direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boscompensatie Oldeholtpade
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om Fryslân in de toekomst ook van voldoende en goed drinkwater te kunnen voorzien, wil Vitens een nieuwe grondwaterwinning van 6,5 miljoen m3 per jaar stichten nabij Luxwoude (gemeente Opsterland). Hiervoor zal een stuk bos moeten wijken. Voor dit project nabij Luxwoude wordt een eigen planologische procedure doorlopen.

Op grond van de Wet natuurbescherming moet het verlies aan bos worden gecompenseerd. Vitens heeft nabij Oldeholtpade enkele percelen grond in bezit waar deze compensatie zou kunnen plaatsvinden. De gemeente Weststellingwerf heeft aangegeven te willen meewerken aan het realiseren van de noodzakelijke boscompensatie op de percelen die Vitens in haar bezit heeft.

Dit gebied heeft nu nog een agrarische bestemming. Het aanplanten van bos is binnen deze bestemming niet mogelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in het kunnen realiseren van bos ten behoeve van deze compensatie.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van het dorp Oldeholtpade. De percelen ten behoeve van deze compensatie betreffen de kadastraal bekende percelen Wolvega, sectie L, nummers 1323, 1324 en 1554 met een totale oppervlakte van 53.575 m² en de kadastraal bekende percelen Wolvega, sectie L, nummers 307, 308, 310 en 1555 met een totale oppervlakte van 39.595 m². Voornoemde separate percelen hebben samen een totale oppervlakte van 93.170 m2. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0001.png"
Plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Weststellingwerf dat op 22-09-2016 is vastgesteld.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen'en de gebiedsaanduiding 'milieuzone grondwaterbeschermingsgebied'. Het realiseren van een bos is niet toegestaan binnen de bestemming agrarisch. In paragraaf 4.4.2 is ingegaan op de archeologische waarden van de gronden. In Hoofdstuk 2 is ingegaan hoe de compensatie past binnen het gebied dat tevens is aangewezen voor de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype woudontginningen.

De aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" heeft betrekking op dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Dit houdt in dat er op de gronden niet mag worden gebouwd. Het planvoornemen ziet niet op bouwwerkzaamheden.

In de navolgende hoofdstukken en paragrafen is uiteengezet hoe het planvoornemen passend is binnen de omgeving en de toegekende waarden en is gemotiveerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0002.jpg"
Bestemmingsplan buitengebied 2014 met de plangebieden aangeduid

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als agrarisch en in gebruik als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0003.png"
Zicht op westelijk (boven) en oostelijk (onder) plangebied (bron: Google Maps).

2.2 Toekomstige inrichting

Voor het planvoornemen is een document Analyse en ontwerp opgesteld (Bijlage 1) waarin is ingegaan op het ruimtelijk beleid, een ruimtelijke analyse, het daadwerkelijke ontwerp en hoe dit ontwerp zorgt voor een versterking van de natuurwaarden.

2.2.1 Randvoorwaarden voor het ontwerp

Uit de ruimtelijke analyse zoals opgenomen in Bijlage 1 is een waardenkaart ontstaan. Deze analyse met waardenkaart zijn de basis voor de randvoorwaarden van de compensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0004.png"
Waardenkaart (zie ook Bijlage 1)

Om de boscompensatie op een goede en passende manier voor deze plek aan te planten is een aantal ruimtelijke en landschappelijke waarden van belang (zie waardenkaart).

  • De diversiteit tussen de verschillende gebieden in het woudontginningenlandschap dient herkenbaar te blijven. Het plangebied en omgeving heeft een relatief besloten karakter met een afwisseling van boselementen, beplantingssingels en boomsingels, open ruimten en doorzichten.
  • De bebouwing en beplanting zorgen samen voor een afwisselend beeld van open plekken en meer besloten gebieden.
  • Gevarieerde en geleidelijke overgangen tussen gebieden zijn karakteristiek.
  • Voorkomende beplantingsvormen zijn houtsingels, houtwallen, bomenrijen, bosstroken, en/of boselementen.
  • Streekeigen beplanting toepassen, passend op de grondsoort zand en passend bij het landschapstype. Bij beplanting rekening houden met extreme grondwaterstanden.
  • Respecteren van de opstrekkende verkaveling (zwarte pijlen op de kaart hiernaast).
  • Landschappelijk waardevolle zichtlijnen behouden.
  • Rekening houden met de natuurlijke hoogteverschillen.
  • Rekening houden met het uitzicht en de privacy van de bestaande bewoners.

Kansen 

  • Kansen voor natuurontwikkeling, bijvoorbeeld door het herstellen van de (historische) woudbossenstructuren. Met het aanplanten van nieuw woudbos kunnen landschaps- en natuurwaarden worden versterkt.
  • Kansen voor het realiseren van natuurlijkvriendelijke oevers langs bestaande waterlopen (o.a. De Scheene).
  • Kansen voor het versterken van de van origine aanwezige (agrarische) natuurwaarden, zoals kruidenrijke weiden, sloten en oevers, poelen, bossingels, laanbomen, tuinen met zangvogels etc.
  • De overgangen naar de meer open gebieden vormgeven met rafelige randen met natuurwaarden, door de toepassing van dat houtsingels en bosstroken in afwisselende lengtes.

Bedreigingen Kansen 

  • Aantasting van de herkenbare opstrekkende verkaveling.
  • Aantasting doorzichten en zichtrelaties tussen gebieden.
2.2.2 Ontwerp boscompensatie

Met inachtneming van de hierboven genoemde randwoorden is het ontwerp voor de boscompensatie opgesteld. Het ontwerp is onderstaand weergegeven inclusief de nadere motivering bij dit ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0005.png"
Ontwerp boscompensatie (zie ook Bijlage 1)

Uitgangspunten ontwerp

Het ontwerp voor de boscompensatie is tot stand gekomen op basis van onderstaande uitgangspunten.

  • Behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.
  • Meerwaarde genereren voor de omgeving door het toevoegen van natuurwaarden/het vergroten van de biodiversiteit.
  • Rekening houden met de ruimtelijke ervaring en woonkwaliteit omwonenden (o.a. zichtlijnen).

Bij de inpassing van de boscompensatie wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande boselementen. Daarnaast wordt achter Hoofweg 227 een beplantingsstrook aangelegd. In de vormgeving van de boscompensatie is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande woonkwaliteit van de omwonenden. Daarbij gaat het vooral om het behouden van zichtlijnen. De open plekken die hiervoor worden behouden worden inricht met kruidenrijk gras om daarmee een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit in de omgeving.

Landschap en cultuurhistorie 

Op onderstaande wijze zijn de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten gerespecteerd in de planvorming.

  • De opstrekkende verkavelingsstructuur van het woudontginningenlandschap wordt gerespecteerd door de inpassing van langgerekte boselementen en/of beplantingstroken.
  • Vanaf de Hoofdweg heeft het landschap een halfbesloten karakter. Singels, beplantingsstroken, bos en open plekken wisselen elkaar af. Hierdoor is er variatie in zichtlijnen vanaf de Hoofdweg, waarbij lange en korte zichtlijnen elkaar afwisselen. Het ontwerp is hierop afgestemd door de keuze voor verschillende beplantingsvormen en variatie in zichtlijnen.
  • De cultuurhistorische waarde en de relatieve openheid van de Scheene wordt gerespecteerd door de bosaanplant op enige afstand van de Scheene te situeren.

Natuurwaarden 

In het plangebied wordt invulling gegeven aan onderstaande natuurkansen (deels voortkomend aan de Landschapsvisie Zuidoost Friesland).

  • Verbeteren lucht- en waterkwaliteit (afvangen CO2 en fijnstof) door het toevoegen van beplanting.
  • Creëren van schaduwrijke plekken door het toevoegen van beplanting.
  • Realiseren van migratiemogelijkheden voor de fauna door het toevoegen van (hoge) houtopstanden.
  • Ontwikkelen natuurvriendelijk, kruidenrijk grasland in een deel van te handhaven opstrekkende kavels en langs de Scheene.
  • Ontwikkelen van plas-dras zones (met kleine poelen) en natuurvriendelijke oevers lands de zuidrand van de Scheene.
  • Vergroten natuurwaarden/biodiversiteit door het aanbrengen van natte en droge natuur en open en halfbesloten gebieden.
  • Bosaanplant realiseren bestaand uit gevarieerd en inheems/streekeigen sortiment.
  • De bosaanplant kent een opbouw in een kern, mantel en een zoom.

Woonkwaliteit omwonenden

Het ontwerp houdt op de volgende wijze rekening met de ruimtelijke ervaring en woonkwaliteit van de omwonden (de huisnummers zijn geduid op het ontwerp hiernaast).

Westzijde Hoofdweg (erven met de voorzijde gericht op het plangebied) 

  • Hoofdweg 182 en 184 hebben door de ligging en de eigen erfinrichting geen rechtstreeks zicht op het plangebied. De invulling van het plangebied heeft geen rechtstreeks effect op de woonbeleving.
  • Hoofdweg 186 is met de voorgevel op de open ruimte van het plangebied georiënteerd. Een royaal doorzicht wordt behouden in de planvorming.

Oostzijde Hoofdweg (erven met de achterzijde gericht op het plangebied) 

  • Hoofdweg 221a is met de woonfunctie op de Hoofdweg georiënteerd en zijdelings op het landschap. Een deel van de bedrijfsvoering (kinderopvang) is aan de landschapszijde gesitueerd. Het is grotendeels met (transparante) beplanting omzoomd. Vanwege deze situering en de bestaande erfinrichting is ervoor gekozen om het halfbesloten karakter rondom het erf te handhaven. Meer naar het noorden wordt het gebied verdicht met bosaanplant.
  • Hoofdweg 223 is met het wonen op de Hoofdweg georiënteerd. Het achtererf is bedrijfsmatig ingericht (autobedrijf). Met het ontwerp wordt het zicht vanaf het achtererf ingekaderd, meer een lange zichtlijn blijft behouden.
  • Hoofdweg 225 heeft door de ligging en de eigen erfinrichting geen rechtstreeks zicht op het plangebied. De invulling van het plangebied heeft geen rechtstreeks effect op de woonbeleving.
  • Hoofdweg 227 grenst aan de achterzijde met een besloten erf aan het plangebied. Er is daarom voor gekozen om het in het verlengde van dit erf een beplantingsstrook op te nemen en aan de westzijde van het erf een open ruimte vrij te houden. Het effect op de woonbeleving is daarmee beperkt.
  • Hoofdweg 229 heeft aan de achterzijde (werkdeel van het erf) zicht op het plangebied. Met het ontwerp wordt het zicht vanaf het achtererf ingekaderd, meer een lange zichtlijn blijft behouden.

2.3 Versterking natuurwaarden

Kruidenrijk grasland

Het als kruidenrijk grasland bedoeld gebied binnen de ontwikkeling wordt ingezaaid met een mengsel algemeen voorkomend (inheemse) wilde bloemen. Dit mengsel wordt eenmalig ingezaaid. Grassoorten zullen van nature verschijnen. Het is belangrijk om een mengsel met inheemse soorten en voornamelijk overblijvende soorten te kiezen. Deze soorten hebben een hoge natuurwaarde voor insecten en vogels en zijn over langere tijd het beste in stand te houden. Het basisbeheer is twee keer per jaar maaien (en oogsten) en afvoeren van de opbrengst. Dit beheer is vooral op de flora gericht. De bodem verschraalt op deze manier en het kruidenrijk grasland krijgt meer kans om in stand te blijven.

Kruidenrijk gras bevat veel soorten planten die op hun beurt voedsel vormen voor veel verschillende soorten ongewervelden. Schadelijke drijfmestbemesting of chemische bestrijdingsmiddelen worden niet toegepast.

Dit kruidenrijke grasland kan worden versterkt door verwilderingsbollen mee in te planten. Verwilderingsbollen zijn winterharde bollen die ieder jaar terugkomen. Kenmerkend van deze bollen is dat ze zichzelf handhaven en vermeerderen. Op grotere locaties geven verwilderingsbollen veel kleur in het voorjaar. Voor een goede dekkingsgraad is het wenselijk minimaal 20% van de totale oppervlakte grasland in te planten. Deze bollen kunnen worden gebruikt in het westelijke deelgebied.

Gefaseerd maaibeheer
Bij gefaseerd maaibeheer wordt een deel van het grasland niet gemaaid. Dat kan aan de rand zijn of een vlek midden in het perceel. Bij een volgende maaibeurt in hetzelfde jaar, laat je op dezelfde plaats de vegetatie staan, zodanig dat een deel van het grasland een volledig jaar niet wordt gemaaid. Het jaar daarop kies je een ander deel, anders krijg je ruigte.

Gefaseerd maaien is zeer belangrijk voor insecten. Ook ruigtes moet je zeker gefaseerd maaien. Als je een ruigte om de drie jaar maait kan je bijvoorbeeld elk jaar een derde deel maaien. Zo blijft er altijd tweederde deel staan voor de fauna.

Natuurlijke bosranden 

Bij een natuurlijke bosrand zien we een geleidelijke overgang van gesloten bos naar het open landschap. Het bos gaat dan over in een mantel van struiken, vervolgens in een zoom van kruiden en tot slot in het open grasland of akkerland. We noemen dit ook wel zoom-mantel-overgang of bosmantelzone.

Goed ontwikkelde bosranden zijn van groot belang als nestplaatsen, foerageergebied of schuilplaats voor vele soorten vlinders, vleermuizen, muizen, vogels, kikkers en insecten. Door het ontwikkelen van natuurlijke bosranden neemt daarom niet alleen de variëteit aan planten toe, maar ook de variëteit aan dieren.

Gevarieerde struiken die verspreid in de tijd bloeien en later in het jaar vruchten dragen, zijn aantrekkelijk voor insecten en vogels. Ook voor wilde bijen vormen struiken - vooral vroeg in het seizoen - een belangrijke aanvullende nectar- en stuifmeelbron. Door soorten met doornen op te nemen worden ook nog eens aantrekkelijke nestplaatsen voor kleine zangvogels gecreëerd.

Waterpoelen voor amfibieën 

Een poel waarvan het water niet in verbinding staat met doorlopende watergangen, maakt het gebied extra aantrekkelijk voor amfibieën doordat er minder predatoren zoals vissen kunnen komen. Vrijkomende grond kan eventueel in een walletje aan de noordzijde worden gezet met struweel erop, bij uitstek geschikt als overwinteringsplaats voor amfibieën. Waterpoelen zijn denkbaar in zowel het westelijk als oostelijk plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0006.png"
Gewenste opbouw bosrand (Bron: landschapsbeheergroningen.nl)

De nieuwe inrichting van de compensatielocatie vervangt de waarden van de te kappen bomen en sluit aan bij de directe omgeving van de compensatielocatie zelf. Naast de compensatie van het fysieke oppervlakte zorgt de nieuwe inrichting voor een substantiële kwaliteitstoeslag ten opzicht van de huidige situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld. Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Hier wordt aan voldaan. Voor het overige is in de NOVI geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de NOVI genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

Het mogelijk maken van de boscompensatie past binnen het beleid uit de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuurder bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit de NOVI en het Barro die moeten worden geregeld.

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn geen specifieke elementen uit het Barro die moeten worden geregeld.

3.2 Provinciaal beleid

Op basis van de verordening Romte zijn voor het plangebied de artikelen van belang die zien op de ruimtelijke kwaliteit en archeologie (artikel 2.1 Verordening Romte Fryslân).

3.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 2.1.1 van de verordening stelt het volgende:

  • 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.
  • 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
  • a. een uitbreidingslocatie;
  • b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
  • c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
  • d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
  • e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies;

binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.

In het document document Analyse en ontwerp (Bijlage 1) is uitgebreid ingegaan op de relatie met de structuurvisie Grutsk op 'e Romte!

De Provincie Fryslân heeft in het document Grutsk op é Romte de ruimtelijk belangen per deelgebied vastgelegd. Het plangebied ligt in deelgebied de Zuidelijke Wouden en heeft als landschapstype Woudontginning Wolvega - Nijeberkoop. Aan de noordrand grenzen de gebieden aan het Veenweidegebied (Veenpolder onder Ter Idzard en Oldeholtwolde).

Provinciale belangen en adviezen  
Het plangebied raakt provinciale belangen met bijhorende ruimtelijke adviezen. De 'vetgedrukte' adviezen betreft ruimtelijke elementen en structuren die in stand gehouden moeten worden en in hun context moeten worden gerespecteerd. De overige adviezen betreft ruimtelijke elementen en structuren die versterkt, herstelt of behouden moeten worden.

  • De samenhang tussen de hogere gronden (langgerekte ruggen) en de dalen, die wordt gevormd door de verkaveling, de rangschikking van de bebouwing (lineair) en de singels en houtwallen, tegenover de lager gelegen veelal redelijk open beekdalen (Lende, Tsjonger en Âlddjip). Er is een visuele relatie tussen de bebouwing en het open landschap van het beekdal. Deze relatie wordt gedragen door de opstrekkende verkaveling en de veelal aanwezige singelbeplanting, houtwallen of bosstroken. De erven zijn overwegend groen, hetgeen bijdraagt aan de groene karakteristiek van de streek.
  • Herstellen en versterken van de visuele relatie tussen de dorpen en het landschap eromheen door verdere dichtslibben van bebouwing in de linten tegen te gaan en door dicht gegroeide doorzichten weer open te maken.
  • Behouden van het patroon (ritme, volume, kleur en oriëntatie) van de bebouwingslinten op de hogere ruggen en de langgerekte hoogveenontginningen. Belangrijk is behoud van de oriëntatie van de huizen op hun perceel en de oriëntatiewisseling van de huizen (soms nog aanwezige middeleeuwse opstrek).
  • De vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen, boombeplanting langs wegen en de hoge dichtheid aan groene erven, groene tuinen en groene erfscheidingen.
  • Behoud en versterking van de houtwallen, singels, boscomplexen, boombeplanting langs wegen en groene erven, groene tuinen en groene erfscheidingen, die samen een essentieel onderdeel vormen van de landschappelijke structuur.

In Hoofdstuk 2 en Bijlage 1 is uitgebreid gemotiveerd hoe de compensatie rekening houdt met de ruimtelijke adviezen.

3.2.2 Archeologie

Met betrekking tot archeologie is in artikel 2.2.1 van de verordening het volgende opgenomen:

  • 1. In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.
  • 2. Indien in een ruimtelijk plan wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien

In paragraaf 4.4 is ingegaan op het aspect archeologie.

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsvisie Zuidoost Friesland 2018-2028

De landschapsvisie vormt geen dwingend beleidsdocument waarin voorgeschreven wordt welke ontwikkelingen wel of niet passend zijn in het buitengebied. Het vormt een hulpmiddel om te komen tot (maatwerk)oplossingen, die recht doen aan de aanwezige waarden van het landschap. De landsschapsvisie heeft als functies het bieden van richtinggevend advies voor gemeenten en het inspireren tot kwalitatieve oplossingen voor de initiatiefnemer. De visie kent onderstaande vier speerpunten.

Herkenbare landschapseenheden

  • Een besloten en kleinschalige groen raamwerk aan beplantingen op de hogere delen van het landschap (dekzandruggen).
  • Een grootschalig weids en open landschap in de lage delen van het landschap (laagveengebieden en beekdalen).

Contrast tussen landschapstypen

  • Zichtbaarheid van de verschillende landschapstypen versterken door behoud en herstel van gebiedseigen karakteristieken.

Zichtbare structuren in het landschap 

  • Behoud en ontwikkeling van herkenbare karakteristieke landschapselementen.
  • Behoud van de karakteristieke verkavelingspatronen, wegenstructuren en dorpsstructuren.
  • Behoud en versterking van de herkenbaarheid van het onderscheidt tussen natuurlijke beeklopen en gegraven vaarten.

Behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden

  • Zorgvuldig omgaan met cultuurhistorische elementen en waar mogelijk deze herstellen of versterken in herkenbaarheid.
  • Zorgvuldig omgaan met de bodemopbouw en (geologische) ondergrond, inclusief de archeologische waarden.

In de landschapsvisie zijn zes thema's uitgewerkt, die vervolgens uitgesplitst zijn in opgaven. Vanuit de 6 thema's hebben de volgende opgaven meerwaarde voor het Woudontginningenlandschap.

  • Verbeteren lucht- en waterkwaliteit (afvangen CO2 en fijnstof) door het toevoeging van beplanting.
  • Creëren van schaduwrijke plekken door het toevoegen van beplanting.
  • Realiseren van migratiemogelijkheden voor de fauna door het toevoegen van (hoge) houtopstanden.
  • Ontwikkelen kruidenrijke randen langs percelen.
  • Natuurlijkvriendelijk bermbeheer (kruidenrijk).
  • Ontwikkelen nieuwe natuurgebieden.
  • Aanleg recreatieve wandel- en fietsroutes rondom dorpen.
  • Promoten natuurwaarden door informatieverschaffing (educatie).
  • Informatieverschaffing over landschaps- en cultuurhistorische elementen.

Vanuit de 6 thema's hebben de volgende opgaven meerwaarde voor het laagveenlandschap.

  • Water bij piekbuien langer vasthouden en vertraagd afvoeren.
  • Verbeteren waterkwaliteit door (stedelijke) buffering.
  • Verbeteren lucht- en waterkwaliteit (afvangen CO2 en fijnstof) door het toevoegen van beplanting.
  • Creëren van schaduwrijke plekken door het toevoegen van beplanting.
  • Ontwikkelen plas-dras zones.
  • Realiseren van migratiemogelijkheden voor de fauna door het toevoegen van (hoge) houtopstanden.
  • Natuurlijkvriendelijk bermbeheer (kruidenrijk).
  • Ontwikkelen nieuwe natuurgebieden.

In Hoofdstuk 2 en Bijlage 1 is gemotiveerd hoe de compensatie rekening houdt met de Landschapsvisie en de daarin opgenomen opgaven. De ontwikkeling is in overeenstemming met het de Landschapsvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf 2019

De Omgevingsvisie Weststellingwerf is opgesteld in nauwe samenspraak met de dorpen, ondernemers, stakeholders, individuele bewoners en de politiek. De huidige kwaliteiten van de gemeente staan nadrukkelijk aan de basis van de visie op de toekomst van Weststellingwerf. Binnen het raamwerk staan negen gebiedskwaliteiten centraal.

  • 1. Een aantrekkelijk en afwisselend landschap.
  • 2. Een geschiedenis die afleesbaar is uit de landschappelijke structuur.
  • 3. Een netwerk van aantrekkelijke (natte) natuurgebieden.
  • 4. Een sterke en innovatieve agrarische sector.
  • 5. Een robuuste recreatieve hoofdstructuur.
  • 6. Goed leven in dorpskernen met een eigen identiteit.
  • 7. Voorzieningen in de buurt.
  • 8. Regionale voorzieningen en bedrijvigheid in Wolvega en Noordwolde.
  • 9. Een helder netwerk van de hoofdinfrastructuur.

Ruimtelijk uitgangspunten omgevingsvisie

Bij het raamwerk van kwaliteiten horen de uitwerkingen voor de landschapstypen uit het bestemmingsplan buitengebied (Handleiding Schaalvergroting agrarische sector) en de recente Landschapsvisie. Deze bieden nadere randvoorwaarden en richtlijnen voor goedkeuring van de ontwikkelingen en inpassing ervan binnen de verschillenden landschappen.

Uitgangspunten voor behoud van de kernwaarden van het landschap (Landschapsvisie ZOF 2018-2028):

  • Het zorgvuldig omgaan met bodem en reliëf, (geologische) ondergrond inclusief de archeologische waarden.
  • Herkenbaar houden en versterken van een authentiek landschap. De structuur van beekdalen en dekzandruggen inclusief het aanwezige reliëf.
    • 1. De hoofdstructuur van open en besloten: tussen besloten kleinschalige gebieden op de dekzandgronden en open grootschaligheid van de veenweidegebieden en de (brede) beekdalen.
    • 2. De grote diversiteit aan landschapstypen. De verschillende groenstructuren die karakteristiek zijn voor de onderscheiden landschapstypen zoals houtwallen, elzensingels, wegbeplanting, lanen, bossen etc.
    • 3. De karakteristieke verkavelingspatronen, wegenstructuren, dijken en dorpsstructuren.
    • 4. Het onderscheid tussen natuurlijke beeklopen en gegraven vaarten.
  • Aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Scheene met de veenarbeiderswoningen (Rottige Meente).
    • 1. Het Rode Dorp (Noordwolde).
    • 2. De Oost- en Westvierdeparten met koloniewoningen (op de grens met Drenthe).

Uit Hoofdstuk 2 en Bijlage 1 blijkt dat voldaan wordt aan de Omgevingsvisie Weststellingwerf 2019.

3.4.2 Bomenbeleidsplan 2017 - 2027

De visie richt zich op behoud en versterking van bomen en boombeplantingsstructuren ter ondersteuning van de inrichting van het landschap, de ecologische waarden en het welzijn/ de gezondheid van onze inwoners. Het bomenbeleidsplan ondersteunt de gemeentelijke klimaatdoelstellingen en geeft richting en invulling aan de gewenste (bio-) diversiteit. Burgerparticipatie is, bij inrichting, beheer en onderhoud van de openbare ruimte van het dorp, de straat of de wijk, onderdeel van de planvormingBehoud en versterking van de landschapsstructuur is het toetsingskader.

Beleidsuitgangspunten

  • 1. Behouden en versterken van de boomstructuren.
  • 2. Gezonde bomen worden niet gekapt.
  • 3. Vergroten (bio-)diversiteit.
  • 4. Behouden resterend historisch groen.
  • 5. Ontwikkelingen en projecten als gezond groen,klimaat en gezond in de stad betrekken bij nrichting en beheer.

Voorkomende beplantingen woudontginningen

Kenmerkende laanbeplanting van zomereik langs hoofdstructuurwegen op de zandruggen van west naar oost geplant vormen een lint van Blesdijke tot Boijl en van Sonnega tot Nijeholtpade. Deze zijn vaak onderbroken in de bebouwde kommen van de dorpen. In Oosterstreek lopen ze deels het dorp in. In de dorpskommen of soms daarbuiten zijn de oudere boomstructuren vaak verdwenen. Door de aanleg van tramlijnen Noordwolde richting Elsloo en de latere aanleg van asfalt fietspaden (of de gevolgen daarvan) zijn veel oude eiken gestorven.

Loodrecht op de zandruggen zijn op de perceelgrenzen (veekerende) houtwallen, singels en bosstroken aangelegd. Opstrekkende wegen vanuit de lintbebouwing (zandrug) zijn veelal voorzien van (laan-)beplanting meestal bestaande uit eik.

Ook worden de laanbeplantingen langs de wegen afgewisseld door bosjes/smalle bossingels, die behalve uit zomereik, ook bestaan uit boomsoorten als berk, els, lijsterbes, meidoorn en soms es, veelal aangevuld met een struweel van o.a. hazelaar, sleedoorn en struikwilg.

Uit Hoofdstuk 2 en Bijlage 1 blijkt hoe rekening is gehouden met het bomenbeleidsplan en dat voldaan wordt aan de beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijfshinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de richtafstanden uit VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

In de beoogde situatie wordt nieuw bos gerealiseerd. Dit betreft geen bedrijfshindergevoelige functie en levert geen bedrijfshinder op. Het aspect milieuhinder en bedrijven vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Geluid

Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect geluid als gevolg van weg-, spoorweg- of industrielawaai.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van geluidgevoelige objecten. Ook worden er geen nieuwe wegen aangelegd en is er geen sprake van een substantiële toename van de verkeersbewegingen op de wegen in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling zal zelf ook niet leiden tot een toename van de geluidsproductie op de omgeving. Er is daarom geen aanleiding voor nader onderzoek. Het aspect geluid heeft geen invloed op de beoogde ontwikkeling.

4.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Ten behoeve van de boscompensatie is een beknopte natuurtoets (Bijlage 2) uitgevoerd. Onderstaand worden de resultaten weergegeven.

Soortenbescherming

Als gevolg van de plannen gaan geen jaarrond beschermde vogelnesten verloren. Bij uitvoering van het plan verandert de plangebieden als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals buizerd, maar zal niet geheel ongeschikt worden doordat de randen beschikbaar blijven. Bovendien is in de directe omgeving van de plangebieden in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van (algemene) vogelsoorten is bij wet verboden. Dit kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.

Bij uitvoering van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of vliegroutes verloren. De bomenrijen en –randen die mogelijk worden gebruikt als vliegroute, blijven behouden. De plangebieden zal naar verwachting na uitvoering van de plannen niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom graslanden foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van de plangebieden in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de
vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet
natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het terrein ligt op grote afstand van het Natura 2000-gebied 'Drents-Friese Wold & Leggelderveld'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. De plangebieden zijn gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan (aanplant van bos), kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Mogelijk veroorzaakt het plan stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Er is onderzocht wat het effect is van het plan op deze natuurgebieden. In het onderzoek is beoordeeld of het project een significant effect heeft op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het onderzoek is een berekening gemaakt van de stikstofdepositie. De berekening is gemaakt met AERIUS.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een project-bijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg. Het onderzoek stikstofdepositie inclusief de berekeningen met de AERIUS calculator is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Het NNN en Natuur buiten NNN in Fryslân kennen geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN, Natuur buiten NNN of weidevogelleefgebied verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten.

Beschermde houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom.

In de plangebieden zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Fryslân is niet nodig.

Toetsing

Het aspect ecologie staat uitvoering van het project niet in de weg.

4.4 Erfgoed

In de Erfgoedwet is een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.4.1 Cultuurhistorie

Op basis van de CHK2 is in het rapport Analyse ingegaan op het aspect cultuurhistorie. Oude historische (onverharde) padenstructuren liggen haaks op de linten met boerenerven. Ten noorden van het plangebied ligt een historische buitenplaats. Ook liggen er verspreid nog karakteristieke bouwwerken.

  • Wegen lopen evenwijdig aan de beeklopen.
  • Langs de dorpslinten bevinden zich enkele klokkenstoelen.
  • Oude (verdwenen) landschapspaden structuren
  • Karakteristieke bebouwing (niet-woningen)
  • 16e eeuwse kerken
  • De Scheene (blauwe lijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPBosOldeholtpade-ON01_0007.jpg"
Cultuurhistorische waarden

Bij de uitwerking van het ontwerp (zie Hoofdstuk 2 en daaraan gekoppelde Bijlage 1) is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische aspecten.

4.4.2 Archeologie

In het vigerend bestemmingsplan is voor het gehele plangebied, met uitzondering van de laagte in het noordelijke deel van deelgebied Oost, de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen. Voor gebieden met deze dubbelbestemming geldt dat bij bouwwerkzaamheden, het ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, het uitvoeren van grondbewerkingen, het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting en de aanleg van ondergrondse leidingen over een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm -mv door de burgemeester en wethouders op grond van de bovenstaande verwachtingskaart wordt besloten of nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Voor het planvoornemen is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd (Bijlage 4). Uit het archeologisch veldonderzoek blijkt dat de aanwezige archeologische niveaus kunnen worden bedreigd door het planvoornemen. Er wordt geadviseerd om in eerste instantie een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek te laten uitvoeren bij bodemverstorende activiteiten die dieper reiken dan 30 cm -mv.

Er is een aanvullend inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd. Bij controle van het bodemmateriaal zijn geen resten gevonden die duiden op de aanwezigheid van tijdelijke kampementen of landbouwnederzettingen. Op basis van onderhavig onderzoek valt niet geheel uit te sluiten dat resten aanwezig zijn, doch vanwege het ontbreken van aanwijzingen wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden afgeschaald naar een lage verwachting. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aanvullend onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Steunpunt monumentenzorg Fryslân heeft het onderzoek beoordeeld adviseert de gemeente het voorgedragen selectieadvies over te nemen. De voorgenomen ingreep kan worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk. De gronden kunnen worden vrijgegeven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is op grond hiervan niet meer van toepassing.

Melding toevalsvondst
Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Weststellingwerf als bevoegd gezag). Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.

4.5 Bodemkwaliteit

In het Bro is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Toetsing

Gezien de voorgestelde planontwikkeling is er geen sprake van gevoelige bestemmingen. Wel is het van belang dat de voorgestelde natuurontwikkeling op de gronden mogelijk is. Het betreft een agrarisch perceel (grasland) dat wordt ingericht vanwege de verplichting tot boscompensatie. Gezien het huidige gebruik is de verwachting dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot problemen leidt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het betrokken waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheergebied van Wetterskip Fryslân. De watertoets is in het kader van een bestemmingsplanherziening uitgevoerd (Bijlage 6). De normale procedure is van toepassing. Dat betekent dat Wetterskip Fryslân een nader advies zal uitbrengen en dat er mogelijk nader overleg zal plaatsvinden over de wateraspecten.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies.

De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld.

Het planvoornemen ziet op de functiewijziging van gronden dus in de huidige situatie bestemd zijn voor agrarische doeleinden en in gebruik zijn als grasland naar bos. Er vindt geen toename van verharding plaats.

Advies Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. In het huidige bestemmingsplan hebben deze gronden dan ook de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied". Deze aanduiding heeft tot gevolg dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Dit houdt in dat er geen activiteiten mogen worden uitgevoerd die een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het grondwater. De regelgeving hieromtrent is opgenomen in de Provinciale milieuverordening (PMV). Het planvoornemen ziet niet dit soort risicovolle activiteiten. Het grondwaterbeschermingsgebied staat realisatie van het bos niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Het wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen is opgenomen in de Wet milieubeheer en wordt ook wel de ‘Wet luchtkwaliteit’ (Wlk) genoemd. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wlk bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels beïnvloed door grote industriële bronnen (met name uit het buitenland), het wegverkeer, natuurlijke bronnen en in mindere mate door lokale bronnen. NO2 wordt voornamelijk beïnvloed door het wegverkeer.

Toetsing

De voorziene planontwikkeling leidt niet tot een overschrijding van grenswaarde of een tot een toename van de concentratie stof. Er is geen aanleiding voor nader onderzoek. Met het voorliggende bestemmingsplan worden de grenswaarden voor fijnstof niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het voorliggende wijzigingsplan.

4.8 Klimaat

Het klimaat verandert. Dit uit zich in heftige neerslag en langere periodes van droogte. In de komende decennia worden klimaatveranderingen en de effecten hiervan steeds heviger. Extreme neerslag, hitte/droogte en verhoging van de zeespiegel zijn daarbij de belangrijkste bedreigingen.

Toetsing 

Door het aanplanten van bos, vindt er meer verdamping en meer CO2 opname plaats. Hierdoor zullen temperatuursverschillen minder extreem zijn en draagt de boscompensatie bij aan meer CO2 opname.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

Uit een KLIC melding blijkt dat in het oostelijke perceel diverse leidingen lopen. De volgende vraag is dan of er sprake is van planologische relevante leidingen die in het bestemmingsplan meegenomen moeten worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • buisleidingen met een externe veiligheidszone
  • bovengrondse hoogspanningslijnen en
  • overige leidingen

De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor buisleidingen geldt een wettelijke verplichting. Voor bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. Voor de overige leidingen bepaalt het bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn. De leidingen die door het plangebied lopen betreffen 'gewone nutsleidingen' en deze zijn meestal niet relevant. Maar voor sommige leidingen is het toch wenselijk deze in het bestemmingsplan op te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt. Welke leidingen dat zijn, bepaald bevoegd gezag in overleg met de leidingbeheerder. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om:

  • buisleidingen met een (boven)regionale transportfunctie;
  • buisleidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze buisleidingen beschadigd raken;
  • ondergrondse hoogspanningslijnen.

De leidingen die in het gebied liggen vallen niet onder een van deze punten en zijn derhalve niet relevant voor het bestemmingsplan. Ook in het huidige bestemmingsplan zijn deze leidingen niet specifiek bestemd. Dat is ook niet gebruikelijk voor dit type leidingen.

Uiteraard is de aanwezigheid en ligging van deze leidingen wel relevant voor de inrichting van het gebied. Bij het planten van de bomen zal rekening gehouden worden met de ligging van de leidingen en zal waar nodig overleg plaatsvinden met de leidingbeheerder. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapport nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat een landinrichtingsproject (D9) dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een boscompensatieproject van bijna 10 ha. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. In Bijlage 7 is de aanmeldingsnotie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. Het plan kent de volgende bestemmingen:

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Aan de agrarische gronden is bestemming 'Natuur' (Artikel 3) toegekend. Voor deze bestemming geldt dat de gronden bestemd zijn voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschappelijk een natuurlijke waarden van de gronden in de vorm van een bos en daarnaast gebruikt mogen worden voor dagrecreatief medegebruik. Aan de locatie is aanvullend ook de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' toegekend. Deze is gericht op, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), het behoud en bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 4) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels (Artikel 5) worden regels gesteld omtrent het onder voorwaarden afwijken van de bouwregels.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen en welke specifieke vormen van gebruik niet strijdig zijn.

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels (Artikel 7) is in overeenstemming met het bestemmingsplan buitengebied 2014 de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen die ziet op het behoud en bescherming van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 8) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk (Hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsproces

Door Bügelhajema is een ontwerp gemaakt voor de wijze waarop de boscompensatie in Oldeholtpade vorm kan worden gegeven. Voorafgaand aan de opstelling van dit plan heeft afstemming plaatsgevonden met gemeente Weststellingwerf en provincie Fryslân. Daarna is de participatiefase opgestart. De omwonenden zijn aangeschreven en geïnformeerd over de plannen en er is een projectpagina geopend op de Vitens-site. De participatie is gestart na de zomerperiode 2023. Tot 1 september 2023 kon worden gereageerd op de plannen. De participatiefase is medio oktober afgelopen toen alle gesprekken met omwonenden waren gevoerd. Verder zijn er ook opmerkingen op de plannen binnengekomen van Wetterskip Fryslân en Vitens zelf. Het omgevingsproces heeft geleid tot enkele planaanpassingen die zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Wettelijk vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg opgestuurd naar Wetterskip Fryslân en de Provinsje Fryslân.

Ter inzage legging voorontwerp/ontwerpbestemmingsplan

Het plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerpplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.