direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aaldert 5, Bergharen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

De initiatiefnemer heeft het voornemen om het bestaande bedrijfsperceel aan de Aaldert 5 in het buitengebied van de kern Bergharen te wijzigen naar een woonfunctie. De huidige bedrijfswoning wordt daarbij omgezet naar een burgerwoning. De bedrijfsbebouwing wordt in gebruik genomen voor het hobbymatig stallen van paarden en voor opslag.

De gewenste ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Wel is er in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de gewenste ontwikkeling mogelijk gemaakt kan worden. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Aaldert 5 ten noordwesten van de kern Bergharen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0001.png"

Het plangebied (rode cirkel) en de omgeving (OpenStreetMap)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Aaldert 5 in het buitengebied van de kern Bergharen, gemeente Wijchen. De Aaldert is een zijstraat van de Grotestraat. De Grotestraat is de noordelijke toegangsweg van de kern Bergharen.

De omgeving van het plangebied bestaat uit een afwisseling van woningen, agrarische bedrijven, weilanden en enkele bospercelen. Direct ten noorden van het plangebied ligt een bosperceel met daaromheen weilanden. Aan de oostkant van het plangebied liggen een aantal woningen. Ten zuiden en westen liggen weilanden.

Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. In het plangebied was voorheen een varkensoverslagbedrijf gevestigd. Het gebouw aan de noordkant van het plangebied betreft de bedrijfswoning. Aan de achterkant van het plangebied staat de bedrijfsbebouwing. Rondom de woning en de bedrijfsbebouwing zijn de gronden grotendeels verhard. Rond de perceelsgrenzen van het plangebied is groen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is om de bedrijfsfunctie te wijzigen naar een woonfunctie. De woning verandert van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De voormalige bedrijfsbebouwing wordt in gebruik genomen voor het hobbymatig houden van enkele paarden en de opslag van hooi. Er worden geen bouw- of sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Net buiten het plangebied worden in relatie tot dit plan ingrepen uitgevoerd om de locatie meer geschikt te maken voor het hobbymatig houden van paarden. Zo wordt de verharding direct ten oosten van het plangebied verwijderd en wordt er in de plaats daarvan een paardenbak gerealiseerd. De toekomstige burgerwoning blijft ontsloten op de Aaldert. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Onderstaande afbeelding geeft een inrichtingssuggestie van de toekomstige situatie weer en is tevens met legenda opgenomen als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0003.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie

Het initiatief draagt om meerdere redenen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en toekomst bestendigheid van het plangebied. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt af doordat het bedrijf verdwijnt. Tevens wordt de milieuvergunning van het bedrijf ingetrokken, waarmee een milieubelastende functie verdwijnt in een gebied met voornamelijk woningen. Tevens wordt er verharding verwijderd. Het initiatief zorgt hierdoor voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Aangezien er met het initiatief enkel een bedrijfswoning in een burgerwoning wordt omgezet en bedrijfsbebouwing een functie voor stallen van paarden en opslag krijgt, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de visie en verordening worden een aantal beleidsaspecten benoemt die voor het plangebied van belang zijn.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de 'Arnhem Nijmegen City Region'. Artikel 2.3 van de visie stelt dat gebiedskwaliteiten van het buitengebied op aspecten als natuur en cultuurhistorie verbonden kunnen worden met ontwikkelingsmogelijkheden. Voorliggend plan voorziet in het verdwijnen van een bedrijf en bedrijfswoning. Daarvoor in de plaats komt een woonfunctie met mogelijkheden tot het hobbymatig houden van paarden waarvoor verharding zal worden verwijdert. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de kwaliteit van het buitengebied ter plaatse.

Op de gronden van het plangebied is tevens de aanduiding 'intrekgebieden' van toepassing. Deze gebieden worden gebruikt voor de drinkwatervoorziening. In artikel 2.6.3.1. stelt de verordening regels aan het functiegebruik van deze gronden. De provincie wil niet dat fossiele energie gewonnen wordt in deze intrekgebieden. Hiervan is bij voorliggend plan geen sprake.

Het initiatief past binnen het beleid uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.

Op 7 februari 2018 is door de Regio Nijmegen een nieuwe Woonagenda ondertekend. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal te bouwen woningen met ongeveer 350 woningen tot 1.100 woningen. Uitgangspunt daarbij is dat met name vraaggerichte woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.

Planspecifiek

Het plan draagt niet bij aan een toename van het aantal woningen in de gemeente Wijchen. De huidige bedrijfswoning wordt enkel omgezet naar een burgerwoning.

Het initiatief past binnen het regionaal woningbouwbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecfiek

Op de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie Wijchen waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont, blijkt dat het plangebied hoort bij de lintbebouwing van het buitengebied van Bergharen. Voor deze gebieden is geen specifiek beleid in de structuurvisie opgenomen. Voorliggend plan behelst enkel het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er worden geen woningen toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0004.png"

Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de gele cirkel.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de Structuurvisie Wijchen.

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2014' van de gemeente Wijchen, dat is vastgesteld door de gemeente op 16 oktober 2014. Het betreft een herziening op het bestemmingsplan 'Buitengebied, Wijchen' uit 2013. Bijgevoegde afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0005.png"

uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bedrijf'. Tevens ligt de oostelijke strook van het plangebied binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor het behoud van mogelijke archeologische resten. Tot slot ligt over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'hydrologische beschermingszone'. Deze zone is opgenomen ter bescherming van de waterhuishoudkundige situatie en de voorkomende natuurwaarden.

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2014' geldt voor het plangebied ook het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen', vastgesteld in mei 2017 door de gemeente Wijchen. In dit parapluplan is voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen.

Binnen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening 2014' is het niet toegestaan de huidige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid, artikel 7.6.2. 'Wijziging in bestemming Wonen', opgenomen. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. Hieronder zijn deze voorwaarden opgenomen, waarbij voor de voorwaarde staat aangegeven op welke wijze voorliggend plan er aan voldoet.

7.6.2 Wijziging in bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  • a. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning inclusief de inpandige bedrijfsgedeelte, mag niet worden vergroot, behoudens de reguliere bouwmogelijkheden van Artikel 21 Wonen - 1;
  • b. de bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 120 m² per woning;
  • c. de bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
  • d. de omvang van het bestemmingsvlak voor wonen wordt afgestemd op de functie en is doorgaans kleiner dan het bouwvlak voor het bedrijf; voor de gronden die niet binnen het bestemmingsvlak wonen vallen, dient de aangrenzende gebiedsbestemming (agrarisch) te worden opgenomen;
  • e. indien sprake is van een reductie van minimaal 50% van de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen, is hergebruik in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw - naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan. Bij hergebruik dient in ieder geval het voormalige agrarische hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gelegen, te worden gebruikt. Alle gebouwen die niet voor woondoeleinden worden gebruikt dienen te worden gesloopt;
  • f. indien alle voormalige bedrijfsgebouwen - met uitzondering van het voormalige hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gesitueerd en karakteristieke gebouwen als bedoeld onder g - worden gesloopt, is nieuwbouw in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw -naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan, waarbij sprake dient te zijn van een reductie van de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak van minimaal 50%
  • g. sloop van karakteristieke gebouwen is niet toegestaan;
  • h. de woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per wooneenheid;
  • i. de wijziging kan mede betrekking hebben op het toestaan van een woon-/werkeenheid in de vorm van een aan huis verbonden beroep danwel na omgevingsvergunning als bedoeld in 21.5.4 een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
  • j. de wijziging kan mede betrekking hebben op het hergebruik van bedrijfsbebouwing ten behoeve van inpandige opslag, hierbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de aanduiding "opslag" wordt opgenomen;
    • 2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
    • 3. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
    • 4. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
    • 5. detailhandel is niet toegestaan;
  • k. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
  • l. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • m. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • n. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • o. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • p. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 7.1 omschreven waarden;
  • q. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • r. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • s. de regels van Wonen - 1 worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

ad.

lid a t/m d

  • Door voorliggend plan wordt de huidige bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. De burgerwoning en alle overige bebouwing binnen het plangebied worden door voorliggend plan niet vergroot. Het gehele plangebied wordt voorzien van een woonfunctie. Het kleine vrijstaande bijgebouw behorende bij de woning is kleiner dan 120 m². Het grote bijgebouw dat in de toekomstige situatie gebruikt gaat worden als stal, wordt hergebruikt volgens de voorwaarden zoals benoemd in lid j. van deze wijzigingsbevoegdheid.

lid e t/m j

  • Alle aanwezige gebouwen blijven behouden. De woning is groter dan 300 m³. Het kleine bijgebouw aan de achterzijde wordt in gebruik genomen als bijgebouw bij de woning. Het grote bedrijfsgebouw wordt hergebruikt voor inpandige opslag en wordt voorzien van de aanduiding 'opslag'.

lid k

  • Het initiatief draagt zorg voor de landschappelijke inpassing door de verharding in het plangebied grotendeels te verwijderen en de verharding ten oosten van het plangebied te vervangen voor een paardenbak. Het perceel is in de huidige situatie al landschappelijk ingepast door de groene elementen op de perceelsgrenzen.

lid l t/m r

  • in het vervolg van deze toelichting wordt in hoofdstuk 4 toegelicht dat het initiatief passend is binnen de haalbaarheidsaspecten boden, geluid, geur, verkeer en milieuzonering.

lid s

  • Op het plangebied zijn in de toekomst de regels behorende bij de bestemming 'Wonen - 1' van toepassing.

Het initiatief voldoet daarmee aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan behelst enkel een wijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er blijft daarmee sprake van een woonfunctie. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Lucht bestaat uit twee onderwerpen. De luchtkwaliteit ter plaatse op zich en wat het project toevoegt. Het deel Bijdrage aan luchtkwaliteit behandel je altijd / is vrij eenvoudig. De luchtkwaliteit ter plaatse kun je behandelen door middel van een check op (www.nsl-monitoring.nl) of op basis van luchtkwaliteitskaarten van de gemeente/regio als die gemakkelijk te krijgen zijn. Dit tweede onderwerp hoef je echter niet altijd op te nemen bij ieder project. Menig gemeente doet het namelijk al lang zonder deze paragraaf!

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State dient bij vaststelling van een bestemmingsplan voor het wijzigen van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning rekening te worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit bij de voormalige agrarische bedrijfswoning moet worden beoordeeld.

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15561103 (aan de Maas- en Waalweg (N322) ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3)   19,5 µg/m3   18,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

Vanuit de landbouw levert pluimvee- en varkenshouderijen verreweg de grootste bijdrage aan de uitstoot van fijnstof. Deze bedrijven zijn in de directe omgeving niet aanwezig. Grootschalige toename van fijnstof vanuit de landbouw is dan ook niet te verwachten.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

Het initiatief voorziet in de toevoeging van maximaal 16 appartementen in het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

In de huidige situatie is de bedrijfswoning al een geluidsgevoelig object volgens de Wgh. Dit verandert niet in de toekomstige situatie. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.

Planspecifiek

In de huidige situatie ligt er al een woning binnen het plangebied. Door het initiatief verandert de bedrijfswoning in een burgerwoning, waarmee sprake blijft van een woonfunctie. Ter plaatse van deze woning is sprake van een goed woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Daarnaast zorgt het initiatief niet voor hinder van bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Er is reeds sprake van een milieugevoelig object (de woning) binnen het plangebied. Hieraan verandert niets. Aan de Aaldert 2, circa 150 meter ten oosten van het plangebied ligt een glastuinbouwbedrijf waarvoor de publicatie Bedrijven en Milieuzonering een maximale richtafstand van 30 meter hanteert op basis van het aspect geluid. Gezien de afstand van het bedrijf tot het plangebied zal er binnen de woning sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat en zorgt het initiatief niet voor een belemmering van de bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf.

Het initiaitief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0006.png"

Uitsnede risicokaart waarbij de planlocatie is aangegeven met de gele stip

Op voorgaande kaart is zichtbaar dat ten noordwesten van het plangebied een risicovolle inrichting is gelegen. Het betreft hier agrarisch bedrijf waarbij op het terrein een bovengrondse tank aanwezig is die wordt gebruikt voor de opslag van propaan. Met betrekking tot het groepsrisico geldt een risicozone van 15 meter voor deze tank. Gezien de afstand tot het plangebied (circa 650 meter) vormt de inrichting geen risico vanuit externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.

4.1.7 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Kleinere afstanden zijn mogelijk mits dit gemotiveerd kan worden.

Met name bij boomgaarden en boomkwekerijen hebben gewasbeschermingsmiddelen invloed op het woon- en leefklimaat. Bij overige gewassen is het risico op aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt.

Planspecifiek

Binnen de minimaal aan te houden afstand van 50 meter vanaf het plangebied zijn geen boomkwekerijen / boomgaarden gelegen. Daarmee zal het woon- en leefklimaat van de toekomstige burgerwoning niet worden aangetast.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect gewasbeschermingsmiddelen.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Overigens betreft de watertoets niet alleen het belang van de waterbeheerder, maar ook het gemeentelijk waterbelang.

Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

1. Huidig watersysteem

Geomorfologie en grondwatersysteem

Het plangebied ligt in het landelijk gebied op een hoogte van circa 6,4 m +NAP.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Ten westen van het plangebied loopt een B-watergang. Het bestaande rioleringsysteem blijft behouden in de toekomstige situatie.

Ecosysteem

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied of natte natuur.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Waterbeleid

In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Zorgplichten

De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33 en Waterwet art 3.4). Hemelwater dient door perceeleigenaren op eigen terrein te worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet art 3.5).

Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Waterschap

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

3.1 Wateroverlast en volksgezondheid

Beleidsuitgangspunten

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.

Gevolgen voor het plan

Het plan betreft het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. De bestaande bebouwing binnen het plangebied blijft behouden. Bovendien neemt het verhard oppervlak in het plangebied af. Daarmee wordt er geen wateroverlast veroorzaakt.

3.2 Afkoppeling en waterberging  

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).

Hemelwater dient in beginsel op eigen perceel te worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. 

In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.

Gevolgen voor het plan

De in het plangebied en direct ten oosten van het plangebied aanwezige verharding zal verminderen doordat er onder andere een paardenbak wordt gerealiseerd. Het verhard oppervlak in het plangebied zal daarmee afnemen, waardoor compensatie niet nodig is.

3.3 Waterkwaliteit

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.

Gevolgen voor het plan

Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande riolering. Er zijn geen gevolgen voor de waterkwaliteit.

3.4 Natte natuurwaarden

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.

Gevolgen voor het plan

Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor natte natuur.

3.5 Drinkwaterbesparing

Beleidsuitgangspunten

Drinkwaterverspilling dient te worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen voor het plan

Er worden geen specifieke voorzieningen voor het voorkomen van drinkwatervoorspilling getroffen.

3.6 Beleving van water

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd. 

Gevolgen voor het plan

Ten westen van het plangebied loopt een bestaande watergang. Deze blijft behouden en is zichtbaar vanaf het perceel.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Aangezien het plan het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft en de hoeveelheid oppervlakteverharding afneemt, zijn er positieve effecten wat betreft het aspect water.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Voor alle ruimtelijke plannen geldt dat een digitale watertoets moet worden uitgevoerd door de initiatiefnemer(www.digitalewatertoets.nl). Dit resulteert in een wateradvies van het waterschap. Wanneer sprake is van een relevant waterschapsbelang, moet het wateradvies worden uitgewerkt in de waterparagraaf. In sommige gevallen is een nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk.

Initiatieven in het buitendijkse gebied moeten worden afgestemd met Rijkswaterstaat. Ook het advies van deze waterbeheerder moet, voor zover aan de orde, in de waterparagraaf worden meegenomen. Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 2). Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BHRAaldert5-VG01_0007.png"

Uitsnede Natura 2000 kaart waarbij de locatie van het plangebied is aangegeven met de rode stip

Op voorgaande afbeelding is zichtbaar dat er geen natuurbeschermingsgebieden liggen in de directe omgeving van het plangebied. Gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden. Het plangebied ligt evenmin binnen het Gelders NatuurNetwerk of de Groene Ontwikkelzone. Ten noorden van het plangebied ligt wel een gebied dat onderdeel is van de Groene Ontwikkelingszone maar de voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op dit gebied.

Soortenbescherming

Bij voorliggend plan zijn geen bouw- en of sloopwerkzaamheden gemoeid. Tevens wordt er geen groen verwijderd. Aangenomen kan worden dat het initiatief niet leidt tot aantasting van de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten binnen het plangebied.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Door het plan verdwijnen de bij het voormalige bedrijf behorende verkeersbewegingen. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied zal daardoor afnemen.

Het plangebied blijft ontsloten op de Aaldert. Met betrekking tot parkeren heeft de gemeente Wijchen een Parkeerbeleidsplan uit 2016, waarin staat aangegeven dat de gemeente gebruik maakt van de maximale parkeernormen die het CROW hanteert. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een norm van 2.8, afgerond 3, parkeerplaatsen per woning. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig voor drie parkeerplaatsen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijzigingen, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast.

Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol gebied. Voorliggend plan behelst enkel een functiewijziging van bestaande bebouwing, zonder bouw- of sloopwerkzaamheden. De toekomstige functie zorgt niet voor aantasting van cultuurhistorische waarden.

Daarmee blijven de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied behouden.

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen geldt er voor de oostelijke strook van het plangebied een hoge archeologische verwachting. De overige delen hebben een lage archeologische verwachting. Voorliggend initiatief behelst enkel een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning zonder verdere sloop- of bouwwerkzaamheden. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van bouwplan. Volgend uit artikel 6.2.1 van het Bro is hiervan geen sprake.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij de regels van het moederplan blijven gelden:

  • Enkelbestemming 'Wonen - 1', voor het gehele plangebied. De voormalige bedrijfsbebouwing die voor opslag en het stallen van paarden in gebruik wordt genomen is aangeduid met de aanduiding 'opslag'.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' over de oostelijke strook van het plangebied. Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van behoud en bescherming van archeologische waarden.
  • Gebiedsaanduiding 'milieuzonering - hydrologische beschermingszone' ter bescherming van de kwaliteit van de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend wijzigingsplan niet nodig.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling vindt er geen formele inspraakprocedure plaats.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 april 2018 tot en met 23 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.