direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: IJsselstein Noordoost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201202Noordoost-On01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals akkerbouw, tuinbouw (volle grond en glas), fruitteelt en veehouderij;
  • b. productiegebonden detailhandel tot 20% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 125 m2;
  • c. paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen;
  • e. wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak, met uitzondering van kassen;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, geldt dat wanneer geen maximale goothoogte is aangegeven, dat de maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ten hoogste 4,5 respectievelijk 10 meter bedraagt;
  • c. de dakhelling bedraagt minimaal 20 en maximaal 40 graden met dien verstande dat bestaande dakhellingen niet mogen worden gewijzigd.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
  • b. per bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag, inclusief aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken, ten hoogste 650 m3 bedragen;
  • d. de maximale goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • e. de dakhelling bedraagt maximaal 60 graden dan wel de ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande grotere dakhelling, met dien verstande dat bestaande dakhellingen niet mogen worden gewijzigd;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 meter bedraagt;
    • 3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt.
  • g. uitbreiding van bestaande hoofdgebouwen mag uitsluitend plaatsvinden in de vorm van bijbehorende bouwwerken;
  • h. woningsplitsing en -samenvoeging is niet toegestaan;
  • i. overschrijding van de bestemmingsvlakken is uitsluitend toegestaan voor dakoverstekken en luifels tot een maximum van 1 meter;
  • j. dakoverstekken van dakkapellen en dakopbouwen mogen maximaal 0,2 meter bedragen.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter indien deze grenst aan de openbare weg of openbaar groen tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de breedte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag, voor zover buiten het bouwvlak gelegen, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de diepte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag, voor zover buiten het bouwvlak gelegen, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van niet aan de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • f. aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een plat dak of de dakhelling is gelijk aan de hellingshoek van het hoofdgebouw;
  • g. de nokhoogte van niet aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4,5 meter;
  • h. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het bebouwbaar erf, met een maximum van 60 m²;
  • i. overschrijding van de bestemmingsgrens is uitsluitend toegestaan voor dakoverstekken en luifels tot een maximum van 1 meter.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 2. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van sleufsilo's en mestopslagen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 voor het bouwen van sleufsilo's en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak ten behoeve van het agrarische bedrijf te plaatse, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van sleufsilo's, silo's en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak per bedrijf maximaal 1% van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • d. de bouwhoogte van sleufsilo's en mestopslagplaatsen maximaal 2 meter bedraagt.
3.3.2 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de bestemming 'Agrarisch' zijn de volgende specifieke gebruiksregels van toepassing:

  • a. bedrijfsvoering is uitsluitend toegestaan binnen categorie 1 en 2 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb) van de Wet milieubeheer;
  • b. tijdelijke of permanente bewoning van de niet aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  • c. productiegebonden detailhandel mag alleen worden toegepast mits:
    • 1. hoofdactiviteit het maken van maatwerkproducten voor zowel bedrijven als particulieren ter plekke of op locatie is;
    • 2. tot maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 125 m2;
    • 3. de ruimtelijke uitstraling niet die van een winkel is;
    • 4. productie ter plaatse heeft plaatsgevonden;
    • 5. alleen de ter plaatse gefabriceerde, gekweekte, toegepaste of geassembleerde producten worden verkocht;
    • 6. de hoofdactiviteit rechtstreeks op de locatie mogelijk blijft.
  • d. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en hebben een maximale afmeting van 20 m bij 40 m.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een ander gebruik dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad waarbij het milieueffect van het beoogde bedrijf wordt meegewogen en waarbij de Staat van Bedrijfsactiviteitenmede betrokken wordt;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. het scheuren van grasland.
3.6.2 Uitzondering op aanlegverbod

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. andere werken die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.