direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ontwikkeling Kerkstraat Oost, Zeeland
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Ontwikkeling Kerkstraat Oost, Zeeland" van de gemeente Landerd.

1.1.1 Aanleiding

De gemeente Landerd heeft in het kader van het behouden en versterken van het dorpshart in Zeeland de 'Centrumvisie Zeeland' opgesteld. In deze visie worden drie kerngebieden benoemd; Kerngebied detailhandel, Kerngebied horeca en sociaal- culturele/maatschappelijke voorzieningen en Ontwikkelgebied wonen en groene ontmoetingsruimte. In lijn met deze visie is de afgelopen jaren de openbare ruimte en het parkeren in de Kerkstraat ingericht. De volgende fase betreft de herontwikkeling van Kerkstraat-Oost en het Dorpshuis Zeeland. Hiervoor wordt momenteel een stedenbouwkundig plan te worden opgesteld dat plaats moet geven aan de kernwaarden 'wonen en groene ontmoetingsruimte' en 'horeca en sociaal- culturele/ maatschappelijke voorzieningen'.

Het gebied Kerkstraat-Oost ligt tussen de centrum- en lintbebouwing aan de Kerkstraat en de woonbuurten ten oosten van het centrum (Vlasroot). Op het terrein is een school gesloopt en is het terrein tijdelijk in gebruik als speelveld/park en parkeerterrein. Aan de noordkant van het gebied staat (nog) sporthal De Hekel.

Voor Kerkstraat-Oost is een invulling beoogd met onder andere woningen (circa 70 woningen) en een groene ontmoetingsruimte die qua vormgeving en voorkomen aansluit bij het dorpse karakter van Zeeland. Vanuit het project Dorpshuis Zeeland is in de noordwesthoek van het gebied (nabij het Parochiehuis) een Dorpshuis met een nieuwe sporthal voorzien. De bestaande sporthal zal daarna worden gesloopt.

Al deze ontwikkelingen passen niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel bestemmingsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan biedt de ruimte voor de verwachtingen in de komende tien jaar.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0001.jpg" LIGGING PLAANGEBIED BINNEN KERN ZEELAND

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0002.jpg"

BEGRENZING PLANGEBIED

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Zeeland, sectie H, nummers 860, 1050 (gedeeltelijk), 1051, 1360, 1361, 3501, 3502, 3698, 3708, 3709, 3932, 3997, 3998,4070 (gedeeltelijk), 4072, 4446, 4447, 4448 en 4449. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 2,35 ha. De gronden zijn eigendom van de gemeente Landerd, Van Tiel, Van der Coer en Verstegen.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Zeeland en Kom 't Oventje - 2014", vastgesteld door de gemeenteraad op 11 december 2014 en "Parapluplan wonen en parkeren Landerd", vastgesteld op 27 juni 2019.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Centrum', 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

Bedrijf - Nutsvoorziening   -   nutsvoorzieningen;  
  -   ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer-, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.  
Centrum   -   publieksgerichte dienstverlening;  
  -   maatschappelijke functies;  
  -   parkeervoorzieningen;  
  -   nutsvoorzieningen.  
Maatschappelijk   -   maatschappelijke voorzieningen;  
  -   ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer-, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.  
  -   dienstverlening, horeca en detailhandel die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de maatschappelijk voorzieningen.  
Sport   -   voorzieningen voor sport en vrije tijd;  
  -   horeca (kantine) die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van voorzieningen voor sport en vrije tijd;  
  -   speelvoorzieningen;  
  -   ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeer-, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.  
Verkeer - Verblijf   -   wegen en woonstraten met niet meer dan twee rijstroken;  
  -   erven, pleinen en paden;  
  -   parkeervoorzieningen;  
  -   voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en openbaar vervoer;  

Ter plaatse van een deel van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming verplicht het uitvoeren van archeologische en cultuurhistorische onderzoeken voorafgaand van bepaalde bodemingrepen.

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' geldt gedeeltelijk de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de gebouwen gerealiseerd moeten worden en geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen.

Ter plaatse van de bestemming 'Centrum' gelden gedeeltelijk de functieaanduidingen 'detailhandel', op deze gronden is detailhandel met uitzondering van supermarkten toegestaan; 'horeca', op deze gronden is horeca van de categorieën 1, 2, 3 en 4 toegestaan; 'horeca van categorie - 5', op deze gronden is horeca van categorie 5 toegestaan; 'specifieke vorm van wonen - 1', op deze gronden is wonen toegestaan; en 'specifieke vorm van wonen - 2', op deze gronden is wonen uitsluitend op verdiepingen toegestaan. Daarnaast geldt ter plaatse van deze bestemming gedeeltelijk de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de hoofdgebouwen gebouwd moeten worden.

Verder geldt ter plaatse van de bouwvlakken de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', aan deze maxima dient voldaan te worden. Tevens gelden ter plaatse van deze bestemmingen gedeeltelijk de bouwaanduidingen 'bijgebouwen', deze gronden zijn tevens bedoeld voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en carports; en 'karakteristiek', deze gronden zijn tevens bedoeld voor behoud, herstel en ontwikkeling van monumentale waarden. Ten slotte geldt gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen.

Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' geldt gedeeltelijk de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de hoofdgebouwen gebouwd moeten worden. Daarnaast geldt ter plaatse van dit bouwvlak de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', aan deze maxima dient voldaan te worden. Ten slotte geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen.

Ter plaatse van de bestemming 'Sport' geldt gedeeltelijk de aanduiding 'bouwvlak', waarbinnen de hoofdgebouwen gebouwd moeten worden. Daarnaast geldt ter plaatse van dit bouwvlak de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', aan deze maxima dient voldaan te worden. Ten slotte geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen.

Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Verblijf' geldt gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop', de gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen.

Voor het gehele plangebied gelden de parkeerregels uit het bestemmingsplan "Parapluplan wonen en parkeren Landerd". Met dit bestemmingsplan is een uniforme regeling vastgesteld waarin de parkeernormen, regels voor laden en lossen en de maatvoeringen voor parkeerplaatsen vastliggen voor de diverse functies.

Conclusie

Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met circa 70 woningen en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis. De herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis past qua functies gedeeltelijk binnen de thans vigerende bestemmingen binnen het plangebied. Echter liggen deze bestemmingen/bouwvlakken momenteel niet op de goede locatie.

Daarnaast past de realisatie van circa 70 woningen niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat binnen de vigerende bestemmingen de realisatie van burgerwoningen niet is toegestaan. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Geschiedenis

De kern Zeeland is waarschijnlijk in de 8e eeuw (Frankische tijd) ontstaan rondom een hoeve. De naam zou zijn afgeleid van 'Salaland', wat duidt op de aanwezigheid van vrije ontginningsboerderijen nabij een (heren)hoeve. Dit zou erop kunnen wijzen dat 't Oventje, met haar typische driehoeksvorm, de oudere nederzetting is. Zeeland is ontstaan op de rand van de Peelhorst, op de overgang van een hoog en droog gebied naar een laag en nat gebied. Deze ligging bood de mogelijkheid om zowel de hogere als de lagere gronden in cultuur te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0004.jpg"

De eerste wegen in het gebied waren gesitueerd op de randzone tussen het hoger en lager gelegen gebied, wat een structurerende werking had op het ontstaan van bebouwing. Rond een centrale akker ontstond een zogenaamd kransakkerdorp, bestaande uit de kernen Zeeland, Zevenhuis en Voederheil. Terwijl de buurtschappen Zevenhuis en Voederheil door de eeuwen heen relatief klein zijn gebleven, heeft Zeeland een grootschaligere ontwikkeling doorgemaakt.

Na de stichting van de eerste kapel in Zeeland, aan het eind van de 14e eeuw, werd dit dorp de belangrijkste kern en werd de bebouwingsstructuur verdicht met boerderijen, ambachtsbedrijven en woningen. De bebouwing in Zeeland bleef lange tijd geconcentreerd langs de bestaande wegen, tot het moment dat de lintbebouwing zich uitstrekte langs de huidige Kerkstraat, de Puttelaar en de Brand. Op de topografische kaart van begin 20e eeuw is deze noordzuidgerichte lintvormige structuur duidelijk zichtbaar.

In de tweede helft van de 20e eeuw werden aan weerszijden van de Kerkstraat planmatig opgezette woonbuurten ontwikkeld. Pas in de jaren '60 is de lintbebouwing langs de Langenboomseweg geïntensiveerd.

De eerste uitbreiding vond plaats aan de westzijde van het dorpslint, waar parallel aan de Kerkstraat de Molenstraat werd aangelegd. Vervolgens werden zowel aan de west- als de oostzijde van de historische kern woongebieden gerealiseerd. De woonbuurt aan de westzijde van de Langenboomseweg is eind zeventiger jaren gerealiseerd.

De ruimtelijke opbouw van de verschillende woonbuurten weerspiegelt de stedenbouwkundige principes uit de periode waarin de buurten zijn gerealiseerd. Door de jaren heen is op deze manier een ruimtelijke hoofdstructuur ontstaan die wordt gekenmerkt door de nog goed herkenbare noord-zuidgerichte historische bebouwingslinten, met aan de oost- en westzijde daarvan planmatig opgezette woongebieden met ieder hun eigen karakter. Centraal in het dorp, rond de kerk, is een centrumgebied ontstaan, waar verschillende (centrum)voorzieningen zijn geconcentreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0005.jpg"

KERN ZEELAND OMSTREEKS 2017

2.2 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0006.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0007.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0008.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0009.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0010.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0011.jpg"  
2.2.1 Bebouwing en functies

Binnen het plangebied is de bebouwing van de voormalige school gesloopt en is het terrein momenteel tijdelijk in gebruik als speelveld/park en parkeerterrein. Aan de noordkant van het gebied staat (nog) sporthal De Hekel. Aan de noordwestzijde van het plangebied, aan de Kerkstraat, staat het Dorpshuis (Parochiehuis) en de inmiddels leegstaande horecapanden naast Ambiance. Rondom het plangebied is een diversiteit aan functies aanwezig, de kleinschalige lintbebouwing met horeca en detailhandel aan de Kerkstraat, de grootschaliger zorg/senioren bebouwing van Compostella en Fransiscushof aan de zuidzijde, de woonbuurt met rijwoningen/halfvrijstaande woningen aan de oostzijde aan de Vlasroot en de (half)vrijstaande woningen aan het Brouwerspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0012.jpg"

BESTAANDE BEBOUWING

2.2.2 Ontsluiting

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Kerkstraat en de Vlasroot. Op deze twee straten vindt dan ook de ontsluiting van het plangebied plaats. Op de Vlasroot voor motorvoertuigen en op Kerkstraat voor langzaam verkeer.

Het Brouwerspad is ter hoogte van aansluiting Kerkstraat afgesloten voor auto's en gemotoriseerd verkeer kan via de Kloosterstraat, maar dit is niet echt een wijkontsluitingsweg. De Langenboomseweg is hiervoor meer geschikt. Het woonverkeer kan dus via de Vlasroot naar de Langeboomseweg en dan via de Kerkstraat in zuidelijke en noordelijk richting rijden naar de Udenseweg en Peelweg (ontsluitingswegen buiten de kern).

Dwars door het plangebied liggen twee routes voor langzaam verkeer vanuit de woonbuurten naar het centrum. Rondom de sporthal liggen parkeerplaatsen voor de sporthal en als overloopparkeerterrein voor het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0013.jpg"

BESTAANDE ONTSLUITINGEN EN ROUTES

2.2.3 Groen en water

Zoals te zien op de volgende afbeelding kent het plangebied momenteel een diversiteit aan groenelementen. Naast een groot grasveld omlijst met een haag en kleine laanbomen is ook een aantal grote karakteristiek bomen aanwezig. In het noorden van het plangebied is momenteel een groengebiedje (verwilderd groencomplex) aanwezig met grote bomen, struiken en een waterpoel. Doordat dit gebied nu niet goed bereikbaar en zichtbaar is, is dit geheel verwaarloosd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0014.png"

BESTAANDE GROENELEMENTEN

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande analyse van de bestaande situatie volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het stedenbouwkundig plan. Achtereenvolgens: globale visie op het plangebied, stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteitplan, duurzaam bouwen.

3.1 Visie plangebied

Het plangebied maakt deel uit van het centrum van de kern Zeeland. Voor het hele centrum is de "Centrumvisie Zeeland" opgesteld die door het college is vastgesteld en daarmee dient als basis voor de verdere ontwikkeling van het centrum. Het plangebied ligt volgens Centrumvisie Zeeland in 'ontwikkelgebied wonen en groene ontmoetingsruimte' en 'zoekgebied uitwerking horeca en sociaal-cultureel/maatschappelijke functies'. Al deze functies dienen ontwikkeld te worden binnen het plangebied.

Als uitwerking van de Centrumvisie is door Bureau Verkuylen de 'Gebiedsvisie Kerkstraat-Oost, Zeeland' opgesteld. Deze visie is op 26 september 2019 door de Raad vastgesteld. Hierna is de visie kort beschreven. In bijlage 1 is de gehele visie opgenomen.

De visiekaart is weergegeven op onderstaande afbeelding en als bijlage 2 toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0015.jpg"

VISIEKAART KERKSTRAAT-OOST-ZEELAND MET BESTAANDE BEBOUWING IN ROOD

3.1.1 Programma

De nieuw ontwikkeling bestaat uit een aantal onderdelen:

  • (functioneel) programma
  • groen
  • mobiliteit

Hierna worden kort de uitgangspunten voor de onderdelen benoemd. Daarna is een beschrijving van de uitwerking opgenomen.

Functioneel programma

Bij een nieuwe ontwikkeling vindt het programma aansluiting bij de behoefte uit de omgeving. Daarbij is ook van belang wat er in relatie tot de omgeving passend is.

Het programma voor Kerkstraat-Oost betreffen circa 70 woningen in diverse woningtypen, een sporthal en een Dorpshuis.

Belangrijk bij de ontwikkeling van de sporthal is dat deze een nieuwe plek krijgt die in samenhang met een nieuw Dorpshuis wordt ontwikkeld. Daarbij dienen het Dorpshuis en de sporthal een duidelijke relatie met de Kerkstraat te krijgen.

Direct verbonden aan het Dorpshuis en de sporthal zijn het groen en een parkeerterrein, die in de nabijheid van deze twee functies een plek moeten krijgen. Om een groot parkeerterrein in het binnengebied te voorkomen, ligt het zoekgebied voor het parkeren aan de noordzijde, direct verbonden met de Kerkstraat.

De rest van het plangebied is bestemd voor de woningen.

Groen 

Een van de kernwaarden van het nieuwe plan is een 'groene ontmoetingsruimte'. Het groen moet dus een herkenbare drager worden van het plan en gemakkelijk te beleven en bereikbaar zijn van alle kanten. Daarnaast is er de vraag naar een groene speelruimte aansluitend op de sporthal. Voor een sterke groenstructuur is het belangrijk om aan te sluiten bij bestaande structuren.

Mobiliteit 

Kerkstraat-Oost wordt in de eerste plaats ontwikkeld ten behoeve van een groene ontmoetingsruimte, woningbouw en maatschappelijke functies. Door het bereikbaar houden van het centrum en de nieuwe functies voor langzaam verkeer, ontstaat er een prettig woonklimaat waarbij ingespeeld wordt op 'ontmoeten'. Het is daarom van belang dat het langzame verkeer de voorrang geniet boven het gemotoriseerd verkeer. Hierbij spelen de instandhouding van de huidige langzaam verkeersverbindingen tussen de Kerkstraat en de Vlasroot en het voorkomen van een doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer tussen deze twee straten een belangrijke rol.

Naast het voetgangersgebied dienen de andere functies in het gebied (wonen, sporthal, Dorpshuis) ook goed bereikbaar te zijn voor gemotoriseerd verkeer.

Om deze verkeersbewegingen niet te laten conflicteren met het voetgangersgebied, ligt de enige toegang vanaf de Kerkstraat voor gemotoriseerd verkeer helemaal aan de noordkant van het plangebied. Vanuit de sporthal en het Dorpshuis is er een grote parkeervraag die tegelijk als overloop-parkeerterrein moet functioneren voor het centrum. Uitgangspunt is daarom dat de ontsluiting via de Kerkstraat plaatsvindt.

Een zelfde splitsing van verkeersbewegingen gaat op voor de bereikbaarheid van het plangebied vanaf de Vlasroot. Het wordt mogelijk voor gemotoriseerd verkeer om hier het plangebied te betreden. Aan de westzijde zal echter het langzame verkeer voorrang hebben op de auto. Een autoverbinding tussen de Kerkstraat en Vlasroot is niet wenselijk.

3.1.2 Gebiedsvisie

Het nieuwe complex met het Dorpshuis en de sporthal krijgt een duidelijk nieuw front aan de Kerkstraat. Het Parochiehuis kan hierbij (in welke vorm dan ook) behouden blijven of geïntegreerd worden in de nieuwbouw. De openbare ruimte voor het complex wordt ingericht als verblijfsgebied met ruimte voor groen en ontmoeting. Het bijbehorend parkeerterrein ligt dichtbij de Kerkstraat en is goed bereikbaar via de route over het verblijfsgebied langs Ambiance. Een groene inrichting zorgt voor een vriendelijke uitstraling en ontneemt het zicht op de achterkanten van de woningen aan het Brouwerspad. Omdat het parkeerterrein terzijde van het complex ligt is een heldere looproute naar de hoofdentree aan de Kerkstraat van belang.

Compostella en het nieuwe complex zijn met elkaar verbonden door een groen voetgangersgebied met verblijfskwaliteit dat ter hoogte van de sporthal meer maat krijgt. Hier is een multifunctionele en levendige mix van sport, spel en ontmoeting mogelijk in een groene setting. Ook aan de zijde van de Kerkstraat ontstaat een pleinruimte die met groen wordt ingericht als verblijfsgebied. De inrichting is hier eenduidig en vormt een samenhangend geheel waar het nieuwe gebouw middenin dit gebied staat. Gezien de alzijdigheid en massa van het gebouw is de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van belang om deze plek de kracht te geven die het in potentie heeft.

De levendige buitenruimte vormt de schakel tussen de openbare functies aan de Kerkstraat en de woonbuurt. Door de groene schakel te omkaderen met de gesloten gevels van de sporthal en de woningen ontstaat een heldere en prettige verblijfsruimte. Hier is ruimte voor sport en spel vanuit de sporthal/scholen, speelplekken, buurtinitiatieven en evenementen.

De woningen staan allemaal aan een rustige en aantrekkelijke straat waar voldoende ruimte voor parkeren en groen is. Met de situering van de woningen is ingespeeld op de bestaande omgeving en wordt bijvoorbeeld het zorgcomplex Compostella betrokken bij dit woongebied. Zo kan meer interactie en betrokkenheid tussen de verschillende bewonersgroepen ontstaan.

3.2 Stedenbouwkundig plan

Na de vaststelling van de gebiedsvisie is het programma voor de woningbouw en de sporthal/Dorpshuis ook verder uitgewerkt. Dit heeft geleid tot aanpassingen van het benodigde ruimtegebruik van de sporthal/Dorpshuis en de woningtype behoefte. De gebiedsvisie is, rekening houdend met deze aanpassingen, nader uitgewerkt in een concept stedenbouwkundig plan, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding en in bijlage 3. Dit concept zal in de komende tijd nader uitgewerkt worden qua woningbouwtypologieën als openbare ruimte.

Hierna is het concept stedenbouwkundig plan beschreven waarbij de volgende onderdelen zijn te onderscheiden: bebouwing en functies, ontsluiting en parkeren, en groen en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0016.jpg"

CONCEPT STEDENBOUWKUNDIG PLAN

3.2.1 Bebouwing en functies

Dorpshuis en sporthal

In het noorden van het plangebied aan de Kerkstraat is het bouwvlak voor de (nieuwe) bebouwing voor het Dorpshuis en sporthal gesitueerd. Naar aanleiding van de programmatische eisen van de sporthal is er in dit stadium van het plan een bouwvlak opgenomen dat nog voldoende vrijheid geeft de sporthal op verschillende manieren te situeren. Hierbij wordt, naast de hoofdentree aan de Kerkstraat, nadrukkelijk gezocht naar een verbinding met het aansluitende nieuwe woongebied door middel van een tweede entree. Het parkeerterrein ten behoeve van het Dorpshuis en de sporthal ligt achter de bebouwing van Ambiance, aansluitend op de nieuwe bebouwing en de tuinen van de woningen aan het Brouwerspad.

Woningbouw

Binnen het plangebied wordt voorzien in diverse woningtypen:

  • 18 rijwoningen
  • 4 twee-onder-een-kap woningen
  • 6 patiowoningen
  • 42 appartementen (waarvan 30 sociale huur)

Totaal 70 woningen

Er is gekozen voor deze diversiteit aan woningen om in de directe nabijheid van het centrum voor zoveel mogelijk doelgroepen een passende woning te kunnen aanbieden.

In het noorden van het plangebied rondom de open groene zone, aansluitend aan de tuinen van de woningen aan het Brouwerspad en Vlasroot zijn 11 rijwoningen met maximaal 2 lagen en een kap voorzien. De tuinen van deze woningen sluiten aan op de bestaande tuinen, waarmee een rustige overgang wordt gecreëerd.

Aan de Vlasroot zijn aansluitend aan de bestaande woningen 4 twee-onder-een-kap woningen gesitueerd. Ten zuiden hiervan is een rij met 7 woningen gepland. Deze woningen zorgen voor een afronding van de woonbuurt ten oosten van de Vlasroot. De Vlasroot krijgt hiermee een nieuwe afronding als woonstraat. De woningen direct aansluitend aan de bestaande woningen krijgen maximaal 1,5 laag met een kap en sluiten daarmee aan bij het bestaande straatbeeld. De rijwoningen worden 2 lagen met kap met (maximale goothoogte 7 meter en maximale bouwhoogte 11 meter).

Aansluitend aan de woningen aan de Kerkstraat zijn in de nabijheid van Compostella en Fransiscushof 6 levensloopbestendige patiowoningen van maximaal 1 laag met een halve 2e laag, gepland. Door de nabijheid van de zorginstelling en de directe nabijheid van het centrum en Dorpshuis zijn deze woningen uitermate geschikt voor ouderen die nog zelfstandig kunnen wonen en (nu of in de toekomst) beperkte hulp nodig hebben.

Centraal in het plangebied zijn 42 levensloopbestendige appartementen gepland in 3 woongebouwen met maximaal 3 lagen. De derde laag wordt met een dak met een dakhelling van minimaal 60 tot 75 graden afgedekt. Tegenover de patiowoningen is een appartementencomplex met 12 middeldure appartementen gepland. Deze appartementen en de patiowoningen kunnen mogelijk voor een doorstroming van senioren van grondgebonden woningen naar appartementen zorg en waarmee in de kern woningen voor gezinnen vrijkomen.

Daarnaast zijn 30 appartementen in de sociale huur gepland. Hiermee wordt in een (groot) deel van de behoefte aan sociale huurwoningen voor jongeren, kleine gezinnen en senioren voorzien. In de regels is vastgelegd dat minimaal 30 sociale huurwoningen binnen het plangebied gerealiseerd dienen te worden. Met de diverse ontwikkelaars worden hierover afspraken gemaakt.

3.2.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
Zoals in paragraaf 3.1.1 beschreven wordt het plangebied voor gemotoriseerd verkeer op twee manieren ontsloten:

  • De ontsluiting van het parkeerterrein voor het Dorpshuis/sporthal en centrum vindt plaats vanaf de Kerkstraat.
  • De ontsluiting van de woningen vindt plaats vanaf de Vlasroot via de Langeboomseweg naar de Kerkstraat.

Het langzaam verkeer behoud de mogelijkheid om het gebied van oost naar west te doorkruisen via de twee bestaande en één nieuwe aansluiting op de Kerkstraat.

Verkeer

Het Dorpshuis en sporthal zijn bestaande functies binnen het plangebied. Zij zullen dus niet zorgen voor extra verkeer in het centrum. Wel zal er een verplaatsing van het verkeer voor de sporthal plaatsvinden. Dit verkeer zal nu via de Kerkstraat gaan. Bij de herinrichting van de Kerkstraat is reeds rekening gehouden met deze extra verkeersbewegingen in het centrale deel van de Kerkstraat.

De verkeersaantrekkende werking van het plan door de extra woningen is berekend met behulp van de kengetallen uit de digitale publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" van het CROW en weergegeven in de tabel in bijlage 4.

Op basis van de circa 70 woningen leidt het plan tot een verkeersaantrekkende werking van gemiddeld 350 motorvoertuigen per weekdag.

Parkeren
Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in het bestemmingsplan "Parapluplan wonen en parkeren Landerd", vastgesteld op 27 juni 2019. In dit parapluplan wordt verwezen naar de kengetallen uit de digitale publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren" van het CROW. Het parapluplan is gebruikt bij het opstellen van de parkeerbalans en is weergegeven in bijlage 5.

Op basis van het meest recente stedenbouwkundig plan (V09 200528 08418019 KRT12) zijn in totaal 136 parkeerplaatsen nodig binnen het plangebied. Daarvan worden er 61 op eigen terrein gerealiseerd. In de openbare ruimte dienen dus minimaal 74 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In het meest recente plan zijn 75 parkeerplaatsen opgenomen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm die voor dit gebied geldt. Het programma is nog niet definitief. Verandering van woningtypen kan nog zorgen voor verschuivingen. Bij de uitwerking van de openbare ruimte in het definitieve plan wordt de parkeerbalans opnieuw opgesteld.

3.2.3 Groen en water

Zoals in de gebiedsvisie aangegeven is één van de kernwaarden van het nieuwe plan een 'groene ontmoetingsruimte'. Het groen is daarom een herkenbare drager geworden van het plan en gemakkelijk te beleven en bereikbaar van alle kanten. Centraal in het woongebied is een groenzone gesitueerd die voor diverse functies gebruikt kan worden: speel- en ontmoetingsruimte voor de buurt, maar ook als onderdeel van de sporthal als buitensportveld voor de school.

Voor een sterke groenstructuur is het belangrijk om aan te sluiten bij bestaande structuren. Daarom is er van noord naar zuid in het plangebied een (groene) openbare ruimte gepland die aansluit op de groene ruimte rond Compostella/Fransiscushof.Vanuit Compostella/Fransiscushof is hiermee een autoluwe verbinding met het Dorpshuis gecreëerd. Ook de groene aankleding aan de oostzijde van Fransiscushof wordt langs de Vlasroot doorgetrokken in noordelijke richting waarmee de straat een groene uitstraling krijgt. Binnen het plangebied is voorts geen open water gepland.

3.3 Beeldkwaliteitplan

Het beeldkwaliteitplan dient als leidraad voor het bereiken van de gewenste stedenbouwkundige ruimtelijke samenhang en kwaliteit. Het beeldkwaliteitplan is een stedenbouwkundig instrument en blijft beperkt tot díe elementen en aspecten die het beeld van de openbare ruimte inclusief de verschijningsvorm van aangrenzende percelen en bebouwing bepalen.

De kwaliteit van een stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang van de inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de aangrenzende particuliere percelen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu. Een mooi huis in een fraaie straat heeft meerwaarde.

Voor het woongebied binnen het plangebied wordt een separaat beeldkwaliteitplan opgesteld. Deze wordt ter zijner tijd als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen. Dit beeldkwaliteitplan wordt afzonderlijk vastgesteld door de gemeenteraad conform artikel 12a van de Woningwet en en vormt daarmee een bindende aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota en een verplichte leidraad voor de welstandstoetsing.

In maart 2020 is wel een document met de stedenbouwkundige kaders voor het ontwerp van het multifunctionele gebouw Dorpshuis/sporthal opgesteld. Dit document is opgenomen als bijlage 7.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

3.4.1 Inleiding

''Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die tegemoet komt aan de noden van het heden zonder de behoeftevoorziening van de toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Het gaat daarbij om meer dan alleen de zorg om het milieu. Een ontwikkeling is duurzaam als ook rekening wordt gehouden met economische, menselijke en sociale aspecten. Want niet alleen natuurlijke bronnen zijn schaars, ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed werkende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur zijn niet onbeperkt aanwezig.''

3.4.2 Energie

De ontwikkeling van Kerkstraat-Oost start op het moment dat duidelijk is dat de uitwerking van het klimaatakkoord ertoe leidt dat er een grote opgave ligt in de gebouwde omgeving ten aanzien van de energietransitie. De landelijke opgave voor 2030 bestaat uit 49% reductie van CO2 uitstoot en in 2050 moet de CO2 uitstoot 0 zijn. Dit betekent bij de ontwikkeling van Kerkstraat-Oost dat gebruik van energie en de wijze waarop dit wordt ingevuld een belangrijke positie inneemt omdat er op termijn geen fossiele brandstoffen meer gebruikt zullen worden en er alleen gebruikt wordt gemaakt van hernieuwbare energie. Met ingang van 1 juli 2018 is landelijk een eerste stap gezet en mogen geen nieuwe gasaansluitingen worden gerealiseerd. Bij dit plan is daarom energie neutrale ontwikkeling van deze locatie het uitgangspunt. Voor het nieuwe Dorpshuis/sporthal is BENG het uitgangspunt. De energiebehoefte en de wijze waarop de energie lokaal wordt opgewekt dient in een vroeg stadium onderzocht te worden. Waar liggen de kansen voor dit gebied? Liggen er kansen voor collectieve voorzieningen? Hoe kan er in het ontwerp optimaal gebruikt worden gemaakt van de zon?

3.4.3 Water

Met een veranderend klimaat is het Hydrologisch neutraal ontwikkelen (HNO) van belang. Met toenemende stortbuien neemt de druk op het rioolsysteem toe met grote overlast voor gebouwen en de openbare ruimte tot gevolg. Door het slim toepassen van halfverharding en groene daken kan het hemelwater tijdelijk worden vastgehouden en vertraagd worden afgevoerd. Daarnaast geeft minder verharding minder hittestress bij warme dagen en zorgt het water in de openbare ruimte voor verkoeling.

3.4.4 Groen

Vanwege de ligging in het stedelijk gebied zijn natuurwaarden niet vanzelfsprekend.

De beoogde groene uitstraling van de openbare ruimte biedt echter kansen om een aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, maar ook voor gebiedseigen planten en dieren te creëren. Door groen met natuurwaarden toe te passen, neemt de biodiversiteit en uitstraling van het groen toe. Daarnaast zorgt meer groen voor een gezondere leefomgeving vanwege de opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress. Daarnaast moet het groen ook een goede gebruikswaarde hebben. Het groen moet uitnodigen tot verblijf en moet initiatieven stimuleren. Hierdoor ontstaat een ontmoetingsruimte waar de sociale cohesie van de omgeving kan worden versterkt.

3.4.5 Mobiliteit

De mobilitietsvraag is onderhevig aan de toenemende techniek en heeft zijn weerslag op het ontwerp van de openbare ruimte. De toenemende vraag naar elektrische auto's vraagt bijvoorbeeld ook om de juiste voorzieningen. Daarnaast is er een toename van het aantal deelauto's en zijn we met z'n allen steeds meer aan het bestellen. Het ene leidt tot minder parkeerbehoefte, het ander leidt tot meer verkeersbewegingen door bezorgdiensten. Door de juiste voorzieningen te treffen wordt voorzien in de behoefte van de verschillende mobiliteitsvragers. Door ook goede verbindingen voor langzaam verkeer en openbaar vervoer te ontwerpen, wordt het gebruik van de auto ontmoedigt, het geen leidt tot minder fijnstof en druk op de wegen.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Het plangebied ligt op minder dan 15 km van het militaire vliegveld Volkel. Derhalve gelden bepaalde hoogtebeperkingen. In paragraaf 5.12 vindt hiervan een nadere uitwerking plaats. Daaruit wordt geconcludeerd dat het bouwplan ruim onder de maximaal toegestane hoogte blijft. Het project vormt daardoor geen belemmering voor het nationale belang "Militaire terreinen en objecten".

Conclusie
Het project vormt geen belemmering voor de nationale belangen die middels het Barro beschermd zijn.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro.

In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3). Voorliggende ontwikkeling betreft een grotere ontwikkeling en dient dus te worden verantwoord.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in 70 woningen. De toevoeging van deze extra woningen speelt in op de ontwikkelingen binnen de woningmarkt en de woonwensen van de burgers. Met dit bestemmingsplan worden in een gebied meerdere type woningen, zoals rijwoningen, gestapelde woningen en halfvrijstaande woningen mogelijk gemaakt, waardoor flexibiliteit ontstaat binnen het plangebied en in het woningaanbod.

Verantwoording

De herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis betreffen de verplaatsing van bestaande functies binnen het plangebied en geen toevoeging van nieuwe stedelijke functies. De Ladder heeft daarmee alleen betrekking op de toevoeging van woningen. De toevoeging van deze extra woningen sluit aan bij de toenemende vraag naar woningen in de regio. Uit verschillende uitgevoerde (regionale) prognoses blijkt dat binnen de gemeente Landerd behoefte is aan meer betaalbare grondgebonden koop- en huurwoningen, specifiek voor starters en senioren. Het woningbouwprogramma voorziet in een invulling van een deel van de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave voor de gemeente Landerd. Het plan is gericht op de opvang van een lokale behoefte, met naar verwachting een zeer beperkte regionale invloed.

Voor de gemeente Landerd ligt een actuele vraag naar 355 woningen voor de periode tot en met 2029 (zie paragraaf 4.2.3) Met de toevoeging van 70 extra wooneenheden en de vergroting van de diversiteit van de woningen voldoet het bestemmingsplan aan de actuele regionale woningbouwbehoefte en past binnen de gemeentelijke Woonvisie (zie paragraaf 4.3.2).

Met deze ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik beoordeeld op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de hierboven benoemde behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijke gebied op een locatie waar al gedurende langere tijd de gronden braak liggen. Tevens is er sprake van een verplaatsing van bestaande functies. Doordat het aantal wooneenheden binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd, is sprake van een verdichting van het stedelijk gebied. Dit zorgt voor een kwaliteitsimpuls van de het Centrum van Zeeland en voorkomt het gebruik van nieuw ruimtebeslag buiten de kernen.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen en sporthal/Dorpshuis. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Door, zo mogelijk infiltratie of berging in groene daken van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Binnen de kern Zeeland is sprake van een vraag naar diversiteit in woningaanbod. De concrete vraag naar woningen binnen de kern Zeeland kan hiermee worden ingevuld.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig project zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis. Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied 'Landelijke kern'. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen en voorzieningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.

Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Onderhavig planvoornemen past binnen de regionale afspraken.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor een woningbouwontwikkeling, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis op een geschikte locatie binnen de kern Zeeland. Deze ontwikkeling moet minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen voldoen. Daarnaast wordt deze herontwikkelingsopgave gerealiseerd als stedelijke inbreiding, waardoor binnen het stedelijke gebied van de gemeente Landerd de stedelijke opgaven worden verwezenlijkt.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving; Onderhavig planvoornemen is stedenbouwkundig ingepast (zie paragraaf 3.2). Daarnaast voldoet het plan aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis; waarbij een logische invulling van het deels braakliggende plangebied ontstaat. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis waarbij het mogelijkheden biedt voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in paragraaf 5.11 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig plan draagt met een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis bij aan de continuïteit van Zeeland als woon-/verblijfslocatie. Daarnaast wordt de gemeentelijke economie gestimuleerd doordat deze nieuwe bewoners gebruik zullen maken van de nabij gelegen detailhandels- en horecavoorzieningen.
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied geldt het gebiedskenmerk 'Stalderingsgebied'. Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er een inbreiding plaatsvindt bestaande uit 70 woningen en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis binnen het bestaand stedelijke gebied van Zeeland. Hiermee ontstaat een logische afronding van het centrum

De situering van de woningen sluit aan bij de verkavelingsstructuur in directe omgeving. Er wordt zowel aansluiting gezocht bij de omliggende percelen en woningen qua afmeting en inhoud van de bebouwing. Daarnaast worden de sporthal en het Dorpshuis ingepast binnen de stedenbouwkundige omgeving.

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van 70 extra woningen binnen de kern Zeeland, waarbij de woning aansluit bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.1). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.2.3 Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2017

Voor een actueel beeld van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling en de hiermee samenhangende woningbehoefte in Noord-Brabant, actualiseert de provincie Noord-Brabant - zoals is vastgelegd in de Verordening ruimte - regelmatig de bevolkings- en woningbehoefteprognose. Met de prognose-actualisering van 2017 wordt de vorige bevolkings- en woningbehoefteprognose uit 2014 vervangen.

De Brabantse bevolking zal tot begin jaren '40 nog groeien. Onder andere als gevolg van die groei kent de provincie, met name de komende 10 tot 15 jaar nog een flinke woningbouwopgave. Tot 2030 zal de woningvoorraad nog met ruim 120.000 woningen moeten toenemen, gemiddeld zo'n 10.000 woningen (netto) per jaar. Een dergelijk niveau is de afgelopen jaren niet gehaald, al vertoont de woningmarkt wel duidelijk tekenen van herstel. Het tempo van bouwen zal echter verder omhoog moeten om de verwachte huishoudensgroei op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten terug te dringen.

De bevolkings- en woningbehoefteprognose heeft de provincie opgesteld binnen de kaders van het eigen provinciale verstedelijkingsbeleid, gericht op het concentreren van de verstedelijking. Op provinciale schaal betekent dit, dat een belangrijk deel van de woningbouw gerealiseerd wordt in de stedelijke concentratiegebieden.

De provincie heeft een indicatie per gemeente gemaakt van de verwachte toename van de woningvoorraad. In onderstaande tabel is de indicatie van de woningvoorraad voor de gemeente Landerd opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0017.png"

INDICATIE WONINGVOORAAD

Overeenkomstig de Interim omgevingsverordening is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor regionale woningbouwafspraken en speelt ze ook een rol bij onze advisering en beoordeling van bestemmingsplannen voor woningbouw.

De actuele gegevens uit de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormen ook belangrijke ingrediënten voor de Brabantse Agenda Wonen (zie paragraaf 4.2.4).

In het kader van een duurzaam verstedelijkingsbeleid (zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik) vindt de provincie het allereerst van belang, dat de mogelijkheden om het woningbouwprogramma in te zetten op binnenstedelijke locaties en voor het herbestemmen van leegstaand vastgoed goed worden benut. Of, zoals de provincie het in 'Beweging in Brabant- Bestuursakkoord 2015-2019' verwoord heeft: "herbestemmen wordt meer en meer het nieuwe bouwen". Hierbij zijn vooral de eerstkomende jaren (tot 2030) van groot belang. Zoals uit de prognose blijkt, zal in deze periode immers het leeuwendeel van de benodigde woonruimte moeten worden gerealiseerd.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet binnenstedelijk in de realisatie van woningen en voorziet in de behoefte aan woningbouw. Het planvoornemen sluit nadrukkelijk aan op het beleid van de provincie.

4.2.4 Brabantse Agenda Wonen

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen. Dat zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geven Gedeputeerde Staten aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.

De Brabantse woningmarkt kent grote uitdagingen. Zo moet de woningvoorraad de komende 10 tot 15 jaar met 11%, ofwel zo’n 120.000 woningen, toenemen. De afgelopen jaren zijn te weinig woningen gebouwd. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk. Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – blijft punt van aandacht. Verder vragen initiatieven voor nieuwe woonvormen als flexwonen, tiny houses, tijdelijk wonen en nieuwe combinaties van wonen, werken en zorg steeds vaker van overheden om experimenteerruimte te bieden.

Een beleid gericht op een duurzame verstedelijking en zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik biedt ruim baan voor ‘goede plannen’ binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen. Ruim baan dus voor woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen. Om ook langs deze lijn bij te dragen aan versnelling van de woningbouwproductie.

Inbreiding krijgt prioriteit

Woningbouw is het enige type vastgoed waar de komende jaren nog een behoorlijke vraag naar is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed. Woningbouw kan daarom ook vrijwel als enige een substantiële bijdrage leveren aan maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken als verduurzaming en het terugdringen van leegstand. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte sterk af, en verdwijnt ook de kans om werk te maken van inbreidingslocaties. Dus de urgentie om in de komende paar jaar de vraag naar woningen slim te benutten is heel groot.

In de regionale woningbouwafspraken wil de provincie daarom prioriteit geven aan plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreidingslocaties. Een principe dat ook iets kan betekenen voor bestaande woningbouwplannen, die dan niet, pas later of na aanpassing kunnen worden gerealiseerd. De provincie geeft gemeente dus ruim baan bij (onder andere) inbreidingen.

Conclusie

Met de toevoeging van woningen voorziet het planvoornemen al in een concrete behoefte. Bovendien sluit het planvoornemen aan op de typologische behoefte. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de prioritering van de provincie.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie gemeente Landerd

In de Structuurvisie gemeente Landerd is het ruimtelijk beleid van de gemeente onderverdeeld in beleidsvelden: wonen, economie, voorzieningen, omgeving en eigenheid en mobiliteit.

Wonen

Aantrekkelijk wonen in de gemeente Landerd is een belangrijke kracht. Voor de kwaliteit van het wonen gaat het om veel meer dan alleen de woningen zelf, het gaat ook om voorzieningen, inrichting van openbare ruimte en bijvoorbeeld de bereikbaarheid van werkgelegenheidsgebieden elders. Een goede samenhang tussen deze aspecten is van groot belang. Het is echter niet primair de gemeente die de leefbaarheid in een wijk, een gebied of een dorp maakt. Dat doen de bewoners zelf. De gemeente Landerd wil daarom aanhaken bij de kracht van haar inwoners om de leefbaarheid en de kwaliteit van het wonen te behouden en versterken. De verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk bij de bewoners zelf. De gemeente Landerd schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.

Samenvattend richt de gemeente de (beleids)inzet op:

  • het samen met betrokken partijen behouden en versterken van de leefbaarheid in de kernen;
  • het sturen op een geleidelijke ontwikkeling van de woningvoorraad om goed aansluiting te houden bij de ontwikkeling van de behoefte en onnodige leegstand te voorkomen;
  • het binden van jonge gezinnen aan de gemeente, omdat zij zorgen voor ‘vulling’ van de scholen en het verenigingsleven ondersteunen;
  • het in staat stellen van ouderen om te kunnen blijven wonen in Landerd en waar mogelijk in de kern waar zij zich sociaal gebonden voelen;
  • het faciliteren van (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap, waarbij de gemeente zowel experimenten voor ouderen als voor jongeren wil ondersteunen (als maatregel om jonge gezinnen te binden aan de gemeente);
  • het op tijd herstructureren van de woningvoorraad.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 70 woningen op een inbreidingslocatie in de kern Zeeland. Aangezien de te realiseren woningen op verschillende doelgroepen zijn gericht, levert het project een gezonde bijdrage aan het gemeentelijke woningaanbod. Het project geeft hiermee invulling aan de ambities die de structuurvisie verwoordt.

4.3.2 Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023

De gemeente Landerd maakt samen met haar regiogemeenten jaarlijks afspraken over woningbouw. Deze afspraken betreffen zowel kwantitatieve aspecten (hoeveel woningen er mogen worden gebouwd) als kwalitatieve aspecten (zoals wonen en zorg en herstructurering van de bestaande woningvoorraad). Voor de kwantitatieve afspraken vormen de gemeentelijke woningbehoefte onderzoeken en de prognose van de provincie Noord-Brabant het uitgangspunt. Tot 2029 is hierin ruimte voor een plancapaciteit van 535 woningen, onderverdeeld in een harde plancapaciteit van (vastgesteld en onherroepelijke) woningen en een zachte plancapaciteit. Het aantal geprojecteerde woningen is al opgenomen in de huidige zachte plancapaciteit en past binnen de provinciale woningbouwprognose van 2017, Er is, gezien de afspraken in het RRO, geen verdere regionale afstemming noodzakelijk.

De gemeenteraad van Landerd stelde op 19 februari 2019 de 'Geactualiseerde woonvisie gemeente Landerd 2019-2023' vast. De woonvisie formuleert ambities en beleid en benoemt maatregelen gerelateerd aan wonen. De woonvisie is gekoppeld aan de raads- en collegeperiode. De visie schetst een perspectief en zet voor de komende jaren concrete acties en maatregelen op een rij.

De woonvisie is het kader waarbinnen met andere partijen wordt gewerkt om de kernen, evenwichtig, leefbaar en toekomstbestendig te maken of te houden. De woonvisie beschrijft op welke wijze nieuwe initiatieven kwalitatief worden beoordeeld en op welke wijze al niet medewerking wordt verleend aan deze nieuwe initiatieven. De visie bevat een vijftal speerpunten:

  • 1. Huisvesting voor jongeren;
  • 2. Beter wonen voor senioren;
  • 3. Bijzondere doelgroepen en wonen;
  • 4. Duurzaam bouwen en wonen, en;
  • 5. Vitale en krachtige kernen.
4.3.2.1 Analyse

Huisvesting voor jongeren

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen voor diverse doelgroepen zoals (sociale huur) appartementen voor starters en patiowoningen voor senioren. De halfvrijstaande woningen zullen op hun beurt zorgen voor de noodzakelijke doorstroming waardoor woningen in de kern Zeeland beschikbaar komen voorde jonge inwoners uit deze kern zelf. Daarbij geldt dat een mix van diverse woningen (gevarieerd woningbouwprogramma) stedenbouwkundig van meerwaarde is (zie ook paragraaf 3.2).

Beter wonen voor senioren

Het initiatief sluit ook aan bij het tweede speerpunt 'Beter wonen voor senioren'. De gemeente Landerd heeft te maken met een sterke vergrijzing. Hierin wordt onderscheidt gemaakt tussen vitale senioren en kwetsbare senioren. Onderhavig initiatief draagt bij aan de huisvesting van vitale senioren. De woonvisie onderschrijft dat de gemeente Landerd een beperkt woningaanbod heeft dat duurzaam en voornamelijk gelijkvloers is. De belangrijkste opgaven rondom dit aspect zijn:

  • 1. Realiseren van middelgrote en kleine woningen (sociale en particuliere huur en koop) die geschikt zijn voor senioren (gelijkvloers en (thuis)zorg leveren is mogelijk) bij voorkeur grondgebonden en nabij voorzieningen.
  • 2. Realiseren van levensloopbestendige woonvormen voor groepen en paren met gemeenschappelijke ruimtes voor verbinding en ontmoeting.
  • 3. Initiatieven van 'onderop' stimuleren om te komen tot nieuwe vormen van wonen met bescherming.
  • 4. Onderhavig initiatief zorgt voor de realisatie grondgebonden patiowoningen die levensloopbestendig gerealiseerd worden. Hierdoor kunnen senioren die gelijkvloers leven ambiëren langer zelfstandig blijven wonen. Dit sluit aan bij het eerste aspect dat hierboven is genoemd. Daarnaast worden de gestapelde woningen in het plangebied ook levensloopbestendig gerealiseerd.

Duurzaam bouwen en wonen

De woningen worden volgens de nieuwste maatstaven (vierde speerpunt) omtrent duurzaam bouwen en wonen, zoals eerder is aangehaald in paragraaf 3.4. In deze paragraaf is naar voren gekomen welke technieken gebruikt worden om het aspect duurzaamheid mee te nemen in het bouwplan.

Vitale en krachtige kernen

Ten slotte sluit het initiatief aan bij het vijfde speerpunt 'vitale en krachtige kernen'. De woonvisie stelt dat in de gemeente passend en betaalbaar gebouwd moet worden in elke kern voor alle doelgroepen, innovatief, levensloopbestendig en neutraal. Onderhavig initiatief wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen de kern Zeeland, waarin voor de doelgroep vitale ouderen op een duurzame wijze levensloopbestendige woningen worden gerealiseerd. Met de toevoeging van deze woningen draagt dit initiatief bij aan het vitaal houden en verder ontwikkelen van de dorpskern.

Plancapaciteit

Sinds de vaststelling van de Woonvisie op 19 februari 2019 zijn er diverse plannen en ontwikkelingen geweest binnen de gemeente. De genoemde harde en zachte plancapaciteit is derhalve inmiddels achterhaald. De Woonvisie geeft hierin ook aan dat nieuwe ontwikkelingen niet kwantitatief maar enkel kwalitatief worden getoetst. Hierin is echter opgenomen dat er geen sprake mag zijn van een aantoonbare negatieve concurrentie met omliggende ontwikkelingen. Onderhavig initiatief draagt met de realisatie van diverse woningen niet bij aan een aantoonbaar negatieve concurrentie.

4.3.2.2 Sturen op kwaliteit

De planlocatie is gelegen in het centrumgebied en het betreft een geplande inbreidingslocatie. Stedenbouwkundig is het gewenst om het nu nog braakliggende terrein, gelegen in het centrum van de bebouwde kom (inbreiding), te benutten voor woningbouw. Zeker gezien de huidige zoektocht naar ontwikkelingslocaties om in de toekomstige woningbouwopgave te kunnen voorzien, waarbij de woningbouwopgave vooral ligt bij de doelgroepen jongeren en senioren. Voor de laatste doelgroep is ook wonen en zorg een belangrijk aspect. Senioren wonen langer zelfstandig thuis, maar er is wel behoefte aan verzorgd wonen. Daarom zijn binnen het plan eisen ten aanzien van levensloopbestendigheid opgenomen. Zowel voor de appartementen als de patio's is een regeling voor levensloopbestendigheid opgenomen. Door de diversiteit aan woningtypen in het plangebied: sociale huur, patiowoningen, (middel) dure appartementen kan worden ingespeeld worden op de behoefte voor jongeren en senioren.

In voorliggende ontwikkeling is er sprake van inbreiding/transformatie. Hiermee wordt een grotere duurzaamheid gerealiseerd in vergelijking tot uitbreiding in een nieuw uitbreidingsgebied. Dit levert een grote meerwaarde op voor het plan. Het is daarom voorstelbaar dat onderhavig plan qua prijsklasses afwijkt van de woonvisie. Ook als je kijkt naar de sociale meerwaarde vanwege het nieuwe dorpshuis/sporthal (en de vele gebruikers die erin komen) en het oplossen van het probleem met de huidige leegstand (rommelige pand van de Salt en Pepper) in dit gebied en de oude sporthal die niet meer aan de eisen voldoet heeft deze ontwikkeling een grote meerwaarde.

In zijn geheel genomen wordt er in afdoende mate voldaan aan de woonvisie en wordt er duidelijke meerwaarde gerealiseerd. Kwantitatief kan er worden gesteld dat er, gezien de huidige woningmarkt, geen sprake is van negatieve concurrentie en dat het plan daarom doorgang kan vinden. Kwalitatief is er dus sprake van meerwaarde. Onderstaande tabel toont de kwalitatieve score per thema op basis van de planverbeteraar systematiek uit de woonvisie.

  Thema's   Score  
1.   Het plan ligt in de kern Zeeland   10  
2.   Het plan speelt in op de woningbehoefte van vitale senioren (levensloopbestendig)   9  
3.   Het plan speelt in op de woningbehoefte van vitale senioren   9  
4.   Er wordt een innovatief woon-zorg concept gerealiseerd   0  
5.   Het plan is een realistisch initiatief van een groep burgers   0  
6.   De te realiseren woningen scoren aantoonbaar hoog op duurzaamheid   5  
7.   Het plan draagt bij aan de klimaatbestendigheid   7  
8.   Het plan draagt bij aan de biodiversiteit   5  
9.   Het plan lost lost een stedenbouwkundig probleem op (transformatie leegstaand gebouw, invulling braakliggende locatie)   9  
10.   Het plan is een verrijking voor het landschap   8  
  Totaalscore   62  

  Toelichting per thema  
1.   Het plan ligt in het centrum van de kern Zeeland tegen de achterkant van de Kerkstraat  
2.   Onderhavig plan past binnen de bestaande vraag naar woningen voor vitale senioren  
3.   Het plan biedt betaalbare woningen voor startende of herstartende éénverdieners  
4.   Met het plan wordt geen woon-zorg concept gerealiseerd  
5.   Het plan is geen initiatief ontwikkeld door een groep burgers  
6.   Onderhavig plan voldoet aan het Bouwbesluit, waardoor het in de basis kan worden aangemerkt als voldoende duurzaam. Onder andere wordt er gasloos gebouwd, worden er mogelijk warmtepompen (inclusief vloerverwarming) aangelegd en worden er indien mogelijk zonnepanelen gerealiseerd op de daken. Een en ander staat nader beschreven in paragraaf 3.4  
7.   Onderhavig plan draagt bij aan de klimaatbestendigheid, onder andere door het opnemen van groen in het plan en het behoud van de zoveel mogelijk bomen. en en ander staat nader beschreven in paragraaf 3.4  
8.   Door het realiseren van tuinen en openbaar groen ontstaat er meer ruimte voor flora en fauna dan in de huidige situatie.  
9.   Onderhavig plan voorziet in de sloop en herontwikkeling van een leegstaande horecavoorziening, het dorpshuis en de sporthal op een prominente plek in het dorp.  
10.   Onderhavig plan zorgt voor een logische afronding vde woonwijk achter de Kerkstraat. Deze 'vervallen/braakliggende' plek krijgt daardoor een nieuw gezicht dat aansluit bij de structuur van het dorp.  

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de geactualiseerde woonvisie. Daarnaast moet worden benadrukt dat de beoogde locatie een inbreidingslocatie betreft die uitermate geschikt is voor woningbouwontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Bodemkwaliteit

5.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin" (10 april 2020, 10016.001 D1). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8.

Econsultancy concludeert/adviseert het volgende:

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie

Er wordt geadviseerd om de om de sterke verontreiniging met minerale olie en PAK ter plaatse van boring 41 nader te onderzoeken om zodoende aard en omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie en PAK te bepalen.

Eveneens wordt geadviseerd om de matige verontreiniging met zink ter plaatse van boring 20 aanvullend te onderzoeken om zodoende de aanwezigheid van een sterke verontreiniging met zink te kunnen uitsluiten.

Deellocatie A: gehele onderzoekslocatie (PFAS onderzoek)

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

In alle mengmonsters zijn gehalten aan PFOS en PFOA aangetroffen boven de detectielimiet. Getoetst aan het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” voldoet de boven- en ondergrond, met uitzondering van de bovengrond ter plaatse van de vijver (boringen 26, 27, 28 en 42)) en de bovengrond ter plaatse van het zuidwestelijk deel van de onderzoekslocatie (boringen 30, 31, 32 en 45), aan de kwaliteitsklasse ‘’Landbouw/Natuur’’.

De bovengrond ter plaatse van de vijver (boringen 26, 27, 28 en 42) en de bovengrond ter plaatse van het zuidwestelijk deel van de onderzoekslocatie (boringen 30, 31, 32 en 45), voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘’Wonen’’.

Verkennend onderzoek asbest in bodem/puin NEN 5707/NEN5897

Deellocatie B: verhardingen

Zintuiglijk is zowel op het maaiveld als in de grond/puin geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de grond/puin is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve mag worden geconcludeerd dat de grond niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Deellocatie C: vijver

Ter plaatse van asbestgat 47 is zowel zintuiglijk als analytisch asbest aangetoond. Het aanwezige asbest betreft brandwerend board en bevat 10-15% niet-hechtgebonden chrysotiel en 30-60% niethechtgebonden amosiet. De totaal gewogen asbestconcentratie ter plaatse van asbestgat 47 in de grond bedraagt 12192,5 mg/kg d.s. Ter plaatse van asbestgat 46 is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.

Omdat er sprake is van een verkennend onderzoek asbest in bodem betreft het een indicatief gehalte. Omdat ter plaatse van asbestgat 47 het aangetoonde gehalte groter is dan de helft van de interventiewaarde wordt gesteld dat er aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin. Derhalve adviseert Econsultancy om een nader onderzoek asbest in bodem/puin uit te voeren.

Opstallen met asbestverdachte dakbedekking.

Ter plaatse van de inspoelzones van de opstallen met asbestverdachte dakbedekking wordt door Econsultancy geadviseerd om een onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 uit te voeren.

5.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan. Wel zullen de geadviseerde aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.2.2 Analyse

Om inzicht te krijgen in de hinder en het gevaar door bestaande of toekomstige milieubelastende activiteiten heeft Econsultancy een Quickscan bedrijven en mileiuzonering uitgevoerd: rapport "Quickscan bedrijven en milieuzonering Kerkstraat Oost te Zeeland" (21 februari 2020, 100016.005). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.

Econsultancy concludeert dat de nieuw te realiseren sporthal binnen 30 meter afstand tot nieuwe woningen wordt geprojecteerd. Bovendien ligt het parkeerterrein op minder dan 30 meter afstand tot bestaande woningen. Op grond hiervan wordt geadviseerd nader akoestisch onderzoek uit te voeren. De achterzijde van de percelen aan de Kerkstraat 42 – 50 zijn op minder dan 10 meter afstand tot nieuwe woningen geprojecteerd. Ook hier moet nader onderzoek uitwijzen of de aanwezige bestemmingen het woon- en leefklimaat belemmeren. Tot slot moet worden nagegaan of de aanwezige nutsvoorziening binnen het plangebied blijft behouden, en van welke vorm van nutsvoorziening sprake is. Mogelijk is deze zonder maatregelen een belemmering voor de te projecteren woningen.

PM nader akoestisch onderzoek omgevingslawaai.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Risiconormering

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het

plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans,op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PRkan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6contour (welke alswettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een

richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= T). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag(veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer groepsrisicoverantwoording?  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt
genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte
verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10%en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en
bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Weg, spoorweg of binnenwater (Bevt)   Altijd wanneer binnen invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt
genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte
verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en
bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

WANNEER GROEPSRISICO VERANTWOORDEN?

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezagde verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Overige Wet- en regelgeving

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, Barro, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

Beleidsvisie externe veiligheid Lith, Maasdonk, Bernheze en Landerd

De gemeenten Lith, Maasdonk, Bernheze en Landerd hebben de Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld met als doel het verduidelijken en nader invullen van het beleidsthema externe veiligheid. De centrale ambitie is dat de gemeenten streven naar het optimaliseren van externe veiligheid in de gemeenten.

Deze ambitie is uitgewerkt in 6 deelambities:

  • 1. In ruimtelijke plannen de bestaande veiligheidssituatie zoveel mogelijk te optimaliseren en te beheren en het ontstaan van nieuwe externe veiligheidsknelpunten te vermijden.
  • 2. Dit wordt bereikt door allereerst de signalering van EV-relevante situaties te verbeteren door het maken van een signaleringskaart.
  • 3. De externe veiligheidsrisico's van het transport van gevaarlijke stoffen te onderzoeken en bij ruimtelijke- of verkeersbesluiten rekening te houden met deze risico's. Daar waar de provincie of de Rijksoverheid beheerder is van de transportassen, volgen de gemeenten de ontwikkelingen op het gebied van risico-inventarisatie en wet- en regelgeving actief.
  • 4. Zorg te dragen voor actuele en adequate milieu-, bouw- en gebruiksvergunningen bij risicovolle bedrijven;
  • 5. Zorg te dragen voor adequaat toezicht en handhaving van risicovolle bedrijven;
  • 6. Optimaal voorbereid te zijn op calamiteiten en rampen bij situaties waar de externe (on-) veiligheid aanwezig is.
5.3.2 Analyse

Beschouwing risicobronnen

Hieronder is een uitsnede opgenomen uit de risicokaart. De ligging van het plangebied is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0018.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART

Inrichtingen

De planlocatie is niet gelegen binnen de risicocontouren van een inrichting, waarbinnen gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen of waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Transportroutes

De planlocatie is niet gelegen binnen de risicocontouren van transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, die een risicocontour bezitten, welke van invloed is op het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.4 Volksgezondheid

5.4.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.4.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 1.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 600 meter rondom het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geitenhouderijen.

5.4.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.4.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 2,8 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.4.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.5 Geurhinder veehouderijen

5.5.1 Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. Het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, beter bekend als het Activiteitenbesluit milieubeheer, bevat vergelijkbare bepalingen voor agrarische bedrijven die vallen onder dat besluit en geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben. Voor ruimtelijke plannen is deze wet van belang voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving van veehouderijen (de zogenaamde omgekeerde werking). Daarnaast moet voorkomen worden dat geurgevoelige objecten te dicht bij een veehouderij komen te liggen.

Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

5.5.2 Gemeentelijk geurbeleid

Op 11 december 2014 stelde de gemeenteraad de "Verordening geurhinder en veehouderij 2014 gemeente Landerd" en de "Geurgebiedsvisie 2014 gemeente Landerd" vast. Op 12 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Landerd de verordening gewijzigd vastgesteld. Het doel van de Gewijzigde verordening geurhinder en veehouderij 2014 is om geurhinder als gevolg van veehouderijen te beperken. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij de normen en uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid. De actuele geurkaart dateert van 1 januari 2019.

De gemeente verdeelt het grondgebied van de gemeente in gebieden en hanteert per soort gebied een eigen geurnorm. Dit is weergegeven op een normenkaart. Ook zijn met de geurverordening minimale afstanden vastgesteld voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object. Met het geurbeleid wil de gemeente zowel de bescherming van de agrarische ondernemers borgen als de doorgang van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Uiteindelijk is de meest wenselijke situatie bepaald, waarin zo veel mogelijk geurknelpunten zijn opgelost.

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen moet bekeken worden of er niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen) en of er ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

5.5.3 Verantwoording

Het plangebied ligt in de bebouwde kom in het centrum van de kern Zeeland. Op basis van de gemeentelijke geurverordening bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de woonkern Zeeland 1,0 odour units (hierna: ou). Op basis van de verordening geldt voor veehouderijen in de nabijheid van de kern Zeeland derhalve al een beperking. Het planvoornemen, waarbij binnen de kern Zeeland 70 woningen worden toegevoegd en de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis plaatsvindt, heeft verder dan ook geen negatieve invloed op de bedrijfsvoering van eventueel aanwezige veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1685.BPzee2020KerkstrO-VO01_0019.jpg"

UITSNEDE GEURKAART

Op basis van de actuele kaart met de gecumuleerde geurbelasting kan worden geconcludeerd dat voor het plangebied het woon- en verblijfsklimaat 'optimaal' is. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan. Het planvoornemen wordt dan ook niet beïnvloed door het aspect geur.

5.5.4 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.6 Geluid

5.6.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.6.2 Analyse

De geluidgevoelige bestemmingen van het planvoornemen zijn niet gelegen binnen de geluidszone van een weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de nabijgelegen 30 km/uur wegen Kerkstraat, Kloosterstraat, Vlasroot, Brouwerspad, Linnenstraat, Damaststraat, Vezelstraat, Rector van Gerwenstraat en de ontsluitingswegen van het plangebied in het onderzoek betrokken. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Kerkstraat Oost te Zeeland" (21 februari 2020, 100616.006). Het onderzoeksrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat voor de woningen aan de Vlasroot het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) dient te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen wordt geadviseerd een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels uit te laten voeren. Voor de overige wooneenheden gelden er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.7.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan betreft een inbreiding binnen de kern Zeeland met 70 woningen, de herontwikkeling van de sporthal en het Dorpshuis en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Kerkstraat, Zeeland; 224012'.

categorie   grenswaarde   2018   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   19,6   18,2   8,8  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   20,0   18,8   14,6  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   17,3   11,2   8,1  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   7,7   6,7   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.8 Archeologie

5.8.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.8.2 Analyse

Onderhavig plangebied beschikt gedeeltelijk over een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 2). Een archeologisch onderzoek is verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 100 m² en een diepte van meer dan 50 centimeter. Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Econsultancy uit Swalmen heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch bureauonderzoek Kerkstraat Oost te Zeeland" (21 februari 2020, 10016.002). Het onderzoeksrapport is als bijlage 11 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat in het hele plangebied archeologische resten kunnen voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is laag voor Paleolithicum en Mesolithicum, in het oostelijk deel laag voor Neolithicum – Vroege-Middeleeuwen en in het westelijk deel middelhoog en hoog voor het gehele plangebied voor Middeleeuwen-Nieuwe tijd.

Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend veldonderzoek, karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Omdat het archeologisch vervolg onderzoek nog niet is uitgevoerd is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen op de verbeelding en in de regels. Hiermee wordt de verplichting een archeologisch onderzoek uit te voeren geborgd.

PM nader archeologisch onderzoek

Ondanks een zorgvuldige onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.9 Cultuurhistorie

5.9.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.9.2 Analyse

De Kerkstraat vormt de historische wegstructuur van de kern Zeeland. Langs de Kerkstraat bevinden zich relatief veel Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en waardevolle groenstructuren. In de welstandsnota van de gemeente uit 2017 is de Kerkstraat aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle structuur die wordt beschermd met welstandsniveau 1.

Voor de Kerkstraat zijn in de welstandsnota een aantal beoordelingscriteria opgesteld voor het behoud en de verbetering van het aanzicht van de beeldbepalende kwaliteit van de openbare ruimte (het aanzicht van bebouwing vanaf de Kerkstraat).

Bij het ontwerp van het Dorpshuis/sporthal zal rekening gehouden worden met deze aspecten.

De witte paardenkastanjeboom bij het Parochiehuis staat op de kaart beschermde houtopstanden aangegeven als monumentale boom. In het kader van de bouw van het nieuwe dorpshuis is door Vermeulen boomadvies een Boomtechnisch onderzoek (kenmerk 2020040, 9 april 2020) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 12 opgenomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de de levensverwachting van de boom nog maar 5-7 jaar is en er wordt daarom geadviseerd de boom niet te behouden bij de bouw van het nieuwe dorpshuis/sporthal inclusief de inrichting van het terrein, maar beter ruimte te houden voor een nieuwe boom.

Ten zuidwesten van de locatie ligt de beltkoren molen met een bijbehorende molenbiotoop ter bescherming van de windvang van de molen. De beoogde bebouwing is niet hoger dan de reeds bestaande bebouwing tussen het plangebied en de molen en heeft daarmee en heeft geen invloed op de molenbiotoop.

5.9.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.10 Natuurwaarden

5.10.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.10.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant.

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar.
Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 13 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Econsultancy uit Swalmen heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Quickscan flora en fauna Kerkstraat Oost te Zeeland" (19 februari 2020, 10016.004). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.

Econsultancy concludeert dat middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid dient te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van de huismus, gierzwaluw, vleermuis, steenmarter en de Alpenwatersalamander. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag en snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

PM aanvullend veldonderzoek

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.10.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.11 Waterparagraaf

5.11.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.11.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.11.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.11.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.11.2.3 Gemeente

Het beleid van de gemeente Landerd voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Tot dit doel is mede het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan opgesteld. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn doelstellingen en maatregelen in de waterketen opgenomen, waartoe de gemeente wettelijk verplicht is. In een waterplan worden extra, niet wettelijk verplichte maatregelen opgenomen, die nodig zijn om de gewenste inrichting en functioneren van water in de gemeente Landerd te kunnen bereiken. De gemeente Landerd heeft hiertoe een integraal waterplan vastgesteld. Centrale doelstelling van dit waterplan is: "Het ontwikkelen van een integrale visie in de omgang met water in de breedste zin van het woord". Het integrale aspect betekent dat het gehele systeem van grond- en oppervlaktewater centraal staat, inclusief aan- en afvoer van water. De keten van drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering wordt in de visie betrokken daar waar deze het watersysteem beïnvloedt. Voor de hierna beschreven onderzoekslocaties zijn de informatie en maatregelen vanuit het waterbeheerplan "Werken met water, voor nu en later", het Gemeentelijk Rioleringsplan alsmede het Gemeentelijk Waterplan gebruikt bij het opstellen van de waterparagraaf.

5.11.2.4 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.11.3 Watersysteem
5.11.3.1 Bodem

Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Econsultancy uit Swalmen een rapportage watertoets uitgevoerd: rapport "Watertoets Kerkstraat Oost te Zeeland" (12 maart 2020, 10016.003). Het onderzoeksrapport is als bijlage 15 toegevoegd.

Bodemopbouw
De planlocatie ligt volgens de bodemkaart van Nederland, in een niet-gekarteerd gebied. De dichtstbijzijnde kaarteenheid betreft een lage enkeerdgrond (Exg21) en een hoge zwarte enkeerdgrond, (zEZ21) die volgens de Stichting voor Bodemkartering beide voornamelijk zijn opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand.

Uit locatiespecifiek onderzoek ('verkennend bodemonderzoek') blijkt de bodem tot 1,0 meter beneden maaiveld voornamelijk te bestaan uit matig siltig, matig fijn zand. De bovengrond is lokaal zwak humeus. Vanaf 1,0 meter beneden maaiveld wordt zwak tot sterk grindig, matig siltig matig grof zand aangetroffen. Plaatselijk wordt in de ondergrond vanaf 2,0 meter beneden maaiveld sterk zandige grind aangetroffen. Er zijn geen storende lagen in de ondergrond waargenomen. Ten tijde van het veldonderzoek, is in de geplaatste peilbuizen een grondwaterstand gemeten tussen de 0,9 m -mv en de 1,5 m -mv.

Infiltratiecapaciteit
Om inzicht te krijgen in de gelaagdheid van goed doorlatende en slecht doorlatende lagen (hydrogeologische eenheden) van de (diepe) bodem is gebruik gemaakt van het REGIS II model van TNO. Dit model geeft op een schematische wijze inzicht in de hydrogeologische opbouw en doorlatendheid van de ondergrond op een regionale schaal.

Op basis van de gegevens uit het model van TNO blijkt de bodem tot op meer dan 100 m diepte te bestaan uit de hydrogeologische eenheden behorende tot respectievelijk de formaties van Beegden, Peize-Waalre en Breda. Op dit watervoerende pakket liggen de fijn zandige, matig goed doorlatende dekzandafzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ± 4 m.

5.11.3.2 Oppervlaktewater

Voor het waterschap is de legger, samen met de keur, hèt instrument om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, voldoende en schoon water. De legger bestaat uit een set van kaarten. Daarop staat welke rivieren, beken, vennen en regenwaterbuffers, lijnvormige elementen, waterkeringen en kunstwerken (stuwen, sluisdeuren en kademuren) het waterschap in beheer heeft en waar ze liggen. De legger bevat ook een register waarin staat wie waar en waarvoor het onderhoud moet doen. Tot slot bevat de legger zones (zoneringen) voor toekomstige ontwikkelingen en bescherming van het watersysteem.

Op basis van de leggerkaart van waterschap Aa en Maas is in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater gelegen.

5.11.3.3 Grondwater

TNO-NITG voert het databeheer van in de omgeving aanwezige grondwaterpeilputten waarin de grondwaterstandstand in het eerste watervoerende pakket wordt gemonitoord. Op basis van de gegevens van deze grondwaterpeilput alsmede de grondwaterstromingsrichting

wordt voor de planlocatie uitgegaan van een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van circa 18,45 m +NAP. Hiermee zou de GHG zich op ± 1,0 m -mv bevinden.

5.11.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.11.4 Hemelwater
5.11.4.1 Verhard oppervlak

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).

omschrijving   bestaand   nieuw  
bebouwing   6.840 m2   5.995 m2  
bestrating   13.630 m2   10.995 m2  
totaal   20.470 m2   16.950 m2  

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 3.520 m². In aansluiting op het beleid geldt bij nieuwe (bouw)plannen het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Op basis van de toekomstig verhard oppervlak bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie in totaal circa 1.015 m³ (16.950 m² x 0,06 m).

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) echter niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt. Omdat vanwege de bodemopbouw en de relatief hoge grondwaterstanden infiltratie voor veel gebieden in de kern van Zeeland niet doelmatig is, wordt regenwater in principe, al dan niet vertraagd, afgevoerd naar oppervlaktewater. Hier is echter geen oppervlakte water in de buurt daarom wordt voorlopig tijdelijk een koppeling gemaakt op het bestaande riool in Vlasroot. In Vlasroot ligt een gemengd stelsel.

5.11.5 Afvalwater

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.

5.11.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.11.7 Advies waterschap

P.M.

5.11.8 Conclusie

De volgende conclusies kunnen worden getrokken

5.12 Beperkingen in verband met militair vliegveld Volkel

5.12.1 Geluidzonering

De geluidbelasting van het vliegverkeer is uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). In gebieden met een belasting lager dan 35 Ke is het toevoegen van geluidgevoelige objecten toegestaan. In gebieden met een hogere belasting is een nadere afweging nodig.

Het plangebied ligt in een gebied waar de geluidbelasting lager is dan 35 Ke. Er zijn geen geluidstechnische belemmeringen. Het plan voldoet aan de voorwaarden van de geluidzonering.

5.12.2 Radarverstoringsgebied

Het militaire vliegveld beschikt over een radarsysteem. Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen leiden tot een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied is vastgelegd in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en wordt gevormd door:

  • een cirkel met een straal van 15 km gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken wordt hier bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf het punt op de top van de radarantenne (49 meter boven NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt op 15 kilometer afstand op een hoogte van 114 meter boven NAP;
  • aanvullend voor windmolens buiten deze 15 kilometercontour een cirkel met een straal van 75 km gemeten vanaf de positie van de radar. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt hier een maximale hoogte van 114 meter boven NAP.

Het plangebied ligt op een afstand van 4.600 meter tot het radarsysteem, dus op minder dan 15 km. De hoogte van bouwwerken binnen het plangebied mag maximaal 69 meter boven NAP (ofwel 20 meter boven maaiveld) bedragen. Het bouwplan blijft daar ruimschoots onder.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het radarverstoringsgebied.

5.12.3 Vogelbeheersgebied

Ten aanzien van het voorkomen van een ongewenste vogelaantrekkende werking in de nabijheid van de luchthaven gelden in een straal van circa 6 km buiten de vliegbasis beperkingen voor het oprichten van bepaalde installaties en het uitvoeren van bepaalde werken die een vogelaantrekkende werking kunnen hebben.

Het project omvat geen installaties of werken (zoals grote waterpartijen) die een vogelaantrekkende werking hebben. Het project voldoet aan de voorwaarden van het vogelbeheersgebied.

5.12.4 Risicogebied vanwege de opslag van munitie

Vanwege de opslag van munitie zijn er in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) risicocontouren (A-, B- en C-zone) vastgelegd waarbinnen bepaalde activiteiten gelimiteerd of niet toegestaan zijn. In de zones gelden diverse beperkingen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van de munitieopslag.

Het project voldoet aan de voorwaarden van het risicogebied vanwege de opslag van munitie.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Inleiding

Voor dit project hoeft op grond van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapport te worden gemaakt. Op 1 april 2011 wijzigde het Besluit milieueffectrapportage. De wijziging houdt in dat als nieuwe activiteiten of projecten mogelijk worden gemaakt, een afweging moet plaatsvinden of een m.e.r.-beoordeling nodig is of niet. Een m.e.r.-beoordeling is nodig als niet kan worden uitgesloten dat het betreffende project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben op grond van de selectiecriteria zoals genoemd in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Die selectiecriteria hebben onder meer betrekking op de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en de aard van de omgeving.

5.13.2 Verantwoording

Mede gelet op wat elders in deze toelichting wordt opgemerkt over de afzonderlijke milieuaspecten, heeft het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu in de zin van het Besluit milieueffectrapportage en de Europese richtlijn.

5.13.3 Conclusie

Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Beleidskader

Het uitgangspunt voor handhaving is: elke norm die het verdient te worden gesteld, verdient het ook te worden gehandhaafd. De gemeente behartigt het algemeen belang, dat concreet wordt in de belangen van veiligheid, volksgezondheid, natuurlijk milieu en ruimtelijke kwaliteit. Deze belangen vragen om een actieve handhaving. Een goede handhaving start echter al bij het opstellen van beleid, regels en voorschriften. Om in dit verband op de regels en voorschriften van ruimtelijke plannen actief te kunnen handhaven moet voldaan zijn aan de volgende criteria:

  • het opstellen van uitvoerbaar beleid en duidelijke regels of voorschriften;
  • het verstrekken van duidelijke informatie op basis waarvan burgers en bedrijven hun keuzes kunnen maken;
  • zorgen voor de naleving van regels door middel van toezicht en de inzet van handhavingsinstrumenten.

Als primaire verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven wordt gezien:

  • het aanvaarden van de consequenties van de eigen keuzes;
  • nakoming van afspraken en naleving van regels.

In het Handhavingsbeleid fysieke leefomgeving Landerd 2011 - 2014 en het Handhavingsprogramma 2014 gemeente Landerd wordt het concrete belang van handhaving van regels en/of voorschriften van ruimtelijke plannen aangegeven. De negatieve effecten van niet-handhaving kunnen immers groot zijn, zoals schade aan natuur en ruimtelijke kwaliteit, financieel-economische schade en onveiligheid. Maar ook kunnen burgers en bedrijven worden benadeeld door illegale activiteiten van hun buren/omwonenden.

De ruimte in Nederland is schaars en iedereen heeft belang bij een goede woon-, werk- en leefomgeving. De kwaliteit hiervan wordt grotendeels in ruimtelijke plannen vastgelegd en die kwaliteit verdient het om te worden beschermd, onder meer door toezicht op naleving van de voorschriften en desnoods bestuursrechtelijke handhaving.

Het bestuurlijke belang van een adequate handhaving van ruimtelijke plannen is dus groot, maar dat geldt ook voor de individuele belangen van burgers en bedrijven.

6.2 Professionele handhaving en handhavingsprogramma

De gemeente Landerd voldoet aan de wettelijke kwaliteitscriteria voor een professionele handhavingsorganisatie. Elke vier jaar wordt er een Handhavingsbeleidsplan opgesteld waarin de prioriteiten voor de uitvoering worden vastgelegd. Dit gebeurt bij voorkeur na de aantreding van een nieuwe gemeenteraad en de vorming van een nieuw college van burgemeester en wethouders. Elk jaar wordt aan de hand van de probleem- of omgevingsanalyse en de prioritering een voortschrijdend programma gemaakt, waarin rekening wordt gehouden met nieuwe ontwikkelingen en de op dat moment concrete problematiek. Handhaving van bouw- en gebruiksvoorschriften van ruimtelijke plannen is een vaste prioriteit in het programma.

6.3 Handhaafbaarheid, positief bestemmen, overgangsrecht

De regels van dit ruimtelijke plan zijn getoetst op handhaafbaarheid. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorziet in een verbod op het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het ruimtelijke plan. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

7.1 Financieel

7.1.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie te verhalen.

De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.

De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:

  • de bouw van een of meerdere woningen;
  • de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m²;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

7.1.2 Specifiek

Het merendeel van de gronden heeft de gemeente in eigendom. Op deze gronden wordt het kostenverhaal geregeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte waarin het kostenverhaal is verdisconteerd. Voor gronden die de gemeente niet in eigendom heeft worden anterieure overeenkomsten gesloten met exploitanten.

7.2 Maatschappelijk

7.2.1 Omgevingsdialoog

Op 6 mei 2019 is de gebiedsvisie aan alle belangstellenden gepresenteerd. Naar aanleiding van de presentatie zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. De vragen en opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van de gebiedsvisie, waarna deze in september 2019 door de Raad is vastgesteld.

7.2.2 Inspraak en vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Ontwikkeling Kerkstraat Oost, Zeeland’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.