direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein fase 1 t/m 4
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op 1 februari 2018 is het 10 jaar geleden, dat het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerrein onherroepelijk is geworden. De Wro schrijft voor dat een bestemmingsplan binnen 10 jaar na de onherroepelijksheidsdatum moet worden geactualiseerd. Een actualisering is tevens nodig omdat de afgelopen 10 jaar er wijzigingen hebben plaatsgevonden in wetgeving en beleid. Het bestemmingsplan wordt daarop afgestemd, zodat het plan een actueel juridisch-planologisch kader biedt voor het bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is met toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen (SVBP) 2012 ingericht. Dit betekent, dat bepaalde benamingen en aanduidingen van bestemmingen op andere wijze worden weergegeven dan in het vigerende bestemmingsplan. Inhoudelijk leidt dit niet tot wijzigingen. Het proces en de globale kaders om te komen tot een geactualiseerd bestemmingsplan zijn vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juni 2017. Het op te stellen bestemmingsplan betreft een actualisatie met een overwegend conserverend karakter.

1.2 Verbrede reikwijdte en bestemmingsplan plus

Het plangebied is gelegen op gronden die in aanmerking komen voor het opstellen van een bestemmingsplan Verbrede Reikwijdte en een bestemmingsplan plus.

Verbrede reikwijdte

Met een bestemmingsplan Verbrede Reikwijdte kunnen gemeenten sinds 2014 vooruit lopen (anticiperen) op de komst van het omgevingsplan uit de Omgevingswet. Dat doen zij als experimenten onder de werking van de Crisis- en herstelwet (Chw). Een dergelijk bestemmingsplan wordt een bestemmingsplan Verbrede Reikwijdte genoemd. In het kader van de 14e tranche van het Besluit uitvoering van de Chw, is het gehele grondgebied van Urk aangewezen als gebied waarvoor met artikel 7c van de Chw mag worden afgeweken van de aangegeven onderdelen van onder meer de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh) en de Wet milieubeheer (Wm). Van deze mogelijkheden is in onderhavig plan geen gebruik gemaakt, omdat de aard van het plan (actualisering, conserverend) daar geen aanleiding voor geeft.

Bestemmingsplan plus

Het bedrijventerrein Zwolschehoek en het plangebied Schokkerhoek zijn tevens als ontwikkelingsgebied aangewezen waarvoor een bestemmingsplan-plus kan worden gemaakt. De ontwikkelingsgebieden van de Chw bieden de mogelijkheid om in aangewezen gebieden flexibeler om te gaan met de beschikbare milieuruimte. Dit heeft als doel om bijvoorbeeld ruimte te creëren voor nieuwe bedrijven of voor nieuwe functies zoals wonen. De mogelijkheden van een bestemmingsplan-plus zijn vooral noodzakelijk voor de afstemming tussen Schokkerhoek en het oostelijk deel van het bedrijventerrein om de milieuruimte van de bedrijven terug te brengen op basis van de werkelijk noodzakelijke milieuruimte. Hierdoor wordt het mogelijk om een gunstigere zonering te hanteren tussen bijvoorbeeld woningbouw en bedrijventerrein. Er wordt een bestemmingsplan-plus opgesteld voor de gronden die vallen binnen fase 5 van het bedrijventerrein. Dit plan wordt zelfstandig in procedure gebracht.

Voor de rest van het bedrijventerrein, fase 1 tot en met 4 zijn de mogelijkheden die een bestemmingsplan-plus biedt niet relevant. De milieuruimte van de bedrijven is voor het plangebied met een milieuzonering vastgelegd, waardoor de omgeving voldoende is beschermd en er hoeft geen milieuruimte te worden gecreëerd voor nieuwe bedrijven of voor nieuwe functies zoals wonen. Voor fase 1 tot en met 4 is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.3 Uitgangspunten

De gemeenteraad heeft op 29 juni 2017 de "Nota van Uitgangspunten actualisatie bestemmingsplan bedrijventerrein urk fase 1 tm 4" vastgesteld. De daarin opgenomen utgangspunten worden hieronder beschreven.

1.3.1 Algemeen

Voor de actualisatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • weer een actueel juridisch planologisch kader conform de Wet ruimtelijke ordening;
  • het plan is conserverend van aard ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen;
  • de nog niet ingevulde ontwikkelingsmogelijkheden blijven behouden, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in vergelijking met het huidige bestemmingsplan (op enkele hierna te noemen onderdelen na).
  • het plan wordt in lijn gebracht met het actuele rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
  • de bestaande vergunde situatie inclusief evt. ontheffingen wordt vastgelegd.

Inventarisatie en handhaving

In 2015 is er een inventarisatie uitgevoerd van het huidig gebruik. Op meerdere percelen is sprake van strijdig gebruik met het vigerende bestemmingsplan. Voorbeelden zijn detailhandel waar dat niet is toegestaan, wonen zonder (bedrijfs)woonbestemming, vestiging van sportscholen of bedrijven die door uitbreiding in een hogere milieucategorie vallen. In de Nota van Uitgangspunten, is het volgende aangegeven:

Ad. a. Wonen

Reguliere bewoning van bedrijfswoningen is niet wenselijk en kan leiden tot beperking de bedrijfsvoering van het bij die bedrijfswoning behorende bedrijf. Uitgangspunt is dat geen nieuwe bedrijfswoningmogelijkheden direct worden toegestaan en dat bestaande bedrijfswoningen als zodanig worden bestemd.

Ad. b. Detailhandel

Op aanwezige detailhandel groter dan 10% van de bedrijfsbestemming of groter dan 100 m² zal moeten worden gehandhaafd. In het vigerende bestemmingsplan wordt gesproken over 'detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen'. Dit is in de praktijk moeilijk te controleren en te handhaven. Deze regeling is daarom in onderhavig plan vervangen door 'ondergeschikte bedrijfsgerelateerde detailhandel'.

Met betrekking tot PDV blijft gelden, dat clustering van bedrijven helpt om de verkeersstromen te bundelen, maar ook om de onderlinge bedrijven elkaar te laten versterken. Er wordt niet langer uitsluitend over volumineuze goederen (PDV) gesproken, maar ook over detailhandel die door de unieke aard van de goederen een groot oppervlakte nodig heeft. Deze vestigingen vallen onder de definitie 'grootschalige detailhandel'

Ad c: Sportscholen

Sportscholen passen niet in de bestemming Bedrijventerrein. Een sportschool op een bedrijventerrein kan (mits ruimtelijke effecten goed zijn ingebed) een positief effect hebben op de sociale veiligheid en reuring in het gebied, verdere vermenging en concurrentie met overige locaties binnen de gemeente is echter niet gewenst. De sportscholen die met toestemming van de gemeente op het bedrijventerrein zijn gerealiseerd zijn positief bestemd.

Ad d. Kantoren

Kantoren zijn in het vigerende bestemmingsplan als zodanig bestemd, er is geen reden om dit te wijzigen.

Ad e: Culturele en horeca-activiteiten

Culturele en horeca-activiteiten zijn en blijven niet toegestaan en krijgen in het bestemmingsplan geen positieve bestemming.

Ad f: Dienstverlening;

Dienstverlening is niet specifiek uitgesloten in de Staat van bedrijfsactiviteiten (SBI code 74 in activiteitenlijst A) en is toegestaan conform het vigerende bestemmingsplan. In de begripsbepalingen zal 'dienstverlening' op passende wijze worden gedefinieerd. In de bestemming Bedrijventerrein - 1 is bij recht geen dienstverlening toegestaan. Binnen de bestemmingen Bedrijventerrein - 2 en Bedrijventerrein - 3 is geregeld, dat geen zelfstandige kantoren zijn toegestaan. Dienstverlenende bedrijven zijn op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wel toegestaan. Hiervoor is in artikel 1 'Begrippen' een definitie opgenomen.

Ad g. Bedrijfsdoeleinden

Met betrekking tot de bestemming Bedrijfsdoeleinden en dan met name de categorisering van de VNG-milieuafstanden geldt dat de verleende afwijkingen worden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is geregeld via Bijlage 2 Bedrijven in afwijkende categorie, die bij de regels hoort.

1.3.2 Bestaande thema's

Bedrijven en kantoren

Beleidskader

Het gemeentelijk beleidskader op dit onderwerp is in de afgelopen 10 jaar behoorlijk veranderd. Belangrijke wijzigingen zijn de nieuwe Structuurvisie, nota economisch beleid 2012-2020 en de te ontwikkelen Visie Werklocaties. De gemeente zet nog meer dan in 2007 in op versterken van de totale visserijketen en het stimuleren van de sectoren maritiem, zakelijke dienstverlening, zorg en toerisme.

Bedrijfsverzamelgebouwen

Er zijn veel 'kleine units' in bedrijfsverzamelgebouwen gerealiseerd, meer is niet wenselijk. Als er toch een bedrijfsverzamelgebouw zou moeten komen kan dat op basis van het vigerend bestemmingsplan alleen middels een binnenplanse afwijking, dat blijft zo. Een voorwaarde is echter een minimale vloeroppervlakte van 200 m2. Hieraan zal worden toegevoegd, dat dit op één bouwlaag moet zijn en maximaal uit 4 aaneengesloten bedrijven mag bestaan. De kadastrale splitsing binnen een bedrijfsgebouw moet zoveel mogelijk privaatrechtelijk worden voorkomen. Met betrekking tot aan- en uitbouwen aan de achterzijde moet worden geformuleerd, dat er niet 2 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden aangehouden (in verband met de nieuwe perceelsgrenzen na kavelsplitsing zijn de percelen veelal te smal geworden voor een effectieve zelfstandige bebouwing op deze wijze).

Bestemming B1/B2

Het huidige plan kent geen wijzigingsregel met betrekking tot de bestemmingen B1(voedsel/nat) en B2 (geen voedsel). Omdat het areaal onverkochte grond afneemt is enige flexibiliteit in de bestemming gewenst.

Via een wijzigingsbevoegdheid is geregeld dat de bestemming B1 (in onderhavig plan bestemming 'Bedrijventerrein - 1') in B2 (in onderhavig plan 'Bedrijventerrein - 2' of andersom kan worden gewijzigd.

Detailhandel

Er is in 2016 een Detailhandelsvisie vastgesteld. Daarnaast is er een Beleidsnotitie internetwinkels vastgesteld. Het bestemmingsplan zal hiermee in lijn worden gebracht. Ook is er een Visie Werklocaties in voorbereiding. Vaststelling wordt later in 2017 verwacht. In de Detailhandelsvisie worden twee plaatsen op Urk aangewezen als detailhandelsgebied en dat is niet het bedrijventerrein. De volgende zaken spelen echter wel op het bedrijventerrein:

  • Bestemming detailhandel: Wordt nu beperkt toegestaan, maar is op meer plekken aanwezig. Meer detailhandel is niet wenselijk en waar mogelijk zal gekeken worden of een uitsterfconstructie mogelijk is.
  • Internetbedrijven: Er is een Beleidsnotitie internetwinkels vastgesteld met daarin beleidsregels hoe om moet worden gegaan met internetbedrijven. Deze regels moeten ook in het nieuwe bestemminsplan worden opgenomen.
  • Grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) en perifere detailhandelsvestigingen (PDV). Met PDV worden vestigingen bedoeld die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben (volumineuze goederen). Met GDV worden vestigingen bedoeld die tenminste een bruto vloeroppervlakte nodig hebben van 1.000 m², en voornamelijk bedoeld zijn om vanwege de schaal van inkoop en verkoop (o.a. vrachtvervoer) eigen parkeergelegenheid te hebben en niet in een centrumgebied passen.

Wonen

Dit onderwerp was in 2007 een belangrijk discussiepunt met belanghebbenden. Beleid van de gemeente blijft om het wonen op het bedrijventerrein niet uit te breiden en solitaire bewoning te bestrijden. Hierbij geldt het volgende:

  • Uitsterfbeleid: Enkele bedrijfswoningen lijken gebruikt te worden als burgerwoning, feitelijk strijdig gebruik. Dit gebruik is dus niet toegestaan en kan niet rekenen op een positieve woonbestemming in een nieuw bestemmingsplan. Een bestemming Wonen zou betekenen, dat bedrijven in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt doordat andere regels gelden met betrekking tot overlast en dat bewoners ter plekke (gezondheids- en evt. (veiligheids-) risico's lopen.

Verkeer

  • Bestemming Verkeer: De bestemmingsplantoelichting van het vigerende bestemmingsplan geeft per abuis aan dat een aparte bestemming Verkeer onwenselijk is. In planregels en verbeelding is dit immers wel opgenomen. Dit is met name van belang om het parkeren langs wegen te kunnen reguleren. In de legenda van de planverbeelding is overigens ook de bestemming Verkeer en Verblijf niet opgenomen. Dit wordt in het nieuwe bestemmingsplan hersteld met een bestemming Verkeer, waaraan ook in de toelichting aandacht wordt besteed.
  • Parkeerbeleid: Het plan in lijn brengen met het gemeentelijk parkeerbeleid.

Overige infra

Zonevoorschriften hoofdleidingen: In het plangebied ligt een aardgastransportleiding en een hoofdrioolpersleiding. De regels met betrekking tot minimale (bebouwings)afstanden zijn gewijzigd. Het nieuwe bestemmingsplan is hierop aangepast.

Natuur

Op dit gebied spelen geen grote wijzigingen en er zullen ook geen extra wijzigingen mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan Bedrijventerrein fase 1 t/m 4. Wel is van belang dat de natuurwetgeving sinds 1 januari 2017 is geregeld in de Wet natuurbescherming. In paragraaf 4.4 wordt dat nader beschreven.

Milieu

Op het gebied van milieuregels gaat het vooral om het bestemmingsplan weer te toetsen aan nieuwe wetgeving (wijziging Wet milieubeheer en diverse AMvB's) op dit gebied en om het actualiseren van de diverse onderzoeken.

MER

Een MER is niet noodzakelijk, omdat niet op grootschalige wijze functies en vierkante meters worden toegevoegd, waarmee drempelwaarden worden overschreden.

Geluid

Geluid wordt niet apart onderzocht, omdat geen extra geluidgevoelige bestemmingen worden toegevoegd of nieuwe wegen mogelijk worden gemaakt. Geluid vanwege industrielawaai wordt meegenomen in het kader van de milieuzonering.

Externe veiligheid

  • Beleidskader: De landelijke wetgeving omtrent veiligheid is geactualiseerd. Het gaat dan met name om de 'regeling externe veiligheid inrichtingen' en de zonering rond hoofdleidingen. Het bestemmingsplan zal hierop worden getoetst.
  • Onderzoeken: De risico-onderzoeken dienen geactualiseerd te worden.
  • LPG: Locatie van veiligheidscontouren bij Lpg-stations moet opnieuw worden bekeken.
  • Vuurwerk: Er hebben zich 3 verkooppunten van vuurwerk gevestigd. Het gaat om de adressen: Scheurrak 5, Westwal 11 en Foksdiep 61. Onderzocht wordt of het instellen van een aparte route voor het transport hiervan noodzakelijk is (zie paragraaf 4.5).
1.3.3 Nieuwe thema's

Windmolens

De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten besloten om geen windmolens toe te staan op het bedrijventerrein. Zonne-energie is een goed alternatief om duurzame energie op te wekken.

Internetwinkels

Op 29 juli 2016 is het beleid omtrent internetwinkels in werking getreden. In dit beleid is vastgesteld dat op het bedrijventerrein alleen internetwinkels mogelijk mogen worden gemaakt die een opslag en betaalfunctie hebben en dus geen afhaal- en uitstalmogelijkheid. Zodra sprake is van de mogelijkheid van ophalen en uitstallen kan worden gesproken van reguliere detailhandel en dit is dus niet de bedoeling. Een mogelijkheid bestaat dat de dan ontstane detailhandel een dermate grootschalig karakter krijgt dat er weer sprake is van een grootschalige detailhandelsvestiging, dan zal moeten worden beoordeeld of plaatsing op basis van een GDV-afwijking mogelijk is.

Flexibilisering

Om het bestemmingsplan toekomstbestendiger te maken is het wenselijk om extra flexibiliteit in te bouwen om te kunnen inspelen op zaken die nu nog niet geheel te voorspellen zijn. Uiteraard moeten daarbij wel enkele kaders en voorwaarden worden meegegeven waarbinnen die flexibiliteit plaats kan vinden. Bij bestemmingsplannen is het mogelijk om door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden mogelijkheden te bieden voor alternatieven op de huidige wijze van bestemmen zonder dat het bestemmingsplan hoeft te worden herzien.

Afwijkingsregels begeleiden een korte omgevingsvergunningsprocedure (vanwege de minder ingrijpende wijzigingen) en wijzigingsregels leiden vanwege de ingrijpender wijzigende bestemming tot een wijzigingsplan die een nieuw kader vormt voor een omgevingsvergunning (en heeft een langere looptijd vanwege de verplichte ter visie legging van 6 weken van het ontwerp-besluit). Beide bevoegdheden zijn college-bevoegdheden. Na het vaststellen van het bestemmingsplan met de ingebouwde kaders, heeft het college van burgemeester en wethouders dus de vrijheid om de flexibiliteitsbepalingen toe te passen. Wijzigingen mogen niet ten koste gaan van het karakter van een bedrijventerrein en de bedrijvigheid verstoren.

1.4 Ligging plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op fase 1 tot en met 4 van het bedrijventerrein in Urk. Dit omvat een deel van het bedrijventerrein Zwolschehoek en een deel van het bedrijventerrrein Kamperhoek.

De begrenzing komt grotendeels overeen met die van het vigerende bestemmingsplan. Aan de oostzijde is de begrenzing aangepast, omdat er een bestemmingsplan-plus wordt opgesteld voor de gronden die vallen binnen fase 5 van het bedrijventerrein. Dat plan wordt zelfstandig in procedure gebracht zoals aangegeven in paragraaf 1.2.

Het bedrijventerrein is gelegen ten zuiden van de kern Urk. De grenzen van het bestemmingsplan worden gevormd door de Zuidermeertocht (oostzijde), Urkerweg (noordzijde), Stortemelk (westzijde, de teen van de dijk en de gemeentegrens (zuidzijde). In navolgende afbeelding zijn de globale grenzen van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0001.png"

Begrenzing plangebied

1.5 Geldende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • 1. Bestemmingsplan Bedrijventerrein, vastgesteld op 31 mei 2007;
  • 2. Parapluherziening Parkeernormen Urk, vastgesteld op 19 maart 2015;
  • 3. Facetbestemmingsplan Supermarkten, vastgesteld op 15 december 2016;

Na inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan komen de vigerende regelingen voor dit plangebied te vervallen en wordt een actueel planologisch-juridisch kader geboden voor het bedrijventerrein. In dit bestemmingsplan zijn de eerder door de gemeente afgegeven vrijstellingen, ontheffingen en afwijkingen opgenomen. Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard.

1.6 Opzet bestemmingsplan en toelichting

In deze toelichting komen achtereenvolgens de volgende aspecten aan de orde:

  • In hoofdstuk 2 'Planbeschrijving' wordt de bestaande en toekomstige invulling van het plangebied beschreven;
  • In hoofdstuk 3 'Beleidskader' volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het plan;
  • In hoofdstuk 4 'Planologische en milieutechnische randvoorwaarden' worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 5 'Juridische aspecten' wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 6 'Uitvoerbaarheid' komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

De omgeving van Urk was al vroeg een interessante plaats voor rondtrekkende mensen. De verschillende terreintypen boden mogelijkheden voor jacht, visserij, verzamelen, akkerbouw en veeteelt. Op diverse plaatsen zijn sporen van bewoning uit de Vroege en Midden Steentijd gevonden, onder andere op de hoger gelegen dekzandruggen rondom Urk. Ook de zone langs het Vechtdal in het zuidoosten van de gemeente was een aantrekkelijke vestigingsplaats.

Met het stijgen van de zeespiegel werd de hoogteligging in toenemende mate een bepalende factor bij de keuze van een vestigingsplaats. Een groot deel van het gebied bleef echter nog droog genoeg en geschikt voor bewoning.

Vanaf de Romeinse tijd werd het gebied steeds natter en er ontstonden verschillende eilanden, zoals Urk en Schokland. De bewoners vestigden zich in nederzettingen rond de pleistocene opduiking van het voormalige eiland Urk. Door het stijgende water werden de eilandbewoners gedwongen over te stappen van akkerbouw naar veeteelt en vervolgens naar de visserij (17e eeuw).

De strijd tegen het water uit zich in het voorkomen van dijkrestanten uit de 12e tot 14e eeuw. Deze liggen ten oosten van Urk. In de loop van de 16e eeuw was sprake van bewoning op de plaats van de huidige oude kern Urk.

Het gegeven, dat het voormalige visserseiland Urk, thans gelegen op een knikpunt in de westelijke IJsselmeerdijk, deel is gaan uitmaken van de Noordoostpolder is mede bepalend geweest voor het latere structuurbeeld van de kern. Dit geldt vanaf de eerste dorpsuitbreiding, die vanwege de ligging van de vissershaven ten noorden van het eiland werd gesitueerd. Voor de eilandbewoners was destijds de woonfunctie als bindende factor van essentiële betekenis voor de gewenste integratie tussen het bestaande dorp en de nieuwe uitbreiding.

Ook moest ruimte worden gecreëerd voor uitbreiding van voorzieningen, waarvoor op het compact bebouwde eiland geen plaats meer was. Hierin is voorzien door telkens verspreid in de toegevoegde woonwijken buurt- en/of wijkcentra te situeren, nauwkeurig afgestemd op de zich dan ontwikkelende behoeften.

Wat de groene ruimte betreft, werd aanvankelijk aangesloten op het karakteristieke stenige karakter van Urk. Drie gebieden vormen daarop een uitzondering, namelijk het Urkerbos en de staatsreservaten Toppad en Staartweg. De woongebieden hebben zich vervolgens, in aansluiting op de eerste dorpsuitleg, vanaf het voormalige eiland geheel ten noorden van de Urkervaart in oostelijke richting ontwikkeld. Met het toenemen van de afstand tot het voormalige eiland en de veranderingen in de woonwensen heeft de groenstructuur in de nieuwste woonwijken steeds meer aandacht gekregen. Desondanks hebben de woonbuurten nog steeds een compact karakter waarin de sociale samenhang van de bevolking tot uitdrukking komt.

De oostelijke ontwikkelingsrichting geldt eveneens voor het industrieterrein, met dien verstande dat het zich, na het aan de haven grenzende industrieterrein Lemsterhoek, in een aaneengesloten zone ten zuiden van de Urkervaart en ten noorden van de Domineesweg heeft ontwikkeld.

2.1.2 Ruimtelijk

Omgeving

Bedrijventerrein Zwolsehoek is het laatst aangelegde bedrijventerrein aan de zuidzijde van de Urkervaart en is nog in ontwikkeling. Het bedrijventerrein wordt aan de westkant begrensd door bedrijventerrein Kamperhoek. De noordelijke en oostelijke grens wordt gevormd door water, namelijk de Urkervaart in het noorden en de Zuidermeertocht in het oosten. Ten zuiden vormt de Domineesweg de begrenzing van het bedrijventerrein. Zoals aangegeven in paragraaf 1.2 wordt voor fase 5 van Zwolschehoek een separaat bestemmingsplan-plus opgesteld.

Voor het gebied ten oosten van het plangebied, aan de andere kant van de Zuidermeertocht, is door de gemeenteraad op 29 juni 2017 het bestemmingsplan Schokkerhoek vastgesteld. In het plangebied Schokkerhoek wordt ruimte geboden voor de realisatie van 1.438 woningen en circa 11 hectare voor centrumvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, lichte bedrijfs- en woonwerkfuncties en kleinschalige indoor-leisure in een gemengde zone.

Bedrijven en kantoren

Vanaf midden jaren 70 is het bedrijventerrein aan de Domineesweg ontwikkeld. Vooral visverwerkende bedrijven vestigden zich op het bedrijventerrein. Tussen de visverwerkende bedrijven vestigden zich ook niet visverwerkende bedrijven. Door ontwikkelingen in de werkgelegenheid in de visserij en visverwerkende sector is de vraag naar 'natte' gronden en naar 'droge' gronden aan verandering onderhevig.

Het bedrijventerrein beslaat circa 160 hectare. Ruim 90% van het bedrijventerrein is inmiddels verkocht. Met name in het oostelijke gedeelte van het bedrijventerrein zijn nog enkele bedrijfskavels onbebouwd. Deze liggen buiten het plangebied. De gronden in het plangebied (fase 1 tot en met 4) zijn op enkele percelen na volledig uitgegeven.

Op het bedrijventerrein hebben zich ruim 340 bedrijven gevestigd. Dit is exclusief ruim 160 kleinere bedrijfsunits die in bedrijfsverzamelgebouwen zijn opgenomen. Wonen

Op het bedrijventerrein komen 26 bedrijfswoningen voor. Aan de oostrand van fase 3 is een zone waar kleine, niet visverwerkende bedrijven met bedrijfswoningen gevestigd zijn. Destijds lag deze zone aan de rand van het bedrijventerrein. Hiermee kon voorzien worden in een behoefte. De overige woningen zijn reguliere woningen die al van oudsher langs de Domineesweg staan.

(Bedrijfs)woningen kunnen net als reguliere woningen een beperkende werking hebben op de bedrijfsactiviteiten van derden. De gemeente voert daarom een terughoudend beleid ten aanzien van het vestigen van bedrijfswoningen.

Ontsluiting

Het bedrijventerrein is goed ontsloten voor het autoverkeer. Middels de Domineesweg kan de Rijksweg A6 binnen enkele minuten bereikt worden. Voor de afwikkeling van het verkeer binnen de kern Urk is de Urkerweg, ten noorden van het plangebied, van belang.

De Urkerweg en de Domineesweg worden onderling verbonden door de Meep. In de tweede fase is een extra aansluiting op de Domineesweg gerealiseerd: de Westwal. Met de uitvoering van fase 4 werd de druk op de Westwal hoog. Daarom is geheel aan de oostkant van het plangebied, nabij de Zuidermeertocht, een extra ontsluiting op de Domineesweg gerealiseerd.

Voor het fiets- en voetgangersverkeer geldt dezelfde ontsluitingsroute als voor het autoverkeer. Wel is er ten oosten van Griend 3 een langzaamverkeersbrug aangelegd over de Urkervaart naar de Urkerweg. Deze brug levert een positieve bijdrage voor de ontsluiting van het fiets- en voetgangersverkeer. Het bedrijventerrein wordt met het openbaar vervoer middels lijn 149 ontsloten. Tevens zijn, middels de fietsbrug tegenover de Ransuil en de snelverkeerbrug aan de Meep voor bepaalde delen van het bedrijventerrein de haltes van lijn 141 goed bereikbaar.

2.2 Beschrijving ontwikkeling

In hoofdzaak is dit bestemmingsplan consoliderend van aard. De bestaande rechten uit het oude bestemmingsplan Bedrijventerrein (2007) blijven gehandhaafd of zijn in beperkte mate gewijzigd, dan wel aangevuld.

De gemeenteraad van Urk heeft 29 juni 2017 de Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Bedrijventerrein vastgesteld. In deze nota zijn de uitgangspunten per thema beschreven (zie hoofdstuk 1).

In het bestemmingsplan zijn door de gemeente afgegeven afwijkende omgevingsvergunningen, vrijstellingen en ontheffingen (buitenplans) opgenomen, zie onder meer bijlage 2 van de regels.

Verleende vergunningen voor afwijken van maatvoeringseisen zijn positief bestemd via de algemene bouwregels (lid 20.1).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen, dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin, dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn de volgende 13 nationale belangen gedefinieerd:

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn:

  • nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • nationaal belang 3: ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • nationaal belang 4: efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • nationaal belang 5: een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio?s inclusief de achterlandverbindingen;
  • nationaal belang 6: betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • nationaal belang 7: het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • nationaal belang 9: ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • nationaal belang 11: ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • nationaal belang 13: zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn:

  • nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Er wordt aanvullend aan de reeds geldende archeologische bestemming uit het vigerende plan een nieuwe dubbelbestemming opgenomen voor gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet of het vigerende bestemmingsplan worden beschermd.
  • nationaal belang 13: een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de uitgebreide onderzoeken die zijn uitgevoerd ter onderbouwing en motvatie van het stedenbouwkunidg ontwerp en het programma en het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure met de bijbehorende rechtsbescherming kan worden gesteld, dat voldaan wordt aan dit nationale belang.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Belangen waarvoor regels zijn opgenomen zijn onder andere grote rivieren, defensie, waterkeringen, ecologische hoofdstructuur en erfgoederen.

Vanuit het Barro gelden er geen specifieke regels voor het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen.

De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Eerst wordt bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het opnieuw bestemmen van een planologische mogelijkheid die reeds onder het voorheen vigerende bestemmingsplan gerealiseerd kan worden, hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) spreekt in dat geval van een onbenutte planologische mogelijkheid, die niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeert.

Onderhavig plan kent een wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de bestemmingen Bedrijventerrein - 1 (voedsel/nat) en Bedrijventerrein - 2 (geen voedsel). Omdat het areaal uitgeefbare grond afneemt is enige flexibiliteit in de bestemming gewenst. Via een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Bedrijventerrein - 1 in Bedrijventerrein - 2 of andersom worden gewijzigd. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om grootschalige detailhandel toe te staan. De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking maakt het mogelijk in dat kader de laddertoets door te schuiven naar het wijzigingsplan.

Tot slot is er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee perifere detailhandel kan worden toegestaan in een deel van het plangebied. Het totale oppervlak aan gronden die hiervoor in aanmerking komen komt overeen met de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan en wordt daarom niet beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

Op 2 november 2006 is het Omgevingsplan Flevoland 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan bevat het integrale omgevingsbeleid van de provincie voor de periode van 2006 tot 2015, met een doorkijk naar 2030.

Het Omgevingsplan valt onder het overgangsrecht van de Wro. Dit wil zeggen dat het Omgevingsplan sinds 1 juli 2008 automatisch de status van structuurvisie heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0002.png"

Ontwikkelingsvisie 2030

Ontwikkelingsvisie

Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. Mede gezien de gewenste bundeling van de verstedelijking langs de hoofdinfrastructuur ligt de nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord, die aan één van de beide ontwikkelingsassen liggen, hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte. Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling. In het omgevingsplan is een uitbreiding in zuidoostelijke richting aangegeven voor Urk.

De beoogde groei van de gemeente Urk liggen binnen de marges van het provinciale beleid. Aan de oostzijde van het bestaande bebouwde gebied is daarvoor voldoende ruimte beschikbaar. Zo nodig kan uitbreiding van Urk in zuidelijke richting plaatsvinden. De provincie gaat er voorshands vanuit dat de ruimte die nodig is voor bedrijvigheid gevonden kan worden binnen de begrenzing stedelijk gebied tot 2015, maar is zich ervan bewust dat Urk de mogelijkheden voor bedrijvigheid ten zuiden van de Domineesweg wil bezien.

Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene principes:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken;
  • Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund;
  • Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten;
  • Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

Ecologische Hoofdstructuur (nu: Natuurnetwerk Nederland)

De Urkervaart maakt volgens het omgevingsplan onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). De natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen het NNN zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt en ook voor het NNN gelden, blijven overeind. De NNN is nader uitgewerkt in het provinciale beleid (Verordening voor de fysieke leefomgeving 2012 - Ecologische hoofdstructuur). De gevolgen voor de NNN zijn onderzocht, zie paragraaf 4.4.

Aardkundige waarden

De gehele zuidvleugel van de Noordoostpolder is aangemerkt als aardkundig waardevol gebied. Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. Bescherming van de aardkundige waarden in de aardkundig waardevolle gebieden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden.

Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet hiermee niet in uitbreiding of nieuwe ontwikkelingen van het bedrijventerrein. Voor wat betreft archeologie is aan de gronden die overeenkomstig het gemeentelijk archeologisch beleid (2015) zijn aangewezen als gebied met een zeer hoge verwachting, maar die nog niet overeenkomstig waren beschermd in het vigerende bestemmingsplan, een passende archeologische bestemming opgenomen (zie ook paragraaf 4.1). Verder past het plan binnen voornoemde principes en is het hierdoor in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2.2 Verordening voor de fysieke leefomgeving

Op 12 juni 2012 hebben Gedeputeerde Staten het ontwerp van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL 2012) vastgesteld.

De verordening is een juridische vertaling van het beleid op provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap etcetera.

In de verordening is vastgelegd dat bijna heel Urk deel uitmaakt van een provinciaal archeologisch kerngebied (zie figuur 10). In de paragraaf over archeologie (paragraaf 4.1) wordt hier verder op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0003.png"

Provinciaal archeologisch kerngebied Urk

De Urkervaart maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het NNN wordt in het bestemmingsplan planologisch beschermd, conform de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 - Ecologische Hoofdstructuur, vastgesteld op 5 juni 2013.

Met ingang van 1 maart 2015 is de tweede wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 in werking getreden. Deze wijziging omvat regels voor ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van de opsporing en winning van onconventionele delfstoffen en betreft een aanpassing vanwege de Waterwet en waterveiligheidsbeleid. Deze wijziging heeft geen invloed op het plangebied.

3.2.3 RO Visie Werklocaties Flevoland

In de RO Visie Werklocaties, die 28 juni 2016 is vastgesteld, staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Belangrijkste reden voor deze visie is, dat er sprake is van een nieuwe realiteit: de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid. In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de vorige Visie Werklocaties Flevoland werd verwacht. Daarnaast is er sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Met de nieuw Visie Werklocaties Flevoland wordt ingespeeld op deze nieuwe realiteit. In het voorliggend bestemmingsplan wordt in de geest van de RO Visie werklocaties gehandeld, onder andere door rekening te houden met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en de aandachtspunten, kansen en karakteristieken van Urk; de zogenaamde couleur locale. Er is een nieuwe Gemeentelijke Visie Werklocaties Urk-Noordoostpolder in voorbereiding, waarin nadere afspraken worden uitgewerkt ten aanzien van bedrijvigheid.

In het voorliggend bestemmingsplan wordt in de geest van de RO Visie werklocaties gehandeld, onder andere door rekening te houden met de Ladder Duurzame Verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3) en de aandachtspunten, kansen en karakteristieken van Urk; de zogenaamde couleur locale.

3.2.4 Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland Water 2015

Het Omgevingsplan Flevoland is op 2 november 2006 vastgesteld. Het Omgevingsplan omvat vier wettelijke plannen met een strategisch karakter: Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Regionaal Waterplan en Verkeer- en vervoersplan. Op 12 november 2009 is de eerste partiële herziening water door Provinciale Staten vastgesteld. Hierbij is de Kaderrichtlijn water geïmplementeerd en een kader voor de wateropgave gegeven.

Door de voorgenomen verandering in het landelijke stelsel van het omgevingsrecht (Omgevingswet) is afgezien van het opstellen van een nieuw integraal Omgevingsplan. Besloten is op onderdelen waar dat nodig is een gedeeltelijke herziening of structuurvisie op te stellen. Voor water is dit nu opnieuw aan de orde.

Er zijn meerdere aanleidingen om de wateronderdelen van het Omgevingsplan te herzien. Conform de Waterwet moet het regionaal waterplan Flevoland elke zes jaar herzien worden. Ook het Bestuursakkoord Water en het Deltaprogramma vormen aanleiding om het beleid te herformuleren. De achterliggende visie en hoofdlijnen blijven ongewijzigd en zijn in lijn met de vigerende Flevolandse ontwikkelingsvisie 2030.

De herziening bevat een groot aantal onderwerpen zonder beleidswijzigingen (grondwater en drinkwater) of die alleen technische wijzigingen hebben ondergaan als gevolg van aanpassing van wet- en regelgeving of landelijke richtlijnen (primaire waterkeringen, Kaderrichtlijn Water, bodemenergiesystemen).

Ook bevat de herziening aangepaste teksten naar aanleiding van recent door Provinciale Staten geactualiseerd beleid (Deltaprogramma, buitendijkse waterveiligheid en Knardijk). Ten slotte bevat de herziening enkele voorgestelde nieuwe beleidsaanpassingen. Deze betreffen de wateropgave, waterkwaliteitsdoelen voor overige wateren en de rol van de provincie.

Waar mogelijk is met voornoemd beleid rekening gehouden bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

3.2.5 Ontwerp Omgevingsvisie FlevolandStraks

De ontwerpomgevingsvisie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 18 april 2017. De Omgevingsvisie is de strategische langetermijnvisie voor de provincie. Hiermee definiëert de provincie de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma´s en plannen, zoals het regionaal waterplan en het actieplan geluid. Met de inwerkingtreding van de Omgevingsvisie wordt het visiedeel uit het Omgevingsplan 2006 vervangen. Vervolgens worden de beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 gefaseerd vervangen door onder meer programma´s en regels in een omgevingsverordening. Hierbij biedt de provincie waar mogelijk en wenselijk lokaal maatwerk.

De provincie onderscheidt drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving);
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving);
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

De strategische opgaven zijn:

  • Duurzame Energie;
  • Regionale Kracht;
  • Circulaire Economie;
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

De Omgevingsvisie zal na vaststelling alleen zelfbindend zijn voor de provincie; hij werkt niet door in bestemmingsplannen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2035+

De Structuurvisie Urk 2025+ (opgesteld in het jaar 2003) en het Masterplan ‘Hart van Urk’ voldeden niet langer meer aan de vereisten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 2008. Daarom heeft de gemeente een herziene Structuurvisie: Structuurvisie 2035+ opgesteld. Deze structuurvisie is op 25 september 2014 vastgesteld.

Binnen de Structuurvisie wordt aangegeven hoe een gemeente de komende jaren haar ruimtelijke beleid vorm en inhoud zal geven. De Structuurvisie geeft een ruimtelijk en realistisch beeld van de verwachte en wenselijke ontwikkelingen en de daarbij behorende randvoorwaarden. Op deze wijze wordt er op het hoogste abstractieniveau afstemming aangebracht binnen het ruimtelijke beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0004.png"

Structuurbeeld Urk 2035+

Het plangebied is op basis van het structuurbeeld geheel aangewezen voor bedrijven, dan wel als uitbreidingslocatie. Aangezien voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard is en er dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is dit bestemmingsplan in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Gemeentelijke Visie Vestigingslocaties (GVV)

Ter uitvoering van het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 hebben provinciale staten in september 2011 de Structuurvisie Werklocaties Flevoland 2011 vastgesteld. In deze provinciale visie worden kaders geschetst voor de Gemeentelijke Visie Vestigingslocaties (GVV). Verder is het tegenwoordig verplicht, dat bij de voorbereiding van nieuwe en bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen rekening wordt gehouden met de ´Ladder voor Duurzame Verstedelijking´ (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen).

In de GVV, die dateert uit 2007, worden de betreffende beleidskaders aangegeven en wordt voor elk vestigingsmilieu en bedrijven- of industrieterrein verwoord welk(e) beleid en visie op het betreffende milieu of terrein van toepassing is.

Het betreffende vestigingsbeleid is uitgangspunt voor diverse beleidsnota's op economisch gebied. De GVV is een strategische visie op de werklocaties en wordt opgesteld door de gemeente zelf. Voor de provincie garandeert de GVV, door actualisatie om de drie á vier jaar, een regelmatige check vanuit de gemeente op de kwaliteit en kwantiteit van de werklocaties.

De GVV verschaft gemeenten de ruimte om binnen de zelf opgestelde kaders snel te kunnen handelen, bijvoorbeeld bij herstructureringsvraagstukken en daarmee samenhangende wijzigingen van bestemmingsplannen. In het daarbij verplichte vooroverleg met de provincie kan een verwijzing naar een in de GVV voorgenomen en geaccordeerde aanpassing bijdragen aan een snelle instemming vanuit de provincie.

Er is een nieuwe Gemeentelijke Visie Werklocaties Urk-Noordoostpolder in voorbereiding, die alleen ingaat op de formele bedrijventerreinen die al zo zijn bestemd en die in de toekomst mogelijk zo bestemd gaan worden. De Visie werklocaties zal in samenhang met de Detailhandelsvsie en de notitie Internetwinkels,de GVV vervangen met betrekking tot de formele werklocaties..

3.3.3 Detailhandelsvisie gemeente Urk 2015-2025+

Het wensbeeld in de detailhandelsvisie is dat Urk na 2025 beschikt over een complete en evenwichtige detailhandelstructuur. De structuur bestaat uit een goede spreiding van winkelgebieden en uit hun onderling onderscheidend vermogen. De inwoners beschikken over het winkelvoorzieningenniveau waar ze recht op hebben, hetgeen ook geldt voor de (toeristische) bezoekers. Dat geldt voor:

  • de dagelijkse sector, de supermarkten en de speciaalzaken (food, persoonlijke verzorging)
  • het basis-winkelen in de centrumbranches (mode-luxe, vrije tijd e.d.). Dat is met een prettig verblijfsklimaat in combinatie met horeca, leisure / cultuur, diensten / ambacht, de weekmarkt en de evenementen. Dit wordt het nieuwe hart van Urk, als plek voor ontmoeting en om te verblijven;
  • de PDV-branches: tuincentra, woninginrichting, doe-het-zelf, tweewielers / ABC.

Om dit wensbeeld te bereiken is het noodzakelijk om gerichte keuzes te maken in de detailhandelstructuur. Er zal veel meer ingezet moeten worden op een toekomstgerichte structuur waarnaar ook 'gehandeld' wordt. De langere termijn ontwikkeling van Urk wordt centraal gesteld. De structuurvisie 2035 vormt voor de visie belangrijke input. Daarbij wordt rekening gehouden met het karakter van de deelgebieden van Urk: van het oude centrum met de haven tot de omliggende uitbreidingswijken en de bedrijventerreinen. In de detailhandelsvisie wordt de bipolaire detailhandelstructuur centraal gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0005.png"

Overwegingen in de bipolaire detailhandelstructuur op Urk:

  • Oud Urk: Oude Dorp met de subcentra De Hofstee en Pyramideweg. Dit is het historische deel van Urk en het direct omliggende gebied.
  • Nieuw Urk: winkelcentrum Urkerhard, met een goede afweging of op termijn een subcentrum in Schokkerhoek haalbaar is.

Voor het bedrijventerrein geldt dat de groei van de detailhandel moet worden teruggebracht en zoveel mogelijk moet worden geconcentreerd. Vestigingslocaties voor perifere detailhandel (PDV) mogen niet ten koste gaan van de bestaande detailhandelstructuur op Urk. Detailhandel voor niet-frequente doelgerichte aankopen is alleen op perifere locaties toegestaan als deze moeilijk inpasbaar is in bestaande winkelgebieden vanwege de volumineuze aard, brand- en explosiegevaar en de dagelijkse bevoorrading (zoals auto's, boten, caravans, tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting waaronder meubels. Thematische ontwikkelingen zijn toegestaan (zoals wonen, outdoor, rijwielen) als aangrenzend aan bestaande centra geen plek is. Voor PDV geldt dat concentratie is geregeld via een PDV-zone, zodat combinaties tussen PDV-winkels wordt bevorderd (bijv. tussen een keukenzaak en woonwinkel), en winkels profiteren van de gezamenlijke randvoorwaarden (infrastructuur, parkeren, herkenbaarheid locatie). PDV is alleen toegestaan via een afwijkingsprocedure. Onder voorwaarden kan er in de PDV-zone ook grootschalige detailhandel worden toegestaan. Dit is geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.

3.3.4 Beleidsnotitie internetwinkels

Veel startende ondernemers en parttime ondernemers verkopen tegenwoordig hun producten vanuit een internetwinkel die gevestigd is in hun woning of in een bedrijfsruimte op een bedrijventerrein of elders. Volgens de (door de Raad van State gehanteerde en dus) leidende definities van detailhandel is er dan echter sprake van detailhandel.

De bedoeling van de beleidsnotitie is om (beleids)regels te formuleren voor de vestiging van internetwinkels binnen de gemeente Urk en zodoende een algemeen en aanvaardbaar toetsingskader te creëren.

Ruimtelijk gezien zijn er vier verschillende categorieën internetwinkels (webwinkels) te onderscheiden:

  • 1. Een internetwinkel waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • 2. Een internetwinkel met opslag– en verzendfunctie;
  • 3. Een internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  • 4. Een internetwinkel met afhaalmogelijkheid en de mogelijkheid de goederen ter plaatse te passen en/of bekijken.

Vestiging internetwinkels buiten woongebieden

Om te voorkomen dat door het toestaan van internetwinkels in andere gebieden dan winkelcentra detailhandel (en daarmee oneerlijke concurrentie) ontstaat, wordt in de beleidsregel voorgesteld op het bedrijventerrein en in andere gebieden in beginsel alleen internetwinkels toe te staan, waar goederen kunnen worden besteld en betaald via internet. Hiermee wordt voorkomen dat (pure) detailhandel ontstaat op locaties die daarvoor niet zijn bedoeld.

Hierbij worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1. het pand moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
  • 2. de internetwinkel past qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, in de omgeving;
  • 3. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving is van toepassing. Dit betekent dat het activiteiten betreft die passen binnen categorie 1 van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”;
  • 4. verkoop van goederen vanuit het pand en uitstallen van goederen zijn niet toegestaan;
  • 5. inloop- en kijkdagen zijn niet toegestaan;
  • 6. een internetwinkel mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken en heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 7. de levering van goederen mag niet leiden tot onveilige verkeerssituaties.

Indeling gebieden

De eerste twee categorieën zijn, onder voorwaarden, toegestaan op het bedrijventerrein. De winkelgebieden Oud Urk, Urkerhard, Pyramideweg en Hofstee vallen dan, voor zover detailhandel op een betreffend perceel is toegestaan, onder de winkelcentra, waar betalen en opslaan tevens is toegestaan (3e en 4e categorie). Internetwinkels in categorie 1 en 2 zijn in dit plan toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Categorie 3 en 4 internetwinkels vallen onder de definitie van grootschalige detailhandel, waarvoor geldt dat een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen.

3.3.5 Nota Economisch Beleid 2012-2020

De gemeente Urk heeft in november 2012 de nota "Economisch Beleid 2012-2020 - versterken, verbinden, verbreden"- vastgesteld. De focus van het economisch beleid van Urk ligt op het behouden en versterken van de totale visserijketen en het stimuleren van de sectoren maritiem, zakelijke dienstverlening, zorg en toerisme.

De nota Economisch Beleid 2012 -2020 is richtinggevend voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden om te komen tot economische structuurversterking voor Urk. Het geheel resulteert in een veelomvattende visie op het beleidsterrein Economische Zaken met een heldere doorkijk naar de toekomst. Een uitgesproken ambitie en het monitoren hiervan, is een absolute noodzaak om sterk te blijven als gemeentelijke speler in de regionale economie.

Dit leidt tot de volgende ambitie:

" In de wetenschap dat de beroepsbevolking komende jaren gaat toenemen, kiest gemeente Urk voor behouden en versterken van de bestaande bedrijvigheid. Tevens kiest zij voor structuurversterking door de maritieme sector en zakelijke dienstverlening te stimuleren. De gemeente wil aansluiten bij het provinciale beleid wat betreft de clusters composieten, agri & food, zorg en vrijetijdsbesteding (toerisme & recreatie.)"

Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard en dus zal de planologische situatie voor het bedrijventerrein behouden blijven. Onderhavig plan kent een wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de bestemmingen Bedrijventerrein - 1 (voedsel/nat) en Bedrijventerrein - 2 (geen voedsel). Omdat het areaal onverkochte grond afneemt is enige flexibiliteit in de bestemming gewenst. Via een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Bedrijventerrein - 1 in Bedrijventerrein - 2 of andersom worden gewijzigd, zodat kan worden ingespeeld op de behoefte aan specifieke bedrijfsgrnden (voedsel/nat of geen voedsel).

3.3.6 Visie Parkeren Urk 2014

Op het bedrijventerrein moeten parkeervoorzieningen worden gerealiseerd op eigen terrein. Dit wil zeggen dat bij iedere aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gekeken of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Wanneer dit niet het geval is, wordt in beginsel een omgevingsvergunning geweigerd.

Visie parkeren bedrijventerreinen:

  • 1. Parkeren, laden en lossen vindt in principe plaats op eigen terrein.
  • 2. Bedrijven moeten parkeergelegenheid op eigen terrein realiseren overeenkomstig de parkeernormen uit Notitie Parkeernormen Urk.
  • 3. Ten westen van de Westwal (het oudere gedeelte van het bestaande bedrijventerrein) wordt, voor zover het geen problemen veroorzaakt, het parkeren, laden en lossen op de rijbaan geaccepteerd.
  • 4. Op de hoofdroutestructuur van het bedrijventerrein is het parkeren op de rijbaan niet toegestaan.
3.3.7 Notitie Parkeernormen Urk 2014 / 1e herziening

De gemeente Urk heeft in de Visie Parkeren Urk 2014 de kaders en uitgangspunten vastgelegd over hoe bij ruimtelijke activiteiten met parkeren moet worden omgegaan.

Deze kaders en uitgangspunten zijn in de Notitie Parkeernormen Urk 2014 uitgewerkt. In deze notitie is aangegeven welke stappen worden gezet om te bepalen hoe groot de parkeerbehoefte is bij ruimtelijke activiteiten en zijn ook de parkeernormen te vinden, welke worden gehanteerd bij het bepalen van voldoende parkeergelegenheid.

De opgenomen normen in de Notitie Parkeernormen Urk 2014 sloten nog niet overal voldoende aan op de Urker situatie en waren nog niet helemaal in overeenstemming met al afgesproken normen voor de nieuwe Oranjewijk. Daarom was een herziening van de notitie gewenst. De Notitie Parkeernormen Urk 2014 - 1e Herziening komt in de plaats van de Notitie Parkeernormen Urk 2014. Daarmee komt de Notitie Parkeernormen Urk 2014 te vervallen.

Bedrijventerreinen

Parkeren en laden en lossen vindt in principe plaats op eigen terrein.

Ten westen van de Westwal (het oudere gedeelte van het bestaande bedrijventerrein) zijn de kavels relatief klein en daarom wordt, voor zover het geen problemen veroorzaakt, het parkeren, laden en lossen op de rijbaan geaccepteerd. Dit is ruimtelijk gezien echter niet wenselijk.

Op de hoofdroutestructuur van het bedrijventerrein is het parkeren op de rijbaan niet toegestaan. Dit zijn de volgende wegen: de Vliestroom, de Meep, het Marsdiep, de Oostwal, de Abbert en het Ensgat. Deze wegen zijn voorzien van de bekende rode fietssuggestiestrook.

In voorkomende (toekomstige) gevallen worden er geen parkeerplaatsen in de berm of groenstrook meer gerealiseerd. Langs de hoofdroutestructuur op het bedrijventerrein is bij een tekort aan parkeercapaciteit op eigen terrein ter plaatse geen mogelijkheid om te parkeren op de rijbaan. In deze gevallen behoudt het gemeentebestuur zich het recht voor om maatwerk te leveren en in incidentele gevallen toch parkeerplaatsen te realiseren in eerder genoemde groenstrook. Dit wordt echter alleen toegestaan wanneer onverkort een bedrijfseconomische noodzaak kan worden aangetoond en verplaatsing naar een ruimere locatie elders niet voor de hand ligt, zulks ter beoordeling van het college. De kosten voor van aanleg van extra parkeerplaatsen in de groenstrook komen in dat geval voor rekening van de aanvrager.

In de planregels is een directe koppeling gemaakt met de parkeernormen.

3.3.8 Beleidsregels Jeugdhonken Urk 2017

De gemeenteraad heeft 29 juni 2017 de beleidsregels Jeugdhonken Urk 2017 vastgesteld. Jeugdhonken zijn een aandachtspunt in het alcoholbeleid van het kabinet, naast de positieve sociale functie van jeugdhonken kan het alcoholgebruik door jongeren zorgelijk zijn. Gemeenten hebben het beste zicht op wat er lokaal speelt en dus de regie bij jeugdhonken.

Veel gemeenten in Nederland zijn bekend met het fenomeen van jeugdhonken, jeugdcaravans, keten, schuren etc. Ook op Urk zijn sinds jaar en dag jeugdhonken waar jongeren elkaar ontmoeten. Deze jeugdhonken zijn momenteel gehuisvest op de bedrijventerreinen Zwolsehoek en Lemsterhoek. Het belang van jeugdhonken als ontmoetingsgelegenheid voor de jeugd wordt erkend. De eigen erantwoordelijkheid en zelf organiserend vermogen van alle betrokkenen bij jeugdhonken staat voorop. De overheid speelt hierbij geen of een bescheiden, faciliterende rol. Betrokkenen bij jeugdhonken, zoals ouders, jongeren en (mede)eigenaren van bedrijfspanden, zijn zelf verantwoordelijk voor veilig gebruik van jeugdhonken en een gezonde leefstijl in de jeugdhonken. Vanuit de gemeentelijke regiefunctie en om betrokkenen te ondersteunen is en wordt structureel ingezet op preventie met nadrukkelijk aandacht voor toezicht en handhaving. Toezichthouders bezoeken sinds medio 2015 elke zaterdagavond (indien nodig meerdere keren per avond) alle jeugdhonken en spreken bezoekers van jeugdhonken aan op vormen van overlast zoals geluidsoverlast, verkeersoverlast, glas op straat, wildplassen, overmatig alcoholgebruik etc. Zij staan in nauw contact met de politie, zodat snel opgeschaald kan worden indien nodig.

De gemeenteraad heeft beleidsregels inclusief criteria vastgesteld om zo, mede vanuit juridisch advies, te kunnen handhaven op jeugdhonken die niet voldoen aan deze beleidsregels. Hiermee zijn de drie taakgebieden preventie, toezicht en handhaving op jeugdhonken structureel geborgd.

Bij jeugdhonken wordt afgezien van handhavend optreden als zij voldoen aan de beleidsregels en daarop berustende bepalingen. Indien jeugdhonken niet voldoen worden sancties opgelegd. Een belangrijk onderdeel van deze beleidsregels zijn criteria waaraan elk jeugdhonk moet voldoen. Deze criteria zijn onderdeel van een convenant welke door de 18+ contactpersonen/aanspreekpunten van jeugdhonken (eigenaar bedrijfspand en jongeren die het jeugdhonk runnen) moeten worden ondertekend:

  • 1. Er moet sprake zijn van een besloten karakter.
  • 2. Uitsluitend toegankelijk voor personen van 16-jaar en ouder (legitimatieplicht).
  • 3. Kleinschalig (maximaal 1 persoon per m2 netto vloeroppervlak, met een maximum van 25 personen).
  • 4. Geen commerciële bedrijfsvoering zoals bijvoorbeeld de verkoop van (non)alcoholische dranken en/of etenswaren, openbare uitnodigingen etc.
  • 5. Geen verstoring van de openbare orde (geen overlast veroorzaken aan derden).
  • 6. Geen handel in en gebruik/bezit van drugs in (de directe omgeving van) het jeugdhonk.
  • 7. Bepalingen met betrekking tot brandveiligheid en vluchtwegen moeten in acht enomen zijn op grond van het geldende Bouwbesluit.
  • 8. Het gebruik als jeugdhonk is altijd ondergeschikt aan de bedrijfsmatige activiteiten in en op de locatie van het bedrijfspand. Een bedrijfspand in hoofdzaak of uitsluitend gebruiken als jeugdhonk is niet toegestaan.
  • 9. Er mogen geen personen in kennelijke staat van dronkenschap in een jeugdhonk aanwezig zijn.
  • 10. Er is een registratieplicht voor de 18+ contactpersonen/aanspreekpunten van het bedrijfspand/jeugdhonk. De contactgegevens van de eigenaar van het bedrijfspand en de jongeren die het jeugdhonk runnen moeten bekend zijn. Tijdens opening van het jeugdhonk moet één van de jongeren die het jeugdhonk runnen aanwezig zijn.
  • 11. Te allen tijde wordt toegang verleend aan toezichthouders.
  • 12. Nieuwe en bestaande jeugdhonken mogen niet geopend worden voordat deze criteria als onderdeel van het convenant ondertekend zijn door de eigenaar van het bedrijfspand en de jongeren die het jeugdhonk runnen.

De beleidsregels zijn als bijlage 7 opgenomen.

3.3.9 Handhavingsbeleid

Het handhavingsbeleid van gemeente Urk is vastgelegd in de nota Handhavingsbeleid gemeente Urk 2016-2020.

De visie van de gemeente Urk is dat overheid en de samenleving een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de naleving van de wet- en regelgeving om de fysieke leefomgeving schoon, veilig en leefbaar te houden. Primair ligt de naleving bij de gebruikers van de fysieke leefomgeving. Wordt deze verantwoordelijkheid niet genomen dan is de overheid aan zet.

  • Het accent van het handhaving zal liggen op de preventie, zodat zo min mogelijk een beroep gedaan hoeft te worden op de handhavingsinstrumenten. Bij het constateren van een overtreding zal in eerste instantie worden gekeken of legalisatie tot de mogelijkheden behoort. Is dit niet het geval dan zal pas doortastend handhavend worden opgetreden.
    De uitgangspunten die de gemeente Urk hanteert bij de handhaving zijn:
    Voorlichting en preventie waar het kan, handhaving waar nodig.
  • Burgers, bedrijven en verenigingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving. Regie handhaving ligt bij de gemeente.
  • Belonen van goede naleving, daadkrachtige aanpak slechte naleving.
  • Handhaving voldoet aan de wettelijke eisen.
  • Afspraken met handhavingspartners in de regio worden nageleefd.
  • Handhaving wordt zoveel mogelijk integraal opgepakt.

Het handhavingsbeleid is van toepassing op gemeentelijke handhavingstaken op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wabo, APV, AVS, winkeltijden, marktverordening, DHW, Wet kinderopvang, Opiumwet en jeugdhonken). Voor de taken op het gebied van milieu die zijn overgedragen aan de OFGV geldt het handhavingsbeleid niet, de OFGV stelt zelf een uitvoeringskader op ten aanzien van deze taken.

Vanwege het feit dat gemeenten te maken hebben met een groot aantal handhavingstaken en beperkte middelen en capaciteit, is het niet mogelijk om alle handhavingstaken uit te voeren. Om te bepalen welke taken de grootste risico's vormen en de meeste aandacht zouden moeten krijgen is een risico analyse uitgevoerd om te bepalen waar de grootste risico's liggen.

Zoals hierboven aangegeven zal preventie een belangrijk element vormen om te voorkomen dat er handhavend dient te worden opgetreden. Hiertoe is voor het onderdeel bouw/sloop de mogelijkheid voor burgers en bedrijven vooraf informatie in te winnen bij de gemeente. Voor de Drank- en Horecawet is een apart preventie- en handhavingsplan opgesteld.

De mate van toezicht is afhankelijk van de prioritering op grond van de risico analyse. Is het risico hoog dan zal het toezicht actiever zijn dan wanneer het risico laag is.

Voor wat betreft de sanctiestrategie zijn er een aantal sanctiestrategieën die specifiek zien op bepaalde handhavingstaken. Het gemeenschappelijk kader voor bouw, milieu en de openbare ruimte en het preventie- en handhavingsplan voor het sanctioneren op grond van de Drank- en Horecawet.

Om de effecten van toezicht en handhaving te meten zullen de bepaalde zaken gemonitord en geregistreerd worden en weergegeven in het verslag. Elke vier jaar zal het handhavingsbeleid worden geëvalueerd en indien nodig opnieuw worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn.

Onderzoek

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Urk geeft een beeld van de kansen op het aantreffen van archeologische waarden. Binnen het plangebied zijn delen met een lage verwachtingswaarde, een middelhode verwachtingswaarde en een zeer hoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0006.png"

Archeologische waarden- en verwachtingskaart Urk

De vrijstellingsgrenzen voor oppervlakte en diepte van bodemingrepen zijn bepaald op basis van een complexe afweging. Enerzijds is het de bedoeling om kleine ontwikkelingen zonder onderzoek op bepaalde locaties mogelijk te maken, anderzijds moet worden voorkomen dat teveel belangrijke archeologische informatie ongezien verloren gaat. Zowel het archeologische als het maatschappelijke belang speelt hierbij een rol. Binnen het plangebied zijn zowel categorie 1, categorie 6 en categorie 7 locaties.

Tot de categorie 1 behoren de zones met een zeer hoge verwachting. Binnen het plangebied gaat het hierbij om een deel van het perceel Marsdiep 17.

Tot categorie 6 behoren de zones met een middelhoge verwachting. Er wordt een lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht dan in zones met een hoge verwachting. De kans dat een bodemingreep in een gebied met een middelhoge verwachting archeologische resten verstoort, is kleiner dan in de gebieden met een hoge verwachting. Daarom wordt een ondergrens van 5000 m² gehanteerd in plaats van de 500 m² in de gebieden met een hoge verwachting. In de categorie 7 zones zijn er weinig aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0007.png"

Beleidskaart archeologie

Conclusie

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, gelden in het plangebied verschillende beleidsregels ten aanzien van archeologie, te weten categorie 1, categorie 6 en categorie 7. Dit beleid is in dit bestemmingsplan verwerkt door het opnemen van verschillende dubbelbestemmingen, namelijk 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld, dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Kader

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Voorkomen moet worden, dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en kunnen uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang, dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijfsactiviteiten op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd (Bedrijven en milieuzonering, 2009). De VNG-handreiking 'Bedrijven- en milieuzonering' geeft adviesafstanden voor de thema's geur, geluid, stof en gevaar afhankelijk van de gebiedskenmerken.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan is een zonering opgenomen die rekening houdt met de omgeving. Deze zonering is overgenomen in onderhavig plan.

De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn in de bedrijvenlijsten behorende bij de regels opgenomen. In het gebied is onderscheid gemaakt in zones waar bedrijven uit de categorieën 3 en 4, zoals aangegeven in de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, zijn toegestaan en zones waar categorie 1 tot en met 3 zijn toegestaan. Afwijking is mogelijk voor een hogere categorie. In de bedrijvenlijsten zijn daarom de categorie 5 bedrijven eveneens opgenomen. Ook is afwijking mogelijk voor bedrijfsactiviteiten, die niet in de lijst zijn opgenomen.

Criterium voor deze afwijkingsmogelijkheden is dat het concrete bedrijf qua milieuhinder vergelijkbaar dient te zijn, met de bij recht toegelaten categorieën van bedrijven. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op percelen die in de bij de regels behorende bijlage ‘Bedrijfswoningen’ zijn opgenomen. Een wijzigingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid, om bedrijfswoningen te bouwen, waar deze ingevolge de regeling bij recht niet zijn toegestaan. Het dient daarbij te gaan om inpandig in de bouwmassa van het bedrijfsgebouw te bouwen woningen. Wanneer bestaande bedrijven niet passen in deze zonering, is net als in het vigerende bestemmingsplan dit bedrijf positief bestemd (via een verwijzing naar een lijst van bedrijven in de bijlage Bedrijven in afwijkende categorie).

Conclusie

Met de opgenomen zonering wordt de omgeving beschermd tegen hinder vanwege het bedrijventerrein. Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Kader

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Conform deze wet is het verplicht lokale bodemverontreinigingen aan te pakken of functiegericht te saneren. Dit houdt in dat het niet meer altijd nodig is de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst. Belangrijk is dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de functies die beoogd worden in het gebied. Daarnaast gelden vanuit het Besluit bodemkwaliteit beperkingen voor het toepassen van grond waarin vervuiling aanwezig is. In dit kader wordt, voorafgaand aan ontwikkelingen, de kwaliteit van de bodem onderzocht om vast te stellen welke maatregelen genomen moeten worden.

Onderzoek

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Tijdens eerdere ontwikkelingsfases van het bedrijventerrein zijn diverse verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens de verkennende bodemonderzoeken is verontreiniging van zware metalen aangetroffen net boven de streefwaarden. Deze verontreiniging werd zowel in de bovengrond, de ondergrond, als in het grondwater aangetroffen. De waarden in het grondwater duiden op een natuurlijk achtergrondniveau. Daarnaast is in de bovengrond een licht verhoogd gehalte minerale olie en in de ondergrond een licht verhoogd gehalte extraheerbare organische halogenen (EOX) aangetroffen, die waarschijnlijk beide hun oorsprong vinden in de veenondergrond. Dit laatste duidt op een natuurlijk achtergrondniveau. Tevens is in de bovengrond en de ondergrond minerale olie aangetroffen die waarschijnlijk komt uit de veenondergrond. Op basis van deze gegevens was er geen aanleiding voor nader onderzoek en zijn er geen gevolgen te verwachten voor de uitoefening van de bedrijfsfunctie.

De toets voor het Besluit bodemkwaliteit is niet toegepast, omdat deze niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bovendien geldt in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen alsnog een (verkennend) bodemonderzoek moet worden verricht. Aan de omgevingsvergunnin kunnen voorwaarden voor wat betreft de bodem worden gekoppeld. Op deze wijze is het aspect bodemkwaliteit voldoende geborgd.

4.4 Natuur

Kader

Algemeen

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in Bijlage A en B van de Wnb. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B (alleen planten) geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten.

Met betrekking tot de ‘andere soorten’ zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies.

Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaats vindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en / of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden en geen beschermde natuurmonumenten aanwezig. Wel zijn deze aanwezig grenzend aan en in de nabijheid van het plangebied.. Het betreft hier onder andere de Weerribben, de Wieden, Zwarte Meer en Ketelmeer en Vossemeer.

Er zijn in het kader van het aspect natuur twee onderzoeken uitgevoerd. De grond om onderzoek uit te voeren is gelegen in de omstandigheid dat er nog braakliggende gronden aanwezig zijn op het bedrijventerrrein. Het natuuronderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door Antea Group is als bijlage 1 toegevoegd; het onderzoek dat in 2017 is gedaan door Tauw als bijlage 2. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Onderzoek

Natuurtoets 2016 (Antea Group)

Het doel van deze natuurtoets was het opsporen van strijdigheden van de voorgenomen ontwikkelingen met de Flora- en faunawet, NNN en/of de Natuurbeschermingswet 1998 en het bepalen of de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk is. Het onderzoek is verricht voor het gehele bedrijventerrein, inclusief de gronden van fase 5. Het natuuronderzoek is uitgevoerd voor de braakliggende percelen. Deze liggen met name buiten het plangebied, te weten in fase 5. Fase 1 tot en met 4 liggen slechts enkele percelen braak. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd in 2016 is er geen rekening gehouden met de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Daarom is in 2017 een oplegnottie opgesteld, waarin is beoordeeld in hoeverre de nieuwe Wet natuurbescherming invloed heeft op de conclusies uit het onderzoek uit 2016. Onderstaand zijn de conclusies van de natuurtoets 2016 en de oplegnotitie 2017 weergegeven, die in bijlage 1 zijn bijgevoegd.

Soortenbescherming

In het plangebied komen broedvogels en mogelijk rugstreeppadden voor, welke negatieve effecten ondervinden van de plannen.

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij vegetatie verwijderd wordt en bebouwing wordt geplaatst, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  • De verstorende werkzaamheden aan bomen en gebouwen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd, of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot na het broedseizoen.

Rugstreeppad

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan vormt het voorkomen van de rugstreeppad in de Noordoostpolder geen belemmering. Ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan zal de provincie Flevoland bevoegd gezag zijn voor de rugstreeppad. Afhankelijk van het toekomstige scenario zal een algemene ontheffing gelden voor de rugstreeppad wanneer maatregelen worden genomen of kan voor de soort een ontheffing worden aangevraagd. Een dergelijke ontheffing zal vrijwel zeker worden verkregen.

Overzicht

In onderstaande tabel worden de soorten weergeven die in het plangebied aanwezig zijn en/of worden verwacht en waar nader onderzoek naar uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0008.png"

Tabel: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Binnen het plangebied is NNN-gebied aanwezig. Er is echter van directe aantasting van de NNN geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.

Natura 2000

Het plangebied ligt nabij een Natura 2000-gebied. In het rapport, opgesteld door Tauw, wordt hier nader onderzoek naar gedaan.

Oplegnotitie 2017 (Antea Group)

De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 leidt niet tot verandering van de conclusies gesteld in de Natuurtoets (Antea Group, 2016). Nieuw beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. Bij de daadwerkelijke ontwikkeling van Bedrijventerrein Urk zal onderzoek plaatsvinden naar het voorkomen van de rugstreeppad. De verwachting is dat een ontheffing verkregen wordt. Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met het voorkomen van verstoring van broedende vogels. De oude conclusies ten aanzien van vleermuizen blijven eveneens van gelijke aard. De soortbescherming van de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.

Natuurtoets 2017 (Tauw)

Het onderzoek van Tauw is uitgevoerd in 2017 waarbij is getoetst aan de nieuwe Wet natuurbescherming. Ook in dit onderzoek is fase 5 van het bedrijventerrein meegenomen. Het onderzoek is derhavle een worstcase-studie, aangezien dat deel van het bedrijventerreinbuiten het plangebied is gelegen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt een reeks planten- en diersoorten, die in een ‘gunstige staat van instandhouding’ behouden moeten blijven of in die staat moeten worden teruggebracht. Met behulp van de door Tauw ontwikkelde ‘EcoViewer’ is nagegaan in hoeverre op of in de directe omgeving van deze locatie door de wet beschermde planten- en diersoorten kunnen voorkomen. Uit de analyse blijkt dat de omgeving van het plangebied waarde kan hebben voor een reeks beschermde soorten, met name diverse soorten vleermuizen en vogels die gebruik maken van een vaste verblijfplaats (bijvoorbeeld gierzwaluw, huismus, kerkuil en slechtvalk) en daarnaast enkele soorten amfibieën (rugstreeppad) en zoogdieren (boom- én steenmarter).

Wanneer het gewijzigde bestemmingsplan bouwwerkzaamheden mogelijk maakt of wanneer sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn dan is een voorafgaande beoordeling van de mogelijke effecten daarvan op door de wet beschermde soorten verplicht. Wanneer de werkzaamheden tot effecten kunnen leiden op de beschermde soorten dan kan een ontheffing van de wet noodzakelijk zijn en zijn werkzaamheden alleen toegestaan wanneer de initiatiefnemer over een ontheffing beschikt en is voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden. Uit de beschikbare informatie blijkt echter niet dat het nieuwe bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die schade zouden kunnen toebrengen aan de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Tauw adviseerd voorafgaand aan werkzaamheden de eventuele effecten daarvan op beschermde soorten tijdig te (laten) onderzoeken door een ter zake kundige.

Gebiedsbescherming

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Sinds 1 januari 2017 wordt niet meer gesproken over de ‘Ecologische Hoofdstructuur’ (EHS) maar over het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De Wet natuurbescherming legt de verantwoordelijkheid voor de begrenzing daarvan bij de diverse colleges van Gedeputeerde Staten. De regelgeving die binnen het NNN van toepassing is is eveneens provinciaal geregeld, in de Ruimtelijke Verordeningen van de provincies. De locatie van het bedrijventerrein Zwolsehoek maakt geen deel uit van het NNN en de ingebruikname ervan leidt dan ook niet tot verkleining van de omvang daarvan.

De dichtstbijzijnde gedeelten die wél binnen de begrenzing van de NNN vallen zijn –naast uiteraard de Natura 2000-gebieden- te vinden in en rond het Urkerbos, het Staartreservaat en het Toppad. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die buiten het NNN plaatsvinden mogen de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ volgens het provinciale ruimtelijke beleid (wettelijk geregeld in de Omgevingsverordening) niet significant worden geschaad. De wezenlijke waarden en kenmerken zijn vastgelegd in documenten per (combinatie van enkele) gemeente(n). Voor de gemeenten Urk en Noordoostpolder is een document uit 2012 beschikbaar met meer informatie (Provincie Flevoland, 2012). In de directe omgeving van Urk zijn drie gebieden beschreven die gezamenlijk het NNN vormen (zie bijlage 2. Het NNN ligt voor een belangrijk deel op plaatsen waar het ooit door de voormalige Zuiderzee afgezette kalkrijke zand aan het oppervlak komt. De kalkrijkdom wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van schelpresten. Door het betrekkelijk hoge kalkgehalte is de bodem er weinig gevoelig voor een toename van stikstofdepositie, zodat hiervan geen effecten worden verwacht. Vanwege de afstand tot het bedrijventerrein worden evenmin effecten verwacht van andere vormen van verstoring, zoals door licht, geluid of trillingen.

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied IJsselmeer, een van de grote rijkswateren, op een afstand van ten minste 1 km van het plangebied. Die (relatief grote) afstand maakt dat de ingebruikname van dit deel van het bedrijventerrein alleen gevolgen zou kunnen hebben door een toename van de vermestende of verzurende invloed van stikstofdepositie. Andere storingsfactoren, zoals geluid, licht of emissies van stoffen op het water hebben een kleinere reikwijdte en zijn alleen al daarom in dit opzicht niet relevant. Het gebied IJsselmeer is aangewezen voor een drietal ‘habitattypen’, voor vier Habitatrichtlijnsoorten en voor een reeks vogelsoorten en geldt ten dele als stikstofgevoelig. Om die reden is het gebied opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

Het stikstofgevoelige deel van het Natura 2000-gebied is echter op relatief grote afstand van het plangebied gelegen. Andere, ten dele ook stikstofgevoelige, Natura 2000-gebieden liggen op kleinere afstand van het plangebied. De gevolgen van de ingebruikname van fase 5 van het bedrijventerrein Zwolsehoek voor de stikstofbelasting in stikstofgevoelige (delen van) Natura 2000-gebieden is doorgerekend met het daarvoor ontwikkelde rekeninstrumentarium Aerius. De conclusie daarvan is dat dit plan niet tot een meldings- of vergunningplichtige toename van de stikstofdepositie leidt en aldus inpasbaar is binnen de kaders van het Programma Aanpak Stikstof. Hoewel binnen het kader van het PAS geen ontwikkelingsruimte beschikbaar wordt gesteld voor plannen is de toename van de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling gering, de toename van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige gebieden bedroeg minder dan 0,05 mol/ha/jaar.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat het bestemmingsplan vanuit het oogpunt van natuurbescherming uitvoerbaar is. Eventuele effecten op Natura 2000-gebieden kunnen in dit geval alleen worden veroorzaakt door de verandering van de omvang van stikstofdepositie. Deze is doorgerekend en blijkt inpasbaar in het Programma aanpak Stikstof (PAS). Het plan leidt voorts niet tot aantasting van het (areaal van) het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Ten slotte maakt het nieuwe bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die schadelijk zouden kunnen zijn voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- en/of diersoorten.

4.5 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico’s bloot te stellen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de risicobronnen die zorgen voor risico’s in het plangebied. Dit kunnen ook risicobronnen zijn die buiten het plangebied liggen, maar die mogelijk wel zorgen voor risico’s in het plangebied. De risicobronnen zijn onder te verdelen in:

  • risicovolle inrichtingen;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen.

Onderzoek

Door Antea Group is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Het comlete onderzoek is als bijlage 3 bj de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de resultaten samengevat.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende relevante risicobronnen: verschillende risicovolle inrichtingen (zoals LPG-tankstations) en transportroutes gevaarlijke stoffen. Conform desbetreffende wet- en regelgeving dient het aspect externe veiligheid beschouwd te worden.

LPG-tankstations

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van de LPG-tankstations bedragen maximaal 35 meter;
  • De hoogte van het groepsrisico van de verschillende LPG-tankstations bevindt zich onder de oriëntatiewaarde, het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie niet toe;
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Northseafood Holland BV

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de ammoniakkoelinstallatie bedraagt 80 meter. Binnen deze contour bevinden zich geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten;
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Overige risicovolle inrichtingen

  • Ten aanzien van de overige risicovolle inrichtingen bestaan geen knelpunten binnen het plangebied.
  • Nieuwvestiging van Bevi-bedrijven is toegestaan indien er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Verantwoording van het groepsrisico vindt plaats via de ruimtelijke procedure in het kader van de omgevingsvergunning.

Provinciale wegen (Urkerweg en Domineesweg)

  • De wegen maken geen onderdeel van de Regeling basisnet en hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour;
  • De hoogte van het groepsrisico van beide wegen bevindt zich onder de oriëntatiewaarde, het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie niet toe;
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Bevoorrading vuurwerk

  • Bevoorrading van vuurwerk vindt niet plaats via een voorgeschreven routering. Vervoer via de hoofdwegen geniet de voorkeur.

In het plangebied ligt ten noorden van de Urkervaart een gasleiding met een werkdruk van 8 bar langs de Urkerweg. Deze leiding valt niet onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hij is wel is op de verbeelding en in de regels opgenomen (Artikel 12 Leiding - Gas).

Verantwoording groepsrisico

Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is, zoals hierboven geconcludeerd verplicht ten aanzien van de aanwezige Bevi-bedrijven (waaronder LPG-tankstations) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale wegen.

In bijlage 3 worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordings-plicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Urk. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevi en het Bevt en zijn tevens omschreven in hoofdstuk twee van deze rapportage en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen be-schouwd te worden. In de bijlage zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

  • algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • ruimtelijke veiligheidsmaatregelen;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid

Conclusie

Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Urk, kan deze elementen uit de verantwoordingsparagraaf betrekken bij de besluitvorming omtrent het onderhavige plan. Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Urk in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de veiligheidsregio Flevoland.

4.6 Geluid

Kader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met de geluidsproductie van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Aan deze aspecten wordt in deze paragraaf aandacht besteed.

Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Volgens de Wgh moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de actuele geluidsbelasting indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies toestaat voor gebieden die liggen langs zoneplichtige wegen of wanneer het bestemmingsplan de aannleg van nieuwe wegen mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en staat geen nieuwe geluidsgevoelige functies en neuwe wegen toe zodat een nader akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die inpandige bedrijfswoningen mogelijk maakt. In het kader van het wijzigingsplan geldt dat voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) of een vast te stellen hogere waarde.

Industrielawaai

In en in de nabije omgeving van het plangebied is een geluidgezoneerd industrieterrein bestemd, te weten de Maritieme Servicehaven Noordelijk Flevoland, die planologisch is geregeld in een provinciaal inpassingsplan. Rond dit industrieterrein is een geluidzone - industrielawaai gelegen, die voor een beperkt deel op gronden van het bedrijventerrein ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0009.png"

Uitsnede provinciaal inpaasingsplan - geluidzone industrie

Deze geluidzone is overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan zijn op het bedrijventerrein zelf geluidsgezoneerde bedrijven niet toegestaan.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt niet binnen (verplichte onderzoeks-)zones van spoorwegen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering vor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Kader

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer (Wm) handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Onderzoek

Onderhavig bestemmingsplan is een conserverend plan. De bestemmingen van de nog niet ontwikkelde percelen verandert niet en de milieucategorisering blijft gelijk ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Op grond daarvan is onderzoek naar luchtkwaliteit niet nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.8 Verkeer en parkeren

Voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

Het bedrijventerrein is goed ontsloten voor het autoverkeer. Middels de Domineesweg kan de Rijksweg A6 binnen enkele minuten bereikt worden. Voor de afwikkeling van het verkeer binnen de kern Urk is de Urkerweg, ten noorden van het plangebied, van belang.

De Urkerweg en de Domineesweg worden onderling verbonden door de Meep. In de tweede fase is een extra aansluiting op de Domineesweg gerealiseerd: de Westwal. Met de uitvoering van fase 4 werd de druk op de Westwal hoog. Daarom is geheel aan de oostkant van het plangebied, nabij de Zuidermeertocht, een extra ontsluiting op de Domineesweg gerealiseerd.

Voor het fiets- en voetgangersverkeer geldt dezelfde ontsluitingsroute als voor het autoverkeer. Ten oosten van Griend 3 is een langzaamverkeersbrug aangelegd over de Urkervaart naar de Urkerweg. Deze brug levert een positieve bijdrage voor de ontsluiting van het fiets- en voetgangersverkeer. Het bedrijventerrein wordt met het openbaar vervoer middels lijn 149 ontsloten. Tevens zijn, middels de fietsbrug tegenover de Ransuil en de snelverkeerbrug aan de Meep voor bepaalde delen van het bedrijventerrein de haltes van lijn 141 goed bereikbaar

Het uitgangspunt is dat het parkeren op het bedrijventerrein op eigen terrein plaats vindt. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan in lijn gebracht met de regels uit het bestemmingsplan Parapluherziening parkeernormen Urk..

4.9 Water

Nationaal Bestuursakkoord Water

Afspraken over het toepassen van de watertoets bij ruimtelijke plannen zijn gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen.

Waterschap Zuiderzeeland

Waterschap Zuiderzeeland is waterbeheerder in het plangebied en is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en waterkwantiteit) binnen het plangebied. Het beleid van het waterschap is verwoord in de volgende documenten en wordt hierna kort besproken:

  • Waterbeheerplan 2016 – 2021;
  • Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 gewijzigd en uitgebreid op 28 januari 2014;
  • De Uitbeelding;
  • Het Waterkader.

Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren.

Flevoland is een uniek stukje Nederland. Vrijwel het gehele beheergebied ligt onder zeeniveau. Het bestaat uit de Flevopolder en de Noordoostpolder, polders die zijn onttrokken aan het water en waar het nu goed wonen, werken en recreëren is met water in vaarten, tochten, sloten en in de randmeren dat het gebied zijn eigen fraaie karakter geeft. Waterschap Zuiderzeeland staat voor veiligheid, voldoende water en schoon water. De wijze waarop het waterschap hier in deze planperiode invulling aan wil geven, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017

Het college van Dijkgraaf en Heemraden van het waterschap heeft op 1 april 2017 de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017 vastgesteld. Met de nieuwe Keur, welke de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011 gewijzigd en uitgebreid op 28 januari 2014 vervangt, wordt naast het creëren van een aansluiting bij de doelen uit het bestuursprogramma 2015 – 2019, 'Duurzaam verbonden, bekend en vertrouwd' ook een korte actualisatieslag gemaakt richting de Omgevingswet. Daarnaast zijn er een aantal inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd op het gebied van de volgende onderwerpen:

  • a. Infiltreren en onttrekken grondwater
  • b. Keringen
  • c. Maaien Krw-oppervlaktewaterlichaamen door derden
  • d. Toename verharding
  • e. Deregulering

De Keur is een wettelijke regeling die van toepassing is op o.a.: de schouw, grondwaterbeheer, veranderingen in het watersysteem, het aanleggen van duikers, dammen of werkzaamheden bij de dijk.

Waterkwantiteit 

De Keur is de verordening (wettelijke regeling) van het waterschap en gaat vooral over het waterkwantiteitaspect. De Keur is van toepassing op het aanbrengen van veranderingen aan het watersysteem (o.a. aanleggen van duikers, dammen en werkzaamheden op of aan de dijken). Ook het onttrekken van water aan de bodem of aan oppervlaktewater is geregeld in de Keur. Voor handelingen in het watersysteem is een watervergunning nodig of kan volstaan worden met een melding.

Schouw 

Tevens valt de schouw onder de Keur. Waterschap schouwt sloten die niet in beheer zijn, maar wel een belangrijke functie in het watersysteem hebben. Het gaat hierbij met name om het (maai)onderhoud aan waterkeringen (dijken) en oppervlaktewaterlichamen, zoals (erf-)sloten en tochten. Waterschap Zuiderzeeland voert een schouw op de watergangen (sloten en tochten) uit.

Legger 

Op de legger staan alle oppervlaktewateren en dijken aangegeven. De legger maakt duidelijk wat u waar van Waterschap Zuiderzeeland mag verwachten. Voor het waterschap is de legger, samen met de keur, hét instrument om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. De legger is van toepassing op alle water en de daarvoor benodigde kunstwerken. De legger bestaat uit een set van kaarten. Op deze kaarten staat welke dijken, vaarten, tochten, stedelijk water en kunstwerken (bruggen, stuwen, gemalen, sluizen) Waterschap Zuiderzeeland in beheer heeft en waar ze liggen. De legger bevat ook een register waarin staat wie waar en waarvoor het onderhoud moet doen. Tot slot bevat de legger zones (zoneringen) voor toekomstige ontwikkelingen en bescherming van het watersysteem. De legger is in te zien op de website van het waterschap: http://www.zuiderzeeland.nl/werk/werk-in-uitvoering/legger/).

De Uitbeelding

Voor de beoordeling van ruimtelijke plannen heeft het waterschap (in samenwerking met de gemeenten) een zogenaamd waterkader opgesteld en het document 'De uitbeelding' waarin de kaders en richtlijnen van het waterschap zijn opgenomen. De uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerprichtlijnen zijn analoog aan het Waterbeheerplan onderverdeeld in de thema's veiligheid, voldoende water en schoon water.

Water is mede ordenend in de ruimtelijke inrichting. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat alle wateraspecten – veiligheid (V), schoon water (S), voldoende water (W) en doelmatig beheer en onderhoud - een integraal onderdeel vormen van de ruimtelijke planvorming.

Het Waterkader

Om bij de ruimtelijke planvorming het belang van water goed te borgen en te anticiperen op klimaatverandering, hebben het Rijk, het Interprovinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) in 2001 het proces van de watertoets in het leven geroepen en in 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Waterbeheerders adviseren bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dit proces heet kortweg 'de watertoets'. Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland het Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Samen met de Uitbeelding is het bedoeld als gids en inspiratie voor het verbond tussen water en ruimte.

Gemeente Urk

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan Urk 2016 - 2021 staat:

  • het stedelijk waterbeleid van de gemeente;
  • de ontwikkeling van het waterbeheer voor de lange termijn;
  • concrete waterplannen voor de korte termijn.

In het VGRP staat beschreven op welke wijze de gemeente – nu én in de toekomst - invulling geeft aan haar zorgplicht voor het inzamelen en afvoeren van het stedelijk afvalwater. Daarnaast bevat het ook beleid voor de zorg voor hemelwater en grondwater. Dit is de verbreding van het rioleringsplan. Tot slot bevat het VGRP een kostendekkingsplan waarin uiteengezet wordt hoe er voor drie zorgplichten wordt betaald.

Huidige situatie

Afvoeren en bergen

Het overtollige water in de vorm van neerslag en eventueel kwel wordt grotendeels afgevoerd middels een drainagesysteem. Deze komen via de kavelsloten en tochten uit in de vaarten. Voor het plangebied zijn dat de Zuidermeertocht en de Urkervaart. Vanuit de Urkervaart komt het water bij het gemaal Vissering die het loost op het IJsselmeer.

Als de af te voeren neerslag groter is dan de capaciteit van de gemalen dan wordt het water tijdelijk opgevangen in de watergangen en eventueel in de kavelsloten en wegsloten om later alsnog te worden afgevoerd.

Oppervlaktewater

Het oppervlaktewatersysteem in de Noordoostpolder kenmerkt zich door een assenkruis van drie hoofdvaarten, waaronder de Urkervaart, welke samenkomen in Emmeloord. Het water legt verder de bovenomschreven weg af.

Afvoer afvalwater

Het afvalwater op het bedrijventerrein Zwolsehoek wordt vanaf de Stortemelk tot en met Zwolsehoek fase 2 afgevoerd middels een gescheiden stelsel. Zwolsehoek fase 3 en 4 bestaat uit een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Bij de inrichting van fase 5 is tevens een 3e rioolstelsel (voor regenwater) aangelegd. Dit regenwaterriool voert het regenwater af dat afkomstig is van daken en drainage. Bij de aanleg van fase 4 en 5 stromen het regenwater en het water van dakoppervlakten vertraagd af. De dakoppervlakten zijn afgekoppeld en de bermen van de hoofdwegen zijn voorzien van berminfiltratieriool.

Veiligheid

Binnen het plangebied komt een stukje waterkering voor, de Zuidermeerdijk. Met betrekking tot de veiligheid wordt de toestand van de dijken regelmatig getoetst. In het kader van het waterkeringenbeleid anticipeert het waterschap op een peilstijging in het IJsselmeer als gevolg van klimaatsverandering.

Met het oog op de veiligheid van de waterkeringen zullen nevengebruik en objecten, die het waterkerend vermogen aantasten, zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. Daartoe zal een vrijwaringzone van 20 m langs de dijk opgenomen worden waarbinnen geen gebouwen geplaatst mogen worden. Uitgangspunt is een vrijwaringszone buiten de bebouwingslijn van de bedrijven langs de Domineesweg.

Nieuwe normen en beoordelingsinstrumentarium

Per 1 januari 2017 zijn er in de Waterwet nieuwe normen en een beoordelingsinstrumentarium omtrent waterveiligheid vastgelegd. De waterkeringen moeten voor 2050 voldoen aan deze nieuwe normen. Met betrekking tot de veiligheid wordt de toestand van de waterkering tussen 2017 en 2023 beoordeeld. Afhankelijk van de beoordelingsuitkomsten is het mogelijk dat er een dijkversterking nodig is en/of aanpassing van de zoneringen. In de legger zijn de huidige zoneringen opgenomen waaraan de keur en beleid zijn verbonden om de veiligheid te waarborgen.

Conclusie

Doordat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, treedt er geen wijziging op ten opzichte van de huidige bestemde / vergunde situatie.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Een m.e.r. is een procedure, waarbij een uitgebreid onderzoek (MER) naar de milieueffecten (verkeer, geluid, natuur, water, etc.) wordt uitgevoerd. Een m.e.r.-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waarvoor een m.e.r. nodig is.

In het Besluit milieueffectrapportage (in het vervolg Besluit m.e.r.) zijn in de bijlage, onderdeel C en D, activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.2b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het doel van het gewijzigde besluit is om de vormvrije m.e.r.-beoordeling beter te laten aansluiten op de m.e.r.-beoordeling. De publicatieplicht geldt niet voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De wijziging van het Besluit m.e.r. houdt in dat wanneer een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, een aanmeldingsnotitie moet worden opgesteld en het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen, voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vrijgegeven. Dit is gebeurd, zie bijlage 6.

Onderzoek 

Er is in het kader van dit bestemmingpplan getoetst in hoeverre de m.e.r.-regelgeving van toepassing is. Mede op basis van het advies zoals opgenomen in bijlage 4 wordt voor dit plan het volgende geconcludeerd:

  • 1. Voor dit bestemmingsplan geldt geen directe MER-plicht, maar is een vormvrije MER-beoordeling wel noodzakelijk. In een vormvrije MER wordt kort samengevat gemotiveerd, waarom een MER-plicht wel of niet van toepassing is. Zoals hierboven aangegeven moet dat via een aanmeldingsnotitie.
  • 2. Het huidige bestemmingsplan laat strikt genomen bedrijven toe die op grond van de nu geldende wetgeving bij vestiging een MER-plicht met zich meebrengen, de zgn. cat. C.18 t/m 26 en D.18 t/m 47 en bedrijven. Het gaat dan om bedrijven die qua omvang en overlast niet direct zijn te verwachten maar die niet in het vigerende bestemmingsplan werden uitgesloten. Op basis hiervan zou alsnog een MER-plicht gelden. Om dit te voorkomen zijn nieuwe activiteiten die zijn genoemd in de C-lijst en D-lijst van het Besluit m.e.r. in onderhavig bestemmingsplan niet toegestaan.
  • 3. Doordat de vestiging van nieuwe bedrijven nog mogelijk is op circa 5,6 ha braakliggende terreinen, kan ook de uitstoot van stikstof door het verkeer ten opzichte van de bestaande situatie toenemen. Wanneer dit boven bepaalde waarden komt kan dit op basis van de natuurbeschermingswet alsnog leiden tot een MER-plicht. Uit paragraaf 4.4 volgt dat dit niet aan de orde is.

Er is geen sprake van een MER-plicht. Voor onderhavig bestemmingsplan dient een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De wijziging van het Besluit m.e.r. per 7 jui 2017 houdt in dat er een aanmeldingsnotitie moet worden opgesteld op grond waarvan het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen, voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vastgesteld. Een m.e.r.-beoordeling betekent, dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....' Deze aanmeldingsnotitie is opgesteld en als bijlage 5 bijgevoegd.

Op basis van de Aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van:

  • een toename van emissies van geluid, stikstof en fijnstof;
  • een toename van verkeer;
  • een toename van de verharding en grondroering;
  • het verdwijnen van groenstructuren

Wel zijn er tijdens de realisatie mogelijk maatregelen nodig om effecten op broedvogels en rugstreeppadden te voorkomen. Daarnaast is er aandacht nodig voor de verkeersafwikkeling op kruispunten van het hoofdwegennet na realisatie van woonwijk ‘Schokkerhoek’ en de ‘Maritieme Servicehaven Noordelijk Flevoland’. In het kader van het bestemmingsplan Schokkerhoek is afgesproken dat gekeken moet worden naar een robuuste oplossing ten aanzien van de ontsluiting van Urk/Noordelijk Flevoland als geheel. Immers, de toename van de intensiteit op de Domineesweg is niet alleen het gevolg van de ontwikkeling van Schokkerhoek, maar het gevolg van de autonome groei van Urk en ontwikkelingen binnen Noordelijk Flevoland. Daar deze robuuste oplossing nader onderzoek vergt, zullen de provincie en gemeente Urk een bestuursovereenkomst sluiten. In deze bestuursovereenkomst worden afspraken gemaakt tussen provincie en gemeente over de wijze waarop partijen gaan samenwerken in het zoeken naar een gezamenlijke oplossing voor de Domineesweg. Onderdeel van de bestuursovereenkomst zijn de uitgangspunten voor het verkeersonderzoek (t.b.v. monitoring). Middels een monitoringsregeling zal inzicht worden verkregen op de daadwerkelijke effecten van de verkeersintensiteiten op de Domineesweg. De monitoring zal beginnen bij aanvang van de realisatie van Schokkerhoek, door middel van een jaarlijkse rapportage over de verkeersbelasting van de Domineesweg, gecombineerd met een verplichting voor het college om, in samenspraak met partijen, maatregelen te treffen als een overschrijding dreigt van de beschikbare capaciteit.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels van dit bestemmingsplan geven inhoud aan de bestemmingen binnen het plangebied. Aan de in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn in de regels bepalingen gekoppeld waarmee het gebruik en de toegestane bebouwing zijn geregeld.

Het bestemmingsplan vormt bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen als belangrijk toetsingskader. Een heldere opzet van de regels draagt derhalve bij aan de inrichting van het plangebied en de toekomstige handhaafbaarheid in het gebied. De regels en verbeelding van het bestemmingsplan vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke ruimtelijke elementen die een nadere regeling behoeven.

Regels 

De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

Inleidende regels

De Inleidende regels geven de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen zijn gedefinieerd.

In artikel 2 'Wijze van meten' is aangegeven hoe de in het plan, i.c. met name de in de bouwregels voorgeschreven maatvoering gemeten moet worden.

Voor wat betreft de goothoogte ontstaat in de praktijk wel eens discussie waar deze ligt. De standaard definitie voor goothoogte is in principe helder: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Voor de verheldering is hierna een 'staalkaart' opgenomen waarop voor een aantal mogelijke situaties de goothoogte is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0184.BP2018BT1TM4-0201_0010.png"


De discussie ontstaat wanneer de goot op de tweede verdieping ligt, terwijl er daarboven in een volwaardige verdieping gebouwd wordt (waarbij de gevel vrijwel horizontaal doorloopt op die verdieping).

Bestemmingsregels 

In de bestemmingsregels zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels ten aanzien van de verschillende bestemmingen gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden).

Het bestemmingsplan bevat tevens een aantal dubbelbestemmingen. Deze dubbelbestemmingen bevatten aanvullende bepalingen ten opzichte van de primaire bestemmingen. De binnen het plangebied aanwezige gasleiding, de rioolpersleiding, de archeologische waarden en de waterkering zijn op de verbeelding bestemd met een dubbelbestemming.

Deze (dubbel)bestemmingen prevaleren ten opzichte van de onderliggende (primaire) bestemmingen.

Algemene regels

In de Algemene regels staan bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hieronder valt onder andere de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.

Overgangs- en slotregels

De Overgangs- en slotregels hebben betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1, Artikel 4 Bedrijventerrein - 2 en Artikel 5 Bedrijventerrein - 3

In het plan zijn drie bedrijfsbestemmingen opgenomen, waarbij onderscheid is gemaakt in de aard van de toegelaten bedrijvigheid. Een en ander is aangegeven in de bij de regels behorende Staten van Bedrijven A en B.

Binnen de bestemming Bedrijventerrein - 1 zijn, zoals ook in het vigerende bestemmingsplan is geregeld, uitsluitend voedselverwerkende/visverwerkende bedrijven toegestaan.

De bestemming Bedrijventerrein - 2 betreft een regeling voor de overige bedrijven (niet-voedselverwerkende bedrijven).

De bestemming Bedrijventerrein - 3 geldt voor de oudere delen van het bedrijventerrein. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen voedselverwerkende/visverwerkende bedrijven en overige bedrijven.

Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen voedselverwerkende bedrijven op gronden worden toegestaan met de besteming Bedrijventerrein - 2. Ook kunnen niet-voedselverwerkende bedrijven via een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan op gronden met de bestemming Bedrijventerrein - 1. Hierbij moet onder meer worden aangetoond, dat er geen gronden / gebouwen beschikbaar zijn waar het betreffende bedrijf bij recht is toestaan.

Uitsluitend op de gronden die zijn aangeduid met 'detailhandel perifeer' is via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid perifere detailhandel toegestaan. Op de gronden die als 'detailhandel - perfieer' zijn aangeduid is grootschalige detailhandel alleen onder voorwaarden mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid.

De percelen mogen voor 70% worden bebouwd. De bebouwingshoogten zijn gesteld op 12 m bij recht, met afwijkingsmogelijkheden tot 15 m en 17 meter in incidentele gevallen. Voor beide afwijkingsbevoegdheden geldt dat de overschrijding van de hoogte alleen kan worden verleend, als de bedrijfsvoering daartoe noopt. De afwijkingsbevoegdheid die in het vigerende bestemmingsplan was opgenomen voor het plaatsen van kleine windturbines op gebouwen is geschrapt conform de Nota van Uitgangspunten (raadsbesluit 29 juni 2017).

In het gebied is onderscheid gemaakt in zones waar bedrijven uit de categorieën 3.1 tot en met 4.2, zoals aangegeven in de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, zijn toegestaan en zones waar categorie 1 tot en met 3.2 zijn toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid is mogelijk een bedrijf uit een hogere categorie toe te staan. In de bedrijvenlijsten zijn daarom de categorie 5 bedrijven eveneens opgenomen. Ook is afwijking mogelijk voor bedrijfsactiviteiten, die niet in de lijst zijn opgenomen. Criterium voor deze vrijstellingsmogelijkheden is dat het concrete bedrijf qua milieuhinder vergelijkbaar dient te zijn, met de bij recht toegelaten categorieën van bedrijven.

Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op percelen die in de bij de regels behorende bijlage 'Bedrijfswoningen’ zijn opgenomen. Een wijzigingsbevoehdheid voorziet in de mogelijkheid, om nieuwe bedrijfswoningen te bouwen, waar deze ingevolge de regeling bij recht niet zijn toegestaan. Het dient daarbij te gaan om inpandig in de bouwmassa van het bedrijfsgebouw te bouwen woningen. Hierbij dient onder meer de noodzakelijkheid ervan te worden verantwoord. Dit volgt uit de definitie van een bedrijfswoning in lid 1.9 van de regels.

Artikel 6 Groen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden tussen de Domineesweg en het IJsselmeer. Deze bestemming is afgestemd op de bestemming van het naastgelegen bestemmingsplan Havens.

Artikel 7 Kantoor 

Aan de zuidzijde van het plangebied is de bestemming 'Kantoor' opgenomen voor de vestiging van zelfstandige kantoren. De percelen mogen voor 70% worden bebouwd. De bebouwingshoogten zijn gesteld op 12 m bij recht, met vrijstellingsmogelijkheden tot 15 m.

Artikel 8 Verkeer en Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

De hoofdwegen in en rond het plangebied zijn bestemd voor 'Verkeer'. De overige wegen hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied meegekregen. De bestemmingen omvatten tevens bermen,paden en water.

Artikel 10 Water

De watergangen en de Urkervaart zijn bestemd als water. Het water is tevens bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuur- en landschapswaarden,. Dit geldt met name voor de Urkervaart die opnderdeel is van de NNN. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', zijn in het water tevens bedrijfsgebonden activiteiten ten dienste van het aangrenzende bedrijfsperceel toegestaan.

Artikel 11 Wonen

In deze bestemming zijn de in het gebied voorkomende woningen opgenomen. Deze zijn op de plankaart tevens als karakteristiek aangeduid. Voor deze karakteristieke panden geldt als specifiek bouwvoorschrift, dat de hoofdvorm en situering behouden dienen te blijven. De regeling voor de uitoefening van beroep en bedrijf aan huis is afgestemd op het gemeentelijke beleid terzake.

Artikel 12 Leiding - Gas enArtikel 13 Leiding - Riool

Ter bescherming van de bestaande gasleiding en rioolpersleiding zijn dubbelbestemmingen opgenomen.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1, Artikel 15 Waarde - Archeologie 6 en Artikel 16 Waarde - Archeologie 7

Met deze dubbelbestemmingen is een koppeling gemaakt met de beleidsregel Archeologie, waarbij de archeologische belangen worden beschermd.

Artikel 17 Waarde - Ecologie

De door de provincie aangewezen ecologische hoofdstructuur heeft in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming gekregen. Deze bestemming regelt dat toetsing aan ecologische waarden bij sommige vergunningaanvragen verplicht is.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming beschermd de belangen van de primaire waterkering.

5.3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Bestaande maten

Dit lid bevat een bouwregel voor bestaande bebouwing die bepaalt dat indien de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijkt van de in de planregels gegeven regels, in afwijking van deze regels, de bestaande goot- en bouwhoogte, oppervlakte van een bouwwerk, oppervlakte van een bouwvlak, de inhoud en afstanden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden, mits deze afwijkende maatvoering, inhoud of oppervlakte op een legale wijze bij of krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet ruimtelijke ordening en -voorzover van toepassing- de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen.

20.2 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond, dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in het geldende parkeerbeleid.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is ten eerste bepaald wat sowieso als strijdig met de bestemmingsregels wordt beschouwd. Bepaald is onder meer dat voor zover de artikelen in hoofdstuk 2 het gebruik van gronden en of bouwwerken ten behoeve van detailhandel toestaat, supermarkten hiervan zijn uitgesloten. Tevens is bepaald dat het winkelvloeroppervlak ten behoeve van detailhandel uitsluitend is toegestaan op de eerste bouwlaag.

In dit artikel is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het parkeren, die inhoudt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden slechts wordt verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in het geldend gemeentelijk parkeerbeleid.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn vijf gebiedsaanduidingen opgenomen. Ten eerste zijn via een 'veiligheidszone - lpg' en een 'veiligheidszone - bevi' zones rond de aanwezige risicovolle inrichtingen en lpg-tankstations gronden aangewezen, waarbinnen geen (uitbreiding van het aantal) beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten zijn toegestaan. Via de 'veiligheidszone - gas' zijn rond het aanwezige gasdrukmeet- en regelstation nabij Abbert 20 gronden aangewezen, waarbinnen ook geen (uitbreiding van het aantal) beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten mogelijk zijn. Een wijzigingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid om de aanduidingen te wijzigen, te schrappen of toe te voegen, zulks om in te kunnen spelen op eventuele ontwikkelingen binnen het plangebied en in de regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Tot slot is via een vrijwaringszone - dijk de beschermingszone van de primaire waterkering beschermd. Tot slot is een 'vrijwaringszone - waterschap' opgenomen ter bescherming van de belangen van het waterschap langs de Urkervaart.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

Hierin zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen die van toepassing zijn op alle bestemmingen. Deels betreft het, met het oog op de feitelijke situatie of een concreet bouwplan, in beperkte mate aan kunnen passen van de regels voor wat betreft het gebruik en/ of de toegestane bebouwing. Daarnaast biedt deze regeling de mogelijkheid om in te kunnen spelen op een niet voorziene behoefte aan kleinschalige voorzieningen zoals bouwwerken voor openbaar nut.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Op grond van dit artikel kunnen bestemmingsgrenzen in geringe mate gewijzigd worden ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan, of ter correctie van afwijkingen en onnauwkeurigheden op de plankaart.

Artikel 25 Algemene procedureregels

Dit artikel bevat de procedurebepalingen inzake het toepassen van 'nader eisen'.

Artikel 26 Overige regels

Dit artikel bevat algemene nadere eisen en een bepaling die een relatie legt met de werking van wettelijke regelingen waarnaar in het plan wordt verwezen.

5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen conform de eisen van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 28 Slotregel

Dit artikel bevat de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) inwerking getreden met daarin opgenomen een afdeling omtrent grondexploitatie, ook wel de GrexWet genoemd. Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Onderliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaand bedrijventerrein. Met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening mogelijk gemaakt. De bebouwing die mogelijk wordt gemaakt was ook al mogelijk op grond van de voorgaande bestemmingsplannen. Boivendien zijn de nog niet uitgegeven gronden in eigendom van de gemeente. Er is om die reden geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners met de mogelijkheid tot het geven van een reactie. Er zijn 5 overlegreacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de Nota van Beantwoording reacties 3.1.1 Bro overleg bestemmingsplan "Bedrijventerrein fase 1 t/m 4”, die als bijlage 8is bijgevoegd. Het plan is naar aanleiding van de reacties op onderdelen aangepast. Hiervoor verwijzen we naar bijlage 8.

Inspraak 

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 25 augustus 2017 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zijn inspraakreacties indienen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens de terinzageleggingstermijn kan een ieder een zienswijze indienen tegen het plan.

Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt ter vasttelling aan de gemeenteraad van Urk aangeboden. Daarna wordt het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd, gedurende welke periode beroep kan worden aangetekend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.