvisie Urk 2035+ blijkt dat Urk in de toekomst plaats zal blijven bieden aan haar groeiende bevolking, waarvoor tot 2035 naar verwachting circa 3000 nieuwe woningen nodig zijn. Het gaat hier om woningbouw voor de autonome groei van de inwoners van Urk. Dit betreft woningen in alle categorieën, dus zowel vrijstaand, aaneengebouwd alsook appartementen voor zowel de koop- als de huursector.

Hiermee is in voldoende mate aangetoond dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet.

Nu dit bevestigend is beantwoord is de tweede trede aan de orde, te weten: kan de vraag binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen?

Trede 2: Beschikbare ruimte in binnenstedelijk gebied

Trede 2 dient in te gaan op de vraag of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het stedelijk gebied. Dit kan door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Het betreft hier een gebied waar eerder een school was gevestigd te midden van een woongebied, welk gebied zich zowel qua milieu alsook vanuit een oogpunt van volkshuisvesting leent voor een invulling met woningen.

Er zijn geen gebruikrestricties, die een ander gebruik van de ruimte of een intensivering van het ruimtegebruik in de weg staan. Met de, op basis van het voorliggende bestemmingsplan, opgenomen mogelijkheid voor woningbouw kan worden voorzien in de opvang van de behoefte aan woningen binnen het bestaand stedelijk gebied.

Met laatstgenoemde conclusie is de motivering van stap 2 van deze ladder klaar en is beantwoording van trede 3, te weten de nadere motivering van het bouwen buiten het bestaand stedelijk gebied, niet meer aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

Op 2 november 2006 is het Omgevingsplan Flevoland 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan bevat het integrale omgevingsbeleid van de provincie voor de periode van 2006 tot 2015, met een doorkijk naar 2030.

Het Omgevingsplan valt onder het overgangsrecht van de Wro. Dit wil zeggen dat het Omgevingsplan sinds 1 juli 2008 automatisch de status van structuurvisie heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0002.png"

Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030 uit het Omgevingsplan Flevoland 2006

Ecologische hoofdstructuur

Conform de kaart uit het Omgevingsplan blijkt dat het voorliggende gebied buiten het tot de EHS aangewezen gebied valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0003.png"

Uitsnede ecologische hoofdstructuurkaart, Omgevingsplan

3.2.2 Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK)

De bebouwde kom van Urk ligt in het zogenaamde Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK). Met betrekking tot de als zodanig aangewezen gebieden geldt dat het beleid, via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied, is gericht op het behoud en de versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Urk 2035+

Op 25 september 2014 heeft de raad de Structuurvisie Urk 2035+ vastgesteld. Het vertrekpunt van deze visie is dat Urkers willen wonen op Urk zowel nu als in de toekomst. Dit betekent dat er voldoende ruimte binnen de eigen gemeentegrens moet zijn en blijven om te wonen, te werken en te recreëren. Tot 2035 zal, uitgaande van het gemiddeld scenario, Urk doorgroeien naar ca. 25.600 inwoners. De groei van de Urker bevolking vraagt naar ruimte, ruimte om in te kunnen spelen op de woonwensen van woonconsumenten. Het streven is om te komen tot een betere afstemming tussen behoefte, vraag en aanbod.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0004.jpg"

Gemeente Urk, Structuurbeeld 2035+

Voor wat betreft het wonen geldt dat de uitbreiding hiervan voornamelijk oostwaarts is gericht, de polder in. Dit in combinatie met een sprong over de Urkervaart en bescheiden ontwikkelingen in de dorpsrand ten noorden van de Staartweg. Deze groei biedt kansen om woonbuurten toe te voegen met kenmerken die momenteel niet op Urk aanwezig zijn. Daarbij wordt aangesloten op nieuwe en bestaande kwaliteiten, zoals water en bos. Aan de rand van het Urkerbos wordt een buurt met ruime kavels voorgesteld.

De gemeente heeft niet alleen aandacht voor nieuwbouwontwikkeling op het gebied van wonen maar ook oog voor bestaande woon- en leefomgevingen.

In de Structuurvisie Urk 2035+ is met betrekking tot de locatie Vuurbaak aangegeven dat deze zal worden herbestemd van een maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming. Uitgangspunt bij de herontwikkeling van deze locatie is, naast woningbouw, het oplossen van een aantal bestaande knelpunten. Hiertoe worden de bereikbaarheid van de bestaande woningen voor het bestemmingsverkeer gerekend alsmede het probleem van het onvoldoende aantal parkeermogelijkheden.

Voor wat betreft de woningbouwontwikkeling zal op deze locatie worden ingezet op de realisatie van een bescheiden appartementencomplex. Hiermee ontstaat er ruimte voor de aanleg van een centrale speel- en groenvoorziening, een ontsluitingsweg en voldoende parkeergelegenheid.

Het beoogde plan past derhalve binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke Structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota en Beeldkwaliteitsplan Urk 2004

De raad heeft op 24 juni 2004 de Welstandsnota Urk 2004 en het Beeldkwaliteitsplan Urk 2004 vastgesteld. De aanleiding hiertoe vormde onder meer de wens voor een status beschermd dorpsgezicht voor het Oude Dorp en het actualiseren van het uit 1992 stammende beeldkwaliteitsplan. Het plan geeft in woord en beeld voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten. Het is een op locatie en situatie afgestemd referentiekader voor de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving.

De grondslag voor de ontwikkeling van de Welstandsnota is een inventarisatie, analyse en evaluatie van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande bebouwde omgeving. Een Welstandsnota vormt een aanvulling op de bestaande gemeentelijke instrumenten als het bestemmingsplan, dat op het gebruik en ruimtebeslag is gericht. Het belangrijkste doel van de Welstandsnota is de ruimtelijke kwaliteit. In het beeldkwaliteitsplan wordt bijvoorbeeld het materiaal- en kleurgebruik beschreven en worden aanbevelingen gegeven voor het voeren van ruimtelijk beleid in de kom van Urk. In het oude gedeelte van Urk worden hogere eisen gesteld aan de leef- en omgevingskwaliteit. De criteria uit de Welstandsnota vormen de basis voor het aanwijzingsvoorstel voor het beschermd dorpsgezicht.

De gebieden buiten het Oude Dorp zijn welstandsvrij, met uitzondering van de invullocaties. Aangezien het hier een invullocatie betreft, gelden hiervoor de bepalingen uit de Welstandsnota. Voor het voorliggend plangebied zullen, middels een beeldkwaliteitsplan, hiervoor de uitgangspunten worden vast gelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0005.png"

Uitsnede Welstandsgebieden

Conclusie

De Welstandsnota en het beeldkwaliteitsplan dienen als referentiekader als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zich voor doen. Daarom is voor deze locatie een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Zie hiervoor  Bijlage Beeldkwaliteitsplan De Vuurbaak.

3.3.3 Volkshuisvestingsnota

Het huidige volkshuisvestingsbeleid is opgenomen in de Woonvisie 2008+. Hierin is vastgelegd dat, naast koopwoningen, er een tekort is aan huurwoningen. Uitgangspunt in deze visie is dat er jaarlijks gemiddeld ongeveer 110–130 woningen gerealiseerd dienen te worden om in voldoende mate te kunnen voorzien in de eigen woningbehoefte. Voor de periode 2008-2015 dienen op basis hiervan ca. 1500 woningen te worden gerealiseerd. Uitgangspunt voor wat betreft de gewenste samenstelling hiervan is dat 10 tot 15 % hiervan als koopappartement wordt uitgevoerd. In de Structuurvisie Urk 2035+ is de locatie Vuurbaak opgenomen als toekomstige nieuwbouwlocatie.

Voor de periode na 2015 is een nieuwe Woonvisie in voorbereiding. Ook hierin is de locatie Vuurbaak, zijnde een invullocatie, als toekomstig woongebied opgenomen.

3.3.4 Visie Parkeren Urk 2014

In de 'Visie Parkeren Urk 2014' stelt de gemeenteraad van Urk kaders voor het parkeren op Urk. Op basis van deze kaders heeft het college van B&W in de 'Notitie Parkeernormen 2014, 1e herziening' aangegeven op welke wijze de parkeerbehoefte in voorkomende gevallen kan worden bepaald door middel van een heldere normering.

Uitgangspunt is dat op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Indien niet op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien, kan onder bepaalde voorwaarden op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien. De kaders voor deze alternatieve oplossingen worden in de notitie geschetst. Één van de afwijkingen is het realiseren van parkeerplaatsen in het openbare gebied wanneer dit stedenbouwkundig / eshtetisch anders niet aanvaardbaar is. Dat is bij het onderhavig plan het geval, parkeren op eigen terrein zou afbreuk doen aan het (openbare) karakter van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Urk.

Hieruit blijkt dat voor het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft een lage verwachtingswaarde geldt. Dit houdt in dat er eerst archeologisch onderzoek plaats hoeft te vinden bij een oppervlakte groter dan 1,5 ha en dieper dan 0,50 meter. De oppervlakte van het voorliggend plangebied bedraagt ca. 3600 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0006.jpg"

fragment Archeologische Beleidskaart van de gemeente Urk

Overigens dient opgemerkt te worden dat het hier een locatie betreft waar de grond, ten behoeve van de bouw van de eerder hier aanwezige en thans grotendeels geamoveerde school, al diep is geroerd.

Conclusie:

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.1.2 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Het plangebied valt buiten de contouren van het historische eiland Urk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0007.jpg"

fragment beschermd dorpsgezicht Urk

Conclusie:

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In het kader van het voorgenomen plan is 15 oktober 2014, door Antea Group een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat in de grond geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor minerale olie en PAK zijn aangetroffen. In het grondwater zijn evenmin concentraties van barium en cadmium boven de streefwaarde gemeten.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Conclusie:

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3 Externe veiligheid

Externe Veiligheid heeft betrekking op de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis gaat tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buizen. Het is daarom niet nodig om nader onderzoek naar externe veiligheid uit te voeren.

Conclusie:

De ontwikkeling van dit plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid.

4.4 Flora en fauna

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.4.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke projecten kunnen niet zonder meer gerealiseerd worden in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Als er sprake is van externe werking dan kan het noodzakelijk zijn dat bij de provincie, zijnde het bevoegd gezag, een vergunning volgens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd moet worden.

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Het bestemmingsplan maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied of Beschermd natuurmonument. Beide typen beschermde natuurgebieden vormen dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Natura 2000

In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000 - gebied het IJsselmeer. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van dit Natura 2000 gebied. Omdat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor wijziging / herbouw van een reeds bestaande bouwkundige invulling (te midden van stedelijk gebied), welke geen wezenlijke verandering impliceert van de bestaande situatie, zijn de effecten op het Natura - 2000 gebied niet nader onderzocht.

Vanwege het feit dat het voorliggend bestemmingsplan geen wezenlijke wijzigingen mogelijk maakt van hetgeen ter plaatse reeds was gerealiseerd, zal dit niet leiden tot een nieuwe verstoring van het Natura 2000 gebied (i.c. IJsselmeer) en dit evenmin zal leiden tot een aantasting van beschermde planten en dieren. De op basis van dit bestemmingsplan mogelijke bestemmingen zijn daarmee zonder meer inpasbaar vanuit een oogpunt van ecologie.

Ecologische hoofdstructuur

Conform de kaart uit het Omgevingsplan blijkt dat het voorliggend gebied valt buiten het tot EHS aangewezen gebied.

4.4.2 Soortenbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is en aantal planten en dieren aangewezen tot beschermde soorten. Deze beschermde soorten mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien er sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel ruimtelijke inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Voor (zwaar) beschermde soorten dient een ontheffing volgens artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij de minister EL&I (Dienst Regelingen).

Conclusie:

Ten behoeve van het plan is d.d. 29 september 2014 door Antea Group een Quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hieruit blijkt dat zich binnen dit gebied geen, op basis van de Flora- en faunawet, te beschermen planten en dieren bevinden.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Gezien de aard en ligging van het gebied, ten opzichte van het naast hieraan grenzende industrieterrein en het ontbreken van een spoorweg in de directe omgeving is er niet sprake van een zonering industrieterrein of spoorweg. In deze paragraaf wordt om die reden enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot het wegverkeer.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Voor het gebied waarop dit plan betrekking heeft geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/ u. Het gebied ligt evenmin binnen een geluidszone.

Conclusie:

Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde,
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect.
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is benoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (d.d. 01-08-2009).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto-vloeroppervlakte bij 1 ontsluitende weg, dan wel 200.000 m2 bruto-vloeroppervlakte bij 2 ontsluitende wegen.

De ontwikkelingen die mogelijk zijn op basis van voorliggend plan blijven beneden de criteria zoals deze zijn weergegeven onder a t/m c.

Conclusie: 

Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren tengevolge van de uitvoering van het voorliggend bestemmingsplan.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient nagegaan te worden welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een milieugevoelige bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Onderzocht moet dus worden wat - vooral in verband met de nabije aanwezigheid van bedrijvigheid- de uitstralingseffecten hiervan zijn op milieugevoelige functies en of dan in de nabijheid van deze bedrijven nog sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richt afstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richt afstanden). Opgemerkt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent staten van bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het milieugevoelige functies mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

Milieucategorie - grootste richtafstand:

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden, indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

De afstand van het plangebied tot de naastgelegen bedrijven bedraagt 700 meter. Gelet op deze afstand tussen het voorliggend plangebied en de dichtstbij gelegen (categorie) bedrijven, is het de verwachting dat de op de basis van dit plan te realiseren woningen geen onevenredige hinder zullen ondervinden van bestaande dan wel op basis van vigerende bestemmingsplannen mogelijk te realiseren bedrijven.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de reeds aanwezige en op basis van vigerende bestemmingsplannen mogelijke bedrijvigheid geen belemmering zal vormen voor de op basis van dit plan te realiseren woningen.

4.8 Waterparagraaf

Proces
Het plangebied, de uitbreiding en de daaraan verbonden gevolgen voor het watersysteem, zijn van relatief beperkte omvang. De digitale watertoets is uitgevoerd om de procesgang te bepalen.

Niettegenstaande het feit dat er niet sprake is van een toename van het verhard oppervlak (in stedelijk gebied) is contact opgenomen met de waterbeheerder, het Waterschap Zuiderzeeland (ZZL).

Conclusie:

Voor wat betreft de procedure is de conclusie dat de normale procedure van toepassing is.

4.9 Verkeer en parkeren

Huidige situatie

In de huidige situatie bevinden zich binnen het plangebied waarop het voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft 16 parkeerplaatsen. Deze 16 parkeerplaatsen waren bestemd voor de hier gevestigde school. Met opheffing van de school is deze behoefte vervallen en zijn de parkeerplaatsen ingenomen door de bewoners van de aan het plangebied grenzende woningen. Het aantal nu beschikbare parkeerplaatsen is onvoldoende om in de huidige, directe behoefte te voorzien. Ook ontbreekt een adequate ontsluiting van de woningen liggende rondom het plangebied.

Nieuwe situatie

Ten zuiden van het appartementencomplex is, gescheiden door een ontsluitingsweg, een groengebied geprojecteerd.

Aan de randen van het plangebied zullen in totaal 61 parkeerplaatsen worden aangelegd. 45 parkeerplaatsen dienen voor de maximaal 25 hier te realiseren appartementen en de overige 16 parkeerplaatsen dienen voor de aan het plangebied grenzende woningen (Holkenkamp). Bij laatstgenoemde appartementen wordt uitgegaan van 1,8 parkeerplaats per appartement. Dit betreft het gemiddelde van de in 'Notitie Parkeernormen Urk 2014, 1e herziening' voor appartementen in het hogere huursegment (1,6 parkeerplaats per appartement) en de koop (2 parkeerplaatsen per appartement) opgenomen parkeernormering.

Met de nieuwe inrichting ontstaat ook een adequate ontsluiting voor de woningen gelegen aan Holkenkamp.

Conclusie: 

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in voldoende mate in de parkeerbehoefte van het op basis van dit plan mogelijk aantal te realiseren woningen.

4.10 Duurzaam bouwen

De gemeente Urk heeft de ambitie om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het klimaat en duurzaamheid. Om bij nieuwbouw in te spelen op het klimaat en duurzaamheid dient op uitvoeringsniveau aandacht besteed te worden aan onder andere materiaalgebruik.

4.11 Vormvrije m.e.r. - beoordeling

Op basis van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient getoetst te worden, of een plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In de bijlage bij het Besluit m.e.r zijn lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn opgenomen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.(lijst D). In de lijsten zijn indicatieve drempelwaarden opgenomen.

De bouw van woningen wordt beschouwd als een stedelijk project als bedoeld in categorie C.11.1 van onderdeel C van de bijlage of onderdeel D 11.1 van onderdeel D ingeval van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op i.c. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer.

Aangezien deze drempelwaarde niet wordt overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r. beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese milieurichtlijn.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 25 appartementen/ woningen mogelijk en dient ter vervanging van een eerder hier gevestigde school. De verwachting is dat deze 25 woningen niet zullen leiden tot een grote verkeerstoename en er hierdoor evenmin sprake zal zijn van een toename van de milieubelasting als gevolg van toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Het voorgaande blijkt ook uit de resultaten van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten.

Voor wat betreft de ligging van de grond waarop het voorliggend plan betrekking heeft geldt dat deze ligt in een stedelijke omgeving te weten omringd door woningen en wegen en bevindt zich niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat van het voorliggend plan geen belangrijke nadelige milieugevoelige activiteiten worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.

Het bestemmingsplan vormt bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen een belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. Het feit dat voorliggend bestemmingsplan maatwerk betreft en bovendien ontwikkelingsgericht is, heeft er toe geleid dat met het oog op de voorgenomen ontwikkeling enige flexibiliteit is opgenomen. Met het opnemen van de flexibiliteitsbepalingen wordt voorkomen dat, bij de daadwerkelijk uitwerking van het plan, kleine wijzigingen niet direct tot een conflict met het bestemmingsplan hoeven te leiden. Ondanks de flexibiliteit in het bestemmingsplan biedt het bestemmingsplan ook voldoende zekerheid aan de omgeving over de toekomstige invulling van het gebied.

De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke ruimtelijke elementen die een nadere regeling behoeven.

Regels

De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

De Inleidende regels van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen Artikel 1, waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In Artikel 2 Wijze van meten wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;

Uit de begripsomschrijving wordt één begrip gelicht, namelijk bouwperceel. Het bouwperceel wordt als volgt omschreven:

'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'.

Hiermee wordt het deel van het eigendomsperceel bedoeld, welke in het bouwvlak valt. De onderstaande figuur illustreert het begrip bouwperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2010Ho001-0201_0008.png"

In de Bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);

In de Algemene regels staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;

Overgangs- en slotregels van de regels hebben betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Groen

De in het zuidwesten van het plangebied gelegen gronden zijn bestemd voor Groen. Deze bestemming biedt de mogelijkheid voor de aanleg van groenvoorzieningen in de vorm van een (klein) plantsoen met daarin opgenomen de mogelijkheid voor de plaatsing van enige speelwerktuigen ten behoeve van de kinderen van de bewoners van de aan het gebied grenzende woningen.

De inrichting van het gebied zal later nader worden bepaald.

5.2.2 Verkeer

De voor Groen respectievelijk Wonen bestemde gronden zijn omringd met gronden bestemd voor Verkeer. Binnen deze bestemming vallen ook delen van de bestaande wegen De Holkenkamp en De Noord. De bestemming Verkeer biedt de mogelijkheid voor een auto ontsluiting voor de woningen die liggen ten noordoosten van het plangebied. De bestemming Verkeer biedt tevens de mogelijkheid voor de aanleg van maximaal 61 parkeerplaatsen alsmede in beperkte mate voor groen.

5.2.3 Wonen

De bestemming Wonen betreft de gronden waarbinnen de mogelijkheid is opgenomen voor de bouw van een appartementencomplex (gestapelde woningen). Op basis van de regels dient het complex maximaal 25 appartementen te bevatten. Er dient gebouwd te worden binnen het bouwvlak. De goot- en nokhoogte van de te realiseren appartementen dient, afhankelijk van het betreffende deel van het bouwvlak, 4,50 dan wel 10,50 meter respectievelijk 10,00 meter dan wel 13,00 meter te bedragen. De bovenste appartementen dienen te worden voorzien van een kap. Binnen deze bestemming valt ook de (voetgangers)ontsluiting ten behoeve van de bewoners van de appartementen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12.1 Wro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeente Urk is eigenaar van de gronden waarop het voorliggende plan betrekking heeft. De gemeente draagt zorg voor de planologische titel van het plan. De gemeente draagt zorg voor de bekostiging van de oplossing van de bestaande verkeer- en parkeerproblematiek. De overige bekostiging van het plan wordt door de ontwikkeling van het plangebied opgebracht. Tot slot zal een overeenkomst worden afgesloten waarin afspraken worden opgenomen over het vergoeden van eventuele planschadevergoedingen (plan-schadeovereenkomst). Hiermee wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht. Aangezien de kosten hiermee anderszins verzekerd zijn hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 2 december 2014 toegezonden aan de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland met het verzoek om binnen vier weken (uiterlijk 29 december) na toezending een reactie te geven.

Van Waterschap Zuiderzeeland is op 22 december 2014 een reactie ontvangen. Van de provincie is geen reactie ontvangen.

De reactie en de gemeentelijke beantwoording hiervan zijn opgenomen in de Reactienota overleg "Urk, herontwikkeling De Vuurbaak" (zie bijlage 4).