direct naar inhoud van Regels
Plan: Hollandse IJssel ‘noordwesthoek’
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.CHWHolIJsselNWhoek-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Chw bestemmingsplan Hollandse IJssel ‘noordwesthoek’ met identificatienummer NL.IMRO.0353.CHWHolIJsselNWhoek-ON01 van de gemeente IJsselstein.

1.2 Chw bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Dit kan bestaan uit bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgravingen of een combinatie daarvan.

1.7 archeologisch rapport

rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de richtlijnen van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde of verwachtingswaarde in verband met de in dat

gebied aanwezige of aantoonbaar te verwachten archeologische sporen en vondsten.

1.9 bedrijfsmatige activiteit

een activiteit die bedrijfsmatig wordt uitgevoerd en die kan leiden tot te voorkomen en/of te beperken invloed op de omgeving, waaronder horeca en verblijfsrecreatie.

1.10 bestaand (in relatie tot bebouwing)

een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald

1.11 bestaand (in relatie tot gebruik)

het legale gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsplanactiviteit

het gebruik van gronden of bouwwerken, waarvoor in het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 7c lid 14 van het Besluit Crisis- en herstelwet.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is van het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwlaag

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen en kappen. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dagrecreatie

extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen, fietsen, spelen en verpozen.

1.22 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.24 functiewijziging in een functie met grotere parkeerbehoefte

een zodanige wijziging van een functie dat een andere parkeernorm moet worden gehanteerd.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.27 gecertificeerde instantie

instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in art. 5.1 van de Erfgoedwet.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.29 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse.

1.30 hotel

een accommodatie voor het bedrijfsmatig verstrekken van kortdurend nachtverblijf c.q. verblijfsrecreatie.

1.31 hoofdgedeelte van het hoofdgebouw

de hoofdvorm van een hoofdgebouw, zoals de hoofdvleugel van een hoofdgebouw dat dient als hotel.

1.32 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals picknickplaatsen, informatieborden en banken, ten behoeve van kleinschalig dagrecreatief medegebruik.

1.33 ondergeschikte deel van het hoofdgebouw

de ondergeschikte delen van het hoofdgedeelte van een hoofdgebouw, zoals de ondergeschikte vleugels van een hoofdgebouw dat dient als hotel.

1.34 nachtperiode

het deel van de dag tussen van 23.00 uur tot 07.00 uur.

1.35 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie

elke toename van stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol stikstof) per hectare per jaar op voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied;

1.36 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.37 opgraving

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

1.38 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard

1.39 omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7c, lid 14 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

1.40 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.41 Programma van Eisen (PvE)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.

1.42 recreatie

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.43 stikstofdepositie

neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat c.q leefgebied van soorten, waarbij de belasting, op een punt binnen het habitat, wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat in geheel in mol N/jr.

1.44 uitvoeren

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.45 verblijfsrecreatie

het met recreatief oogmerk verblijven met overnachting in een gebouw, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.46 vloeroppervlak

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.

1.47 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.48 waterhuishouding

de wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt, afgevoerd wordt en dergelijke.

1.49 wellness

een wellness centrum met sauna, saunacabines, zwembad, massageruimten, relaxruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen met bijbehorende buitenruimten en voorzieningen.

1.50 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 1 m bedraagt

2.9 verticale diepte:

de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Regels voor bestemmingen

Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie

3.1 Functiesomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

daarbij behorende:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water;
  • g. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen ten behoeve van de functies genoemd in lid 3.1 gelden de volgende regels:

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1 bestemde gronden mogen ten dienste van de onder lid 4.1 genoemde bestemmingen en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1 enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van overige aanwezige bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) er enkel gebouwd mag worden, met inachtname van de overige voor deze gronden geldende bouwregels, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut; of
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 4.3 onder 1 wordt verleend indien bij de aanvraag vergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld in lid 4.3 onder 1 kan het bevoegd gezag in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • d. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in 4.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. die niet dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

4.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. In afwijking van het bepaalde in 4.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport (door een hiertoe gecertificeerde instantie) , dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

4.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE); of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

4.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.3 te beslissen.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Vindplaats 3 en R1' de verbeelding van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie 3 bestemde gronden mogen ten dienste van de onder lid 5.1 genoemde bestemmingen en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie 3 enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van overige aanwezige bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) er enkel gebouwd mag worden, met inachtname van de overige voor deze gronden geldende bouwregels, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut; of
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2; of
    • 3. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3 onder 1 wordt verleend indien bij de aanvraag vergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld in lid 5.3 onder 1 kan het bevoegd gezag in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  • d. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 30 cm beneden het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogstens 100 m²;
  • d. die niet dieper reiken dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • e. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • f. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

5.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. In afwijking van het bepaalde in 5.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport (door een hiertoe gecertificeerde instantie), dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

5.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE); of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);

5.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.3 te beslissen.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' de verbeelding van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waarde - Archeologie werkput 20

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie werkput 20' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologie werkput 20 bestemde gronden mogen ten dienste van de onder lid 6.1 genoemde bestemmingen en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de bestemming Waarde - Archeologie werkput 20 enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van overige aanwezige bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en) er enkel gebouwd mag worden, met inachtname van de overige voor deze gronden geldende bouwregels, mits het gaat om:
    • 1. vervanging van bestaande gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en uitsluitend de bestaande fundering wordt benut; of
    • 2. een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 6.3 onder 1 wordt verleend indien bij de aanvraag vergunning een archeologisch rapport wordt overlegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologische waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden.
  • c. Aan de vergunning als bedoeld in lid 6.3 onder 1 kan het bevoegd gezag in ieder geval de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).
  • d. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie werkput 20 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemming(en) en daarmee samenhangende gebiedsaanduiding(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 100 cm beneden het maaiveld.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in 6.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. die niet dieper reiken dan 100 cm beneden het maaiveld;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

6.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. In afwijking van het bepaalde in 6.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport (door een hiertoe gecertificeerde instantie), dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden, voor zover aanwezig, in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

6.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE); of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);

6.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.3 te beslissen.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie werkput 20' de verbeelding van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen.

7.2 Bouwregels

Op de tot Waterstaat - Waterkering bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in lid 7.1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden binnen de bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken van het bevoegd gezag de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;
  • b. het meer dan 0,5 m ophogen af afgraven van gronden, het egaliseren van gronden, anders dan noodzakelijk is in verband met het normale gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende installaties of apparatuur;
  • d. het dempen of verleggen van waterlopen.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Regels voor ontwikkelingen

Artikel 8 overige zone - ontwikkelingsgebied intensieve recreatie hotel

8.1 Ontwikkeling

Op de locatie met de aanduiding 'overige zone - ontwikkelingsgebied intensieve recreatie hotel' is het plan gericht op ontwikkeling tot een hotel functie met bijbehorende functies zoals een restaurant met terras, zalen en wellness, inclusief de bij deze functie behorende wegen en paden, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, park- en groen voorzieningen en andere voorzieningen die nodig zijn voor het goed functioneren van het gebied.

8.2 Omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit
8.2.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit de gronden te gebruiken ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde functies.

8.2.2 Beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt verleend indien:

  • a. de ambities zoals bedoeld in lid 8.3 worden verwezenlijkt; en
  • b. voldaan wordt aan de voorwaarden zoals bedoeld in lid 8.4.

8.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit kunnen voorschriften worden verbonden, gericht op het bereiken en borgen van de in lid 8.3 genoemde ambities en uitgangspunten of het borgen van de in lid 8.4 genoemde randvoorwaarden.

8.3 Ambities

De volgende ambities gelden voor de ontwikkeling:

  • a. de ontwikkeling draagt bij aan de realisering en duurzame instandhouding van de Noordwesthoek als een aantrekkelijk en samenhangend recreatiegebied met bos, open velden en mogelijkheden voor wandelen, fietsen en ondernemen.
  • b. de ontwikkeling versterkt het recreatieaanbod in de regio Utrecht;
  • c. het aangeduide ontwikkelgebied wordt in één keer ontwikkeld;
  • d. de ontwikkeling wordt op een passende wijze ingepast in het bos- en natuurgebied, om deze ambitie te verwezenlijken past de inrichting en de vormgeving van de gebouwen en de buitenruimte binnen de gestelde kaders in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1).
8.4 Randvoorwaarden

De volgende randvoorwaarden gelden voor de ontwikkeling:

8.4.1 Ruimtelijke randvoorwaarden
  • a. de positionering, vorm, architectuur, uitstraling en materiaalgebruik van het hoofdgebouw en bijgebouw(en) voldoet aan de gestelde kaders in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • b. de ontwikkeling betreft uitsluitend één hoofdgebouw, deze wordt geplaatst in het bijbehorende rode vlak uit het masterplan (Bijlage 2);
  • c. opslagdoeleinden ten dienste van de in lid 8.1 genoemde functies, mogen uitsluitend plaatsvinden in gebouwen;
  • d. de toegestane hotel functie zoals bepaald in lid 8.1 vindt uitsluitend plaats in het hoofdgebouw;
  • e. voor de entree geldt dat er één ingang is voor auto's, voor langzaam verkeer zijn er meerdere informele entrees, de inrichting van de entrees sluit aan bij het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • f. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
  • g. er dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd zoals voorgeschreven in artikel 12
  • h. de invulling van de parkeergelegenheid dient overeen te komen met de basisprincipes in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • i. er dient invulling te worden gegeven aan de eisen vanuit de provinciale Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen voor het landschap 'Groene Hart'.

8.4.2 Randvoorwaarden omgevingskwaliteiten
  • a. nieuwe bedrijfsmatige activiteiten of groei van bedrijfsmatige activiteiten mogen geen onevenredige beperking van de gewenste ontwikkeling van andere functies in het plangebied Hollandse IJssel 'noordwesthoek' opleveren;
  • b. bij nieuwe bedrijfsmatige activiteiten of groei van bedrijfsmatige activiteiten dient er sprake te zijn van een gepaste afstand tot woningen en soortgelijke gevoelige functies voor een aanvaardbaar leefklimaat.

8.4.3 Randvoorwaarden vanuit Natuur, Milieu en Water
  • a. het watersysteem van het bos- en natuurgebied mag niet aangetast worden;
  • b. voor wat betreft stikstofdepositie is de regel uit artikel 10 onverkort van toepassing;
  • c. uit bodemonderzoek dient te blijken dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • d. nader onderzoek naar de voorkomende flora en fauna dient te worden uitgevoerd en daaruit eventueel voortvloeiende benodigde ontheffingen dienen te worden verkregen en mitigerende en/of compenserende maatregelen dienen te worden uitgevoerd;
  • e. bij gebruiksactiviteiten van een terras voor gasten van horeca of de buitenruimte van horeca wordt in de nachtperiode onaanvaardbare licht en geluidhinder voor nabij gelegen woningen en andere gevoelige functies voorkomen;
  • f. er dient een verantwoording te worden overgelegd over de wijze waarop bewoners van nabij gelegen woningen op de hoogte zijn gebracht van de milieusituatie en eventuele hinder;
  • g. bij toename van bebouwing of verharding dient minimaal hydrologisch neutraal gebouwd te worden.

8.4.4 Randvoorwaarden externe veiligheid

Indien de ontwikkeling in het invloedsgebied van een risicobron ligt wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

8.5 Flexibiliteit

Burgemeester en wethouders kunnen medewerking verlenen aan het afwijken van het bepaalde in 8.4.1 mits er van te voren een advies is ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige die de bouwplannen toetst aan het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1), en er een bijdrage wordt geleverd aan de ambities zoals bedoeld in lid 8.3 zo nodig worden voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.

8.6 Bouwregels voor ontwikkeling

De volgende bouwregels gelden voor de ontwikkeling:

8.6.1 Algemeen

Op de voor 'overige zone - ontwikkelingsgebied intensieve recreatie hotel' aangeduide gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde functies, die zijn toegestaan bij de in lid 8.2.1 genoemde omgevingsvergunning;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.

8.6.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw moet qua vormgeving, maatvoering en positionering passen in het landschap. Of hieraan wordt voldaan, wordt beoordeeld op basis van het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • b. de goothoogte van het hoofdgedeelte van het hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgedeelte van het hoofdgebouw mag maximaal 14 meter bedragen;
  • d. de goothoogte van het ondergeschikte deel van het hoofdgebouw mag maximaal 7 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van het ondergeschikte deel van het hoofdgebouw mag maximaal 11 meter bedragen;
  • f. overige gebouwen beschikken maximaal over 1 bouwlaag met kap;
  • g. de goothoogte van overige gebouwen mag maximaal 3 meter bedragen.

8.6.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen moeten qua vormgeving, maatvoering en positionering passen in het landschap. Of hieraan wordt voldaan, wordt beoordeeld op basis van het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.
  • d. Van de in 8.6.3 onder b en c gestelde bouwhoogte mag worden afgeweken mits dit past in het landschap. Of hieraan wordt voldaan, wordt beoordeeld op basis van het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1).

8.6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het aangeduide ontwikkelgebied:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. ten behoeve van de milieusituatie.

8.6.5 Afwijken van de bouwwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.6.2, mits er van te voren een advies is ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige die de bouwplannen toetst aan het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1). Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 9 overige zone- ontwikkelingsgebied recreatie

9.1 Ontwikkeling

Op de locaties met de aanduiding 'overige zone- ontwikkelingsgebied recreatie' is het plan gericht op ontwikkeling van recreatieve functies, inclusief de bij deze recreatieve functies behorende functies zoals wegen en paden, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, groenvoorzieningen en andere voorzieningen die nodig zijn voor het goed functioneren van het recreatiegebied.

9.2 Omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit
9.2.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit de gronden te gebruiken ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde functies.

9.2.2 Beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt verleend indien:

a. de ambities zoals bedoeld in lid 9.3 worden verwezenlijkt; en

b. voldaan wordt aan de voorwaarden zoals bedoeld in lid 9.4.

9.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, gericht op het bereiken en borgen van de in lid 9.3 genoemde ambities en uitgangspunten of het borgen van de in lid 9.4 genoemde randvoorwaarden.

9.3 Ambities

De volgende ambities gelden voor de ontwikkeling van recreatieve functies in de aangeduide ontwikkelgebieden:

  • a. de ontwikkeling draagt bij aan de realisering van een samenhangend recreatiegebied met bos, open velden en mogelijkheden voor wandelen, fietsen en ondernemen;
  • b. de ontwikkeling biedt een meerwaarde aan het duurzaam functioneren van het gehele recreatiegebied Hollandse IJssel 'noordwesthoek';
  • c. de ontwikkeling versterkt het recreatieaanbod in de regio Utrecht;
  • d. in een aangeduid ontwikkelgebied kunnen meerdere afzonderlijke ontwikkelingen van recreatieve functies worden gerealiseerd, zoals wordt omschreven in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger;
  • e. er dient sprake te zijn van een ontwikkeling die voorziet in een passende recreatieve functie, daarbij wordt de lijst voor passende functies, in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger, als leidraad gebruikt.
  • f. een ontwikkelgebied wordt integraal ontwikkeld, daarbij is het raamwerk voor de buitenruimte uit het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger, leidend;
  • g. de eventuele afzonderlijke ontwikkelingen van recreatieve functies in een ontwikkelgebied vormen één geheel, waarbij de uitgangspunten voor gefaseerde ontwikkeling zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger, leidend zijn;
  • h. een ontwikkeling wordt op een passende wijze ingepast in het bos- en natuurgebied, om deze ambitie te verwezenlijken past de inrichting en de vormgeving van de gebouwen en de buitenruimte binnen de gestelde kaders in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • i. er dient invulling te worden gegeven aan de eisen vanuit de provinciale Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen voor het landschap 'Groene Hart'.
9.4 Randvoorwaarden
9.4.1 Ruimtelijke randvoorwaarden
  • a. er dient een ontwerp plan van de ontwikkeling te worden overlegd waaruit blijkt dat de te ontwikkelen recreatieve functie past binnen de gestelde kaders van het Beeldkwaliteitplan voor de Ontwikkelingsvlekken Noord IJseldijk (Bijlage 1);
  • b. maximaal 20% van het rode vlak uit het Masterplan Noordwesthoek (Bijlage 2) mag worden bebouwd;
  • c. de positionering, vorm, architectuur, uitstraling en materiaalgebruik van een hoofdgebouw en eventuele bijgebouw(en) voldoet aan de basisregels in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1);
  • d. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
  • e. er dient voldoende parkeergelegenheid te worden gerealiseerd zoals voorgeschreven in artikel 12;
  • f. de invulling van de parkeergelegenheid dient overeen te komen met de basisprincipes in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1).

9.4.2 Randvoorwaarden omgevingskwaliteiten
  • a. bij nieuwe bedrijfsmatige activiteiten of groei van bedrijfsmatige activiteiten dient er sprake te zijn van een gepaste afstand tot woningen en soortgelijke gevoelige functies voor een aanvaardbaar leefklimaat.

9.4.3 Randvoorwaarden vanuit natuur, milieu en water
  • a. het watersysteem van het bos- en natuurgebied mag niet aangetast worden;
  • b. voor wat betreft stikstofdepositie is de regel uit artikel 10 onverkort van toepassing;
  • c. uit bodemonderzoek dient te blijken dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • d. nader onderzoek naar de voorkomende flora en fauna dient te worden uitgevoerd en daaruit eventueel voortvloeiende benodigde ontheffingen dienen te worden verkregen en mitigerende en/of compenserende maatregelen dienen te worden uitgevoerd;
  • e. bij gebruiksactiviteiten wordt in de nachtperiode onaanvaardbare licht en geluidhinder voor nabij gelegen woningen en andere gevoelige functies voorkomen;
  • f. er dient een verantwoording te worden overgelegd over de wijze waarop bewoners van nabij gelegen woningen op de hoogte zijn gebracht van de milieusituatie en eventuele hinder;
  • g. bij toename van bebouwing of verharding dient minimaal hydrologisch neutraal gebouwd te worden.

9.4.4 Randvoorwaarden vanuit externe veiligheid

Indien de ontwikkeling in het invloedsgebied van een risicobron ligt wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

9.5 Flexibiliteit

Burgemeester en wethouders kunnen medewerking verlenen aan het afwijken van het bepaalde 9.4.1, mits er van te voren een advies is ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige die de bouwplannen toetst aan het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1), en er een bijdrage wordt geleverd aan de ambities zoals bedoeld in lid 9.3. Zo nodig worden voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.

9.6 Bouwregels voor ontwikkeling

De volgende bouwregels gelden voor een ontwikkeling:

9.6.1 Algemeen

Op de voor 'overige zone- ontwikkelgebied recreatie' aangeduide gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde functies, die zijn toegestaan bij de in lid 9.2 genoemde omgevingsvergunning;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.

9.6.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw moet qua vormgeving, maatvoering en positionering passen in het landschap. Wat onder een aanvaardbare landschappelijke inpassing wordt verstaan is opgenomen in het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger;
  • b. de te realiseren bebouwing per ontwikkelgebied zoals aangeduid op de verbeelding bedraagt maximaal 20%;
  • c. gebouwen bedragen maximaal één bouwlaag;
  • d. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 8 m bedragen.

9.6.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen moeten qua vormgeving, maatvoering en positionering passen in het landschap. Of hieraan wordt voldaan, wordt beoordeeld op basis van het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een uitkijktoren, bouwwerken voor een klimbos of soortgelijke bouwwerken met een recreatieve functie, mag maximaal 10 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;
  • e. Van de in 9.6.3 onder b, c en d gestelde bouwhoogte mag worden afgeweken mits dit past in het landschap. Of hieraan wordt voldaan, wordt beoordeeld op basis van het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger (Bijlage 1).

9.6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het aangeduide ontwikkelgebied:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. ten behoeve van de milieusituatie.

9.6.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.6.2 mits er van te voren een advies is ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen commissie die de bouwplannen toetsen aan het Beeldkwaliteitplan Ontwikkelingsvlekken Noord- IJsseldijk d.d. 08-10-2020, of diens opvolger. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 10 Algemene gebruiksregel strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemmingen en daarmee samenhangende gebiedsaanduidingen als opgenomen in hoofdstuk 2 en 3 wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden of gebouwen, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a ten behoeve van intensivering, uitbreiding of wijziging van het planologisch toegestane gebruik indien:
    • 1. met een bij de aanvraag om omgevingsvergunning gevoegde berekening is aangetoond dat met de voorgenomen intensivering of uitbreiding de grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,00 mol stikstof per hectare per jaar niet wordt overschreden, of;
    • 2. voor de voorgenomen intensivering of uitbreiding een natuurbeschermingsvergunning is verleend dan wel een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Parkeerregels
12.1.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 8 lid 8.2 en artikel 9 lid 9.2 een functiewijziging door te voeren van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.

12.1.2 Beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend indien wordt aangetoond dat met de activiteit sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het Parkeerbeleidsplan IJsselstein, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, gerekend wordt met de normen uit de nieuwe versie.
  • b. De onder 12.1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's dient, qua afmetingen, ten minste te voldoen aan de volgende eisen:
    • 1. Personenauto:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 2,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,0 m.
    • 2. Gehandicaptenparkeerplaats:
      • Haaks- en hoekparkeren: 5,0 m bij 3,5 m;
      • Langsparkeren: 6,0 m bij 2,5 m (7,5 m bij 2,5 m als achter wordt in- en uitgestapt).
  • c. Bij de omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden.

12.1.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden, gericht op het bereiken en borgen van voldoende parkeergelegenheid. Hierbij kunnen in het bijzonder voorschriften worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.

12.2 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 8 lid 8.2 en artikel 9 lid 9.2 uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien. Deze andere wijze dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit gemotiveerd worden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2 onder a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hollandse IJssel ‘noordwesthoek’'.