1.1 Aanleiding
De BMX fietscrossverening FCV Wycross uit Wijchen is voornemens haar crossterrein aan het Sint Jorispad te Wijchen, her in te richten. Een groot deel van deze herinrichting (de baan zelf, nieuwe bochten, verlichting) is mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Onderdeel van de herinrichting is ook de realisatie van een nieuwe, hogere en overdekte startheuvel. De realisatie van deze startheuvel is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
De gemeente Wijchen is in prinicpe akkoord met de ontwikkeling en heeft aangegeven, op grond van artikel 2.12 lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), meedewerking te willen verlenen aan een afwijking van het geldende bestemmingsplan voor de nieuwe startheuvel.
Het voorliggende rapport omvat de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing om medewerking te kunnen verlenen aan een afwijking. In de ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet waarom de nieuwe startheuvel op het perceel toelaatbaar en haalbaar is.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggende ruimtelijke onderbouwing betreft een deel van het terrein van de fietscrossvereniging. Dit terrein betreft een perceel in de hoek van de Valendrieseweg en het Sint Jorispad, ten oosten van de kern Wijchen. De volgende afbeelding toont een luchtfoto van het terrein van de fietscrossvereniging. De locatie van de nieuwe startheuvel is hierop globaal weergegeven.
Terrein fietscrossvereniging met globale weergave locatie nieuwe startheuvel
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Initiatief
Het perceel is in de huidige situatie reeds in gebruik als crossterrein voor de fietscrossvereniging FCV Wycross. De huidige crossbaan is echter verouderd en voldoet niet meer aan de eisen voor wedstrijden. De fietscrossvereniging wil daarom het gehele terrein herinrichten en een nieuwe startheuvel realiseren, waardoor de baan weer aan de voor westrijden voldoet. De volgende afbeelding toont de toekomstige inrichting van het terrein met de locatie van de nieuwe startheuvel.
Toekomstige inrichting terrein fietscrossvereniging FCV Wycross
Het grootste deel van deze herinrichting van het terrein is reeds mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Een uitzondering hierop vormt de nieuwe startheuvel. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt dan ook enkel voor deze startheuvel opgesteld.
De nieuwe startheuvel ligt in het noordwesten van het terrein en zal een hoogte hebben van circa 8,5 meter. Op de volgende afbeelding zijn twee aanzichten van de nieuwe startheuvel weergegeven.
Aanzichten nieuwe startheuvel
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Om dit te bereiken formuleert het Rijk drie hoofddoelen:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruim telijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is dermate kleinschalig dat het raakvlak met het Rijksbeleid zeer beperkt is. Ook de ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet van toepassing. Het plangebied is in de huidige situatie reeds in gebruik als fietscrossterrein en heeft ook die bestemming. De toekomstige situatie zal hier geen verandering in brengen. De ruimtelijke onderbouwing wordt enkel opgesteld om een nieuwe startheuvel mogelijk te maken. De realisatie van deze hogere startheuvel is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de eisen voor wedstrijden.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
- sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is dermate kleinschalig dat het raakvlak met het provinciaal beleid zeer beperkt is. Desalniettemin kan gesteld worden dat de ontwikkeling, zij het in geringe mate, bijdraagt aan 'sterke steden'. Voor sterke steden is het namelijk van belang dat er voldoende, goede sportvoorzieningen in de omgeving aanwezig zijn.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vast. Omdat de RVG aangepast moest worden aan de Spoedwet Wro stelden Gedeputeerde Staten op 27 juni 2012 de eerste herziening van de RVG vast. Daarnaast zijn voor specifieke initiatieven de tweede en derde herziening respectievelijk op 19 december 2012 en 29 mei 2013 vastgesteld.
De regels in de RVG kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op deze regels afstemmen. De onderwerpen die in de RVG aan de orde komen en waarvoor regels zijn opgenomen, zijn:
- verstedelijking;
- wonen;
- bedrijventerreinen;
- recreatiewoningen/ -parken;
- glastuinbouw;
- waterwingebied;
- grondwaterbeschermingsgebied;
- oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening;
- ecologische hoofdstructuur;
- waardevol open gebied;
- nationaal landschap;
- molenbiotoop;
- detailhandel.
Planspecifiek
Met betrekking tot de realisatie van een startheuvel worden in de RVG geen regels gegeven. Daarnaast zijn er ook gaan andere regels die van toepassing zijn op het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de RVG.
3.3.1 Structuurvisie Wijchen
Op 9 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Wijchen de Structuurvisie Wijchen vastgesteld. De structuurvisie betreft een doorvertaling van de acht strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025 (vastgesteld in 2007). De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
Planspecifiek
In Wijchen is een veelvoud aan recreatie- en sportvoorzieningen te vinden. De gemeente zet in op behoud en versterking van deze reeds gerealiseerde voorzieningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe startheuvel ten behoeve van de fietscrossvereniging. Door deze ontwikkeling wordt ingezet op versterking en behoud van het fietscrossen in Wijchen. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de structuurvisie Wijchen.
3.3.2 Geldende planologische regeling
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Dit bestemmingsplan is op 31 januari 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Wijchen. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van dit geldende bestemmingsplan.
Fragment geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Sport' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - fietscrossbaan'. Op basis van deze bestemming en aanduiding is het gebruik van de gronden als fietscrossbaan toegestaan. De bouwhoogte en oppervlakte van de nieuwe startheuvel zijn echter niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De startheuvel wordt derhalve mogelijk gemaakt door middel van een omgevingsvergunning met uitgebreide procedure. Ten behoeve van deze omgevingsvergunning wordt voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1.1 Bodem
In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe startheuvel ten behoeve van de fietscross. In de huidige situatie is het plangebied reeds in gebruik als fietscrossterrein. Met de realisatie van de nieuwe startheuvel komt hier geen verandering in. Omdat de functie van het plangebied niet wijzigt is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In onderhavig geval is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan het initiatief, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de regeling NIBM niet noodzakelijk. Het initiatief heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het plan voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast zal het initiatief niet in die mate geluid voortbrengen dat hiervoor een nader onderzoek noodzakelijk is (zie
toelichting paragraaf 4.1.4). Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe startheuvel ten behoeve van de fietscross. Fietscross wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een hindergevende functie. Het gebruik van het terrein ten behoeve van de fietscross is echter al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Door de realisatie van de nieuwe startheuvel zal het terrein niet dusdanig meer gebruikt worden dat er, ten opzichte van de huidige situatie, extra hinder zal ontstaan naar omliggende gevoelige bestemmingen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het initiatief.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat met name over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Ook worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een fragment van deze kaart.
Fragment risicokaart externe veiligheid
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Waterhuishouding
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen, buitenplanse omgevingsvergunningen en, buitentoepassingverklaringen van beheersverordeningen. Voor overige plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het nationaal bestuursakkoord water (2003 en 2008).
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de toelichting bij genoemde ruimtelijke plannen en het overleg met de waterbeheerder (wateradvies).
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
4.2.1 Huidig watersysteem
Geohydrologie en grondwatersysteem
De planlocatie is gesitueerd in het stedelijk gebied op de relatief hoog gelegen rivierduingronden. De maaiveldhoogte bedraagt 10,38 m+NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit zand. Bij grondboringen is op 2,20 m-mv geen grondwater aangetroffen.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Binnen het plangebied zijn geen A- of B-watergangen of andere watergangen/-partijen aanwezig. In het plangebied is geen riool aanwezig. Het hemelwater loopt gewoon weg over het maaiveld en zakt daar vervolgens in de zanderige bodem.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in de Ecologische hoofdstructuur. Een nat ecosysteem is niet aanwezig.
4.2.2 Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid (strategische waternota en uitvoeringsplan) omvat thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie. Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor een doelmatige aanleg en beheer van riolering. Het GRP is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater vergunning af voor lozing van afvalwater op het oppervlaktewater en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen. Gemeenten zijn op waterhuishoudkundig gebied onder andere verantwoordelijk voor de zorg voor het inzamelen en transporteren van
afvalwater naar het overnamepunt van de RWZI, (gedeeltelijk) onderhoud van wateren en ontwatering (grondwater). Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de verlening en handhaving van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer.
Op grond van de Waterwet (art 3.5 en 3.6) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap.
4.2.3 Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
Wateroverlast en volksgezondheid
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. In geval van ondergronds bouwen of onderkeldering moet in het bouwplan rekening worden gehouden met eventuele grondwateroverlast. Op grond van de bodemopbouw, het maaiveldpeil en de gemiddelde hoogste grondwaterstand is er voldoende ontwateringsdiepte voorhanden.
Afkoppeling en waterberging
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Overeenkomstig de beslisboom voor hemelwater (bron: BORG) en de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (bron: wRw 2003) dient zoveel mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde:
- benutting,
- bodeminfiltratie,
- vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater,
- afvoeren via rioolstelsel.
Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer). Hemelwater dient in beginsel op eigen terrein te worden verwerkt.
Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan > 500 m2 (stedelijk gebied) of > 1500 m2 (landelijk gebied) dan is het plan op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig indien hemelwater direct of indirect (via riooloverstort, via overloop uit retentievoorziening) op het oppervlaktewater wordt afgevoerd. In dat geval is aanleg van extra waterberging noodzakelijk is.
Waterkwaliteit
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater. Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.
Drinkwaterbesparing
Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Voor zover relevant wordt verspilling van drinkwater voorkomen door toepassing van waterbesparende voorzieningen. Bij de aanleg van sanitaire voorzieningen dient hiermee rekening te worden gehouden.
4.2.4 Maatregelen
In de huidige situatie is het plangebied reeds in gebruik als fietscrossterrein. Ten behoeve van dit gebruik is het plangebied al deels verhard. Met de voorgenomen realisatie van de nieuwe startheuvel zal de verharding dan ook maar in beperkte mate toenemen (circa 45 m2). Daarnaast zal door de herinrichting van het terrein één bocht meer dan in de huidige situatie verhard worden (circa 200 m2). Ten opzichte van de huidige situatie neemt de verharding dus met circa 245 m2 toe.
Gelet op de bodemsamenstelling en grondwaterstand biedt de locatie goede mogelijkheden voor bodeminfiltratie van hemelwater. Hemelwater afkomstig van verharding wordt binnen het plangebied in de bodem geïnfiltreerd via het maaiveld en via aan te brengen gedimensioneerde infiltratiekratten. In de huidige situatie doen zich geen problemen voor met de hemelwaterafvoer, het plaatsten van de infiltratiekratten vindt plaats als voorzorgmaatregel.
4.2.5 Overleg met waterbeheerder
Formeel overleg met het Waterschap Rivierenland is volgens de beleidslijn van het waterschap in het kader van de watertoets verplicht indien de hoeveelheid verharding toeneemt met > 500 m2 in stedelijk gebied en > 1.500 m2
in landelijk gebied. In voorliggend geval is er slechts in zeer beperkte mate sprake van een toename aan verharding. Overleg met het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een natuur- of groengebied met een beschermde status. Daarnaast maakt het plangebied ook geen onderdeel uit van een Ecologische Hoofdstructuur.
Soortenbescherming
De gronden van het plangebied zijn momenteel in gebruik ten behoeve van de fietscross. Gezien het intensieve gebruik zijn er geen beschermde soorten in het gebied te verwachten. Een ecologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Wel geldt voor iedereen in Nederland altijd dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Planspecifiek
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dat wil zeggen dat de gronden mede bestemd zijn voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informaatie in de bodem. In gronden met een dergelijke bestemming is het verboden, zonder archeologisch onderzoek, werken of werkzaamheden uit te voeren. Dit verbod is niet van toepassing op werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of met een maximale oppervlakte van 120 m
2. Omdat met de gehele herontwikkeling van het terrein de maximale oppervlakte van 120 m
2 wordt overschreden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1.
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het terrein waar heden de crossbaan ligt ca. 150 cm is afgegraven in de periode tussen 1918 en 1955. Dit betekent dat hier de bodem tot in de C-horizont verstoord is geraakt en archeologische waarden niet worden verwacht. Alleen in de noordelijke strook kan nog een archeologische sporenniveau aanwezig zijn uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd op de overgang van het vermoedelijke plaggendek naar de C-horizont. Dit niveau bevindt zich naar verwachting op 50 cm onder het maaiveld. In (de basis van) het vermoedelijke plaggendek wordt het archeologische vondstenniveau verwacht. Gezien de vele vondsten in de omgeving van het plangebied worden vooral archeologische waarden uit het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd verwacht. De mogelijke complextypes omvatten zowel nederzettingen als grafmonumenten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn alleen bodemingrepen in het reeds vergraven terreindeel voorzien. Hierbij worden waarschijnlijk geen archeologische waarden verstoord. Geadviseerd wordt om de dubbelbestemming Waarde Archeologie in het vergraven terreindeel te laten vervallen zodat voor toekomstige wijzigingen in de baan geen archeologisch onderzoek verplicht is.
Ondanks dat dit onderzoek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is uitgevoerd, is het echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Wel is men bij bodemverstorende activiteiten te allen tijde verplicht om eventuele vondsten en grondsporen te melden bij de Minister van OCW conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Wijchen.
4.5 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe startheuvel ten behoeve van de fietscross op een terrein dat in de huidige situatie al in gebruik is ten behoeve van de fietscross. Deze nieuwe startheuvel is noodzakelijk om weer te kunnen voldoen aan de aangescherpte eisen voor het houden van wedstrijden. Deze ontwikkeling heeft niet tot gevolg dat de frequentie van gebruik wordt verhoogd. We zal, zoals al jaren het geval is, op vier avonden getraind worden. Vanwege de aangepaste baan zal er wellicht wel een grotere interesse zijn om te komen trainen. Hierdoor kan het aantal rijders dat gelijktijdig op de baan is toenemen. Deze toename heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie. De bijbehorende auto’s kunnen op de huidige parkeervoorziening aan het St. Jorispad worden geplaatst. Daarnaast hoopt men één keer per jaar een wedstrijd te kunnen organiseren. Dit kan, zoals de afgelopen jaren, een regionale wedstrijd zijn of op zijn vroegst vanaf 2017 een nationale wedstrijd. Voor dit soort wedstrijden wordt op een later tijdstip een evenementenvergunning aangevraagd waarin ook de gevolgen voor verkeerssituatie worden opgenomen. Het ligt overigens voor de hand om in dat geval gebruik te maken van de parkeergelegenheid op de Campus. Afstemming met de gebruikers van de parkeergelegenheid van de Campus zal in de toekomst plaats vinden, dit om te voorkomen dat er meerdere evenementen gelijktijdig worden gehouden en de parkeerdruk daardoor te groot wordt. Tevens zal net als in de huidige situatie afstemming met de Blije Dries plaats vinden rondom evenementen. Ten opzichte van de huidige situatie zal, met uitzondering van de te organiseren nationale wedstrijden (maximaal 1 per jaar), de verkeersaantrekkende werking en de parkeerdruk niet toenemen. Op basis van voorgaande is het nu niet noodzakelijk verkeerskundige maatregelen te treffen of nieuwe parkeerplaatsen aan te leggen. Het aspect verkeer en parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw plan dient op grond van artikel 5.1.3 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van dit plan.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid van het initiatief en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het initiatief met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de anterieure overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
6.1 Zienswijzenprocedure
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen (artikel 3.12 lid 5 Wabo) op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
- 1. De Springkolf - Wijchen - gemeente Wijchen: een bureauonderzoek, Bureau voor Archeologie, Rapport 2014.12, 3 februari 2014