direct naar inhoud van Artikel 35: Algemene afwijkingsregels
Plan: Rolde dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.ROL-VB01

Artikel 35: Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  • a. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 24 ten aanzien van het toelaten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijdbakken ten hoogste 1,50 m zal bedragen, indien:
      • het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;
      • een paardrijdbak achter de (bedrijfs-/dienst)woning wordt gesitueerd;
      • de afstand van een paardrijdbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m bedraagt;
      • er een minimale afstand van 50 meter tussen de paardrijdbak en woningen van derden wordt aangehouden;
      • wanneer er verlichting wordt gebruikt, er sprake dient te zijn van objectgerichte verlichting, die niet tot buiten de paardrijdbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
      • de oppervlakte van een paardrijdbak maximaal 1.000 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bouwperceel dat tot de (bedrijfs-/dienst)woning moet worden gerekend;
      • de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inrichtingsplan (uitgaande van inheemse beplanting);
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.