direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Distelweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De familie Megens is in het verleden in verband met de realisatie van het bedrijventerrein Bijsterhuizen in Wijchen uitgekocht door de gemeente, waarbij is overeengekomen dat de familie aan de Distelweg in Wijchen een woning mag realiseren. Hiertoe is een inspanningsverplichting aangegaan door de gemeente.

Omdat het realiseren van een nieuwe woning op de beoogde locatie strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in Wijchen (Woezik), op een landelijke locatie die omgeven is door woonwijken en bedrijventerreinen. Onderstaande afbeeldingen tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0002.png"  
Globale ligging plangebied (bron: Open Streetmap)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0003.png"  
Globale begrenzing plangebied op luchtfoto (bron: Bing Maps)  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is onder andere opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in een omgeving met een landelijk karakter. Het maakt onderdeel uit van het uitloopgebied Woeziksestraat e.o. en is omgeven door de woonwijken en bedrijventerreinen van Wijchen. Het gebied vormt eigenlijk een landelijke enclave in het stedelijk gebied. Kenmerkend is ook de veelheid aan functies in de omgeving.

Het plangebied (kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie K no. 1056) bestaat in de huidige situatie uit weiland. De Distelweg is een landweg, die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Aan de noordzijde van het perceel loopt een A-watergang. Ook loopt er een gasleiding langs de Distelweg. De foto's en luchtfoto is een wat gedetailleerder beeld van het perceel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0004.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0005.jpg"  
Beeld perceel Distelweg (links) vanaf noordzijde en beeld Distelweg zelf (rechts)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0006.png"  
Globale begrenzing perceel Distelweg (kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie K no. 1056)  

2.2 Toekomstige situatie

Het plangebied omvat een ruim perceel waar de initiatiefnemer een vrijstaande woning wil realiseren. De woning zal qua bouwmassa en positionering op de kavel aansluiten bij de landelijke bouwstijl. Ook de erfinrichting met erfbeplanting zal aansluiting zoeken bij de in de omgeving van oorsprong aanwezige verschijningsvorm van boerenerven. Omdat een goede landschappelijke inpassing in dit gebied belangrijk is, is gemeentelijke goedkeuring op het plan voorwaarde voor realisatie van de bouwplannen.

Omdat er op dit moment nog geen sprake is van een concreet en uitgewerkt bouwplan, kan er ook geen concrete landschappelijke inrichtingstekening worden overlegd. Zodra het ontwerp van de woning gereed is, zal de bijbehorende landschappelijke inrichtingstekening samen met de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen ter toetsing aan de gemeente worden voorgelegd.

de bijgevoegde afbeelding geeft een impressie van het bouwplan. Het definitieve bouwplan zal tijdens en na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure verder worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0007.jpg"  
Beoogde locatie woning Distelweg  

De woning is gepositioneerd op een ruime kavel, waarbij er voldoende ruimte is om op eigen terrein te parkeren. Er is ook ruimte voldoende om hemelwater te laten infiltreren in de bodem, om zo de toename aan verhard oppervlak te compenseren. Mocht de bodemgesteldheid direct infiltratie niet mogelijk maken, kan ook worden afgevoerd op de A-watergang (zie hiervoor ook de waterparagraaf). Langs de Distelweg zal de breedte van de berm gehandhaafd blijven, zo is er voldoende mogelijkheid om uit te wijken.

Het bouwplan is gesitueerd in het uitloopgebied van de bebouwde kom van Wijchen. De nieuwe kavel met de nieuwe bebouwing past qua grootte en verschijningsvorm goed in de nabije omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Daarnaast is het project (het toevoegen van één woning) van een dusdanig geringe omvang dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 treden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid.

Planspecifiek

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening doen geen concrete uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. Nieuwe woningen moeten voldoen aan het Kwalitatief Woningprogramma en dit is in onderhavige situatie het geval. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening staan daarmee uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Woeziksestraat e.o.", vastgesteld door de gemeenteraad op 25 maart 2004.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0008.png"  
Uitsnede vigerende bestemmingsplankaart  

Het perceel aan de Distelweg heeft de bestemming “Agrarisch gebied”. De als dusdanig bestemde gronden zijn bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouw zijnde ten dienste van het agrarisch grondgebruik. De situering van een nieuwe woning op het perceel is strijdig met het bestemmingsplan.

Verder is van belang dat er een aardgastransportleiding is gelegen door het gebied, langs de Distelweg (rode lijn in de afbeelding). Tevens loopt er langs de perceelsgrens aan de Distelweg een A-watergang.

Overig beleid

Structuurvisie Wijchen

De structuurvisie Wijchen is op 29 mei 2009 vastgesteld. Met deze visie heeft de gemeente een instrument in handen waarmee vorm en inhoud wordt gegeven aan de verdere ontwikkeling van Wijchen in de komende jaren.

In de structuurvisie maakt het plangebied deel uit van een groter gebied dat is aangeduid als ‘Gemengde functies buitengebied/verbreden landbouw’. Specifiek over woningbouw in het buitengebied staat het volgende opgemerkt: het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen. Enkel indien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering als gevolg van functieverandering van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen of landgoedontwikkeling overeenkomstig de Natuurschoonwet bestaan er mogelijkheden voor woningbouw in het buitengebied. De onderhavige ontwikkeling dient aan te sluiten bij het landschap en de structuur van het buitengebied en mag de (agrarische) bedrijfsontwikkeling niet hinderen. De voorgestelde ontwikkeling is passend binnen dit beleid.

Wonen en werken in het buitengebied

In de beleidsnota ‘Wonen en werken in het buitengebied’ van de gemeenten Beuningen, Druten, West Maas en Waal en Wijchen hebben deze gemeenten een gezamenlijk beleid opgesteld voor het wonen en werken in het buitengebied. De beleidsnota is op 24 februari 2005 vastgesteld door de gemeenteraad van Wijchen.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten. Het oprichten van de woning aan de Distelweg past in het streven om het buitengebied leefbaar te houden.

Landschapspark Woezik

In het kader van het opstellen van het vigerend bestemmingsplan Woeziksestraat e.o. is de wens uitgesproken om te komen tot een landschapspark tussen de bestaande woonkern van Wijchen en het bedrijventerrein Bijsterhuizen. In dit park kunnen zowel de groene geleding als het aantrekkelijk recreatief uitloopgebied gestalte krijgen. In het landschapspark worden de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Aanpassing Woeziksestraat en overige infrastructurele en verkeerskundige aanpassingen
  • Opwaardering A-watergang
  • Landschappelijke beplantingen (gemeentelijk en/of particulier)
  • Recreatieve voorzieningen (op kleine schaal)
  • Voorbereiding projecten, inschakelen extern adviseurs e.d.

Over het plangebied zelf worden in de visie op het Landschapspark Woezik geen concrete uitspraken gedaan. Wel wordt de nieuwe woning aan de Distelweg landschappelijk ingepast. Ook wordt rekening gehouden met de te verbreden watergang. Beide aspecten passen in de maatregelen die het Landschapspark Woezik voorstelt.

Landschapsontwikkelingsplan

In 2007 hebben de gemeenteraden van Beuningen, Druten en Wijchen het intergemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. In dit plan, dat Landschap in Beweging heet, staat de visie voor het landschap in de gemeenten Beuningen, Druten en Wijchen voor de komende decennia beschreven. Het Landschapsontwikkelingsplan is het startpunt voor de uitvoering van verschillende projecten die de ontwikkeling van het karakteristieke landschap ondersteunen.

Het buitengebied krijgt steeds meer te maken met een integraal gebruik. Dit betekent dat er meer gebruikers en belangen in het buitengebied zijn. Het buitengebied is dus aan het veranderen. Dit gebeurt zowel bij de agrarische bedrijven, als daarbuiten. Denk bijvoorbeeld aan een toenemend recreatief gebruik, het landelijk wonen, het realiseren van natuurgebieden en het verschijnen van paardenweides met opvallende hekken. Maar ook de aanleg van nieuwe landgoederen heeft invloed en niet te vergeten het waterbeheer dat is afgestemd op de verschillende functies en het ‘Ruimte voor de Rivier beleid’ van de overheid. Door de verschillende ontwikkelingen zijn de - van oorsprong sterke - verschillen tussen de diverse landschapstypen van het Rivierenlandschap, zoals de uiterwaarden, oeverwallen, komgebieden en rivierduinen, vervaagd.

Op basis van samenhangende kenmerken zijn een achttal landschapstypen benoemd, waarvan een zestal ook daadwerkelijk binnen de gemeente Wijchen zijn gelegen, ieder met hun specifieke karakteristiek. Het plangebied valt echter in het Landschapsontwikkelingsplan binnen het stedelijk gebied van Wijchen en valt daarmee buiten de scope van dit plan.

Groenstructuurplan Wijchen 2008 - 2017

In april 2008 heeft de gemeenteraad het Groenstructuurplan Wijchen 2008 - 2017 vastgesteld. Belangrijke aspecten van het Groenstructuurplan zijn:

  • Het versterken van een gezond evenwicht tussen groen en rood, waarbij het behoud van het landelijke karakter van Wijchen uitgangspunt is.
  • Het hebben van groene wijken en kernen met een prettige maar vooral ook veilige, hele en functionele woon- en leefsfeer.
  • Voor burgers inzichtelijk maken welke gemeentegronden tegen welke voorwaarden uitgegeven kunnen worden.

Het projectteam heeft deze ambities doorvertaald in de volgende doelstellingen:

  • Het actualiseren van het groenbeleid voor de kern Wijchen en haar wijken, daarbij dient het groenstructuurplan ‘Kleine kernen’ als leidraad.
  • Het vastleggen van de belangrijkste groenstructuren tot op kavelniveau.
  • Het formuleren van visies op het groen in de wijken voor de komende 10 jaar.
  • Het benoemen van maatregelen en aanbevelingen en de financiële vertaling daarvan.
  • Het benoemen van beleidsregels voor de uitgifte van reststroken, waarbij de gronden in de vastgestelde groenstructuur in principe niet uitgegeven worden. De beleidsregels staan in de bijlage 1 opgenomen en gelden voor het gehelegrondgebied van de gemeente. Het College heeft de beleidsregels op 14 augustus 2007 vastgesteld. Voor grondverkopen geldt de groenstructuur van 2018 als uitgangspunt.

Het groenstructuurplan 2008 – 2017 geeft dus de actuele groenstructuur weer en beschrijft de gewenste ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Het groenstructuurplan is een beleidsinstrument en formuleert vanuit haar discipline kaders voor het beheer van de openbare ruimte, de regulering van het grondgebruik (gronduitgifte en vergunningverlening) en de planvorming bij (her)inrichtingsopgaven en (bouw)projecten.

In het groenstructuurplan valt het plangebied min of meer tussen de deelgebieden 'bedrijventerrein Wijchen-Oost', 'bedrijventerrein Bijsterhuizen' en 'Wijchen-Noord'. De Gagelvenseweg heeft in het groenstructuurplan de functie van primair hoofdbomenstructuur. Het initiatief staat deze functie niet in de weg, de bestaande groenstructuur langs de Gagelvenseweg blijft gehandhaafd. Verder zijn er geen consequenties voor de deelgebieden uit dit bestemmingsplan.

Waardevolle bomen in Wijchen

Het college van B&W heeft op 11 januari 2011 de aangepaste lijst van waardevolle bomen in de gemeente Wijchen vastgesteld. De dorpskernen van de gemeente Wijchen kenmerken zich door hun groene karakter. Bomen dragen bij aan een leefbare omgeving en de gezondheid van mensen. Ze verhogen bijvoorbeeld de luchtkwaliteit ( één volwassen boom filtert 47 vuilniszakken fijnstof per jaar) en zorgen voor geleiding van het verkeer. Deze kwaliteiten wil de gemeente graag behouden.

Een boom c.q. houtopstand wordt als waardevol bestempeld wanneer hij minimaal voldoet aan een aantal basisvoorwaarden, specifieke kenmerken en/of cultuurhistorische waarde.

Omdat er soms toch bomen gekapt moeten worden, zijn er ieder jaar kleine wijzigingen op de lijst van waardevolle bomen. Die wordt daarom ieder jaar waar nodig aangepast en vastgesteld. De actuele lijst is vastgesteld op 11 januari 2011. De bomen op de lijst zijn ook aangegeven op een kaart. Op deze kaart is te zien dat er in het plangebied geen waardevolle bomen voorkomen.

Waternota Wijchen

De gemeente Wijchen heeft samen met het Waterschap Rivierenland het initiatief genomen om nader invulling te geven aan de inrichting en beheer van een duurzaam watersysteem en waterketen binnen de gemeente. Een belangrijke aanleiding vormt hierbij de wens om afstemming te krijgen tussen duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke planvorming. Daarnaast wordt belang gehecht aan onder meer het voorkomen van afvoer van schoon water, het oplossen en voorkomen van knelpunten ten aanzien van wateroverlast en het stimuleren van natuurontwikkeling.

In de Waternota zijn de volgende thema's belangrijk:

  • Veiligheid: waarborgen van 'droge voeten' en veiligstellen van (volks)gezondheid
  • Waterkwantiteit: bewaren van water en drinkwaterbesparing
  • Waterkwaliteit: verkrijgen en in stand houden van schoon grond- en oppervlaktewater en schone waterbodems
  • Water en ruimtelijke functies: afstemming tussen grondgebruik en natuurlijk watersysteem en versterking van de belevingswaarde van water

In de Waternota worden naast de algemene thema's voor het plangebied geen concrete maatregelen beschreven. De watersituatie in de huidige en nieuwe situatie wordt omschreven in paragraaf 4.2.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Gemeenten dragen de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is aangegeven op welke wijze een gemeente invulling geeft aan deze zorgplichten.

Op 2 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Wijchen het GRP voor de planperiode 2011-2015 vastgesteld. In het GRP zijn drie verschillende ambitieniveaus uitgewerkt. Met de keuze voor het ambitieniveau 'Zekerheid op maat' heeft de gemeenteraad ingestoken op de voortzetting van het beleid uit de voorgaande planperiode.

Het GRP vormt tevens de basis voor de hoogte van de rioolheffing. Is een woning of bedrijfspand op de openbare voorzieningen voor afvalwater, hemelwater en/of grondwater aangesloten, dan ontvangt de eigenaar en/of gebruiker een aanslag rioolheffing.

De huidige en nieuwe situatie van de rioolaansluitingen in het plangebied zijn omschreven in paragraaf 4.2.

Gemeente Verkeer- en Vervoersplan: Kwaliteit in Mobiliteit

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) legt de gemeente haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur voor de komende tien jaar vast. De maatregelen en het beleid in dit plan zijn gebaseerd op een doorkijk verder dan tien jaar. Het plan schetst eerst de uitgangssituatie en de ontwikkelingen die mogen worden verwacht. Van daaruit geeft het eerste deel van het GVVP de beleidskeuzen voor de toekomst weer. Het plan mondt uit in een concrete aanpak en een projectenlijst. Zo geeft het eerste deel van het GVVP beleidsmatige en concrete handvatten voor wat Wijchen wil met het verkeer.

In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Het garanderen van de bereikbaarheid,
  • De verantwoordelijkheid voor een verkeersveilige situatie,
  • Een leefbare gemeente waarin verkeershinder wordt geminimaliseerd.

De uiteindelijke kernopgave is om deze kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden.

Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst. Gestreefd wordt om in de toekomst geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto's zijn ongewenst.

Het GVVP geeft, behalve voor wat betreft parkeren, geen concrete aanknopingspunten die invloed hebben op het initiatief. Het aspect verkeer en parkeren is in paragraaf 4.3 uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek. Hiermee is het initiatief op het gebied van bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig plan omvat het toevoegen van één woning aan de Distelweg. Dit aantal blijft ruim onder de 1.500 woningen en draagt in die zin 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geluid.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai (ten gevolg van de nabije ligging van een tuincentrum) en wegverkeerslawaai (Gagelvenseweg). Om te onderzoeken of het initiatief uitvoerbaar is ten aanzien van de geluid is voor beide locaties een akoestisch onderzoek verricht, die als bijlage bij dit bestemmingsplan zijn gevoegd.

Voor wat betreft de locatie Distelweg blijkt uit het onderzoek dat er qua wegverkeerslawaai een geluidsbelasting van maximaal 44 dB ontstaat op de locatie. Dit ligt onder de voorkeurswaarde als opgenomen in de Wgh alsook in de Kadernota Geluid van de gemeente. Voor wat betreft de geluidsbelasting vanuit het bedrijf Erica Gardenstylist geldt dat wanneer de gevel van de nieuw te bouwen woning op minimaal 50 m van bron 10 (zie onderzoek, meetpunt op terrein Erica) wordt gerealiseerd, er geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van het genoemde bedrijf. Dit is het geval.

Gezien het bovenstaande wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In onderhavige situatie is het nabijgelegen Erica Gardenstylist aan de Gagelvenseweg van belang. Dit hoveniersbedrijf/tuincentrum is recentelijk met een projectbesluit mogelijk gemaakt. Hierbij is geconstateerd dat realisatie van het bedrijf qua milieuzonering mogelijk is. Aangezien er woningen aanwezig zijn die dichter bij dit hoveniersbedrijf zijn gelegen, kan gesteld worden dat de woningen in onderhavig initiatief (die verder van het bedrijf liggen) qua milieuzonering uitvoerbaar zijn. Voor het overige zijn er in of in de nabije omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig die uitvoering van onderhavig initiatief in de weg staan.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van risico's met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0009.png"  
Uitsnede risicokaart met ligging plangebied  

In de risicokaart is te zien dat er door het plangebied een gasleiding loopt. De op de kaart zichtbare spoorlijn Nijmegen - Den Bosch ligt op circa 450 m afstand van het plangebied. Voor het overige zijn er in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig die een risico opleveren.

De gasleiding betreft een hogedruk aardgastransportleiding (N576-71-KR-003) met een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 4”. In het kader van de het projectbesluit om het zuidelijk gelegen hoveniersbedrijf aan de Gagelvenseweg mogelijk te maken, is onderzoek verricht naar deze gasleiding. De informatie over de leiding hieronder is aan dit onderzoek ontleend.

De 10-6/jr PR-contour is nihil en ligt op de leiding. De inventarisatieafstand bedraagt 45 m. Het plangebied ligt hier binnen. De totale lengte bedraagt 2.210 m. De leiding loopt vanuit het bedrijventerrein Bijsterhuizen naar het gasontvangststation (GOS) aan de Vijverlaan, ten zuiden van de spoorlijn Nijmegen - ’s-Hertogenbosch. Ten zuiden en noorden van het plangebied liggen in het invloedsgebied circa 85 woningen en 7.600 m2 aan bedrijven. In totaal zijn er volgens het onderzoek circa 260 mensen aanwezig. Het aantal mensen dat door de realisatie onderhavig plan extra worden “toegevoegd” in het invloedsgebied bedraagt 2,4 personen (een gemiddeld huishouden) voor de nieuwe woning aan de Distelweg. Indien er een incident met de buisleiding plaatsvindt, zullen er dus zo’n 1% meer slachtoffers zijn. Dit is dusdanig weinig dat hierdoor het groepsrisico nauwelijks zal toenemen. Bovendien is sprake van zelfstandige bewoning, de bewoners zullen in principe zelfredzaam zijn.

Voor wat betreft het spoor geldt ook dat dat de PR-contour 0 meter is. Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat gezien de afstand tot het spoor (minimaal 450 meter) en de relatief lage bezettingsgraad van de nieuwe woning (2,4 mensen) de toename van het groepsrisico nihil is. Bovendien is, zoals eerder gemeld, sprake van zelfstandige bewoning en zijn de bewoners zelfredzaam.

De ligging van de leiding zal middels een dubbelbestemming gevrijwaard worden van bebouwing. Gezien het bovenstaande is het initiatief op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar. De Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VrGZ) is als wettelijk adviseur gevraagd om advies uit te brengen over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van het plangebied. Deze heeft geconstateerd in haar advies van 14 november 2014 dat de ontwikkeling nauwelijks effect zal hebben op de externe veiligheidsrisico's, aangezien het per saldo slechts de toevoeging van één enkele woning betreft. Er is daarmee geen aanvullende beschouwing nodig van mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers. Hiermee is het plan uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In het kader van dit bestemmingsplan is contact geweest met het Waterschap Rivierenland. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

In onderhavige situatie is sprake van het toevoegen van één woning (Distelweg). De hoeveelheid verharding neemt daarmee toe, maar blijft onder de toetsingsoppervlakte van 500 m2, waardoor extra waterberging niet nodig is.

De volgende aspecten zijn wel van belang voor het initiatief. Wanneer er sprake is van het scheiden van het hemelwater van vuilwater (dit is in onderhavige situatie aan de orde), zijn er twee opties voor de waterafvoer van hemelwater:

  • 1. Hemelwater infiltreren op eigen terrein (tijdens de vergunningaanvraag kan de bodemgeschiktheid hiervoor worden onderzocht; mocht dit niet mogelijk zijn, dan is optie 2 mogelijk);
  • 2. Hemelwater afvoeren op de A-watergang (hiervoor zal t.z.t. een watervergunning moeten worden aangevraagd bij het Waterschap).

Er is nog geen concreet bouwplan, zodat niet exact berekend kan worden hoeveel waterberging er nodig is. Er is hiervoor in alle gevallen ruimte genoeg aanwezig op het perceel. Het bouwplan zal aan de genoemde eisen voor ontwatering en handhaven van de grondwaterstand voldoen. Bij het bouwen zal het gebruik van uitlogende materialen worden voorkomen.

De bestaande riolering aan de Distelweg is een drukriool. Voor de afvoer van het afvalwater van de nieuwbouw moet een nieuwe aansluiting op het drukriool worden gemaakt. Om te kunnen aansluiten wordt het water vanaf particulier terrein onder druk aangeleverd.

Voor de locatie aan de Distelweg geldt tevens dat het perceel grenst aan een A-watergang. Het waterschap heeft plannen om deze watergang in de toekomst te verbreden. De plannen hiervoor zijn nog niet uitgewerkt. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de beoogde verbreding van deze watergang. De bebouwingsvrije zone is extra breed gehouden, zodat de watergang in de toekomst verbreed kan worden zonder dat daar bebouwing in de weg staat. Door deze bebouwingsvrije zone is de bereikbaarheid van deze watergang in verband met onderhoud gewaarborgd. Het waterschap heeft aangegeven dat de opgenomen dubbelbestemming voor waterstaatswerken op dit moment voldoende ruimte biedt om een verbreding te realiseren. De aanpassing aan de watergang zal te zijner tijd inhoudelijk worden kortgesloten met de aanliggende eigenaren.

Gezien het bovenstaande en de instemming hiermee van het waterschap wordt het bestemmingsplan op het gebied van water uitvoerbaar geacht.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavige situatie gaat het om het toevoegen van één woning. Dit brengt extra verkeersbewegingen met zich mee. De Distelweg is een onverharde, smalle weg. Gezien het beperkt aantal verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers wordt dit acceptabel geacht. Het smalle profiel en de staat van verharding van de Distelweg voorkomt dat hier te hard gereden wordt, zodat doorgaand fietsverkeer en wandelaars minder gevaar lopen.

Bewoners en bezoekers parkeren op eigen terrein. De kavel is zeer ruim, er zijn hierop meerdere parkeerplekken (in elk geval minimaal 2) aanwezig.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0010.png"  
Uitsnede met ligging gebieden EHS  

In of nabij de omgeving van het plangebied zijn geen gebieden waar gebiedsbescherming aan de orde is.

Naast gebiedsbescherming moet bekeken worden of er aantasting van (de leefgebieden van) beschermde soorten plaatsvindt. Hiervoor is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in het kader van de voorgenomen ingrepen kunnen er mogelijk overtredingen plaatsvinden ten aanzien van algemene broedvogels en steenuilen. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Ten aanzien van steenuilen is nader onderzoek uitgevoerd (eveneens als bijlage toegevoegd).

Uit het vervolgonderzoek voor steenuilen blijkt dat het bouwplan geen aantasting vormt van essentieel foerageergebied van steenuilen. Er is geen sprake van een (indirect) negatief effect op een vaste rust- of verblijfplaats van een steenuil, en daarmee is overtreding van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Wel wordt aanbevolen om het plangebied na oplevering steenuilvriendelijk in te richten. Hierop zal, bij het aanleveren van de landschappelijke inrichtingstekening (zie paragraaf 2.2) bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van verblijfsindicaties (sporen), op basis van gepubliceerde verspreidinggegevens en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijk ontwikkeling niet aan de orde.

Gezien de hiervoor beschreven resultaten wordt het initiatief uitvoerbaar geacht op het gebied van ecologie.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of er zich in het plangebied archeologische waarden bevinden is de archeologische beleidskaart geraadpleegd. Bijgevoegd is een uitsnede daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.WOEZDISTELWEG-OW01_0011.png"  
Uitsnede Archeologische beleidskaart Wijchen  

Op de uitsnede van de archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied onderdeel uit maakt van een gebied met een hoge archeologische verwachting (bebouwde kom).

Het plangebied ligt echter volgens een archeologisch onderzoek van RAAP ‘kartering, inventarisatie en waardering’ (nr. 63, d.d. april 1992) voor Wijchen en Groot Bijsterhuizen in een gebied waarin het bodemprofiel verstoord (vergraven) is. Derhalve wordt nader onderzoek naar de archeologische waarden niet noodzakelijk geacht.

Op het gebied van cultuurhistorie kan gesteld worden dat door uitvoering van onderhavig initiatief geen cultuurhistorische waarden verloren. Het geheel is gelegen in een gemengd gebied met weinig historische waarde. Bij het realiseren van de erfinrichting en erfbeplanting zal worden aangesloten op de van oorsprong in de omgeving voorkomende erven.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voor de realisatie van dit initiatief hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd via een overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen waarbij de woonfunctie wordt neergelegd; hierbij is er in het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen met een maximale inhoudsmaat;
  • Leiding - Gas (dubbelbestemming) waarbij de ligging van de gasleiding beschermd wordt;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming), waarbij de ligging en de ruimte voor het onderhoud van de bestaande A-watergang beschermd wordt.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang.

Samen met het waterschap zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Hierover bestaat overeenstemming (zie paragraaf 4.2). Tevens heeft de Veiligheidsregio Midden Gelderland ingestemd met dit plan (zie paragraaf 4.1.5).

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.